ONASCH GESCHIEDE\S VA\ HET VOLK ISRAEL. U) esellWegis - VAN - HET VOLK ISRAEL, - DOOR - M. MONASCH, Com -cc/or aan het IVederl. Israel. DERDE DEEI,. AMSTERDAM. VAN CREVELL) & C 1891. ► eminarium. EERSTE TIJDVAK. VAN DEN ONDERGANG VAN HET GAONAAT TOT DEN DOOD VAN MAIMONIDES. 1040 —104. HOOFDSTUK I. Samuel en Jozef ibn Nagdela. Hunne tijdgenooten. 1040-1066. De Arabische beschaving, van het Oosten naar het uiterste Westen, van Damaskus en Bagdad naar het Pyreneesche schiereiland overgebracht, had reeds haar toppunt van bloei bereikt. Reeds tijdens het beheer van den zwakken Hischam 1! (zie deel II bl. 202) begon het aanzien van het Spaansche kalifaat te verflauwen. Wel wist nog zijn vizier Abnanzor, in wiens handen het bestuur eigenlijk berustte, den vrede te bewaren en de eenheid te behouden, maar na zijn dogd (1 oo2) brak er een bloedige burgeroorlog uit, die gruweldaden, algeheele verslapping van het rijk en eindelijk den ondergang van het huis der Omajaden ten gevolge had. (z031). Met het uitsterven van dit geslacht hield ook de eenheid van het kalifaat op, dat nu in kleine zelfstandige koninkrijken (emiraten) gesplitst werd, die langzamerhand voor de Christelijke West-Gothen uit het noorden des lands moesten bukken. In dien burgerkrijg was vooral de hoofdstad Cordova het tooneel van vreeselijke verwoestingen. Het werd door, den veroveraar Soliman geheel geplunderd en van zijn edelste burgers beroofd. Ook de Joodsche gemeente verloor hierdoor haar vroeger aanzien en tevens vele familien, die zich vestigden te Granada, dat de hoofdstad van een zelfstandig rijk geworden was en te Toledo en Saragossa. In denzelfden tijd, waarin het Spaansche kalifaat zijn luister en glans verloor, begon zich de Joodsche cultuur, eveneens van het Oosten naar het Westen overgebracht, op den bodem van het kiassieke Andalusia tot een hoogen trap van bloei en ontwikkeling te verheffen. De laden, door Mozcs b. Chanog-, Menachem en Dunasch gestrooid, brachten schoone vruchten voort, die in de elfde MoN. Gesch III, 1 2 eeuw tot hare volkomen rijpheid kwamen. Het werk, door hen begonnen, werd .voortgezet door mannen, aan wie de Spaansch-Joodsche wetenschap veel dank verschuldigd is. De meesten hunner vonden een vorstelijken begunstiger in den beroemden staatsman en geleerde Samuel Hallevie. Samuel Hallevie ibn Nag Bela (of .1Vwela) was te Cordova geboren (993), waar hij door R. Chanog in den Talmud en door Juda Chalk,- in de Hebreeuwsche taalkunde onderwezen werd. Behalve met bet Hebreeuwsch, maakte hij zich ook met het Arabisch zeer vertrouwd. Over het algemeen had hij veel liefde voor de beoefening van talen, waartoe hem de inrichtingen van wetenschap in zijn geboortestad voldoende gelegenheid aanboden. Maar hij moest op twintigjarigen leeftijd met vele anderen Cordova verlaten en vestigde zich te Malaga in het koninkrijk Granada, waar hij van een kleinhandel in marskramerijen leefde. Door toevallige omstandigheden bemerkte ibn Alarif, de vezir van Habits, den tweeden Barbarijschen vorst van bet koninkrijk Granada, dat de Joodsche marskramer in het Arabisch zeer bedreven was en ook eene schoone hand schreef. Bij eene nadere kennismaking was de vezir met hem ingenomen en bewoog hem, als geheim-secretaris in zijn dienst te treden. Samuel maakte zich in deze betrekking zeer verdienstelijk en won in dier mate de gunst en bet vertrouwen van den vezir, wien hij ook in staatkundige aangelegenheden dikwijls met raad ter zijde stond, dat deze hem kort voor zijn dood bij Habits als zijn opvolger aanbeval. De koning gaf bieraan gevolg en verbond hem aan zijn hof. Hij leerde hem weldra kennen als een man van groote talenten en veihief hem (1027) tot staatsminister (kitab). Al ontbrak bet den hooggeplaatsten Jood niet aan geheime en openlijke benijders en haters, die hem in het verderf trachtten te storten en anderen tegen hem in het harnas te jagen, toch wist hij zich door zijne given van geest en gemoed in zijn bestuur staande te houden," zoowel onder Habits als onder diens zoon en opvolger Badis. Door zijne zachte en kalme natuur won hij de liefde des yolks ; door zijne onbaatzuchtigheid en onpartijdigheid logenstrafte bij de aanklachten zijner tegenstanders en verkreeg zelfs het vertrouwen van de dweepzieke Mosiemen door de beleidvolle wijze, waarop hij in zijn bestuur met de belangen van den algemeen heerschenden godsdienst rekening hield. Behartigde hij als minister de belangen van bet geheele koninkrijk en van alle onderdanen in het algemeen, als vorst (Nay; id 1) van de Joodsche ge1) 1413 . •T 3 meenten wijdde hij zijne bijzondere oplettendheid aan de nooden en behoeften van zijn €eloofsbroeders in het bijzonder. Want de Joodsche minister bekleedde, evenals vroeger Chasdai en ibn Gau, tevens een vorstelijk gezag over de Joden van zijn rijk, dat hem door zijne beide koningen verleend was. Hij was een ijverig hevorderaar der wetenschap, ondersteunde Joodsche geleerden en jongelingen, die zich aan de studie wilden wijden en behartigde met niet minder toewijding de stoffelijke belangen van zijne geloofsgenooten. En te midden van zijne vele werkzaamheden vond ibn Nagdela nog tijd, om zich ook zelf met de Joodsche wetenschap bezig te houden. Hij verrichtte zelfs te Granada rabbinale functien, hield er voorlezingen over den Talmud, beantwoordde godsdienstvragen en hield eene briefwisseling met Joodsche geleerden uit onderscheiden landen, o. a. met R. Hai den Gaon van Pumbaditha en Van zijne vele (2 2) werken met R. Nissim uit Kairowan. op verschillend gebied der Joodsche wetenschap bezitten wij zeer weinig. Van zijne talmudische geschriften - is voor ons bewaard gebleven eene bile/ding tot den Talmud') waarin de talmudische kunsttermen verklaard worden. Voorts kennen wij nog eenige fragmenten van zijne gedichten, die uit Brie bundels hestonden en in den stiji van Psalmen, Spreuken en Prediker bewerkt waren 2). In zijne verhandelingen over Hebreeuwsche taalkunde volgde hij het systeem van zijn leeraar Chajug-. De belangrijkste daarvan was het boek van den rijkdom 3), waarin hij zijn meester trachtte te verdedigen tegen de critiek van den beroemden taalvorscher Iona Marinus. Samuel Hannagid werd na zijn dood (1055) in al zijne waardigheden opgevolgd door zijn zoon Jozef ibn Nagdela (1031-1066). Deze had eene degelijke en voortreffelijke opvoeding genoten en was op zijn achttiende jaar met eene geleerde en vrome dochter van den beroemden R. Nissim in het huwelijk getreden. Al versierden hem ook de deugden van zijn vader, toch onderscheidde hij zich van dezen in enkele trekken, die ten laatste den haat der Barbarijsche burgerij van Granada tegen hem en tegen de Joodsche bevolking in het algemeen opwekten. Hij miste de • 1) gewoonlijk gevoegd achter het eerste :-deel van onze Talmud-uitgaven, 2) Deze heeten daarom trip in, 3) "term vim MON. Gesch. III, 1+ 4 bescheidenheid zijns waders en gedroeg zich jegens de lagere staatsdienaren dikwijls trotsch en aanmatigend. Ook trok hij vaak bij de bevordering tot hooge staatsambten zijne geloofsgenooten en in het bijzonder zijne familieleden voor boven anderen, die daarop niet minder aanspraz;.k hadden. Dit nu verbitterde velen, die het bovendien niet goed konden verdragen, dat wederom een ongeloovige" de hoogste macht in den lande bekleedde. De haat nam toe, de wrevel en verbittering werden steeds erger. Zijne vijanden schreven zelfs den plotselingen dood van den erfprins Balkin toe aan het vergif, dat hem door fozef toegediend was. Deze beschuldiging nu vond bij koning Baa'is wel geen gehoor, rnaar toch brachten de lasterlijke geruchten, door kwaadgezinden omtrent 's ministers bestuur verspreid, gaandeweg het vertrouwen, dat deze in hem gesteld had, aan het wankelen. En toen nu bij een inval van een naburigen vorst in het gebied van Granada, lasteraars fozef beschuldigden, daarvan reeds te voren kennis gedragen, ja zelfs met den vijandelijken koning geheime onderhandelingen aangeknoopt te hebben, steeg de woede van het opgeruide yolk ten top. Op een Sabbath drong eene woeste menigte uit de heffe des yolks het paleis van fozef binnen, doodde hem en hing tot spot zijn lijk op voor de poort der stad. Zoo eindigde de edele man in den ouderdom van vijf en dertig jaar op treurige wijze zijn leven. Maar hiermede waren de woestelingen nog lang niet tevreden. Zij richtten onder Granada's Joodsche bevolking vreeselijke verwoestingen aan en vermoordden op dienzelfden dag ruim 1500 familien, van wier have en goed zij zich meester maakten. De treurige berichten dezer afgrijselijke gebeurtenis verwekten allerwege groote ontsteltenis. Een Arabisch dichter wijdde zelfs een treurlied aan de herinnering van den minister, dien hij vroeger in een loflied bezongen had. Slechts weinigen was het gelukt aan de handen der woestelingen te ontkomen, Onder de vluchtelingen behoorde Jozefs weduwe, die met haren jongen zoon Azarja de wijk nam Haar Lucena. Gelukkig voor de Joden heerschte er onder de koningen der verschillende Spaansche rijken, die na de ontbinding van het kalifaat ontstaan waren, groote naijver, zoodat velen, die nit vrees voor verdere vervolgingen het gebied van Granada verlieten, bij andere . vorsten bescherming vonden. Zoo had reeds vroeger de koning van Sevilla eenige voorname Joden, die bij het leven van Samuel om staatkundige redenen uit Granada gevlucht waren, gastvrij opgenomen en een hunner jozef ibn Mig -asch met een hoog staatsambt bekleed. De koning van Saragossa, een bevorderaar der wetenschap, verbond te dier tijd eveneens een Jood abu Fadhl, coon van den 5 dichter Jozef ben Chastuzi, aan zijn hof, die dezelfde waardigheid bekleedde als ibn Nagdela te Granada. HOOFDSTUK II. Vervolg. Tot de tijdgenooten van Samuel en laza- ibn Nagdela behoorden mannen, die de Spaansch-Joodsche literatuur met belangrijke geestesproducten verrijkt hebben. Onder hen nemen de eerste plaats in de Hebreeuwsche taalvorscher Jona Marinus, de gevierde dichter en wijsgeer Salomo ibn Gabirol en Bachja ibn Pakuda, de schepper eener Joodschwijsgeerige zedeleer. Jona Marinas, met den Arabischen naarn Abulwalid Merwan ibn Ganach, aanschouwde het levenslicht te Cordova tegen het einde van de tiende eeuw. Het grootste deel zijner jeugd bracht hij te Lucena door, waar hij onder leiding van Menachems leerling Izak ibn Gikatilla in de Hebreeuwsche taalwetenschap ingewijd werd. Hij gevoelde zich tot deze wetenschap geheel aangetrokken en wijdde, ofschoon hij zich ook met geneeskundige studien bezig hield, daaaan zijne beste krachten. ziona Marinus voltooide inderdaad het werk, door Judd Chajug begonnen", zoo luidt het getuigenis van een ouden Spaanschen geschiedschrijver (Abraham ibn Daud). Naar het schijnt, keerde hij weder naar zijne geboorteplaats terug, maar moest haar tegelijk met Samuel Hannagia' voor goed verlaten. Na langdurige omzwervingen vestigde hij zich te Saragossa, waar hij zijn voornaamst werk voltooide en in het midden van de elfde eeuw overleed. Meer heeft de geschiedenis voor ons niets bewaard aangaande den man, wiens leven zoo vruchtbaar was op wetenschappelijk gebied. Zijne kleinere geschriften, waarvan hij sommige reeds op zeer jeugdigen leeftijd vervaardigde, bevatten hoofdzakelijk aanvullingen, maar ook aan- en opmerkingen op Chajugs taalkundige werken., Desnietternin koesterde hij grooten eerbied voor Chajugs scheppenden geest en verloor in zijne critiek dezen ook niet uit het oog. Hij las, zooals hij zelf getuigt, acht maal met veel nauwkeurigheid de heilige geschriften, alvorens hij het waagde, den man te bestrijden, dien ook hij als zijn leeraar beschouwde en vereerde. Maar toch was Samuel Ilannagid over ibn Ganachs critiek zeer verontwaardigd en achtte zich verplicht voor zijn meester op te komen, dien hij in het vroeger genoemde both van den 6 Ibn Ganach bleef het antwoord niet schuldig, maar verloor den eerbied jegens den taalgeleerde Diet uit het oog. Nog voordat hij met ibn Nag-dela in het strijdperk trad, had hij reeds de eerste hand gelegd aan zijn hoofdwerk, waaraan hij bijna tot het einde van zijn leven gearbeid en waarin hij den schat zijner kennis neergelegd heeft. Dit belangrijke work, in het Arabisch geschreven, noemde hij Tankich (critisch onderzoek) en verdat gramniatica en deelde het in Luma (Hebr. Rikma exegese bevat, en kitab al usul (het boek der wortels 2), een woordenboek. Het wordt voorafgegaan door een zeer belangrijke inleiding en overtreft, zoowel wat inhoud als methode hetreft, alles wat op het gebied der Hebreeuwsche taalkunde tot nu toe geleverd was. Het valt zelfs te betwijfelen, of het zijn weerga reeds gevonden beef t. Niet minder beroemd, alhoewel op een geheel ander gebied, was Salomo b. Juda ibn Gabirol (Arab. abu Ajub Soleiman ibn Jachja ibn Djeribul). Deze behoort, zoowel op het gebied der Hebreeuwsche taalkunde als op dat der wijsbegeerte, tot de mannen van den eersten rang. Slechts zeer weinig is ons bekend van het leven van dezen man, »wiens poetische voortbrengselen den wijsgeer verraden en wiens diepzinnige bespiegelingen in een dichterlijk gewaad gehuld zijn." Te Malaga, waarheen zijn vader tegelijk met Samuel ibn Nag dela uitgeweken was, aanschouwde hij het levenslicht (ornstr. 102 I). Reeds op jeugdigen leeftijd schijnt hij r zijne ouders verloren te hebben en stond eenzaam en verlaten, zonder middelen van bestaan, in de wijde wereld. Zoo verliepen zijne jongelingsjaren in sombere droefgeestigheid en verergerde zijn tegenspoed zijne aangeboren melancholie. De treurige levenservaring, reeds op jeugdigen leeftijd in ruime mate opgedaan, maakte hem ongevoelig voor de genoegens der samenleving, zoodat hij zich aan de buitenwereld onttrok en zijne afleiding zocht alleen in zijne rijke gedachtenwereld. De poezie en het geloof waren de twee engelen, wier vleugelen hem beschermden en voor vertwijling behoedden. In den leeftijd, waarin de meeste menschen het leven nog slechts van zijne schoone en aangename zijde kennen en beschouwen, vervaardigde hij reeds gedichten, die getuigen van eene ernstige wereldbeschouwing. De grijze Hebreeuwsche taal verjongde zich door het gevoelvolle hart van den jeugdigen dichter en werd de trouwe tolk van zijne verheven gedachten en heilige gewaarwordingen. Een zeer belangrijk bestanddeel in den loop en den' aard rijkdom verdedigde. 1) 7.191).? o ,t-i te rt 7 zijner lotgevallen is ongetwijfeld zijn verkeer met een edelen en weldadigen menschenvriend, die zich het lot van den deerniswaardigen, veelbelovenden jongeling aantrok: Net was Jekuthiel ibn Hassan, die waarschijnlijk aan het hof van Saragossa een hoog staatsambt bekleedde. Deze, een bevorderaar van wetenschap en poezie, ondersteunde ook den genialen ibn Gabirol, die hem daarvoor in heerlijke gezangen zijn dank en erkentelijkheid betuigde. Ibn Gabirol werd thans meer ontvankelijk voor de genoegens des levens. Maar slechts voor korten tijd, daar hem, waarschijnlijk tegelijk met den val van den koning van Saragossa, zijn beschermer op wreede wijze ontrukt werd (1039). De dood van den edelen Jekuthiel werd algemeen betreurd. De dichters wedijverden, om zijn aandenken door hun elegieen te vereeuwigen, Treffend en hartroerend vooral is ibn Gabirols treurzang, die weder tot zijne vroegere droefgeestigheid verviel en slechts troost kon vinden in zijne poetische ontboezemingen. Van zijne hymmen, gebeden, boete- en klaagliederen zijn ook verscheiden in onzen rites opgenomen. Behalve talrijke gedichten van gewijden en ook enkelen van profanen inhoud vervaardigde hij twee werken van ethischen inhoud. Deze heeten, tot veredeling van de eigenschappen der ziel i) en udgelezen paarlen 2). In het eerste, dat vele sententien bevat, ontleend aan vroegere, meest Arabische spreukendichters, hekelde hij verscheiden aanzienlijke mannen uit Saragossa. Dit veroorzaakte eene algemeene verontwaardiging, zoodat hem een langer verblijf in deze stad ontzegd werd. Hij verliet Saragossa, dat hij in een hartverscheurend klaaglied als een tweede Amora brandmerkte en besloot, Spay je voor goed te verlaten. Naar het Oosten Wilde hij zijne schreden ricliten, in de hoop, daar vrienden en vereerders te vinden. Hij bracht zijn plan evenwel niet ten uitvoer, maar bleef door Spanje rondzwerven, waar hij werkelijke of ingebeelde teleurstelling ondervond en niet ophield te klagen over de wisselvalligheid van het leven en de onbestendigheid zijner vrienden. Zijn naam als wijsgeer heeft hij te danken aan zijn werk over de algemeene stof en den algenzeenen vorm of ook genoemd over de oorzaken, evenals de beide vroeger genoemde werken in het Arabisch geschreven. Ibn Gabirols philosophisch systeem maakte in Joodsche kringen weinig opgang, maar des te meer bij de Arabieren en de aanhangers der Christelijke scholastiek 3). Een deel 1 ) Tem rom Wr3S Tin Dit werk, dat tot voor ongeveer eene halve eeuw van zijne beschouwingen in dit wijsgeerig geschrift neergelegd, goot hij in een veihevcn leerdicht, de koningskroonn genoemd, dat in onze gebedenverzameling voor den vooravond van den Grooten Verzoendag opgenomen is. Ibn Gabirol overleed in niet hoogen ouderdorn te Valencia. De legende heeft aan zijn dood het volgende verhaal vastgeknoopt. Een Moor, die den beroemden man zijne wijsheid en dichterlijke gave misgunde, doodde hem en begroef hem in zijn tuin, dicht bij een vijgenboom. De boom, gedrenkt door het edele bloed, bracht zulke buitengewoon prachtige vruchten voort, dat zelfs de kalif daarvan met roem hoorde spreken. Deze wenschte gaarne te weten, hoe de Moor aan zulke schoone vruchten kwam en bracht hem, toen hij het geheim niet wilde openbaren, door foltering tot de bekentenis van zijn misdaad, waarvoor hij zwaar moest boeten. Meer opgang dan ibn Gabirols wijsgeerig werk maakte in Joodsche kringen dat van Bachja b. Jozef ibn Pakuda (of Bakoda), rabbijn en dajan te Saragossa (omstr. Io5o). Deze ontwikkelde in zijn wijsgeerig-zedekundig werk de plichten, die het Jodendom in de eerste plaats van ons vordert en wier betrachting ons veredelt en zedelijk verheft. Fliertoe rekent hij het vertrouwen op God, de berusting in Zijn wil, zelfkennis en over het algemeen een heilig en ingetogen leven, dat hij nog hooger stelt dan de voorschriften van het practisch Jodendom. De aangename en onderhoudende wijze, waarop de schrijver zijne wijsgeerige denkbeelden weet te behandelen, heeft het werk, dat later onder den naam innerlijke plichten 2) uit het Arabisch in het Hebreeuwsch vertaald is, eene zekere populariteit en algemeene waardeering verschaft. slechts uit enkele citaten bekend was, werd aan een overigens onbekenden Avicebron toegeschreven, van wien men zelfs niet eens wist, dat hij een Jood was. De identiteit van dezen Avicebron met ibn Gabirol werd eerst ontdekt en bewezen door S. Munk, die een volledige Latijnsche vertaling van dit werk, order den titel fons vitae, in het licht gegeven heeft (1857.) 