Roy Kessels Helen Anema Chris Dijkerman p. 36 Helmholtz Instituut Universiteit Utrecht, Capaciteitsgroep Psychonomie Universitair Medisch Centrum Utrecht, Afdeling neurologie Helmholtz Instituut Universiteit Utrecht, Capaciteitsgroep Psychonomie Universitair Medisch Centrum Utrecht, Afdeling neurologie Helmholtz Instituut Universiteit Utrecht, Capaciteitsgroep Psychonomie Tijdschrift voor neuropsychologie 2006 nr. 1 Casuïstiek Correspondentieadres: Dr. R.P.C. Kessels Capaciteitsgroep Psychonomie Universiteit Utrecht Heidelberglaan 2 3584 CS Utrecht [email protected] Het Gerstmannsyndroom: Een stoornis in de mentale verbeelding of een verstoorde lichaamsrepresentatie? Samenvatting In dit artikel wordt een casus beschreven van een patiënt met het Gerstmannsyndroom. Daarbij staat de vraag centraal of de symptomen die behoren bij het syndroom (vingeragnosie, links-rechtsverwarring, acalculie en agrafie), het best kunnen worden verklaard uit visueel-ruimtelijke cognitieve stoornissen of dat de symptomen herleid kunnen worden tot een gestoorde lichaamsperceptie. Dit is onderzocht met behulp van uitgebreid neuropsychologisch en experimenteel onderzoek. Inleiding De Duitse arts Josef Gerstmann heeft in de jaren twintig van de vorige eeuw enkele patiënten beschreven met linkshemisferische laesies in het pariëto-occipitale gebied (de gyrus angularis). Bij deze patiënten bleek na gedragsneurologisch onderzoek sprake van links-rechtsverwarring (vooral gerelateerd aan de hand en vingers), acalculie (een onvermogen om te rekenen), agrafie (een schrijfstoornis) en vingeragnosie (een onvermogen om de eigen vingers te herkennen en te benoemen) (Gerstmann, 1930). Deze combinatie van vier symptomen staat sindsdien bekend als het Gerstmannsyndroom. Gerstmann zag als verklaring voor het syndroom een stoornis in de representatie van het lichaam die selectief de hand en de vingers betrof. Al snel ontstond er in de literatuur veel discussie over het syndroom. Zo bleek er ook sprake van linksrechtsverwarring wanneer de patiënt gevraagd werd iets aan te wijzen dat zich buiten het lichaam van de patiënt bevond, waardoor Gerstmanns idee van een gestoorde lichaamsrepresentatie als Grundstörung niet in alle gevallen op leek te gaan. Al snel rees de vraag of het Gerstmannsyndroom wel als aparte entiteit gezien moest worden. Het Gerstmannsyndroom p. 37 Casusbeschrijving en neuropsychologisch onderzoek Mevrouw X is een vijftigjarige, rechtshandige huisvrouw (opleiding: lagere school) die in 2004 als gevolg van een primaire vasculitis een waterscheidingsinfarct heeft doorgemaakt in de linkerhemisfeer, resulterend in een ischemische laesie in het pariëtooccipitale gebied (zie Figuur 1 voor een mri-scan). Mevrouw werd opgenomen op de afdeling neurologie van het umc Utrecht. Er was op dat moment sprake van een parese van de rechterarm; de sensibiliteit was moeilijk te beoordelen. Wat opviel, was dat zij fouten maakte bij het oriënteren in de ruimte, en links en rechts door elkaar haalde. Schrijven met de niet-aangedane hand en hoofdrekenen lukten ook niet meer Tijdschrift voor neuropsychologie 2006 nr. 1 Casuïstiek Het syndroom kon immers ook verklaard worden door andere cognitieve stoornissen; het onvermogen om te rekenen zou het gevolg kunnen zijn van een stoornis in de mentale visueel-ruimtelijke verbeelding en het onvermogen om de eigen vingers te benoemen en te