1 ) nithn Irc 2) niz:ri nizin T: 9 HOOFDSTUK III. De tijd van de vijf Izaks. 1050-1100. Sinds de ontbinding van het kalifaat in kleine zelfstandige rijken kon de Islam aan de toenemende macht der Christelijke vorsten geen weerstand meer bieden. In de eerste helft der i 'de eeuw schonk Sancho van Navarra het nit het graafschap ontstane koninkrijk Castilie aan een zijner zonen, den ridderlijken en dapperen Fernando (1037), die den strijd tegen de Arabieren als een godsdienstplicht beschouwde. Hij ontrukte het eene rijk na het andere aan het gezag der Mooren en bracht verscheiden landstreken aan gene zijde van de Taag gelegen, in het blijvend bezit der Christenen. Zijn zoon Alfonso VI maakte zich zelfs van Toledo meester, dat hij tot zijne residentie verhief. Voor de Joden had evenwel deze verandering van bestuur geen belangrijken invloed. Want al gebood ook Alfonso, dat in Castilie het wetboek der West-Gothen met zijne voor de Joden drukkende bepalingen ingevoerd moest worden, hij lies zich toch in zijn bestuur geheel leiden door het gewoonterecht (fueros), volgens hetwelk alle bewoners des lands op een lijn gesteld werden, Wel gaf paus Gregorius VII den koning hierover zijne ontevredenheid te kennen en verweet hem, dat hij de synagoge van den Satan verhief boven de kerk van Christus. De Joden waren dan ook aan Alfonso zeer gehecht en vonden weldra gelegenheid, hem hunne erkentelijkheid te betoonen. Toen hij namelijk zijne veroveringen wilde voortzetten en ook Sevilla en Saragossa aan zijne macht onderwerpen, riep Almutamed, de koning van Sevilla, tegelijk met andere Mohammedaansche vorsten, de hulp in van de Almoraviden uit Marokko. Deze drongen onder hun machtigen beheerscher fussuf ibn Taschfin Spanje binnen. In Alfonso' s leger bevonden zich zeer vele Joden, die hem in den beslissenden veldslag bij Solako (I o86) trouw ter zijde stonden en tot het uiterste verdedigden. Zij offerden gaarne hun ]even op voor hun vorst, die intusschen den slag verloor en slechts met enkele ruiters aan het doodsgevaar ontsnapte. De Almoraviden bleven overwinnaars, maar plukten voor zich zeif de vruchten hunner zege. Jussuf ontrukte Almutamed den troon en ook anderen inheemschen vorsten hun gezag. Zuidelijk S.panje werd nu geruimen tijd het tooneel van bloedige oorlogen, waaronder de bevolking veel te lijden had en die ook voor de Joden aldaar droevige herinneringen achterlieten. Maar te midden van deze staatkundige woelingen en den 10 langdurigen strijd tusschen het Christendom en den Islam ging het Spaansche Jodendom voort op den weg zijner wetenschappelijke ontwikkeling. De talmudstudie nam toen vooral een hooge vlucht en deed voor eenigen tijd de po'jzie en taalwetenschap op den achtergrond treden. Op dit laatste gebied onderscheidden zich Mozes ibn Gikatilla en jua'a ibn Balarn. De eerste, een leerling van ibn Ganach, vertaalde Chajugs grammatische werken in het Hebreeuwsch en de andere (r060) schreef verschillende taalkundige verhandelingen. De overwegende plaats, die echter de studie van den Talmud en de beoefening der Joodsche wetenschap begon in te nemen, gold voornamelijk de zelfstandige en streng wetenschappelijke methode De talmudisten, die als de hoofdfiguren van dit tijdvak moeten beschouwd worden, droegen alien den naam Izak. Zij zijn : Izak ibn Albalia, Izak ibn Gajath, Izak b. Ruben, Izak ibn Zakni en Izak Alfassi. Izak b. Baruch Albalia (1035-1094) een vriend der Tora en aanhanger van de wetenschap" uit eene oude en voorname familie gesproten, verkeerde als knaap bij Samuel Hannagi a', van wien hij boeken ten geschenke kreeg. Met Jozef ibn Nab Bela was hij zeer bevriend en ontkwam op den dag, waarop deze door Granada's bevolking vermoord werd, op wonderlijke wiize het doodsgevaar. Hij vestigde zich te Cordova, waar zich intusschen weder eene belangrijke Joodsche gemeente gevormd had Zijne lievelingsstudi6n waren talmud en sterrenkunde ; ook met het Grieksch was hij vertrouwd. Hij schreef verklaringen op moeielijke halachoth, die hij te samen bracht in een werk Kupath Haroglim dat evenwel niet door hem voltooid is. Wegens zijn roem als sterrenkundige benoemde hem de vroeger vermelde Abnutamed tot zijn hofastronoom en verhief hem tevens onder den titel Nasi tot rabbijn van alle gemeenten uit het koninkrijk Sevilla. Daar hij voor een groot aantal hoorders onderricht in dm Talmud gaf, werd Sevilla de belangrijkste plaats voor de talrnudstudie. Met den dood van zijne vorst verloor hij zijne waardigheid en keerde weder naar Granada terag, waar hij overleed. Zijn tijdgenoot Izak b. Jitda ibn Gajath (1030-1089) stond wegens zijn edel karakter en groote geleerdheid in zijne geboortestad Lucena in hoog aanzien. Uit erkentelijkheid jegens zijn begunstigerfozef ibn Nag Bela, deed hij ten behoeve van diens zoon Azarja ijverige pogingen voor het rabbinaat van _Lucena, dat hij later op aanhoudend aandringen zelf bekleedde. Hij was een vruchtbare synagogale dichter en 1) to, zi•Irl rtip T II wordt, daar zijne gedichten vaak stroef en duister zijn, de Spaansche Kafiri genoemd. Op talmudisch gebied schreef hij commentaren en Halachoth en vervaardigde bovendien een beknopte handleiding van de gebruiken op de feesten vastendagen. Zijn. zoon fua'a ibn Gajath wordt geroemd als een voortreffelijk dichter. Izak b. Ruben uit Barcelona, vertaalde R. Hai' s verhandeling over het talmudisch handelsrecht in bet Hebreeuwsch en schreef onder den naam Schaff re Schebuoth 2) een commentaar van enkele talmudtractaten, die over het civiel recht handelen. Hij werd benoemd tot rabbijn van de aanzienlijke gemeente te Denia, die waarschijnlijk bij zijne kornst door Izak b. Mozes ibn Zakni verlaten werd. Deze stond bij zijne naamgenooten in geleerdheid ten achter en ging naar het Oosten, waar men hem tot gaon van Piimbaditha benoemde. Deze geleerden werden evenwel op talmudisch gebied verre overtroffen door den laatstgenoemde der vijf Izaks, die de leermethode van de Noord-Afrikaansche talmudschool naar S.panje overbracht. Izak b. Jakob Alf assi ( I013-1 I 03), naar de aanvangletters van zijn naam gewoonlijk R if 3 ) genoemd, was te Kala ibn Hammad, dicht bij _Fez (in Afrika) geboren. Hij bezocht de school van de laatste Afrikaansche autoriteiten R. Nissitn en R. Chananel, na wier dood zich zijne naam als geleerde al meer begon te verbreiden, Hij wijdde zich uitsluitend aan den Talmud, dien hij met een scherperr en diep doordringenden blik beoefende, en legde de vruchten van zijne ernstige en degelijke studie neder in zijne Halachoth 4) (wetbeslissingen). Dit werk bevat een beknopt, maar helder overzicht van de talmudische verhandelingen, hier en daar voorzien van zelfstandige opmerkingen en beslissingen en, daar het geheel en al ten behoeve van het Joodschpractisch leven ingericht is, met weglating van alle bestanddeelen, die na den ondergang van den tempel hun beteekenis verloren hadden. Het werk was voor de praktijk van groot belang. Bovendien droeg het veel bij tot verbreiding van de talmudkennis, daar de talmudische discussion zooveel mogelijk woordelijk teruggegeven worden, wat de aantrekkelijkheid van het werk niet weinig verhoogt, Het werd dan ook een onschatbaar hulpmiddel voor de rabbijnsche studie, Zijne Halachoth van Pesachim zijn onder den naam r13`71,11 1M7 met verklarende aanteekeningen uitgegeven door B. Zombar (1864). T T 2 : ) nirot;' 47,171;.i 3) Tv" 4 ) ntr.in lbo 12 zoodat reeds ongeveer eene eeuw later Maimonides er van getuigde, dat het de halachische werken der gaonim verdrongen heeft." Staatkundige redenen noodzaakten Alfassi zijn geboortestad te verlaten (1o88). Hij stak naar Spanje over en vestigde zich achtereenvolgens in Cordova, Granada en Lucena, in welke laatste stad hem het rabbinaat aangeboden werd Ofschoon hij wegens zijne groote geleerdheid algemeen geacht en hoog geeerd werd, traden toch de beide Spaansche rabbijnen Izak Albalia en Izak ibn Gajath — de oorzaak is ons niet bekend vijandig tegen hem op. Hij verdedigde zich tegen hun schriftelijke en mondelilke aanvallen, waardoor een langdurige pennestrijd ontstond, die tot den dood der beide rabbijnen voortduurde. Ibn Albalia toonde evenwel zijne zielegrootheid, toen hij kort voor zijn dood zijn zeventienjarigen zoon Baruch, die aan het ziekbed zijns vaders stond te weenen, gel astte, zich tot Alfassi te begeven, om hem te verzekeren, dat Izak Albalia alles vergeven had, wat er tusschen hen plaats had gegrepen, en tevens te verzoeken, dat deze zijn jongen zoon tot leidsman zou strekken., Alfassi, door deze vergevingsgezindheid diep getroffen, vergat eveneens alle vorige veeten. Hij omarmde den zoon van zijn vroegeren vijand, onder den uitroep: > gij hebt uw vader verloren, maar zult in mij een tweeden vader vinden." De edele geleerde stierf in den hoogen ouderdom van 90 jaar, alhoewel zijn naam bleef voortleven in zijne onschatbare Halachoth. Zijn dood werd diep betreurd, daar men algemeen gevoelde, wat het Jodendom in hem ver loor. Zijn aandenken werd gevierd door de schoone elegieen van Spanje' s beroemdste dichters Mozes ibn Ezra en Ada Hallevie, welke laatste ook zijn grafschrift vervaardigde. HOOFDSTUK IV. De rabbijnsche wetenschap in Frankrijk. Raschie. 1040 —1105. Naast de talmudstudie, door R. Gerschom in Noord Frankijk en Duiischland in het leven geroepen, vonden aldaar ook eenige andere takken van Joodsche kennis hunne beoefenaars. Hiertoe behoorde vooral de Bijbelverklaring, waarmede men zich evenwel op twee geheel tegenovergeHij schreef zijn waarvan wij ruim 30o be- zitten, deels in het Hebreeuwsch deels in het Arabisch, 13 stelde wijzen bezig hield, Terwijl sommigen in den geest van oudere aggada's den Bijbeltekst op allegorische wijze ') verklaarden en zich onledig bidden met de verzameling en omwerking van vroegere Midraschim, zochten anderen juist naar den eenvoudigen en natuurlijken zin 2) van den tekst. Tot de eersten behooren Mozes de Darschan 3) (verklaarder) uit de laatste helft van de I 'de eeuw, uit wiens werk door latere Bijbelverklaarders (vooral door Rasthie) citaten aangehaald worden en Simon uit Toulouse, de vervaardiger van den op breede lschaal bewerktenfaikut Schirn'oni 4). Deze uitgebreide Midrasch-verzameling, die uit een tal (5o) van oudere Halachaen Aggada-verzamelingen geput is, heeft langen tijd een dergelijk ofschoon beknopter werk Lekach lob 5 ) van Simons tijdgenoot Tobia b. Eliezer uit Griekenland verdrongen. Opmerkelijk is het, dat van twee broeders, Simon en Menachem b. Chelbo Kara 6 ) de eerste zich met de aggadische uitlegging bezig hield, terwijl de laatste uitsluitend zocht naar den eenvoudigen woordzin en de natuurlijke verklaring. Hij schreef in dien geest een Bijbelcommentaar, dien wij nooop enkele boeken bezitten. Alhoewel de noord Fransche Bijbelexegeten uit de 1 r de en 1 2de eeuw, van welke genoemde Menachem als de eerste kan beschouwd worden, de wetenschappelijke leiding van hun Spaansche broeders moesten missen en ook in kennis der Hebreeuwsche taalkunde bij hen ten achter stonden, bezaten zij zulk een natuurlijk taalgevoel en objectieven blik, dat hun letterkundige voortbrengselen in menig opzicht bij die van de Spaansche exegeten niet ten achter staan. Verrassend zijn vooral de uitkomsten, waartoe de beroemde Fransche Bijbelexegeet uit de laatste belft der I 1 de eeuw geraakt is, die tevens op talmudisch gebied tot de belangrijkste figuren van het middeleeuwsch Jodendom behoort. Het is R. Salomon b. Izak (1o4o-11o5) uit Troyes in de Champagwe, meer bekend onder den naam van Raschie 7), dien de aanvangletters van zijn naam vormen. Reeds in zijne prille jeugd werd hij door zijn vader in de talmudstudie ingeleid, waaraan hij zich met buitengewone liefde wijdde. Ook nadat bij reeds in het huwelijk getreden was, verliet hij zijn gezin en begaf zich, om zich nog verder to bekwamen, naar Mainz. Aldaar bezocht hij de school van R. Gerschom, die toen onder leiding stond van R. Jakob b. Dakar. Niettegenstaande zware zorgen hem drukten en 1) 5) 2) rill"! zio ritp • ut'p 3) rm, t ,liptz, tip een voorlezer uit den Bijbel. vv." 1 4 hij, zooals hij zelf verhaalt, vaak gebrek had aan voedsel en kleeding, zette hij toch zijne studie met noeste vlijt voort, volgde ook het onderwijs van Izak Halittle en Izak b. Juda te Worms en van R. Eljakim uit Spiers, totdat hij zich eindelijk, geheel vertrouwd met de uitgebreide talmudische literatuur, op vijf en twintigjarig en leeftijd in zijn geboorteplaats vestigde. Al spoedig verbreidde zich, zonder dat hij het wilde, zijn roem als geleerde door geheel Frankrijk en Duitschland. Van alle kanten stroomde men naar Troyes, om zijn onderwijs te volgen, en van heinde en ver wendde men zich tot hem met godsdienstvragen. Zoowel in zijn onderricht als in zijn uitgebreide briefwisseling gaf hij de duidelijkste bewijzen van groote bekwaamheid op talmudisch gebied, van een helderen en diep doordringenden blik. Naar het voorbeeld van R. Gerschom schreef hij eene verklaring van bijna den geheelen Talmud. Deze commentaar ') heeft Raschie's naam vereeuwigd en behoort onder de belangrijkste en tevens nuttigste werken, waarop het Jodendom kan Bogen. Reeds spoedig na zijne verschijning zeide men, dat het zonder Raschie met de beoefening van den Babylonischen Talmud gegaan ware, evenals met den Jeruzalemschen. En dit was zeker geen overdrijving. Wanneer men Raschie's verklaring vergelijkt met die van zijne voorgangers, kan men begrijpen, welken indruk deze nauwkeurige, beknopte maar tevens heldere en zaakrijke commentaar gemaakt heeft. Hij is onmisbaar voor den eerstbeginnenden talmoedbeoefenaar, maar eveneens voor den geleerde. Hij is even helder in de eenvoudige woordverklaring als in de uiteenzetting van den ( ingewikkelden talmudischen gedachtengang en in de oplossing van moeielijkheden, die zich aan den opmerkzamen en denkenden lezer voordoen. Zoodoende werd Raschie de onmisbare gids voor ieder, die zich aan Talmud wijdde en nam zijne verklaring de eerste plaats in onder alle commentaren, Behalve op den Talmud schreef Raschie ook een commentaar op bijna alle boeken van de D. S. (uitgezonderd wellicht op de laatsten der Hagiographen) die — althans wat den Pentateuch-verklaring betreft — eene algemeene autoriteit verkregen heeft. Ook deze onderscheidt zich door kortheid, ornolip (commentarius). Raschie eindigde dezen onge veer op het einde van tractaat Makkoth (fol°. I9b) toen hij door den dood weggerukt werd. Enkele tractaten, die door hem nog niet bewerkt waren, zijn gecommenteerd door zijne geleerde familieleden Riwan en leaschbam. • 1 5 helderlieid en objectiviteit. Alhoewel hij in zijn Pentateuchcommentaar aan de talmudisch-balachische en aggadische verklaring eene belangrijke plaats inruimt, verliest hij toch