schrijven zou ook het gevolg van een taalstoornis kunnen zijn. Van veel oude casusbeschrijvingen is bovendien de lokalisatie van de laesie moeilijk aan te geven door het ontbreken van neurobeeldvormende technieken. Daarnaast zijn er ook beschrijvingen van patiënten met laesies buiten het gebied van de gyrus angularis of zelfs in de rechterhersenhelft en is het Gertsmannsyndroom ook beschreven bij Alzheimerpatiënten (Wingard e.a., 2002). Een ‘pure’ Gerstmannpatiënt is bovendien zeldzaam; vaak komen de symptomen voor in combinatie met een afasie, constructieve apraxie of een dementie. De vier kernsymptomen op zichzelf zijn ook brede categorieën; zo kan er nog een onderscheid gemaakt worden tussen apraktische agrafie en een afatische agrafie (zie voor een overzicht Mayer e.a., 1999). Hoewel het syndroom zeer weinig voorkomt, zijn er in de laatste decennia enkele goed gedocumenteerde Gerstmanncasussen beschreven met focale laesies in het gebied van de gyrus angularis. Nog belangrijker ondersteuning voor het bestaan van de Gerstmannsymptomen is dat elektrische stimulatie in het kader van een neurochirurgische ingreep deze kan uitlokken (Morris e.a., 1984; Roux e.a., 2003). Deze elektrofysiologische studies laten zien dat de functies die gestoord zijn bij het Gerstmannsyndroom, gelokaliseerd zijn in een klein gebied in de gyrus angularis, en dat naast de vier kernsymptomen ook andere functies selectief verstoord konden worden, afhankelijk van de locatie van de stimulatie, zoals de spelling, het benoemen en de visuo-constructieve praxis (zie voor een overzicht Benton, 1992). Al met al zijn er op dit moment twee verklaringsmodellen. Enerzijds kan het syndroom worden gezien als een gevolg van een gestoorde lichaamsrepresentatie (Gerstmann, 1930), anderzijds kan een gestoorde visueel-ruimtelijke oriëntatie de onderliggende stoornis zijn (Stengel, 1944; Gold e.a., 1995; Mayer e.a., 1999). In dit artikel zal een casus beschreven worden van een patiënt met het Gerstmannsyndroom, waarbij deze twee verklarende hypothesen zijn onderzocht door middel van uitgebreid neuropsychologisch en experimenteel onderzoek. Hierbij zullen we vooral ingaan op de links-rechtsverwarring en vingeragnosie. De reken- en schrijfproblemen zullen minder uitgebreid besproken worden. Centraal staat de vraag of visueel-ruimtelijke cognitieve stoornissen deze symptomen kunnen verklaren, of dat ze het gevolg zijn van een gestoorde lichaamsrepresentatie (het waarnemen, benoemen of gebruiken van lichaamsdelen). Roy Kessels / Helen Anema / Chris Dijkerman p. 38 Figuur 1 T2 FLAIR MRI-scan (horizontale doorsnede) van de ischemische laesie links pariëto-occipitaal. Tijdschrift voor neuropsychologie 2006 nr. 1 Casuïstiek en ze rapporteerde een achteruitgang in de concentratie. Mevrouw X is hierop neuropsychologisch onderzocht (zie Tabel 1). Uit de resultaten bleek dat er sprake was van een schrijfstoornis, waarbij de spelling was aangedaan en de motorische component geen rol speelde (zie Figuur 2A), een hoofdrekenstoornis en stoornissen in de ruimtelijke cognitieve vaardigheden (lijnoriëntatie, mentale rotatie, visuo-constructieve vaardigheden). Er waren geen aanwijzingen voor een geheugenstoornis, stoornissen in het taalbegrip of het benoemen, een neglect of een dementie. De vingeragnosie en links-rechtsoriëntatie zijn eerst op een gedragsneurologische manier onderzocht. Het benoemen van de vinger van een getekende hand alsmede de vingers van patiënte zelf gaat moeizaam (score 14/20). Bij aanraking van de vingers van beide handen door de proefleider waarbij de patiënte de ogen dicht heeft, voelt zij de aanrakingen wel, maar kan ze de vingers niet correct of helemaal niet benoemen (score 5/10). Hierbij is er geen sprake van een systematisch verschil tussen beide handen. Bij het aanwijzen van vier fiches op tafel (links/rechts/boven/onder) haalt patiënte links en rechts door elkaar (ze gokt en presteert op kansniveau), het onderscheid tussen boven en onder is intact en het benoemen van de kleuren is ongestoord. Acht maanden later is er aanvullend onderzoek gedaan. Wat betreft het beloop in de tijd waren de algehele conditie en de motorische vaardigheden van mevrouw X op dat moment verbeterd, maar nog niet geheel genormaliseerd. Mevrouw X is in deze periode opgenomen geweest in het revalidatiecentrum; de cognitieve stoornissen zijn blijven bestaan (agrafie, acalculie, links-rechtsverwarring en vingeragnosie), zoals ook bleek uit een herhaling van het standaard neuropsychologisch onderzoek (zie ook Figuur 2B). Uitgebreider experimenteel-neuropsychologisch onderzoek na revalidatie liet zien dat het wijzen naar en het (blind) benoemen van aangeraakte vingers gestoord bleef, waarbij vooral de drie middelste vingers niet goed geïdentificeerd konden Het Gerstmannsyndroom p. 39 Tabel 1 Overzicht van neuropsychologische testscores. Figuur 2 Voorbeeld van de prestatie op de AATsubtests ‘Samenstellen op dictaat’ (A: Enige dagen na het infarct) en ‘Schrijven op dictaat’ (B: Acht maanden later). Tijdschrift voor neuropsychologie 2006 nr. 1 Casuïstiek Test Ruwe score Bewoording ———————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————————— NLV-IQ 71 Benedengemiddeld Raven APM-IQ 75 Benedengemiddeld CAMCOG-RN 65/96 Afwijkend op rekenen, schrijven, links-rechtsoriëntatie, feitenkennis en definities Rekenen (WAIS-III) 5 Benedengemiddeld Hoofdrekenen 10/20 Afwijkend; fouten bij sommen met getallen boven de 10 Cijferreeksen (WAIS-III) 14 Gemiddeld 15 Woorden Test Leercurve 5/6/7/7/6 Gemiddeld Uitgestelde herinnering 5 Gemiddeld Uitgestelde herkenning 28 Gemiddeld Verkorte Token Test 16/21 Niet afwijkend Schrijftaal (AAT) Hardop lezen 30 Gemiddeld Samenstellen op dictaat 25 Benedengemiddeld Schrijven op dictaat 0 Afwijkend Judgement of Line Orientation 5 Afwijkend Star Cancellation (BIT) 47/56 (110 sec.) Afwijkend Silhouetten (VPOR) 26 Niet afwijkend Shepard Rotation Task 20/40 Benedengemiddeld Blokpatronen (WAIS-III) 9 Afwijkend Roy Kessels / Helen Anema / Chris Dijkerman p. 40 Tijdschrift voor neuropsychologie 2006 nr. 1 Casuïstiek worden (wijzen naar rechterhand 13/20 correct, wijzen naar linkerhand 20/20 correct; benoemen rechterhand 7/10 correct; benoemen linkerhand 8/10 correct). Het op commando optillen van een van de vingers verliep beter wanneer het commando visueel of tactiel gegeven werd (9/10 en 10/10 correct), waarbij er bij verbale commando’s minder goed werd gepresteerd (7/10 correct). In tegenstelling tot haar gestoorde prestatie op het lokaliseren van haar vingers, bleek het lokaliseren van andere lichaamsdelen intact (10/10 correct). Bij het aanwijzen van aangeraakte lichaamsdelen op een plaatje werden alleen links-rechtsbeoordelingsfouten gemaakt (5/10). Deze stoornissen in links-rechtsdiscriminatie