den eenvoudigen en woordelijken zin volstrekt niet tut het oog. En zelfs in de keuze der Midraschim gaat hij met veel omzichtigheid te werk. Gewoonlijk kiest hij deze, welke het meest aan het tekstwoord of den samenhang beantwoorden. Overigens stelt hij, zooals hij zich trouwens dikwijls uitlaat, de gezonde Bijbelexegese hooger dan de allegorische uitlegging der Aggada. Op gevorderden leeftijd maakte hij zelfs zijn kleinzoon Raschbam met zijn wensch bekend, om — zoo hem de tijd niet ontbrak zijne Bijbelcommentaar in eene nuchtere en meer eenvoudige schriftverklaring om te werken. In zijn Bijbelcommentaar wijdt Raschie ook bijzondere opmerkzaamheid aan de woordvormen en alhoewel hem de grammatische werken van ilenaehem en Dunasch te dienste stonden, volgde hij toch vaak zijn eigen zelfstandige zienswijze. Zijn fijn taalgevoel en zijne bedrevenheid in den Bijbel openden voor hem vaak geheel nieuwe gezichtspunten. Wegens zijne groote beteekenis als Bijbelverklaarder gaf men hem den naam Parschana'atha (wetverklaarder). Het groote aantal supercommentaren op Raschie' s Bijbelverklaring bewijst, hoezeer men zich later Merin verdiept en deze tot bet onderwerp eener grondige studie gemaakt heeft. Aan haar hand werd dan ook in de scholen gedurende vele eeuwen de Bijbel vertaald en verklaard en tot op den dag van heden heeft zij de gewichtigste plaats onder de Pentateuch-verklaarders behouden. Nog bezitten wij van Raschie een aantal rabbinale decisien, die verzameld zijn in H appar des 2), en eenige stukken van liturgischen inhoud. Aan de geboorte, het leven en den dood van dezen beroemden geleerde heeft de volkslegende verscheiden sagen vastgeknoopt. Biertoe beho ort waarschijnlijk ook het bericht van zijne verre reizen, die hij ondernomen heeft, om verschillende talmudische bandschriften op te zamelen. Hij overleed te Worms, waar men nog zijn graf weet aan te wijzen. Zijne geest ging op zijne schoon- en kleinzonen over. Hij liet geen zonen na, maar drie dochters, van welke eene in den Talmud zoo bekwaam moet geweest zijn, dat zij eens haren vader, toen deze wegens ongesteldheid het bed moest houden, de tot hem gerichte rabbinale vracen voorlas en zich de antwoorden door hem liet dicteeren. Zij traden met geleerde mannen in het 1) ∎ I•tl•ilD nin / 1 6 huwelijk, van welke ons bekend .zijn R. Meir en R. juda b. Nathan 1 ). De eerste was de vader van drie zonen, die zich op talmudisch gebied grooten naam verworven en Noord Frankrijk tot het brandpunt der talmudstudie geniaakt hebben. Zij heeten I zak 2), Samuel 3) en Jakob 4). De Joden van Oostelijk Europa beginnen in dien tijd langzamerhand uit de duisternis te voorschijn te komen. Zoo waren zij reeds in Bohemen, Moravie en Polen gevestigd. Zij namen evenwel aan de ontwikkeling hunner geloofsgenooten in het Westen nog geen deel en bezaten zelfs op talmudisch gebied nog geen enkele autoriteit. Eveneens bleef het KaraIsme in deze eeuw geheel op den achtergrond. Het leverde ook niet den man van beteekenis op. Ook /fidie was op wetenschappelijk gebied toen nog onvruchtbaar. De eenige, die zich in de Joodsche literatuur naam verworven heeft is Nathan b. Jechiel uit Rome (uit het begin der I ide eeuw)., de schrijver van een met groote nauwkeurigheid bewerkt talmudisch woordenboek "'ruck 5 ), dat de grondslag v.ln de latere talmudische lexicographie geworden is. HOOFDSTUK V. • Het lijden der Joden gedurende de eerste kruistochten. 1096 — 1100. De rustige en geleidelijke ontwikkeling der Duitsche en noord-Fransche Joden, waarvan in het vorige hoofdstuk sprake was, werd op het einde der i i de eeuw op treurige wijze verstoord door woeste oorlogsbewegingen, waarmede het Christendom de heerschappij van den Islam in het Oosten trachtte te vernietigen. De treurige berichten van den uit Jeruzalein teruggekeerden pelgrim Peter van Amiens aangaairle bet lijden der Christenen in het Oosten en de wreede mishandelingen, waaraan de vrome bedevaartgangers naar het heilige graf blootstonden, wekte allerwege bet vurig verlangen, het heilige land uit de macht der ongeloovigen te bevrijden. Vooral in Zuid-Frankrijk maakte Peters vurige en bezielende taal een diepen indruk en duizenden wenschten terstond onder de heilige oorlogsschaar opgenomen te worden, 1 „3,1 of or) in 2) 0,,z ,1 5) 3 ) n"zr, 4) on 6pi1 1 7. om deel te nemen aan den tocht tegen het Oosten (den kruistocht). De toerustingen der vorsten en edelen duurden te lang voor de. geestdrittige, opgewonden massa, die grootendeels uit het schuim der bevolking beEtond, Deze ging daarom reeds vooruit onder aanvoering van Peter den Kluizenaar en den Franschen ridder [Fouler zona'er have (1096). De ongeregelde, teugellooze schaar toonde reeds, voordat zij de grenzen van het vaderland overgetrokken was, dat haar roof- en plunderzucht sterker was dan haar godsdienstijver. De kruisvaarders overvielen in sommige steden de Joden, onder voorwendsel, dat een monnik op het heilige graf een geschrift gevonden had waarin het hun of plicht gesteld was, de ongeloovige Joden met geweld tot het Christendom te bekeeren. Maar de geestelijken en vorsten namen de Joden nog in bescherming tegen de aanvallen der wilde horde, zoodat zij haar lage hartstochten niet kon botvieren. Het bericht van de komst der kruisvaarders op Duitschen bodem, bij welke zich nog anderen onder aanvoering van Willem den timmerman aansloten, wekte onder de Joden aldaar groote ontsteltenis. De vrees was te sterker, omdat te dier tijd ten geyolge van vreeselijke burgeroorlogen Duitschland aan de grootste verwarring prijs gegeven was, en orde en wet door het geheele land vernietigd waren. Wie zou hen in bescherming nemen tegen de onmenschelijkheden der verblinde en gewetenlooze kruisvaarders ? Tot wien konden zij zich wenden in hun benarden toestand ? Keizer Hendrik VI, aan wiens hoede zij toevertrouwd waren, beyond zich toen in //the, om bescherming te zoeken tegen zijne vele vijanden. Groot was dan ook de angst der Joden op het bericht van het aanrukken der woestelingen, die onmiddellijk na bun komst op Duitschen bodem (Lotharingen) lieten afkondigen, dat ieder kwijtschelding van zonden kon verkrijgen door een Jood te dooden. Waar zij kwamen, maakte het gepeupel met hen gemeene zaak en stond hun in het moorden, rooven en vernielen ter zijde. Een zekere aanvoerder, graaf Dithmar, , verzekerde, dat hij niet eerder bet land zou verlaten, dan dat er geen Jood meer in over gebleven was. Naar het schijnt, was SPers de eerste stad in Dui tschland, waar de kruisvaarders den dood van den Heiland op de Joden wilden wreken, zooals zij in hun gehuichelden geloofsijver uitriepen. Hun doel was, de geheele gemeente in de svnagoge te overvallen. Net gelukte echter den Joden, het plan te verijdelen. De edelmoedige bisschop Johan nam hen in bescherming en verborg hen in zijn paleis. Hij liet zelfs enkele woestelingen gevangen nemen, wien de handen afgehakt werden. Zoo bleef de gemeente van S:piers behouden Mop. Gesch. III, 2 18 (3 Mei = 8 Ijar). Zij had den dood van slechts elf barer leden te betreuren, die onder de handen van de kruisvaarders gevallen waren. Erger was het lot van de gemeente te Worms, waar de kruisvaarders twee weken later aankwamen. Ook daar was de bisschop Adelbert of Allebrandus bun volstrekt niet ongenegen, maar verleende velen hunner, waaronder de aanzienlijkste gemeenteleden, eene schuilplaats in zijn slot. De overigen hielden zich in hunne huizen verborgen, in het vertrouwen, dat de burgerij hen zou beschermen, zooals deze beloofd had. Maar hun hoop bleek spoedig ijdel te zijn. Zij werden met geweld uit hun schuilhoeken te voorschijn gehaald en zonder genade gedood. De huizen werden geplunderd en verwoest; de heilige Torarollen langs de straten gesleept en daarna in flarden gescheurd (18 Mei). Zeven dagen later (1 Siwan) kwam de beurt aan hen, die in het bisschoppelijk slot opgenomen waren. Toen zij zagen, dat de hoop op behoud verloren was, hciligden zij voor de oogen hunner vervolgers den naam van hun Schepper, door zelf een einde aan hun leven te maken. De broeder doodde zijn broeder, de man zijne echtgenoot, de leeraar den leerling. D Menige moeder lag verpletterd boven de lijken harer kinderen", die zij geslacht had, opdat deze den wolven van het woud" niet tot buit zouden worden. Het aantal martelaars bedroeg Boo, die eerst, nadat de kruisvaarders de stad verlaten haddp, begraven werden. Op het bericht van deze gruwelen, wendden zich de Joden van Mainz, die nu bet eerst in vreeselijke spanning de komst der kruisvaarders te gemoet zagen, tot den aartsbisschop Ruthard om hulp, Zij boden hem groote sommen aan, zoo hij hen tegen de woestelingen in be scherming nam. Deze was hun, althans oogenschijnlijk, te wille. Hij gaf hun den raad, hun vermogen in zijn schatkamer te brengen en zich in zijn paleis te verbergen, waar zij bun leven zeker waren. Toen nu den dag na den ondergang van de gemeente te Worms, graaf Emicho, een bekende Jodenvijand, aan het hoofd van eene groote menigte kruisvaarders te Mainz aankwam, vond hij de poorten van bet bisschoppelijk paleis gesloten. De Joden brachten een tijd van onbeschrijfelijken angst door en smeekten in 'vurige gebeden den God der vaderen om redding en behoud. Maar de bisschop heulde met de kruisvaarders, Reeds den volgenden dag (3 Siwan) opende hij hun de poorten van het slot, dat zij met woest getier binnenstormden. Daar berhaalde zich bet ontzettend schouwspel van Worms. De woestelingen troffen van de 1300 Joden nog maar weinig levend aan, daar reeds de meesten hun leven aan God ten offer gebracht hadden. Nog 53 man, waarschijnlijk de vaor- 19 naamsten der gemeente, hield Ruthard in de domkerk verborgen, die ook gegrepen en vermoord werden. Slechts enkelen lieten zich in hun vertwijfeling doopen, onder welke ook Mar /silk, het hoofd der gemeente, behoorde. Hij gevoelde hierover echter weldra berouw. Ook hem was de dood liever dan dit verraad. In het holle van den nacht ging hij met zijne beide kinderen, een zoon en een dochter, naar de synagoge, waar hij hen beiden als zoenoffers voor den Eeuwige slachtte. Hierop stak hij zijn huis in brand, waar zijne oude moeder ziek lag door de wonden, haar door de kruisvaarders toegebracht, en begaf zich toen weder naar de synagoge, die hii aan alle kanten in den brand stak, zoodat ook hij in de vlammen den cloud vond. Juist op den vooravond van het Wekenfeest verzamelde zich eene groote schaar kruisvaarders onder aanvoering van Herman den timmerman in Keulen, eveneens met het doel, om de oudste Joodsche gemeente van Duitschland uit te roeien. Maar de burgerij, en niet het minst de edele bisschop Herman 111, was met het lot der Joden diep bewogen. Hij stelde hen in de gelegenheid, in het geheim de stad te verlaten en zich naar zeven in den omtrek gelegen plaatsen te begeven. Deze waren : Neuss,Wevelinghof, dorp en stad Altenahr, Xanten, Meurs en Kerften. Toen nu de moordzuchtige bende den volgenden ochtend de huizen der Joden binnendreng, trof zij er tot hare niet geringe verbazing niemand aan. Slechts aan steen en pout kon zij hare woede koelen. In het geheel vielen den plunderaars slechts ten man en twee vrouwen in harden. Zij vernielden de synagoge, die van al hare kostbaarheden beroofd en wier wetsrollen verscheurd werden. Intusschen brachten de vluchtelingen Brie weken tot z Tammoez) in den grootsten angst en spanning door. Zij vastten dag aan dag en vonden slechts verademing in de "vurige gebeden, die zij tot den troon des Allerhoogsten opzonden. Hun angstgeschrei bleef evenwel onverhoord. De kruisvaarders hadden eindelijk het spoor der uitgewekenen ontdekt. In zes dagen (26 Juni-2 Juli) was het lot van alien beslist. Velen bezweken onder het moordend staal hunner vervolgers, anderen maakten zelf een einde aan hun ellendig bestaan. Een geleerde grijsaard Samuel b. jechiel gaf daartoe het voorbeeld. Hij slachtte zijn zoon in de ri vier, terwijl de omstanders onder het aanheffen van het z Schema Jisrael" zich in het water wierpen. Ook te evelin,ghof maakten de meesten zelf een einde aan hun leven. Zoo vonden in twee maanden tijds (Mei—Juli) in de Rhijnstreek verscheiden duizenden Joden hun dood door de woeste vervolgingen. De overgeblevenen hadden grootendeels in schijn het Christendom Mos. Geed. III, 2* 20 omhelsd, in de hoop, dat de keizer na zijn terugkomst uit Italie hunne bede verhooren en hen uit hun ellendigen toestand verlossen zou. Waar de kruisvaarders op hun verderen tocht Joden ontmoetten, herhaalden zich dezelfde bloedige tooneelen. In Bohemen dwongen zij hen tot den doop en vermoordden ieder, die zich daartegen verzette. De bisschop Cosmas trachtte wel deze gruwelen te beletten, maar was hiertoe door de afwezigheid van den hertog, die in een oorlog met Polen gewikkeld was, niet in staat, Intusschen was Hendrik IV uit Italic naar zijn rijk teruggekeerd (1097) en vernam met ontzetting de gruwelen, door de kruisvaarders aangericht. Hij gaf openlijk zijne verbolgenheid hierover te kennen, Door tusschenkomst van het hoofd der Joodsche gemeente te Spiers stond hij toe, dat alien, die met geweld gedoopt waren, tot het Jodendom konden terugkeeren. Dat men van dit verlof onmiddellijk gebruik maakte, laat zich wel begrijpen. In het volgend jaar liet hij op aanklacht van de Joden uit Mainz een onderzoek instellen tegen den bisschop Ruthard, die zich met zijne verwanten van het geld der gedoopte Joden meester gemaakt had, Deze viel daardoor in ongenade bij den keizer, die de inkomsten van zijn aartsbisdom introk, en schaarde zich toen aan de zijde van Hendriks vijanden. Ongelukkiger ging het den Joden van Bohemen. Dezen sadden eveneens het hatelijk masker des Christendoms afgeworpen en tevens, wellicht uit vrees voor verdere vervolgingen, besloten, het land te verlaten. Reeds rnaakten zij zich gereed, door llongarije naar Folen te verhuizen, toen de hertog juist uit den strijd terugkeerde. Vertoornd, omdat zij met hun vermogen, dat in zijn land verworven was naar elders wilden vertrekken, beroofde hij hen van al hun bezittingen, zoodat zij in armoede in het land moesten blijven. leer treurig eindigde de I rde eeuw voor de Joden van jeruzalein, dat eindelijk, na een beleg van dertig dagen door de kruisvaarders onder Godfried van Bouillon vermeesterd werd (1099). Nadat hij een schrikkelijk bloedbad onder de Saracenen aangericht had, dreef hij alle Joden, zonder onderscheid van leeitijd of geslacht, naar de synagoge, die hij in brand liet steken, zoodat alien op treurige wijze hun dood in de vlamrnen vonden. De herinneringen aan /srae/s lijden gedurende den eersten kruistocht worden nog jaarlijks. in den tijd tusschen het Paasch- en Wekenfeest bij OTIS opgewekt, zoowel in de synagoge als daarbuiten. De vreeselijke tafereelen, in dit hoofdstuk in het kort geschilderd, maken den inhoud uit van een aantal min of . meer uitvoerige berichten, door tijdgenooten van, ja zelfs door deelgenooten in de algemeene ramp, hier in den vorm van een 2I warm geschreven historisch bericht '), daar als inhoud van treurzangen of boetgedichten (Kinoth en Selichoth), elders weder bij wijze van aanteekeningen in de mernorieboeken der geteisterde gemeenten, te boek gesteld. HOOFDSTUK VI. R. Juda Hallevie en zijn tijd. 1100-1160. Op Jussuf ibn Taschfin (zie bl. 9), die in hoogen ouderdom stierf, volgde zijn zoon. Ali ro6-1143) als vorst der zuidelijke Spaansche provincien, Niettegenstaande zijne beslissende overwinning op Sancho, den zoon van Alfonso VI (1108), bleef S.panje toch het tooneel van een voortdurend krijgsgewoel. Terwijl de Mooren zich met tegenzin aan de heerschappij der Almoraviden onderwierpen, heerschte er tusschen de provincien Castifie en Arragon, die Alfonso VI door het huwelijk van zijne dochter Urraca met Alfonso van Arragon dacht te vereenigen, voortdurende twist en verdeeldheid. Te midden dezer staatkundige verwikkelingen bleef evenwel de toestand der Joden in de eerste helft der [ 2de eeuw gunstig. Verscheidene Joden bekleedden zelfs hooge eereposten aan Mohammedaansche hoven en ook de Castiliaansche vorsten stelden hen in maatschappelijk opzicht niet lager dan de overige bevolking. Onder zulke gelukkige omstandigheden konden zij zich ook in geestelijk opzicht ongestoord ontwikkelen. Er heerschte dan ook in dien tijd onder het Spaansche Jodendom een ongekende wedijver op elk gebied van wetenschap. Geleerden en dichters vereerden en vierden elkander in schoone liederen. Onder de talmudgereerden uit dien tijd staan op den voorgrond zeven geleerden uit de school van Alfassi. De voornaamste van hen was, zef b. Meir ibn Migasch Hallervie een man, op wien zijn leeraar trotsch was en die door hem zelven tot zijn opvolger in het rabbinaat van Lucena aangewezen werd, Deze gold als de grootste talmudische autoriteit en vervaardigde verklaringen