werden verder getest met een mentale rotatietest, waarmee bevestigd werd dat het links-rechtsbeoordelen nog steeds gestoord was. Op een computerscherm werden plaatjes van handen in verschillende oriëntaties, zowel met de handpalm naar boven als de handpalm naar beneden, gerandomiseerd aangeboden. Het juist beoordelen of er een linker- of rechterhand werd waargenomen gebeurde op kansniveau (16/32 correct). Er waren geen verschillen in prestatie voor de verschillende oriëntaties. Daarnaast werd de prestatie ook niet beïnvloed door het feit of de handen gelijk of ongelijk waren aan de oriëntatie van de eigen handen. Hoewel het hier een patiënte betrof met een benedengemiddelde intelligentie, was er anamnestisch gezien toch sprake van een duidelijke achteruitgang in deze functies ten opzichte van het premorbide functioneren. Patiënte vond het zeer confronterend dat ze niet meer kon rekenen, terwijl ze hier altijd goed in geweest was. Zo kon ze nu niet meer het huishoudboekje bijhouden. Discussie Uit het neuropsychologisch onderzoek en de experimentele taken blijkt dat er bij mevrouw X sprake is van de vier kernsymptomen van het Gerstmannsyndroom, waarbij de overige cognitieve domeinen (taal, geheugen, vormwaarneming) niet gestoord zijn en passen bij de leeftijd en het opleidingsniveau. Er lijkt echter geen sprake van somatognosie of een stoornis in de lichaamsrepresentatie als verklarende factor, aangezien de functiestoornissen van mevrouw X niet alleen de waarneming of het gebruik van het eigen lichaam betreffen, maar ook algemene ruimtelijk-cognitieve functies. Zo is er sprake van een visuo-constructieve apraxie, een afwijkende prestatie op een mentale-rotatietest en is de waarneming van lijnoriëntaties gestoord. Enkele recente gevalsstudies hebben bij patiënten met het Gerstmannsyndroom eveneens stoornissen in de mentale rotatie aangetoond. Carota e.a. (2004) hebben een 85-jarige patiënt met het Gerstmannsyndroom beschreven met laesies ter hoogte van de linkergyrus angularis en -gyrus precentralis ten gevolge van een waterscheidingsinfarct. Deze patiënt presteerde slecht op mentale rotatietaken en kon op een blinde landkaart de grote steden niet plaatsen, terwijl hij ze moeiteloos kon opsommen. Gold e.a. (1995) onderzochten specifiek welk ruimtelijk ‘mapping’-systeem gestoord was bij een man met het Gerstmannsyndroom en suggereerden dat er een specifiek probleem was met het bepalen van posities van een voorwerp ten opzichte van de horizontale as. Tevens toonden ze aan dat een verstoorde lichaamsrepresentatie niet alle symptomen van het Gerstmannsyndroom kunnen verklaren. Mayer e.a. (1999) hebben bij een patiënt met een subangulaire laesie in de linkerhemisfeer laten zien dat A Het Gerstmannsyndroom p. 41 Literatuur Ardila, A. & Rosselli, M. (2002). Acalculia and dyscalculia. Neuropsychology Review, 12, 179-231. Benedetti, F. (1988). Localization of tactile stimuli and body parts in space: Two dissociated perceptual experiences revealed by a lack of constancy in the presence of position sense and motor activity. Journal of Experimental Psychology: Human Perception and Performance, 14, 69-76. Benton, A.L. (1992). Gerstmann’s syndrome. Archives of Neurology, 49, 445-447. Carota, A., Di Pietro, A., Ptak, R., Poglia, D. & Schnider, A. (2004). Defective spatial imagery with pure Gerstmann’s syndrome. European Neurology, 52, 1-6. Gerstmann, J. (1930). Zur Symptomatologie der Hirnläsionen im Übergangsregion der unteren Parietal- und mittleren Okzipitalhirnwindung. Deutsche Zeitschrift für Nervenheilkunde, 116, 46-49. Gold, M., Adair, J.C., Jacobs, D.H. & Heilman, K.M. (1995). Right-left confusion in Gerstmann’s syndrome: A model of body centered spatial orientation. Cortex, 31, 267-283. Goldenberg, G. (1999). Matching and imitation of hand and finger postures in patients with damage in the left or right hemispheres. Neuropsychologia, 37, 559-566. Mayer, E.M., Martory, M.-D., Pegna, A.J., Landis, T., Delavelle, J. & Annoni, J.-M. (1999). A pure case of Gerstmann syndrome with a subangular lesion. Brain, 122, 1107-1120. Morris, H.H., Luders, H., Lesser, R.P., Dinner, D.S. & Hahn, J. (1984). Transient neuropsychological abnormalities (including Gerstmann’s syndrome) during cortical stimulation. Neurology, 34, 877-83. Roux, F.E., Boetto, S., Sacko, O., Chollet, F. & Tremoulet, M. (2003). Writing, calculating, and finger recognition in the region of the angular gyrus: A cortical stimulation study of Gerstmann syndrome. Journal of Neurosurgery, 99, 716-27. Stengel, E. (1944). Loss of spatial orientation, constructional apraxia and Gerstmann’s syndrome. Journal of Mental Science, 90, 753760. Wingard, E.M., Barrett, A.M., Crucian, G.P., Doty, L., & Heilman, K.M. (2002). The Gerstmann syndrome in Alzheimer’s disease. Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry, 72, 403-405. Tijdschrift voor neuropsychologie 2006 nr. 1 Casuïstiek alle vier de kernsymptomen verklaard konden worden door een onvermogen om beelden mentaal te manipuleren. Naast de links-rechtsverwarring en de vingeragnosie kan het rekenen eveneens gestoord zijn als gevolg van visueel-ruimtelijke stoornissen die de ruimtelijke organisatie van de getallen en de uit te voeren mathematische functies betreffen (Ardila & Rosseli, 2002). Het schrijven ten slotte doet eveneens een beroep op het visueel-ruimtelijke, bij het noteren van letters en het bepalen van de richting bij het uitvoeren van het motorprogramma (Carota e.a., 2004). Ook bij mevrouw X is er sprake van een onvermogen om beelden mentaal te manipuleren. Dit komt niet alleen tot uiting op een mentale-rotatietest, maar ook bij het naleggen van blokpatronen en het inschatten van lijnhoeken. De vier functies die bij het Gerstmannsyndroom gestoord zijn, doen allen een beroep op het vermogen om een interne representatie van de ruimte te kunnen maken, waarbij blijkbaar de representatie van zowel de persoonlijke als van de peripersoonlijke ruimte gestoord is. Dit kan ook verklaren waarom alleen de waarneming van de vingers gestoord is. Immers, de positie van de vingers in de ruimte varieert over het algemeen meer dan de positie van andere lichaamsdelen. Hierdoor moet er een groter beroep gedaan worden op ruimtelijke vaardigheden wanneer de vingers gelokaliseerd moeten worden (Goldenberg, 1999). Aangezien er een bepaalde ambiguïteit bestaat bij het waarnemen van tactiele informatie via de vingers (welke vinger is het precies, waar bevinden ze zich ten opzichte van elkaar?) (Benedetti, 1988) zal lokalisatie meer gebaseerd moeten zijn op informatie uit de ruimte. Kortom, de stoornis in het lokaliseren van vingers lijkt dus meer het gevolg van de beperkte ruimtelijke vaardigheden dan dat het een stoornis in de lichaamsrepresentatie is.
© Copyright 2024 ExpyDoc