van den Talmud onder den titel geheimrol 2). Tot zijne vele leer1 ) Deze b2richten zijn vereenigd in : Hebraische 13erichte fiber die Judenverfolgungen wahrend der Kreuz,ziige, uitgegeven door A. Neubauer en M. Stern 1892. tonnio ricno •T; 22 lingen behoorden ook zijn zoon Meir en Maimon uit Cordova, de vader van den beroemden Maimonides. Zeer rijk was dit tijdvak ook aan uitstekende nieuw-Hebreeuwsche dichters. Het kon o. a. wijzen op een edel viertal, gevormd door de geleerde en rijke broeders ibn Ezra uit Granada : Izak, Mozes, Juda en fozef. De tweede abu Harun Mose, wiens geboorte noch sterfjaar met juistheid bekend zijn, is de belangrijkste van alien. Hij heeft, wat den inhoud zijner gedichten betreft, veel overeenkomst met ibn Gabirol, Evenals deze klaagt ook hij zeer bitter over trouweloosheid, nijd en verraad. Toch verviel hij niet in de zwaarmoedigheid van den dichter uit Malaga en was ook voor vreugde ontvankelijk. Hij vervaardigde een gedicht van 12Io verzen in twee afdeelingen, geheeten het Paarlsnoer i), verder 300 gelegenheidsgedichten en ruim 200 boetgebeden (Selichoth) voor Israels boete- en treurdagen, waarvan vele in de Spaansche en Afrikaansche liturgie opgenomen zijn. Wegens zijne vruchtbaarheid als Selichoth.dichter wordt hij ook wel Hassallach 2-) genoemd. Ook schreef hij in het Arabisch onder den naam het boek van sanzenspraak en herinnering eene verhandeling over de retorica en de Spaansch-Joodsche poezie, die — zoover ons deze bekend is — niet van belang schijnt ontbloot to zijn. Van minder beteekenis is zijne geschiedenis der philosophie, die hij onder den naam Arugath habbosem 3) (specerijbedden), in het Hebreeuwsch geschreven heeft en waarvan nog enkele fragmenten tot ons gekomen zijn. Hij stond wegens zijne algemeene ontwikkeling in de vriendschappelijkste betrekking tot de geleerden uit zijn tijd, o. a. tot den wijdvermaarden dichter en wijsgeer Juda Hallevie. Juda b. Samuel Hallevie (Arab. Abu'l Hassan ibn Allawi, omstreeks o8o—na i 140) heeft als mensch, Jood en wijsgeer een bijna onovertroffen standpunt bereikt. De levensomstandigheden van zijne kindsheid en jongelingsjaren waren buitengewoon gunstig en gelukkig. Hij genoot de vreugde des levens in voile teugen en stond in de aangenaamste betrekking tot vele en edele vrienden, onder welke ibn Migasch, Baruch ibn Albalza en de familie ibn Ezra uit Granada eene eerste plaats innemen. De veelzijdigheid yen zijne kennis en ontwikkeling mag inderdaad verbazend genoemd worden. Bovenal echter muntte hij uit door de onbeschrijfelijke schoonheid zijner wegsleepende en hartroerende gedichten, bij wier vervaardiging hij gesteund werd 1 ) Tentlin, 2) rilmn T 3) 1:"Tenri rirp .23 0. a. door eene onbegrensde vertrouwdheid met den woordenschat van het oude klassieke Hebreeuwsch in zijn vollen omvang. De hoogste verheffing bereiken zijne gedichten, die gewijd zijn aan Tsion, met zijn groot verleden en glansrijke toekomst. En die verheffing treft to sneer, omdat zij de vrucht is van eene innige, diep gevoelde overtuiging, die door hem nader omschreven en blootgelegd is in zijn wijsgeerig werk Kozari 1, zoo genoemd, omdat daarin de geschiedenis van den Chazaren-koning Bulam tot uitgangspunt gekozen is (zie deel II blz. 181). Volgens Juarez Hallevie's systeem berust het Jodendom met zijn geloof in God en Diens wetten niet op de redeneeringen van het menschelijk verstand, maar op zekere waargenomen feiten, op openbaringen voorkornende in de geschiedenis, op de menschelijke ondervindingen en eindelijk ook op het gevoel voor al het hoogere en edele, dat de mensch in zich draagt. De godsdienst berust dus volstrekt niet op het wijsgeerig denken, ja, behoeft niet eens de steun daarvan, maar wordt slechts door de juiste redeneering beter begrepen en opgehelderd. Hierin voornamelijk onderscheidt zich jua'a llvie op de gunstig.te wijze van andere, zelfs van de be roemdste Joodsche godsdienst-philosofen. Het Jodendom wortelt naar zijne opvatting het krachtigst in zich zelf. Zijn blik is bij zijne beschouwingen over zijn geloof en al wat daarmede in verband staat, steeds gericht op Tsions heiligen bodem, de oudste, ja eenig volmaakte bron van Goddelijke heiligheid en verheffing hier op aarde. Nog heeft Tsion, ofschoon in puinhoopen neergezonken, voor zijn dichters oog nets van zijne grootheid verloren. Aanhoudend zucht hij naar dat overoude heiligdom, als prijkte het nog in zijn oorspronkelijken glans en luister. Deze heilige aandoeningen zijn het, waaruit een groote reeks van zijne heerlijke Tsionszangen gesproten is, en onder welke de Tsionide de eereplaats bekleedt, welke als de tweede van dien naam op den negenden Ab onder onze treurliethren wordt voorgedragen. Maar schooner en indrukwekkender nog dan uit al deze uitmuntende gedichten spreekt Juda Hallevie's hartstochtelijke liefde voor het eerbiedwaardig jeruzalem uit de omstandigheid, dat hij in den avond zijns levens zijne schreden daarheen gericht heeft. Met de grootste opoffering en versmading van de dierbaarste en teerste banden en betrekkingen bracht hij dit lang gekoesterde plan ten uitvoer. Hij verliet zijne eenige dochter ; zijn kleinzoon, die tevens zijn 24 naam droeg zijne tallooze leerlingen en vrienden en toog naar het heilige land. Of hij indadaad zijn doel bereikt heeft, is niet met zekerheid bekend. Het verhaal, dat hij zijn dood gevonden heeft onder de hoeven van het paard eens Arabischen ruiters, juist toen hij in de oude tempelstad het laatste vers zijner Tsionide voltooid had, be'noort tot het gebied der legenden. Zijn sterfjaa.r en zijne begraafplaats zijn onbekend gebleven, maar des te wijder heeft zich de roem zijner letterkundige voortbrengselen verbreid en is de naam van Juda Hallevie ver buiten de Joodsche wereld doorgedrongen. HOGFDSTUK VII. Geloofsdwang in Spanje. Abraham ibn Ezra. 1145-1180. Omstreeks het midden der i 2de eeuw werd Spanje voor een groot gedeelte overstroomd door dweepzieke Afrikaansche veroveraars, die aldaar schromelijke verwoestingen aanrichtten, waaronder ook de Joden veel te lijden hadden. Abdallah ibn Tumart had in noordelijk- Afrika de secte der Almohaden gesticht, die zich ten doel stelde, den Islam, zooals zij dien opvatte en verklaarde, te verbreiden en tevens den strijd te ondernemen tegen de Almoraviden. Dezen leden dan ook gevoelige slagen zoowel van ibn Tumart als van zijn opvolger Abdulmumen, die eindelijk de opper-heerschappij in floor d- Afrika verkreeg. Abdulmumen duldde in zijn rijk geen andere geloofsbelijdenis dan het Mohammedanisme. Den Joden gaf hij de keuze tusschen den overgang tot den Islam en het verlaten van het land. Velen kozen het laatste., anderen gingen althans in schijn tot den Islam over. In hun hart bewaarden zij eene heilige liefde voor het geloof der vaderen, namen in het geheim vele godsdienstvoorschriften trouw in acht, ja wijdden zich zelfs aan de beoefening van Bijbel en Talmud. Intusschen waren de Almo haden de zeeengte overgestoken en Andalusia binnengedrongen. Zij maakten zich meester van Cordova (1148), waarop binnen een jaar de onderwerping volgde van geheel zuidelijkS,anj e, dat door partijschappen reeds zeer verzwakt was. Den Joden aldaar wachtte hetzelfde lot als hun Afrikaansche geloofsbroeders. Hun bleef geen andere uitweg open dan de overgang tot den Islam, de dood of het verlaten van hun grondgebied. De synagogen werden verwoest, de beroemde leerscholen van Sevilla en Lucena gesloten, de be- 25 oefening van Talmud of andere Joodsche wetenschappen verboden. Waarheen moesten de ongelukkigen, die voor verraad jegens hun godsdienst, al was dit zelfs maar in schijn, als voor een akelige spookgestalte terugdeinsden, hun schreden wenden ? Gelukkig vonden zij een edelen beschermer in den Christelijken koning Alfonso VI Raimundez (11 23 —1 1 5 ) van Castilie. Aan zijn hof te Toledo stond Juda ibn Ezra in hoog aanzien, die met zijne schatten den ongelukkigen ballingen te hulp kwam. Zoo vonden alle Joden, die den Islam versmaadden, maar aan den anderen kant zich voor den marteldood wilden beveiligen, een toevluchtsoord in Toledo. Onder hen behoorde ook R. Mar, de zoon en opvolger van Jozef ibn Mi gasch. Toledo werd hierdoor een nieuw brandpunt voor de ontwikkeling der Joodsche wetenschappen, die thans uit het Mohammedaansche Spanje verbannen waren. Twee mannen, beiden uit Toledo, handhaafden den ouden roem van het Spaansche Jodendom. Het waren Abraham ibn Ezra en Abraham ibn Daud. Abraham b. 'Weir ibn Ezra (ongeveer 1089-1167) — het is onzeker, of hij met de beroemde familie ibn Ezra uit Granada verwant was — een man van buitengewone talenten op elk gebied van wetenschap, vormt eene scherpe tegenstelling met zijn jongeren tijdgenoot juda Hallevie, die, volgens eene legende zijn schoonvader was. Alhoewel een oorspronkelijk en geniaal denker, miste hij de noodige kalinte en bedaardheid, om op eenig gebied van wetenschap een systematisch, afgerond geheel te scheppen. In zijn overvloed van geleerdheid levert hij in zijne verschillende werken een schat belangrijke bnchouwingen en ontdekkingen op velerlei gebied van profane en Joodsche wetenschap, maar zoo kort en onduidelijk en tevens in zulk eene bonte en ongeregelde opvolging, dat het ook bij den besten wil moeielijk valt, deze naar behooren te vatten, te overzien en tot een volkomen geheel te vereenigen. In het algemeen levert ibn Ezra' s karakter allerlei zonderlinge tegenstrijdigheden op. Zoo paart hij aan een streng zelfstandig onderzoek eene trouwe gehechtheid aan vroegere autoriteiten aan eene soms niet van vrijzinnigheid vrij te pleiten beschouwing over belangrijke wetenschappelijke en godsdienstige onderwerpen, eene voorliefde voor de mystiek en een geloof aan den invloed der sterren op de menschelijke lotgevallen. Ernst en luim wisselen elkaar bij hem af. In zijn critiek is hij scherp, kwetsend, ja verpletterend. Alhoewel hem nu eens de eene dan weder de andere wetenschap boeide, gevoelde hij zich toch het meest aangetrokken tot de Hebreeuwsche taalkunde en Bijbelexegese. Op dit laatste gebied heeft hij dan ook grooten roem behaald en is zijn 26 blik niet alleen in de grammaticale beteekenis der woorden, maar ook en vooral in den inhoud en samenhang van het geheel zelden overtroffen. Zijne gedichten, die van verschillenden inhoud zijn, voldoen geheel aan de eischen van den versbouw, maar missen iedere werkelijke dichterlijke verheffing. Dezeltde onregelmatigheid, die zijn wijze van werken vertoont, teekent zich ook in zijn leven. Op rijperen leeftijd verliet hij, waarschijnlijk door armoede genoopt 1), zijn vaderland en begon in den waren zin des woords een zwerversleven. Hij reisde door Afrika, Egypte, Palestina en Babylonia. Op deze reizen kwam hij in aanraking met vele geleerden, waardoor hij zijne kennis in hooge mate verrijkte. Hij hield zich evenwel op eene en dezelfde plaats slechts kort op, zwierf voortdurend van stad tot stad en van land tot land en keerde eindelijk (omstr. 1141) uit het Oosten naar Europa terug. Verscheidene jaren bleef hij in vestigde zich achtereenvolgens in Rome, Salerno, Lucca en Mantua, in welke steden hij zonder hulpmiddelen de meeste zijner werken vervaardigde. Onder deze behoort in de eerste plaats zijn commentaar op den Bijbel, dien hij voor een groot gedeelte in _Italie bewerkt heeft. Hierin is hij geheel oorspronkelijk en zelfstandig en geeft nu en dan over den wordingstijd van sommige Bijbelboeken korte wenken, die van veel vernuft en scherpzinnigheid getuigen. Vooral in zijn commentaar op den Pentateuch, dien hij het laatst vervaardigde, vond hij gelegenheid, ook over andere wetenschappen nit te weiden. Ook deze verklaring is, niettegenstaande hare meerdere uitvoerigbeid dan op de andere bijbelboeken, op vele plaatsen duister en raadselachtig. .Behalve zijne vertaling van Cliajugs grammatische werken, schreef ibn Ezra tijdens zijn langdurig verblijf in Rafie verscheiden werken op taalkundig gebied. Zoo verscheen van hem te Rome een werkje onder den titel Moznajim 2), waarvan vooral de inleiding een belangrijk overzicht bevat van de voortbrengselen der oudere taalgeleerden. In Lucca schreef hij onder den naam Sephath picker 3) eene weerlegging van b. Labrats polemiek tegen Saadja (zie deel II bl. 120 noot 3) I) Zijn tegenspoed schildert hij aldus op de hem eigenaardige geestige wijze : A ik trachtte rijk te worden, maar de fortuin was mijn gesternte niet gunstig. Ik bond mij overtuigd, dat zoo ik lijkkleederen ging maken, niemand sterven, of zoo ik een handel in kaarsen begon, de zon tot den dag van mijn dood niet zou ondergaan." 2) t::,31*t •.-: 3 nn, na'v ) - 27 en Se,her Hajjesod over taalkunde en eindelijk te Mantua Tsagoth 2 een leidraad voor eene diepere studie der gewijde taal. Eindelijk verliet de algemeen beminde en geachte geleerde Itzzlie om zich naar Zuid-Frankrijk of Provence te begeven, want._ de Joodsche wetenschappen ijverige beoefening vonden. Hij lief zich neer in de oude gemeente Beziers en vatte daar de pen op tot het schrijven van eenige werkjes over de Joodsche godsdienst-wijsbegeerte, waaraan echter, zcoals aan zijne meeste werken, een systematische behandeling van het onderwerp ontbreekt. Zijn lust tot reizen verliet hem zelfs in zijne grijsheid niet. Reeds zeventig jaar oud, begaf hij zich naar Londen. Daar schreef hij, behalve een werkje van godsdienstig-wijsgeerigen inhoud, eene verdediging van de stelling, dat de Sabbath reeds den voorafgaanden avond en niet eerst met het aanbreken van den zevenden dag zelf moet gevierd worden, zooals door een beroemd Bijbelverklaarder beweerd was. Vooral de inleiding van deze verhandeling 3) kenmerkt zich door hare geestige inkleeding als het werk van ibn Ezra. Na een kortstondig verblijf verliet hij de Engelsche hoofdstad en zocht weder Zuid-Frankrijk op. Tot in zijn hoogen ouderdom behield hij eene bewonderenswaardige helderheid en frischheid van geest, zoodat hij nog in zijne laatste levensjaren in staat was, zijn Pentateuch-commentaar om te werken. Ook vervaardigde hij toen nog een taalkundig werk onder den naam ' de zuivere taal"). Naar het schijnt, wilde hij uit Provence naar zijn vaderland terugkeeren. Maar op de grenzen van Arragon overleed hij in den ouderdom van 78 jaar. Van geh ,!el anderen aard en aanleg was zijn tijdgenoot Abraham ibn David Hallevie (ibn Daud omstr. i I I o---i i 8o). Evenals ibn Ezra was ook hij een man van veelzijdige ontwikkeling en legde zich in het bijzonder • toe op de kennis der geschiedenis, der Joodsche zoowel als eaer algemeene, waarvoor de Spaansche Joden over het algemeen weinig zin gevoelden. In zijn tijd was er van den Karaiet juda b. Elia Haddassi uit Constantinopel een belangrijk werk verschenen onder den naam Eschkol hakkofer 5 ), waarin de Rabbanieten op gevoelige wijze aangevallen werden. De strijd, hierdoor weder tusschen de Rabbanieten en Karaieten uitgebroken, bewoog ibn Daud tot de vervaardiging van het boek der overlevering 6). Daarin geeft hij een chrono), ilium /o nizri 71:1:tr 1) • rrins 3 inter! rrux ) TT : 4 rimin mot ) T : TT 28 logisch overzicht der Joodsche geschiedenis van de schem,ing tot op zijn tijd, om daardoor te bewijzen, dat het Rabbijnsch Jodendom kan Bogen op een onafgebroken keten van tradition en dus ver boven het Karesme staat, dat met traditie den spot drijft en op godsdienstig gebied de grootste willekeur toelaat. Dit werk is vooral voor de kennis der geschiedenis van het Spaansche Jodendom van groot belang. Daaraan verbond ibn Daud een zeer beknopt overzicht van de geschiedenis van Rome van zijne stichting tot den tijd van den inval der Gothen t) en een overzicht der Joodsche geschiedenis gedurende den tweeden tempel 9, Beide werkjes hebben uit een historisch oogpunt weinig of geen beteekenis. Als zijn voornaamste taak beschouwde intusschen ibn Daud de godsdienst-wijsbegeerte ; op dit gebied schreef hij in het Arabisch een belangrijk werk onder den naam het hoogste geloof 3). In tegenstelling metJuda Hallevie trachtte hij hierin weder de waarheden des Jodendoms langs wijsgeerigen weg te bewijzen. Terwijl ibn Daud zich met ijver aan de geschiedenis wijdde, hield zich zijn tijdgenoot Benjamin b. Jona uit Tudela (aan de Ebro) met aardrijkskundige studie bezig, En dit is des te oprnerkelijker, omdat de Spaansche Joden, niettegenstaande hunne liefde voor de wetenschappen, in land- en volkenkunde weinig belang stelden, wat trouwens in de middeleeuwen over het algemeen het geval was. Benjamin, een geleerd koopman, doorreisde ongeveer negen jaar (1165-1173) Zuid-Europa, een groot deel van Azie en Afrika, stelde zich op de hoogte van alle bijzonderheden der plaatsen, die hij aandeed, en gaf daarvan eene nauwkeurige beschrij ving. Deze reisbeschrijving 4). die niet alleen over de toestanden van de door hem bezochte Joodsche gemeenten belangrijke mededeelingen bevat, maar ook gewichtige bijdragen levert voor de volkenkunde in het algemeen, is in bijna alle moderne talen vertaald. HOOFDSTUK VIII . De Tosafisten. De tweede kruisto3ht en de eerste bloedbeschuldiging tegen de Joden. 1140 —1180. De weldadige regeering van de Capetingische vorsten en VII (11o8-118o) bevorderde ook in Lodewijk VI Inin 3) "131 p1:1 nr r9.1n ■ 52) ,31:i ronz tm-fr.,4 thn i'??T'il? nv;?.; 29 Frankrijk de beoefening der Joodsche wetenschap in geene geringe mate. Terwijl Spanje's geleerden zich hoofdzakelijk met poezie en wijsbegeerte bezig hielden, gold Frankrijk als het klassieke land van de talmudstudie en Bijbelexegese. Men ging voort op de baan, door den grooten Raschie geopend, en voltooide diens beroemden talmud-commentaar, welken hij, zooals wij reeds vroeger meldden — niet geheel ten einde gebracht had. Zijne leerlingen en volgelingen legden zich met bewonderenswaardige scherpzinnigheid op den Talmud toe, ontleedden den commentaar van den grooten meester door dezen aan een strenge critiek te onderwerpen. Uit eerbied en hoogachting voor Raschie gaven zij evenwel hun aan- en opmerkingen, eigen zienswijzen en verklaringen den bescheiden titel van Tosefoth (toevoegingen). Vandaar kreeg de school van Raschie' svolgelin;en den naam van de Tosafistische school. Deze heeft twee eeuwen gebloeid en veel bijgedragen tot de scherpzinnige beoefening van den Talmud. Ofschoon naar Raschie's geest gevormd, bestaat er toch een groot verschil tusschen Raschie en de Tosafisten. Terwijl de eerste zich doorgaans alleen bepaalde tot de verklaring van den tekst, zonder dezen te vergelijken met andere plaatsen in den Talmud, houden zich de laatsten juist hoofdzakelijk onledig met het vergelijken der talmudische discussion, die over de onderwerpen van dezelfde soort handelen, waardoor zij vaak fijne onderscheidingen vinden tusschen het schijnbaar gelijke of omgekeerd op punten van overeenkomst wijzen tusschen het schijnbaar ongelijke. Gaandeweg begonnen zij zich ook, naar aanleiding van hunne nieuwe resultaten, dikwijls met groote dialectische scherpzinnigheid, aan den Talmud ontleend, te bewegen op htt gebied der casuistiek. Hunne casuistische beslissingen kregen vooral in Frankrijk en Dititschland groote autoriteit. De kring van de eerste Tosafisten bestond hoofdzakelijk uit Raschie's familieleden, en wel uit zijne vroeger genoemde (zie bi. 16) schoon- en kleinzonen en een Duitscher R. fitschak b. Aser 2), die ook met hem verwant was. De beroemdste van dezen kring was R. Jakob Tam of Rabbenu Tam uit Rameru (niet ver van Troyes, iloo-117o). Deze onderscheidde zich evenzeer door zijne groote belezenheid in de talmudische literatuur als door zijn scherpzinnigen en helderen geest. Ofschoon hij geene rabbinale waardigheid bekleedde, gold hij toch in zijne dagen als de grootste taimudische autoriteit, zoodat I) niDt.1.1171 N"Z'l 30 men zich van heinde en ver met godsdienstvragen tot hem wendde. Op zijne aansporing en waarschijnlijk ook onder zijn voorzitterschap werden door de Fransche rabbijnen synoden gehouden tot de vaststelling van besluiten, die met het oog op de tijdsomstandigheden in het belang van den godsdienst als noodzakelijk beschouwd werden. Behalve in den Talmud stelde R. Tarn ook veel belang in andere takken van de Joodsche wetenschap. Hij trad zelfs als scheidsrechter op in den strijd tusschen Menachem b. Saruk en Dunasch b. Labrat (zie deel II bl. 200) en verdedigde in zijne beslissingen den eerstgenoemden tegen de critiek van Dunasch. Met Abrahanz ibn Ezra stond hij in dichterlijke briefwisseling en schreef gedichten van profanen en gewijden inhoud. In zijne gedichten bediende hij zich van de nieuw-Hebreeuwsche versmaat, die hij aan de Spiansche zangers ontleend had. Het meest beroemd is echter zijn talmudische commentaar, geheeten Sefer Hajjaschar 2). Als Bijbelexegeet stond hij evenwel ver ten achter bij zijn broeder R. Samuel b. Meir (Raschbanz) (omstr. 1085-1158). Van Raschbams verklaring op vele boeken van den Bijbel is alleen die op den Pentateuch en de vijf rollen voor ons bewaard gebleven, Deze staat in zooverre boven die van Raschie, omdat zij uitsluitend zoekt naar den eenvoudigen en natuurlijken zin. Raschbam neemt de eerste plaats in onder de hoofden der Noord Fransche exegeten-school. Daartoe behooren ook Jozef de zoon van Simon _Kara (zie bl. 13) en fozef bechor Schor (omstr. 117o) wier geschriften eerst in den jongeren tijd meer bekend en naar verdienste gewaardeerd zijn. Beiden toonen, dat zij geheel ddordrongen zijn van de hooge waarde eener zuivere Bijbelexegese, ontdaan van alle aggadische en allegorische elementen. Zij bezaten een helderen, critischen blik : op taalkundig gebied stond Jozef bechor Schor hooger. Hij was reeds bekend met het woordenboek Arucli 3 ) van Salomon b. Abraham Parchon. Deze, van geboorte een Spanjaard en een leerling van Juda Hallevie en ibn Ezra, vervaardigde dit werk in Salerno (116o). Parchon's woordenboek, waaraan een beknopt taalkundig overzicht voorafgaat, heeft, ofschoon het niet oorspronkelijk maar grootendeels een verkorte omwerking is van de werken van juda Chajug en ibn Ganach, zoowel in Ii'alie als in .Frankrijk veel bijgedragen tot de verbreiding van de studie der gewijde taal. Na den dood van R. Tam gold zijn neef Izak ben rnrom T' • .) 111pri 3 Samuel ') nit Dam.pierre, eveneens woonachtig te Rameru, als de voornaamste van het volgende Tosafisten-geslacht. Deze verzamelde de Tosafoth zijner voorgangers, die onder den naam van oudere Tosafoth 2), alhoewel omgewerkt, tot ons gekomen zijn. Tot de Duitsche Tosafisten uit dien tijd (laatste helft der 12de eeuw) behooren : de reeds genoemde Riba uit Spiers ; R. _Eliezer b. Samuel uit Metz, een leerling van R. Tam en schrijver van het zedekundig werk Stier jereim 3) ; R. Eliezer b. Nathan 4) uit Mainz, schrijver van ritualien Tsofnath Paaneach 5) en van eene geschiedenis der Jodenvervolging gedurende den eersten kruistocht 6) en R. Eliezer b. Joel 7), naar zijn Talmudisch geschrift gewoonlijk Abi Haezri 8) genoemd. Op het gebied der Joodsche zedeleer verschenen in de 11de en 12de eeuw in Duitschland en Fr ankrijk verscheiden geschriften, ten deele zelfstandige werken, ten deele commentaren van oudere geschriften, soms ook bewerkt in den vorm van testamenten aan kinderen of leerlingen. Tot dusdanige geschriften behooren Orchath Chajim 9) van Eliezer b. Izak uit Worms (omstr. I 1 oo), Safer Hachasidim 1°) van R, juda Sir Leon uit Parijs (een zoon van Samuel Hachasid, wien Schire hajjichud ") toegeschreven worden) en Rokeach 1 2) van El' azar b. Juda nit Worms, die bovendien ook op talmudisch en kabbalistisch gebied gearbeid heeft. Genoemde geschriften hebben veel bijgedragen tot de instandhouding van de Joodsche deugden en tot de verheffing van het zedelijk en godsdienstig bewustzijn te midden van de donkere nachten der middeleeuwsche vervolging. Nog waren de bloedige sporen van den eersten kruistocht niet uitgewischt, of wederom werd het huis Israel in diepen rouw gedompeld door het vuur van het fanatisme , dat aangewakkerd werd door den tweeden kruistocht. Het koninkrijk jeruzalem geraakte, na een kortstondig rustig bestaan, door de voortdurende invallen der Saracenen in een hachelijken toestand, zoodat paus Eugenius III de Christenen tot een nieuwen tocht naar het heilige graf aanspoorde. Meer nog dan het pauselijk woord wekte de bezielende taal van den heili gen Bei- rhard,,abt van Clairvaux (in Bourgondie), den sluimerenden godsdienstijver en ont- 2 ) =1,:)4 niDoin 3 ) onvr /o 4) i"zzli 6) oinupp 7 ) n", nN1 • • rnT3 10) coi,Drp 9 ) 0,,7-1 12) 32 vlamde de gemoederen zoo zeer, dat Lodewijk VII van Frankrijk en Koenraad III van Duitschland zich tot een gemeenschappelijken kruistocht vereenigden (1146). Ofschoon Bernhard uit reine godsdienstliefde zijne geloofsbroeders tot den strijd in het Oosten aanspoorde en alle onedele middelen versmaadde, die tot het heilige doel leidden, kon hij toch niet verhinderen, dat de kruisvaarders in enkele streken van .Frankrijk naar het goed, soms ook naar het leven der Joden hun hand uitstrekten. Eene woeste bende overviel zelfs (op den tweeden dag van het Wekenfeest, 8 Mei 1 147) voor het gezicht van den edelen abt de Joodsche gemeente te Rameru; drong in het huis van R. Tam, dat geheel uitgeplunderd werd ; verscheurde een Torarol en sleepte den edelen geleerde naar buiten, om hem te vermoorden. Reeds lag hij gewond op het veld, toen juist een ruiter kwam aanrijden, dien R. Tarn kende en om hulp smeekte. Deze beloofde hem zijn bijstand, mits hij een schoon paard als belooning zou ontvangen. De ridder bewoog de woestelingen, hem den man over te leveren, dien hij of tot den doop bewegen, of weder ter hunne beschikking zou stellen. Zoo ontkwam de beroemde geleerde het doodsgevaar, dat hem reeds van alle kanten omringde. Veel wreeder dan in Frankrijk gingen intusschen de kruisvaarders in Duitschland te werk. Evenals de eerste maal lieten zij zich ook thans leiden door de opruiende taal van sommige aanvoerders. Het waren vooral de lage en gewetenlooze abt Peter van Clugny en een nietswaardige Fransche monnik Rudolf, die hen tegen de Joden ophitsten op grond van de volgende overweging : »als een zoo vurige oorlog gevoerd moet worden tegen de ongeloovige Turken., hoe kan het dan als eene zonde beschouwd worden, om hen te verstaan, die eenmaal den stichter van het Christendom vervolgd en eindelijk aan het kruis genageld hebben ?" Deze oproerkreet eischte in sommige plaatsen, als Keulen, Mainz, Worms, Aschaffenburg en Wurzburg het leven van verscheidene Joden. Ook werden sommigen met geweld voor het Christendom. gewonnen. Maar deze mcchten door tusschenkomst van een Christen geestelijke nog in hetzelfde jaar tot hun geloof terugkeeren. Over het algemeen eischte deze kruistocht van de Joden veel minder slachtoffers dan de vorige, en wel in de eerste plants doordien de hoofden Lodewijk en Koenraad geene moordenaars of roovers waren, zooals de leiders van den eersten kruistocht. Voorts vonden de Joden krachtige bescherming, zoowel van den kant der wereldlijke als van dien der geestelijke vorsten. Deze bescherming had evenwel uit een ander oogpunt voor hen later zeer nadeelige gevolgen. Zij werden namelijk 33 voortaan beschouwd als de bijzondere beschermelingen van den Duitschen keizer en droegen ook werkelijk den naam van kamerdienaren van het Roomsch-Duitsche rijk. Deze naam nu, eerst in den gunstigsten zin van het woord opgevat, verkreeg later zijn letterlijke, minder vleiende beteekenis, zoodat de Joden in een toestand van maatschappelijke achteruitzetting verplaatst werden, waaruit zij zich eerst zes eeuwen later konden verheffen. Vandaar dus, dat ook de letterkundige voortbrengselen van de Duitsche Joden in die dagen, zelfs op het gebied van de talmud-studie, een somberen, gedrukten geest ademen en verstoken zijn van vlucht en verheffing 1). Zooals wij reeds vroeger mededeelden, genoten de Joodsche gemeenten in Trankrijk tijdens het bestuur van Lodewijk VII voorspoed en geluk. Wel bekrachtigde hij de pauselijke bul, die alien, welke aan den tweeden kruistocht deelnamen, vrijstelde van het betalen der rente aan bun Joodsche schuldeischers, maar overigens liet hij de rechten der Joden onaangetast en maakte volstrekt geen misbruik van de bevoegdheid, hem door de kanonieke besluiten toegekend. Evenwel heerschte er tegen de Joden een vijandelijke geest, zoowel onder de hoogere als onder de lagere standen der bevolking, waarvoor het gezonde verstand moest zwichten en waartegen ook het koninklijk gezag niets vermocht. Elk gerucht, te hunnen nadeele verbreid, vond onmiddellijk geloof. Het werd met gretigheid te baat genomen, om vooroordeel en haat aan te wakkeren. Zoo werd onder het bestuur van Lodewjk VII, een verstandig, nauwgezet en rechtvaardig vorst, voor de eerste maal de onzinnige aantijging vernomen, dat de Joden op Paschen Christenbloed gebruikten. Deze lasterlijke beschuldiging, uit bet hoofd van den Satan geboren, vond zijn grond in het verhaal van een onbeduidend man uit Blois, die zijn meester, het hoofd dezer stad, mededeelde, hoe hij gezien had, dat een Joodsch ruiter het lijk van een vermoord Christenkind in de Loire geworpen had. Het kon nu wel niet anders, of het kind was door de Joden geslacht, om diens bloed in het Paaschbrood te mengen. Zonder eenig verder onderzoek schonk Theobald, graaf van Blois, aan deze waanzinnige lastertaal 1 ) Het lijden van de Joden gedurende den tweeden kruistocht in de laatste helft der 12 de eeuw is beschreven door Ephraim b. Jakob uit Bon (1133—omstr. 1200), boverrlien ook bekend als vervaardiger van verscheiden Selichoth, waarbehoort. onder het Chaldeeuwsche boetgebed pit T Mop. Gesch. ILI, 3. 34 geloof en liet de Joden uit Blois gevangen nemen. Zij volhardden, niettegenstaande de hevigste folteringen, in hun onschuld en weigerden het Christendom te omhelzen, waartoe een geestelijke hen aanspoorde. Eindelijk beklommen 34 mannen en 17 vrouwen den brandstapel, en bliezen onder het uitspreken van het Alenu gebed den laatsten adem uit (2o Siwan) i I 7 I. Het waren de eerste slachtoffers van de helsche bloedbeschuldiging, die zich gedurende de middeleeuwen en ook nog later zoo dikwijls herhaald heeft eene beschuldiging, die op bet verlies van tallooze onschuldige menschenlevens te staan is gekomen. Op het bericht van deze treurige gebeurtenis liet R. Tarn in de gemeenten van .Frankrijk en het Rijnland afkondigen, dat de dag, waarop de martelaren van Blois gestorven waren, jaarlijks als een treur- en vastendag moest gevierd worden. Kort hierna overleed de grijze geleerde, diep betreurd door zijne talrijke vereerders en leerlingen, HOOFDSTUK IX. Het Jodendom op het einde der twaalfde eeuw. Ofschoon vooroordeel, bijgeloof en fanatisme van Christelijke zijde reeds vele verwoestingen onder de Joden aangericht hadden, zoo zouden de omstandigheden, waaronder de laatsten te midden der volkeren verkcerden, nog veel treuriger en ontzettender worden. Weldra zouden over het geheele aardrijk de Joden beschouwd worden als een afschuwelijk yolk, dat zooveel mogelijk uit de menschelijke samenleving teruggehouden, ja, geheel uitgeroeid diende te worden. Tot een beter begrip van het deerniswaardig lot der Joden en hun standvastigheid in het geloof te midden van hunne ondragelijke ellende, is het niet van belang ontbloot, in korte trekken den toestand te schetsen van het Jodendom tegen het einde van de I2 de eeuw. De Aziatische Joden waren, alhoewel talrijker dan de Europeesche, van geringe historische beteekenis. Van nog veel minder beteekenis waren de Joden van Afrika. In Europa sloeg de hartader des Jodendoms. Van Zuid Euroj5a vormden de vijf koninkrijken van het Pyreneesche schiereiland : Castitie, Leon, Aragon, Portugal, en Navarra den klassieken bodem der Joodsche wetenschap. Casfilie met de hoofdstad Toledo was in de plaats getreden van Andalusia als zetel der Joodsche geleerdheid. Daar waren onder de regeering van Alfonso V/// of den edelen (1166-1214) - 35 vele Joden met staatsambten bekleed. Onder de geleerden, die toen in Toledo leefden i), - behoort ook Juda b. Salomo Charizi, de laatste vertegenwoordiger der nieuw-Hebreeuwsche poezie in Sj5anje. Hij schreef een dramatischen roman, geheeten Tachkemoni 2), waarin ook op geestige wijze een strenge critiek geoefend wordt o. a. over de dichterlijke voortbrengselen van voorgangers en tijdgenooten. In Provence en Languedoc, de landstreek aan deze zijde der Pyreneen, beleefden de Joden toen den gelukkigsten tijd. Aldaar namelijk heerschte een voor - dien tijd zeer krachtige vrijzinnige geest, die ook de bekende secte der Albigenzen deed geboren worden, welke zich tegen het pausdom verzette. Die geest teekende zich ook in de behandeling, welke de Joden aldaar van de zijde der Provencalen genoten. De hoogste ambten en waardigheden waren hun toevertrouwd. Geen wonder, dat onder zulke gunstige omstandigheden de Joodsche wetenschap ijverige beoefening vond. De hoofdgemeenten van Provence waren Narbonne en Lunel, de eerste reeds geruimen tijd de zetel van de talmudstudie. Deze studie vond een krachtigen beoefenaar in Abraham b. Izak (I I 78), wien3 halachisch werk Eschkol Hakkofer 3), eerst in den lateren tijd uitgegeven, getuigenis aflegt van de hooge vlucht, die de talmudstudie aldaar bereikt had. Niet minder verdienstelijk maakte hij zich door de vorming van verscheiden bekwame mannen, van welke vooral twee op den voorgrond treden. Het zijn Zerachi a b. Izak Halavie 4), afkomstig uit Gerona (in Spar je) en daarom ook wel Gerundi genoemd en Abraham b. David 5) uit Posquieres. Rezah, een veelzijdig ontwikkeld man en ook op het gebieci der wijsbegeerte geen vreemdeling, hield zich hoofdzakelijk bezig met de studie van den Talmud. Reeds op jeugdigen leeftijd schreef hij talmudische verhandelingen en critische aanteekeningen op de werken van oudere autoriteiten. Het meest bekend zijn zijde aanteekeningen op Alfassi' s Balachoth, die hij onder den titel Maor 6) in het licht gal. De vrijmoedigheid en zelfstandigheid, waarmede hij optrad, werden toch — naar het schijnt — door velen gelaakt ; maar aangedreven door de liefde your de reine waarheid, deinsde hij voor geen strijd terug 7). Hij viand een heftigen bestrijder I) De geschiedschrijver Abraham ibn Daud, een sieraad van de gemeente to Toledo, sties f als martelaar bij een oproer, tegen de Joden aldaar uitgebroken (I 8o). 2 ) '110V111 7) , niw-i - 17i:r.' ∎ 4) 1V' 11 n'un 6 ) nixn In een zijner replieken roept hij uit : Plato is mij Mow. Gesch. III, 3* 36 vooral in den genoemden Rabed, door de lateren I) de groote leeraar der Wet" genoemd. Met aardsche goederen ruim gezegend, onderhield Rabea' de meeste leerlingen van de door hem gestichte school to Nimes, wier roem zoo groot was, dat men haar, in vergelijking met die van Montpellier en Lund, 'het inwendige van het heiligdom" of den zetel van het Synhedrion" noemde. Voor andere wetenschappen buiten den Talmud bezat hij echter volstrekt geen zin en droeg er zelfs roem op, dat hij zich daarin nimmer verdiept had Hij voorzag enkele deelen der Mischna en Sifre van een commentaar, schreef talmudische verhandelingen en novellen en verdedigde Alfassi tegen de aanmerkingen van Rezah. In zijne critiek is hij zeer scherp, dikwijls zelfs kwetsend en beleedigend. Van zijne leerlingen is met roem bekend Jonathan b. David Hakkohen, de schrijver van een commentaar op enkele deelen van Alfassi' s Halachoth. Zijn vriend en vereerder Izak b. Abba Mari uit Marseille schreef een zeer belangrijk talmudisch werk, waaraan hij den naam van Ittur gaf. Van niet minder gewicht dan genoemcle Talmudgeleerden werden twee familien, eveneens in Provence woonachtig, die veel bijgedragen hebben tot de verbreiding van den geest der Spaansch-Joodsche denkers en hun voortbrengselen op taalkundig en wijsgeerig gebied in wijde kringen verspreid hebben. Het waren de Kimchieden en de Tibboniden. De stamvader der Kinachieden, jozef Kimchie (bloeitijd I I 50-1170) was naar Narbonne uitgeweken. Hij was met het Arabisch zeer vertrouwd en moet Bachja ibn Pakuda' s inne•lijke _plichten in zuiver en vloeiend Hebreeuwsch vertaald hebben. Ook zijn werk over de Hebreeuwsche taal Sefer .Haggalui 2) is niet van belang ontbloot. Van zijn commentaar op den Pentateuch en enkele profetische boeken is weinig tot ons gekomen. Ook wordt hem een apologetisch geschrift Sefer Habberith 3) toegeschreven, behelzende een sainenspraak tusschen een geloovigen en een afvalligen Israeliet. Van zijne beide zonen Mozes en David heeft zich de jongste den grootsten roem verworven. David Kimchie, gewoonlijk bij verkorting Redak 4) (omstr. II6o--1232) genoemd, werd zoo'vel voor Joden als voor Christenen de gids op het gebied van taal- en bijbelkennis. Wanneer hij ook wat hij trouwens zelf gaarne bekent — de wetenschap niet zoozeer met nieuwe gezichtspunten verrijkt, als veel waard, niet minder Socrates, maar de waarheid is mij het dierbaarst. 2) 11.371 'D 1 ) MU; 3) rrnm T 37 wel in zoo duidelijk mogelijken vorni de uitkomsten zijner voorgangers getracht heeft terug te geven, zoo moet het toch aan den anderen kant in hooge mate gewaardeerd worden, dat hij juist door zijn helderheid en eenvoudigen stijl de Joodsche taal en de Bijbelsche geschriften binnen en buiten het Jolendom toegankelijk gemaakt heeft. Zijn werken zijn : een grammatisch werk Michlol 1 ), waarvan het tweede dee1 2) eene volledige verzameling en duidelijke bewerking der lexicographische stof bevat, en in de tweede plaats een uitvoerige commentaar op het grootste deel van den Bijbel. Ook wordt hem toegeschreven eene korte verhandeling over de accenten en de massora, Et-Sofer 3) geheeten. Als de stamvader der Tibboniden wordt genoemd juda b. Saul ibn Tibbon. Deze, uit Granada afkomstig, vestigde zich in Lunel (1167) waar hij door zijne Hebreeuwsche vertalingen zijn Provencaalsche geloofsgenooten bekend maakte met de belangrijkste voortbrengselen der Joodsch-Spaansche cultuur. Zoo vertaalde hij achtereenvolgens de werken over de wijsbegeerte van den Joodschen godsdienst van Saadja, Bachja, ibn Gabirol en Juda Hallevie en de grammatische werken van ibn Ganach. Belangrijk is ook het testament 4) door Saul aan zi-jn noon Samuel ibn Tibbon achtergelaten. Hierin spoort hij hem aan, voort te arbeiden op het veld door hem ontgonnen en naast de beoefening van Bijbel, Talmud en wijsbegeerte ook de natuurwetenschappen niet te vernalatigen. Samuel (omstreeks 1160 123 o overtrof zijn vader in de kunst van vertalen, daar hij zich niet letterlijk aan de woorden van den Arabischen tekst hield, maar meer hun inhoud teruggaf. Daardoor zijn zijne vertalingen vloeiender en duidelijker dan die van zijn vader. Hij vertaalde niet alleen werken vun Joodsche schrijvers, maar ook het een en ander van Aristoteles. Ook schreef hij eene zelfstandige wijsgeerige verklaring van den Prediker en van eenige hoofdstukken van het Bijbelsch scheppingsverhaal. De Joden van Noorar-Frankrijk beleefden tegen het einde der 12de eeuw een overgangstijdperk van geluk tot tegenspoed. Onder Lodewj'h VII en ook nog in het begin van den regeeringstijd zijns zoons Philip August 5) (ii8o— 1223) verheugden zij zich in rust en bescherming, maar geldzucht deed den laatsten spoedig tot een vreeselijken geweldenaar 1 ) 1717:n 2 ) onenz'm / 3 ) uy. rum 5) Deze had de regeering reeds bij het leven zijns vaders aanvaard. 38 ontaarden. Onder voorwendsel van eene beschuldiging wegens woeker eene misdaad, waaraan de Christenen zich minstens in gelijke mate schuldig maakten als een aantal rijke Joden liet hij op een Sabbath (19 Jaauari 118o) alle Joden van zijn gebied, terwijl zij in de synagoge waren, gevangen nemen. Een aanzienlijk losgeld gaf hun de vrijheid terug, doch het was slechts eene voorloopige vrijheid. Reeds in het begin van het volgende jaar werd het bevel uitgevaardigd, dat alle Joden bet gebied an den koning moesten verlaten, met achterlating hunner onroerende goederen, die aan de kroon zouden vervallen. Gelukkig evenwel voor de Joden, was het eigenlijk gebied van den koning niet zeer groot en waren zijne vazallen onafhankelijk genoeg, zich om zijn bevel niet te bekommeren. Zoo kon zich dus het kleine gedeelte van de Fransche Joden, dat op deze wijze uit zijne woonplaatsen verdreven werd, in de overige streken van het land vestigen. Eenige jaren later (1189) ondernam de koning, in vereeniging met Richard Leeuwenhart van .En eland, een nieuwen kruistocht, die wederom het fanatisme tegen de Joden wakker riep. Zoo werden o. a. den Christenen, welke aan den kruistocht zouden deelnemen, hun schulden tegenover de Joden kwijtgescholden. En toen nu vele Joden, die op deze wijze verarmd waren, door de baronnen van Noord-Frankrijk uit hun gebied verdreven werden, was het tot aller verbazing Philip August, die hen weder in zijn gebied opnam. Maar achter deze schijnbare menschlievendheid was natuurlijk niets anders dan hebzucht en roofgierigheid verborgen. De weder toegelaten Joden hadden nu wel geene verdrijving te duchten, maar moesten tallooze kwellingen dulden. Zij waren gedoemd, om zich geld te verschaffen, ten einde door den verworven rijkdom hunne vrijheid, of liever de toestemming tot hun verblijf in het land te koopen, Onder deze zedelijke slavernij zouden zij ongetwijfeld bezweken zijn, had niet de voortdurende, met ijver voortgezette talmudstudie hun geest levendig gehouden. HOOFDSTUK X. Vervolg. Over de eerste vestiging van Joden in Engeland verkeeren wij, evenals over die in de meeste landen van Europa, in het onzekere. Het eerste vertrouwhare document aangaande het verblijf van Joden aldaar dagteekent van het jaar 74o. Het is een kanoniek besluit van den aartsbisschop van York, waarin den Christenen verboden wordt, aan Joodsche 39 maaltijden deel te nemen. Op aansporing van Willem den veroveraar (1066-1087) staken vele Joden nit Normandie' het kanaal over en vestigden zich in verschillende steden van Engeland, zoodat hun bevolking zeer toenam. Willems eerste opvolgers waren hun eveneens niet ongenegen. Zoodoende konden zich de Joden ongestoord op den handel toeleggen, verwierven veel vermogen en gevoelden zich gelukkig in Engeland en het Fransche grondgebied, dat toen tot Engeland behoorde. Maar na den dood van Hendrik I (1135) hield deze gunstige toestand op. De verwarring en binnenlandsche onlusten, waaraan het land onder Hendriks opvolger Stephanus overgeleverd was, hadden ook voor de Joden treurige gevolgen. De koning legde hun zware belastingen op, die hij vaak op wreede wijze en met veel geweld liet innen. Misdaden van allerlei aard werden hun ten laste gelegd onder de nietigste voorwendsels nu en dan hun vermogen geplunderd. Een betere tijd scheen voor hen aan te breken onder het bestuur van Hendrik II (1154-1189), met wien het roemrijke geslacht der Plantagenets op den troon kwam. Deze verlichte en rechtvaardige vorst nam zijne Joodsche onderdanen in bescherming tegen willekeur en geweld en verleende hun verscheiden rechten 1 ), Zijn ridderlijke zoon en opvolger Richard Leeuwenhart was persoonlijk even verdraagzaam als hij, maar het fanatisme der Christelijke geestelijkheid, waarboven ook deze zich niet kon verheffen, riep gedurende Richards tienjarig beheer voortdurende en treurige Jodenvervolgingen in het leven. Reeds bij het kroningsfeest van Richard vond er eene gebeurtenis plaats, welker gevolg voor de Joden zeer noodlottig was. Onder de gezantschappen, die op den dag der kroning hun opwachting bij den vorst kwamen maken en hem huldegeschenken wilden aanbieden, beyond zich ook een, bestaande uit de aanzienlijkste Joden des lands. Maar Balduin, de dweepzieke aartsbisschop van Canterbury, hitste den koning tegen hen op, zoodat deze weigerde, de Joodsche afgevaardigden ten gehoore te ontvangen. Zij moesten op 's konings bevel de zaal verlaten en werden door de hofdienaren met ruw geweld uit het paleis verwijderd. Dit was het sein tot eene bloedige Jodenvervolging (1189). Het gepeupel drong, in vereeniging I) Tot op zijn tijd was er voor de Joden uit het geheele land slechts eene begraafplaats in de nabijheid van Londen. Hoeveel moeielijkheden dit opleverde, laat zich gemakkelijk begrijpen. Hendrik II schonk hun verlof, om land in de nabijheid van hunne steden te koopen en aldaar de lijken der hunnen te begraven, 40 met vele kruisvaarders, de huizen der Joden binnen, roofde en moordde den geheelen nacht door en stak verscheiden woningen in brand. Velen maakten zelf een einde aan hun leven, om niet in de handen der woestelingen te vallen. Onder deze beyond zich ook de beroemde Londensche rabbijn Jakob Tam. Den volgenden ochtend vernam Richard het gebeurde met ontzetting. Hij zag thans de treurige gevolgen van zijn onberaden stap in en beval, dat men de hoofden van den opstand moest gevangen nemen, van welke hij eenigen liet terechtstellen. Maar hierdoor was het euvel volstrekt niet verwijderd. Nauwelijks had Richard het land verlaten, om in vereeniging met Philip August den derden kruistocht te ondernemen, of de moordtooneelen van Londen herhaalden zich in verscheiden andere steden des lands. Vreeselijk vooral was het lot der Joden in York. Deze hadden eene schuilplaats gevonden in een burcht, in de nabijheid dier stad, dien zij gedurende zes dagen moedig verdedigden. Toen zij eindelijk wegens gebrek aan levensmiddelen alle hoop op behoud opgaven, maakten velen, op aansporing van bun rabbijn, met eigen hand een einde aan hun leven en stak de rest, dle hiertoe den moed niet bezat, den burcht in brand. Enkelen liepen naar den vijand over, in de hoop, hun leven te behouden, maar ook deze bezweken onder de handen der verbitterde volksmenigte. Nog erger werd het lot der Joden onder Richards broeder en opvolger Jan zonder land (1198—I 2i6). Deze lichtzinnige en despotische vorst, een gewetenloos vazal van den pauselijken stoel, duldde de Joden slechts, om hen geheel en al uit te mergelen. Eerst verkocht hij hun voor eene hooge som vrijheidsbrieven, waardoor zij in al hun vroegere rechten bevestigd werden, waarna hij de aanzienlijksten onder hen gevangen liet nemen, om zich te verrijken met den losprijs, dien zy voor hun bevrijding betalen moesten. In Bristol liet hij een Jood den eenen tand na den anderen uittrekken, totdat deze eene hem opgelegde geldsom betaald had. Het spreekt van zelf, dat in Engeland onder zulke treurige omstandigheden van Joodsche cultuur geen sprake kon wezen. In het algemeen was de toestand der Joden in het Duitsche rijk vrij gunstig en wel — zooals wij vroeger gezien hebben — ten gevolge van de zonderlinge voorstelling, dat zij als bijzondere beschermelingen of kamerdienaren van den Duitschen keizer beschouwd werden. Deze bescherming noodzaakte hen onder meer tot het betalen van den gulden offerj5enning, eene jaarlijksche belasting voor ieder hoofd in het bijzonder, met uitzondering van kinderen beneden de twaalf jaar. In den landvrede, dien keizer Frederik Bar- 41 barossa v66r zijn tocht naar het Oosten bevolen had, waren ook de Joden begrepen. Hij gebood den geestelijken, het yolk niet tegen hen op te hitsen. Maar met dit al waren zij tegen vervolging en mishandeling geenszins beschermd. Zoo kwam hun voornamelijk de valsche beschuldiging omtrent het gebruik van Christenbloed op het Paaschfeest in verschillende plaatsen op het verlies van hun bezittingen, enkelen ook op dat van hun leven te staan. Ook de derde kruistocht bleef voor de Joden niet zonder treurige gevolgen. De toestand van de Joden in llahe was daarentegen reeds van het begin der middeleeuwen veel gunstiger dan die in de overige landen, zoodat daar de treurige tafereelen niet plaats vonden, die men elders aanschouwde. Vooral was dit het geval in Zuid-Italic en Sicille, waar onder het bestuur der Noormannen de Joden dezelfde rechten bezaten als de Christelijke bevolking. Maar ook in Midden-Italic— in het Noorden des lands waren weinig Joodsche gemeenten hadden zij over het algemeen geen reden tot klagen. De kanonieke besluiten, wier onverbiddelijke strengheid hun broeders in andere landen zoo dikwijls ondervonden, werden nergens minder opgevolgd dan in de onmiddellijke nabijheid van den pauselijken stoel. Nergens verzette men zich meer tegen den invloed van de geestelijkheid in staatkundige aangelegenheden dan in de Italiaansche republieken. Paus Alexander III had zelfs een Joodschen schatmeester R. Jechiel, uit de familie Mansi (Awawim). Evenwel maakten de Italiaansche Joden van deze gunstige omstandigheid weinig gebruik voor de ontwikkeling van Joodsche kennis en wetenschappen. Het eenige belangrijke Joodsche werk, aldaar in dien tijd vervaardigd, is de genoemde Machbereth van Salomon Parchon (zie bl. 30) De geschiedenis der Joden in het Byzantijnsche rijk, waar zij talrijke gemeenten vormden, vermeldt nog steeds voortdurende mishandelingen en vervolgingen. De meeste Byzantijnsche keizers trachtten hen voor het Christendom te winnen en daar hun dit natuurlijk niet gelukte, behandelden zij hen met verregaande wreedheid. In een land waar de Joden, van alle rechten uitgesloten, aan de beschimping der laagste volksklasse overgeleverd en in afzonderlijke wijken (ghetto's) opgesloten waren, kon van zelf van Joodsche cultuur geen sprake wezen. Gunstiger daarentegen was de toestand hunner geloofsbroeders in het naburige Hons,-arije, Het Christendom, dat aldaar eerst laat wortel begon te schieten, droeg het Jodendom geen haat toe De kruistochten lieten dan ook in dit land geen droevige sporen achter zooals elders, omdat de Hongaren volstrekt niet met de kruisvaarders dweepten, maar integendeel de Boheemsche Joden, die door de laatsten vervolgd werden, bereidwillig in hun land op , name.DzgustioandrezlghtApadische koningshuis regeerde. Met den dood van dit geslacht op het erode der I 3deeeuw, brachten de vreemde vorsten den bekeeringsijver nit hun land mede en bleven ook den Joden van Hong arije de treurige middeleeuwsche vervolgingen niet gespaard, In Klein-Azie, Syrie en Palest is hingen de toestand en de getalsterkte der Joden of van de kerk, die in hun gebied de heerschende was. Waar het kruis de bovenhand had, vond men slechts weinige en kleine Joodsche gemeenten ; waar daarentegen de Islam den schepter zwaaide, waren deze veel en talrijk. In geheel Palestiva, dat onder Christelijke heerschappij stond, woonden nauwelijks i 000 familien. feruzalem en Askalon, die de grootste gemeenten waren, telden elk 200 gezinnen. De landstreek tusschen _Euphraat en Tiger was, wat althans het zielental betrof, de hoofdzetel van het Aziatisch Jodendom. In plaats van de oude academiesteden Nehardaa, Sura en Pumbaditha waren gekomen Bagdad met i 000, Mosul met 600( en Hamadan (in Perzie) met z o,000 Joodsche familien. Bij eene zoo talrijke bevolking kregen de Joden zulk een invloed, dat een aanzienlijk man onder hen Salomo (of Chasdas) door den kalif Almuktafi weder met de waardigheid van exilarch bekleed werd (omstr. I 150). Alle Aziatische Joden, die den kalif van Bagdad ais hun opperhoofd erkenden, stonden ook onder het staatkundig toezicht van dezen exilarch, die insgelijks in Bagdad resideerde. Salomo werd opgevolgd door zijn zoon Daniel onder wien zich de Joodsche leerschool van Bagdad tot eene hoogte verhief, sedert de tijden der Amoraim niet gekend. Aan het hoofd dezer school stond toen de talmudist Samuel b. Ali, die zich na den dood van Daniel (1175) de hoogste waardigheid en macht over de Aziatische gemeenten wist te verwerven, In de laatste helft der 12de eeuw trad in deze streken een dweper op, David Alrui, die, naar het schijnt, onder de Joden eene staatkundige beweging op touw wilde zetten en een zelfstandig Joodsch rijk stichten. Zijn eerzuchtig plan zou zijn verblinden volgelingen duur te staan zijn gekomen, zoo het den exilarch en anderen invloedrijken personen niet gelukt was, Alrui onschadelijk te maken en den kalif weder tevreden te stellen Ook Arabie telde weder vele Joden, ofschoon de eerste kalifen hen uit het land verdreven hadden. In het vruchtbare , I) De ridderlijke geschiedenis van dezen Alruidiende tot $tof voor den schoonen roman Alroy. 43 en handeldrijvende Jernen bedroeg hun aantal 3000 Zij waren bekend wegens hun gastvrijheid en weldadigheid. Grooter was bun aantal in Noord-Arabie, waar zij zich weder evenals vOOr Mohammed, hoofdzakelijk op landbouw en veeteelt toelegden. De Joodsch-Egyptische gemeenten waren van de Aziatische geheel gescheiden en stonden onder een afzonderlijk hoofd nagidl), wiens waardigheid ongeveer dezelfde was als die van den exilarch. De hoofdgemeente van hope was toen Kairo, ofschoon de gemeente van Alexandria meer zielen telde. In Kairo woonden meer Karaieten dan Rabbanieten, wier geestelijk hoofd den titel Nasi voerde. Onder de Egyptische Joden heerschte zulk een onwetendheid op godsdienstig gebied, dat zij onbewust gebruiken van de Karaieten overnamen. Hunne onwetendheid ging gepaard met een ziekelijk bijgeloof, Opmerkelijk is het, dat het juist dit land was, waar Maimonides optrad met de verkondiging van het zuiver, waarachtig Jodendom, gelouterd van elk bij- en ongeloof. HOOFDSTUK XI. Mozes ben Maimon. Bij het tot hiertoe gegeven overzicht van den toestand des Jodendoms in de voornaamste landen omstreeks het einde der i 2de eeuw treft men een belangrijk maar hoogst ongunstig verschijnsel, en wel gemis aan eenheid en samenhang. Dit was een gevolg van de omstandigheid, dat het Jodendom in geen der bedoelde landen, hetzij in politiek opzicht of met het oog op zijne inwendige ontwikkeling, in zoodanigen staat van bloei en verheffing verkeerde, dat van daar uit een overheerschende invloed zich over de verdere bestanddeelen kon verbreiden. Dit gemis nu werd op schitterende wijze aangevuld door het optreden van den enkelen persoon, die geheel alleen de eenheid des Jodendoms vertegenwoordigde en de geestelijke wegwijzer voor de verschillende Joodsche gemeenten van het Oosten eu Westen geworden is. Het was Maimonides, gewoonlijk Rambam genoemd. R. Mozes b. Maimon 2 ) (Arab. : abu Amram Musa b. Maimon obaid Allah , werd to Cordova gekozen (30 Maart 7' n'1 44 1135). Zijn vader Maimon b. Jozef, eene afstammeling van eene geleerde familie en vertrouwd met verschillende wetenschappen, onderwees hem reeds op jeugdigen leeftijd in Bijbel en Talmud, alsook in de wis- en sterrenkunde. Door het onderricht van zijn vader en dat van andere leeraren, alsook door den omgang met verschillende geleerden, verwierf zich Maimonides niet alleen een rijken schat van geleerdheid, maar ook een ernstig streven naar het vinden der zuivere waarheid, met verwijdering van al het duistere en geheimzinnige. Dit werd nog in hooge mate bevorderd door zijn buitengewoon scherpen blik en zijne natuurlijke gave, om elk onderwerp aan een streng logisch en stelselmatig onderzoek te onderwerpen. Zijn opvoeding en onderricht leidden tevens tot de volmaking van zijn echt Joodschen geest en strenge zedelijkheid. En aan deze schitterende intellectueele en moreele deugden, paarde hij eene zachtaardigheid en bescheidenheid, die hem ook in ernstige omstandigheden er van afhielden, anderen zelfs met een enkel woord te beleedigen en te grieven. De man, die voor eene groote tending bestemd was, leerde reeds in zijne jeugd de moeite des levens kennen. Wegens de godsdienstvervolging onder de Almohaden (zie bl. 24) moest zijn vader Cordova verlaten. De familie Maimon zwierf nog eenigen tijd in Stanje rond, totdat zij eindelijk snaar. Afrika overstak en zich te Fez nederliet (1159). Ook in de noord-Afrikaansche gemeenten had de heerschappij van den dweepzieken Abdul//lumen erge verwoestingen onder het Jodendom aangericht, Velen hadden door de kracht der gewoonte veel van het hun opgedwongen Mohammedanisme overgenomen bij anderen, ofschoon toen nog sterk in hun geloof, bestond de vrees, dat de schijn gaandeweg tot werkelijkheid zou overgaan en zij of hun kinderen aanhangers van den Islam zouden worden, Maimon, door dezen treurigen toestand zeer bewogen, richtte een schrijven aan zijne geloofsbroeders, waarin hij hen troostte en tot vertrouwen op eene betere toekomst aanspoorde. Maar ook hij moest met de zijnen tot den Islam overgaan. Zijn zoon Mozes had in Fez veel omgang met Mohammedaansche artsen en wijsgeeren, waardoor hij volkomen vertrouwd werd met de verschillende wijsgeerige systemen der Arabische scholen. De Maimunische familie kon evenwel het masker van den Islam niet langer dragen. Opdat nu het vertrek geheim zou blijven, ging Maimon met zijn beide zonen Mozes en David in het holle van den nacht scheep. Het doel van de reis was Palestina. Na een gevaarlijken tocht van 29 dagen liep het schip eindelijk de haven van Akko (St. Jean Acre) binnen (1165). De dag van de aankomst (3 Siwan) door Mairnonides ge- 45 noemd ) de dag, waarop hij aan gewetensdwang en levensgevaar ontkomen is," zou voortaan door zijn geheel geslacht als feestdag gevierd worden, terwiil men io ljar, waarop een zware storm het schip gedreigd had te verbrijzelen, door vasten moest herdenken. De familie Maimon bezocht jeruzalem, vanwaar zij naar Chebron ging, om bij de spelonk Maehpela in de nabijheid van de graven der aartsvaders te bidden. Maimon zeif schijnt het heilige land niet te hebben kunnen verlaten, zoodat zijne beide zonen zonder hem naar Egypte trokken, Waar zij zich het eerst vestigden is onbekend. Weldra werd Fostai (oud-Kairo) hunne woonplaats. Kort na hun vestiging overleed hun vader. De beide broeders begonnen nu een handel in juweelen, die evenwel uitsluitend door David gevoerd werd, daar Mozes zich aan de wetenschap wijdde. Maar weldra werd zijn rustig leven door zware rampen gestoord. Eerst werd hij door eene hevige ziekte overvallen daarvan hersteld, geraakte hij in levensgevaar ten gevolge van verraad. Eindelijk had hij het verlies van zijn beminden broeder te betreuren, die op -een zijner handelstochten in de Indische zee omkwam en wiens dood tevens het verlies van een aanzienlijk vermogen ten gevolge had. Maar door zijn buitengewoon zedelijke kracht en zijn innig vertrouwen op God wist Mairnuni zich te midden van zooveel leed voor vertwijfeling te behoeden. Hij trad waarschijnlijk na den dood van David als geneesheer het openbaar leven in, om op deze wijze in zijn eigen onderhoud en in dat van de nagelaten betrekkingen zijns broeders te kunnen voorzien. Intusschen vond hij, niettegenstaande zijne steeds toenemende geneeskundige praktijk, nog tijd, om zich aan de talmudische wetenschap te wijden en voltooide hij op drie en dertigjarigen leeftijd (1168) het eerste zijner drie groote werken, die beter dan de pen van den geschiedschrijver in staat zijn, Rambams zeldzame genialiteit te teek9nen. Reeds in zijne prille jeugd had hij eene beknopte verhandeling geschreven over de kalenderberekening en over logica. Ook was er gedurende zijn verblijf te Fez van hem een werkje verschenen, onder den titel Brief over de verzaking van het gelooj" 1 ), waarin hij uiteenzette, dat op talmudische gronden de belijdenis, dat Mohammed een profeet is, niet kan beschouwd worden als eene verkrachting van de Joodsche leer. Maar deze lettervruchten . zijn van geringe waarde in vergelijking met het eerste zijner werken, dat in _Egypte verscheen. Het was 1 ) mrri teiTtp ntxt of -intrri mum een commentaar op de Mischna 1 ), waaraan hij tier jaar te midden van zoovele rampen en tegenspoeden met een bewonderenswaardige vlijt gearbeid had. Dit werk verscheen in het Arabisch onder den titel Sirach (verlichting), omdat het voornamelijk bestemd was voor Rambams geloofsgenooten in de Mohammedaansche landen, die beter met het Arabisch dan met het Hebreeuwsch vertrouwd waren. Maar toch was het reeds ruim eene eeuw later in het Hebreeuwsch vertaald. Nog werd tijdens Maimuni' s leven de vertaling van het eerste deel (Zeraim), op verzoek van de Toodsche gemeente te Marseille, aan juda Charizi (zie bl. 35) opgedragen, Rambam beoogde niet eene eenvoudige en dorre woordverklaring, maar zette op beknopte en heldere wijze de gronden uiteen, waarop de Halachoth berusten, om daardoor zijn lezers bekend te maken met de innerlijke waarde van Mischna en Talmud. Deze comrnentaar geeft overal blijken N an Rambams groote ontwikkeling in alle takken van wetenschap en van belezenheid in de werken zijner voorgangers. Van grout gewicht is de inleiding van het geheele werk, alsook de inleidingen, die hij aan sommige afdeelingen laat voorafgaan. Hiertoe behooren vooral die van de laatste afdeeling van tractaat Synhedrin en van tractaat Aboth of de Spreuken der vaderen. In de eerste geeft hij de ontwikkeling der Joodsche geloofsleer (dogmatiek) en brengt de som van alle geloofsbegrippen tot dertien beginselen of geloofsartikelen 2) te samen, die volgens Maimuni de Jood onvoorwaardelijk moet omhelzen, wil hij op dien naam aanspraak maken. De tweede inleiding behelst in acht hoofdstukken 3) een overzicht van de Joochche ethica. Door de verschijning van dit werk, ofschoon het wel is waar nog geene argemeene waardeering vond, verwierf zich Maimuni reeds grooten naam. Een kring van leergierige jongelingen verzamelde zich om hem, voor welken hij voordrachten over talmudische onderwerpen hield en die overal den lof van den leeraar verkondigde. Een van hen was Salomo Cohen, die later naar Zuid-Arabie ging, waar hij de Joodsche gemeenten aanspoorde, zich in alle belangrijke aangelegenheden tot Maimuni om raad en voorlichting te wenden. Hieraan gaf dan ook Jakob Alfajumi uit Jensen gevolg, toen staatkundige woelingen ook aldaar de aanleiding werden, dat de Joden den Islam moesten omhelzen. • In deze benarde omstandigheden won Alfajumi den raad in van Maimuni, rutemr; Term 2) oli7 3 ) 0;tit) vp-ip naive i17tfy 47 die hem onverwijld in een belangrijken brief, T mer eth 7 eman zijn antwoord deed toekomen. Hij schetste daarin de verhevenheid van Israels leerstellingen ; vermaande zijn broeders, zich niet te laten misleiden door de valsche bewijzen door de Arabieren uit den Bijbel aangehaald voor de waarheid van den Islam en spoorde hen eindelijk aan tot standvastigheid in het voorvaderlijk geloof. In het algemeen begon Maimuni in dien tijd al meer als eene besissende autoriteit te gelden en die algemeene erkenning te vinden, welke hem tot het middelpunt der Joodsche natie zou verheffen, In het jaar 1177 schijnt hij zijne officieele bevestiging als rabbijn van Kahir a ontvangen te hebben. Ook in dien werkkring verloochende hij zich niet, maar paarde onverbiddelijke strengheid aan liefde en verdraagzaamheid. Te midden zijner overstelpende bezigheden als rabbijn, geneesheer, beoefenaar van de wijsbegeerte en natuurkunde voltooide hij het tweede zijner meesterwerken, zijn godsdienst- codex (waarschijnlijk 118o). Hij liet daaraan voorafgaan een beknopter werk in het Arabisch geschreven, dat later onder den naam Sef f er hammitswoth 2 ) in het Hebreeuwsch vertaald is. Dit werk behelst vooral de beginselen, welke hij vastgesteld en gevolgd heeft bij de telling der 613 wetten, die de Mozesche leer bevat, ten einde daardoor de juiste grens te kunnen trekken tusschen de MozaIsche en Rabbijnsche voorschriften. Se f er hammitswoth kan dus als de inleiding beschouwd worden van Rambams godsdienst-codex Mischne T or a 3), een reuzenwerk, dat in geen enkel opzicht door eenig ander voortbrengsel der Joodsche literatuur geevenaard, veel minder overtroffen wordt. In dit werk is door eene logische en systematische groepeering van alle b:jzonderheden, die het wijde gebied van den Talmud bevat, het Jodendom naar zijne wettelijke, zedelijke, wijsgeerige, ja zelfs gemoedelijke zijde op inderdaad volledige wijze teruggegeven. De omvangrijke en veelzijdige kennis, maar vooral de geniale blik in den tekst van den Talmud en de aanverwante geschriften, waarvan deze codex getuigt, overtreft in hooge mate alles, vat men in den regel zelfs van den meest uitstekenden geleerde durft verwachten. Het doel, dat Maimuni met dezen codex beoogde, en wel, dat ieder ook zonder de moeielijke en ingewikkelde talmudstudie het talmudisch Jodendom kon leeren kennen, leidde hem van zelf er toe, om dezen in zeer bevattelijk nieuw Hebreeuwsch te vervaardigen. Het geheele I) IVO 11111N nirzm 10D 1'11 fl T n.11; 7z 48 werk is verdeeld in 14 boeken 1). Elk boek bestaat weder uit tractaten 2), elk tractaat nit hoofdstukken 3) en eindelijk is ieder hoofdstuk in paragrafen 4) verdeeld. De indruk, dien Rainbams Mischne Tora reeds spoedig na zijne verschijning heinde en ver maakte, is wel is waar onbeschrijfelijk, naar geenszins onverklaarbaar. Men sprak niet meer van Mozes b. Maimon, maar van 2. de banier der wijzen" en den eenigen van zijn tijd" ; men laschte zijn naam bij het gebed in, om dagelijks voor zijn welzijn te smeeken. Van heinde en ver richtte men zich met godsdienstvragen naar Fostat, om deze door ' den verlichter /sraels" te doen oplossen. Evenwel was die zeldzame vereering niet algemeen, want het ontbrak Maimuni ook niet aan tegenstanders, die hem bestreden en veroordeelden, deels uit kleingeestigen naijver, deels op grond van de eerlijke overtuiging, dat het Jodendom door Maimuni geteekend niet hetzelfde was als het echt talmudische. Den kleingeestigen benijders werd door den grooten man geen antwoord waardig gekeurd. Zijn eerlijke tegenstanders daarentegen beantwoordde hij, voor zoo ver hunne critiek hem bereikte, met waardigheid, ja zelfs op zeer bescheiden en wellevenden toon. Tot de eersten behoorde de gaon van Bagdad, Samuel b. Ali (zie bl, 42), die zelfs lasterlijke geruchten verspreidde omtrent Maimuni's oprechte vroomheid en getrouwe navolging van het talmudisch Jodendom. Als de hoofdpersoon van de andere partij kan genoemd worden Abraham b. David (zie bl. 35), een groot en hooggeacht talmudist. Deze onderwierp Maimuni's codex aan eene onverbiddelijke, dikwijls zelfs beleedigende critiek 5). Hoe men ook over deze critiek oordeele, zeker is het, dat de groote afstand, die Rambam en Rabed bij de verklaring van vele talmudplaatsen gescheiden hield, voornamelijk, ja dikwijls zelfs uitsluitend gelegen was in het groote verschil van het systeem en de methode, die beiden op het gebied van de talmudverklaring volgden. Maimuni's buitengewoon geniale blik in de ontwikkeling en het verband der talmudische verhandelingen ontging over het algemeen zijnen tijdgenooten, evenals velen zijner latere volgelingen. Geen wonder derhalve, dat iedere paragraaf in zijn codex aanleiding gaf tot moeielijkheden en raadsels. Na een verblijf van meer dan twintig jaar in Egypte 1 ) Het wordt daarom 'pm '0, gewoonlijk ripIrm noemd. 2 ) nithm ge- 3) ore 4 nithrl 5) "roxlm rn.,t71 ) 49 gedurende welken tijd aan Maimuni een zoon Abulmeni Abraham en een uitstekende, talentvolle leerling Jozef ibn Aknin geschonken werden verkreeg hij als arts eene gewichtige praktijk aan het hof van Saladin, den machtigen vorst van Egypte. Op het gebied van de geneeskunde werkte hij in denzelfden geest als op dat van den Talmud. Ook daar onderscheidde hij zich voornamelijk door eene methodische behandeling der leerstof en vervaardigde hij een medicinalen codex. Zijn roem op dit gebied blijkt het best uit de omstandigheid, dat Richard Leeuwenhart hem tot zijn lijfarts wilde benoemen, eene eer, die hij evenwel met bescheidenheid afwees. Aan de gunst van den opperrechter en wezir Alf adhel had Maimuni zijne benoeming te danken tot opperhoofd (Nagid) van alle Egyptische gemeenten. Deze gewichtige waardigheid werd erfelijk in zijne familie. In weerwil zijner drukke bezigheden vond Maimuni nog tijd, om zijne wijsgeerige denkbeelden, in zijne letterproducten, en vooral in het eerste boek van zijn codex »het boek der kennis '), op beknopte wijze en meer in halachischen vorm behandeld, uit te werken en tot een geheel te vereenigen. Zoodoende verscheen na het jaar 1186 het derde en laatste van zijne grootere geschriften, waarin hij zijn geheel philosophisch systeem op theologisch gebied ontwikkeld heeft. Hij schreef het in het Arabisch, daar hij het wegens zijn diepzinnigen inhoud niet voor ieder toegankelijk wilde maken. Het werd evenwel reeds kort na zijne verschijning onder den naam More .Nebuchim 2 ) (wegwijzer voor de afgedwaalden) in het Hebreeuwsch vertaald. In dit werk wil de schrijver aantoonen, dat Israels geloofsleer met de wijsbegeerte in het algemeen en met verscheiden beschouwingen van de Grieksche of Aristotelische wijsbegeerte in het bijzonder .goed te vereenigen is. In het eerste deel trachtte de schrijver de stoffelijke of zinnelijke uitdrukkingen, waarvan zich de gewijde Schrift bedient bij de vermelding van Gods handelingen, tot hun zuiver geestelijke beteekenis terug te brengen, Hij verklaart, dat deze slechts beelden zijn, om den mensch eenige voorstelling van de hoogste Almacht te geven, en derhalve niet letterlijk mogen opgevat worden. Behalve andere gewichtige punten worden in dit deel nog verscheiden hoofdstukken gewijd aan enkele denkbeelden der destijds heerschende philosophische scholen. In het tweede deel verdiept zich Maimuni in een wijsgeerig onderzoek omtrent de schepping der wereld, het bestaan 1) 1,7irtm 2 ) =13; miry • , Mow. Gesell. 1II 4. 50 van den eenigen God, de openbaring en het wezen der profetie. Het derde deel beoogt hoofdzakelijk een uiteenzetting van het nut en de strekking der MozaIsche geboden. Dit beroemde geschrift maakte zoowel binnen als buiten den Joodschen kring grooten opgang. Nog bij Maimuni' s leven werd het voor de Arabieren toegankelijk gemaakt door een Mohammedaan, die er eene breedvoerige verklaring van leverde. Later gold het als maatstaf voor de stichters der Christelijke wijsbegeerte tot het vinden van een weg, om hun geloof met de . hoogere wijsbegeerte in overeenstemming to brengen I). In nog hoogere mate dan bij de verschijning van den godsdienst codex het geval geweest was, koesterden thans vele Joodsche denkers, waaronder zelfs groote vereerders van den schrijver, wel eenigen twijfel of Mainzuni' s theorie wel overal op het standpunt van het zuivere, onvervalschte Jodendom stond. Vooral echter werd hem tot verwijt gemaakt, dat de leer der opstanding in zijne geschriften nauwelijks eene vermelding had bekomen. Dit verwijt griefde hem zeer en gaf hem aanleiding tot de vervaardiging van een verdedigingsschrift verhandeling over de opstanding- 2), waarin hij uiteenzette, dat het bedoelde geloofspunt door hem wel degelijk bij iedere gelegenheid verdedigd was, mar dat de lezers zijne woorden niet begrepen hadden. Den grootsten opgang maakten Mainzuni' s geestesvoortbrengselen in Provence, waar ibn Ezra, de Tibboni den en .Ki mchieden lust en ijver voor de Joodsche wetenschap gekweekt hadden, Deze ingenomenheid met Maimuni's geschriften bleek bet duidelijkst uit de liefde en belangstelling, waarmede uit die streken telkens vragen en opmerkingen omtrent genoemde werken tot den gevierden schrijver gericht werden. Niet lang voor zijn overlijden ontving hij nog de mededeeling, dat Samuel ibn _ribbon zich wilde belasten met het vertalen van den Mor6 in het Hebreeuwsch, Hij begroette dit voornemen met oprechte vreugde en gat ibn Tibbon zelfs eenige wenken omtrent de gewenschte methode bij dezen arbeid. Niet de geest maar wel het lichaam van den grooten Afaimuni verzwakte met het klimmen der jaren. De antwoorden op godsdienstvragen, ook in zijnen ouderdom gegeven, bewijzen zijn helderen en klaren geest. Wel liet vaak de beantwoording van vragen, van alom tot hem Zie hierover : Dr. J, Guttinann, das Verhaltniss des Thomas von Aquino zum Judenthum and zur JUdischen Litteratur. I) wrinm nairin ntxtz 5' gericht, wegens zijn voortdurende ongesteldheid, sorns zelfs wegens zware ziekte lang op zich wachten. Eindelijk moest ook de beroemdste man van het middeleeuwsch Jodendom aan de natuur haar tol betalen. Maimonides stierf op bijna zeventigjarigen leeftijd (20 Tebet = 13 December 1204). Zijn overlijden werd bij de Joden van alle beschaafde landen diep betreurd en door buitengewone betuigingen van droefenis en boete gevierd. In Judea' s oude academiestad Tiberias werd het lijk bijgezet en vereerde men zijn aandenken, door de volgende woorden op zijn grafzerk uit te beitelen : ' Mensch, gij waart te verheven, om een menschelijken oorsprong te bezitten, gij waart eene gave van de engelen des Allerhoogsten." Mainzunf s waardigheden als hofarts en Nagid gingen over op zijn zoon Abulmeni Abraham, een man, die, evenals Maimunf s nakomelingen, de groote karakterdeugden des vaders geerfd had, maar hem in genialen geest niet nabij kwam. hiox. Gooch, III 4*. TWEEDE TIJDVAK. VAN DEN DOOD VAN ItlAIMONIDES TOT DE VERDRIJVING DER JODEN UIT HET PYRENEESCHE SCHIEREILAND. 1204 —1498. HOOFDSTUK XII. De Jodenlap. Verdeeldheid in den boezem van het Jodendom. 1204 – 1236. De dood van Maimuni deed eene leemte ontstaan in het Jodendom. die niet gemakkelijk aan te vullen was. De onsterfelijke geleerde uit .Fostai had wel zeer belangrijke geestesproducten nagelaten, maar geen opvolger, die in zijne plaats kon treden en de verschillende elementen van het Jodendom zoo beheerschen, dat het werk van den grooten meester wezenlijk heil kon aanbrengen. Integendeel, door gemis aan een geestelijken leider, aan wiens gezag de gemeenten in het Oosten en Westen zich konden onderwerpen, ontstond er al spoedig een bittere strijd over Alaimutir s letterkundige nalatenschap. Had deze verdeeldheid voor het Jodendom treurige gevolgen, nog gevoeliger werd het getroffen door den haat der Katholieke kerk, die reeds terstond na Afaimonides' dood hare hevigste uiting vond in de hartstochtelijke bestrijding van pans binocentius III (1198 1216). Het Joel, dat zijn voorganger Gregorius VII voor oogen gezweefd had, was eindelijk in zijne dagen door de kerk bereikt : de heerschappij over alle Christelijke rijken en vorsten. De keizerlijke kroon gold thans als een pauselijk leen ; de macht van koningen en vorsten was slechts een uitvloeisel van de pauselijke macht, »Evenals de man," zoo schreef dit aanmatigend kerkhoofd in een zijner brieven, haar licht van de zon ontvangt, zoo verkrijgt ook het koninklijk gezag den glans zijner waardigheid van den pailselijken stoel." Van deze oppermacht nu maakte Innocentius zeer gaarne gebruik, door zijne trouwe en blindgeloovige volgelingen op te hitsen tegen de Joden, die hij als de - 53 geheime vijanden van de kerk en het pausdom beschouwde. In elke uiting van den Joodschen geest meende deze heerschzuchtige kerkvorst eene aanranding te ontdekken van zijn macht en die der kerk en wilde daarom den zedelijken invloed van den Joodschen stam onderdrukken, door dezen stam tot een zoo laag mogelijk standpunt in de maatschappij te vernederen. In de herderlijke brieven, die hij tot Philip August van .Frankrijk, Alfonso den edelen van Castille en den graaf van Nevers (het tegenwoordige Fransche departement Nievre) richtte, gaf hij uiting aan zijn diepgewortelden Jodenhaat en verweet hun, dat zij de Joden met te veel mensalievendheid behandelden, Gelijk de broedermoordenaar Kain," zoo luidt het in een zijner brieven, behooren zij op de aarde rond te dolen, hun gelaat bedekt met smaad en schande." Niet alleen de Joden, maar alien, die hun persoonlijke vrijheid van denken niet onder het onbeperkt gezag van de Christelijke leerstellingen wilden brengen, vervolgde hij met onverbiddelijke strengheid. Tot dezen behoorden de Albigenzen in Provence en Languedoc. Hij gaf eerst twee zendelingen de opdracht, de verdoolden weder in den schoot der kerk terug te brengen, maar toen dit niets baatte, predikte hij een kruistocht tegen deze ongeloovige Christenen. Verwilderde krijgsbenden, door fanatieke monniken met een omhoog gehouden kruis voorafgegaan, overstroomden het land van de Rhdne, vermoordden schuldigen en onschuldigen door zwaard en brandstapel. Ook vele Joden moesten boeten voor de zonden der afvallige Christenen. Groot was het aantal slachtoffers in Beziers, dat stormenderhand ingenomen en grootendeels verwoest werd. De pauselijke legaat beschouwde het als een bijzonder voorrecht, dat hij als gezant der Goddelijke wraak deze stad vernield had. In hetzelfde jaar van den Albigenzischen kruistocht (1209), door de Joden z het jaar van kommer" ') genoemd, werden op een concilie te Avid no .z verscheiden drukkende besluiten aangaande hen vastgesteld. Zoo bepaalde men, dat zij geene staatkundige ambten meer bekleeden mochten, op de Christelijke rust- en feestdagen geen openbaren arbeid verrichten en op de Christelijke vastendagen geen vleesch nuttigen. De macht van het pausdom zou weldra nog zwaarder drukken op het geheele Europeesche Jodendom. Innocenlius riep te Rome een algemeen concilie bijeen tot bespreking van een kruistocht tegen de Mohammedanen 1) i1 a' rate T ; 4969 a. m, 54 in het Oosten en de Zuid-Fransche ketters of Albigenzen, alsook om andere aangelegenhcden van de kerk te behandelen (1215). Maar ook de Joden bleven op dit concilie niet onbesproken. Ook betreffende hen werden eenige besluiten genomen, die hun rechten en vrijheden al weder meer beperkten. Een daarvan, waaraan tot nu toe nog geen enkele Jodenhater gedacht had, luidde, dat zij in alle Christelijke landen een uiterlijk herkenningsteeken moesten dragen, bestaande in een lap, dien de jongelingen van hun twaalfde jaar aan hun hoed of bovenkleed, meisjes en vrouwen aan haar sluier moesten hechten. Al had deze zoogenaamde Jodenlap niet overal denzelfden vorm noch dezelfde kleur, zoo had ze toch een en dezelfde strekking, en wel, om hen te onderscheidden van de geheele maatschappij. Dit Jodenteeken werd dan ook voor onze voorouders de bron van voortdurende kwellingen, van mishandeling en afpersing ; het brandmerkte hen als verachtelijke wezens ; het bande hen uit de samenleving en drukte op hen den stempel der vernedering. Maar bovendien deed het ook velen hunner alle eigenwaarde verliezen, ontnam hun alle mannelijke fierheid en bracht hen tot zulk een staat van vernedering, dat zij ten laatste werkelijk geloofden, in ontwikkeling en beschaving bij anderen ten achteren te staan en geene aanspraak meer te mogen maken op volkomen vrijheid en onafhankelijkheid. De pogingen van invloedrijke Joden, om de invoering van dit verachtelijk en vernederend Jodenteeken tegen te gaan, die zelfs door verscheiden vorsten gesteund werden, bleven over het algemeen vruchteloos. De pauselijke macht behield de overhand en het schandelijk edict van het vierde algemeene concilie bleef onherroepelijk besloten. Zelfs Frederik II keizer van Duitschland, de meest verlichte vorst van zijn tijd, moest zich• ten laatste daaraan onderwerpen en den Jodenlap invoeren in zijne erflanden Nape's en Sicilie. Een van Anocentius' eerste opvolgers, Gregorius 1X, drukte geheel diens voetspoor (1227). Deze trachtte uitsluitend de wereldheerschappij van het Christendom te bevestigen. Het, zekerste middel tot bereiking van dit doel waren ook voor hem de kruistochten. Daardoor toch werd de godsdienstijver levendig gehouden en bleef de menschelijke geest onder de macht der kerk. Het spreekt van zelf, dat ook dezen hartstochtelijken kerkvorst de Joden een doorn in het oog waren. Hij liet daarom niets onbeproefd, de vorsten tegen hen in het harnas te jagen. Zoo noodzaakte hij o. a. Andreas II van Hongarije hen van vele rechten en vrijheden te berooven, die zij tot nu toe onder de vorsten nit het huis Arj5ad steeds genoten hadden (zie bl. 42). 55 Had het Jodendom veel te lijden van de onverdraagzaamheid der Christelijke kerk, het werd bovendien, zooals reeds vroeger gezegd is, niet minder geteisterd door inwendige verdeeldheid. Het is opmerkelijk, dat juist de geschriften van Afaimuni, van den man, wiens geheele streven geweest was, de eenheid des Jodendorns te bevestigen, de oorzaak van dezen treurigen strijd geweest zijn. Maimonides had getracht geloof en wetenschap te vereenigen de waarheden der Singtische openbaring met het wijsgeerig onderzoek in overeenstemming te brengen. Maar juist dit streven mishaagde hun, die wars waren van wijsgeerige bespiegeling. Het was zelfs een godsdienstig vergrijp in de oogen van velen, die zich streng hielden aan de talmudische spreuk : ' houdt uwe zonen of van wijsgeerige overdenkingen." Anderen namen weder aanstoot aan verscheidene denkbeelden, door Maimuni in zijn More en Madda' uitgesproken. Ook zijne zienswijze over de Aggada was in volkomen tegenspraak met het gevoelen van vele talmudisten, die deze in meer letterlijken zin opvatten. Zoodoende vorrnde zich naast Maimuni' s hartstochtelijke vereerders eene sterke partij van tegenstanders, in wier oogen More en Madda' vooral gevaarlijk voor het Jodendom waren. De rabbijnen en de hoofden van de belangrijkste Joodsche gemeenten waren derhalve al spoedig na Maimune s dood verdeeld in zijne voor- en tegenstanders of Maimunisten en anti-Mai nzunisten. Evenals Rased het zuiver talmudisch gedeelte van de MischneTora aan eene strenge en scherpe critiek onderwierp, trad de beroemde R. Meir Hallevie Abulafia tegen het wijsgeerige boek Madda' op (1205). Abulafia, het hoofd (Nagid) van de school te Toledo, een man van veelomvattende kennis en de schrijver van een helangrijk werk over de Massora, gaf in een zendbrief aan de wijzen van Lune/ zijne godsdienstige bezwaren tegen Maimune s theorie te kennen. Maar deze brief maakte in de gemeente, waar de Tibboniden leefden, al zeer weinig indruk. Aron, de zoon van den niet minder vromen als geleerden Meschullain b. Jakob gaf Abulafia zijne verontwaardiging te kennen over den toon, dien hij tegen den hooggeachten leeraar aangeslagen had. De krachtigste bestrijder der Maimunistische richting in Europa trad juist daar op, waar deze de meest onbepaalde heerschappij verworven had. Het was R. Salomo b. Abraham uit Montbellier l), een vroom geleerde, die uit oprechte overtuiging in vereeniging met zijn beide leerlingen Jona Gerundi en David b. Saul een bitteren strijd over More 1) -1 7 i t? ri617 1.:4 56 en Madda, deed ontbranden. Zij spraken met toestemming van Noord-Fransche rabbijmn en ook van sommigen nit Zuid-Frankrijk en Spanje den ban uit over ieder, die Maimuni's wijsgeerige geschriften las of zich met eene andere wetenschap buiten Bijbel en Talmud bezig hield (0232). Dit veroorzaakte diepe verontwaardiging bij de Maimunisten. Deze beleediging, den grooten en godvruchtigen denker aangedaan, mocht niet ongewroken blijven, De voorstanders der wetenschap in de voornaarnste gemeenten van Provence spraken thans eveneens den ban nit over Salomo en zijne geestverwanten en richtten brieven aan verscheiden Spaansche rabbijnen, om zich bij hen in den strijd aan te sluiten. Vele rabbijnen uit Castilie, Catalonie en Aragon gaven werkelijk aan deze roepstem gehoor. Thans ontstond er een met verbittering gevoerde pennestrijd, Van beide kanten vond men in den Talmud en andere geschriften genoeg bewijzen, om zijn standpunt te verdedigen. In dezen strijd mengde zich ook de grijze David Kimchi. Deze ijverde voor Maimuni's geschriften en begaf zich, alhoewel reeds gevorderd in leeftijd en zwak van lichaam, persoonlijk naar Spanje, om de gemeenten aldaar te bewegen tot een gemeenschappelijk optreden tegen de vijanden der wijsbegeerte. Daarentegen schaarde zich de gevierde arts en geleerde Juda Alfachar uit Toledo aan de zijde van Salomo. Hij gaf onbewimpeld zijne tevredenheid te kennen over den door hem uitgesproken ban, daar naar zijne overtuiging door den geest der Maimunische wijsbegeerte de liefde voor het practisch Jodendom zoo al niet geheel uitdooven, dan toch aanmerkelijk zou verkoelen. De strijd bleef niet alleen in Europa, maar vertoonde zich ook in het Oosten, waar hij door den vroeger genoemde Samuel b. All uit Bagdad, ondernomen werd. Hij kreeg evenwel een grooteren omvang door de komst van den Franschen tosafist Simson b. Abraham nit Sens, bij wien zich Daniel b. Saadj a, een geleerde uit Damaskus aansloot. Abraham Maimuni vond in de treurige gevolgen van zijn vaders werken aanleiding tot het schrijven van een verdedigingsschrift Milchamoth ') in den vorm van een zendbrief aan de geleerden van Provence en Spanje. Ook schreef hij, om de aanvallen tegen zijn wader te weerleggen, in het Arabisch eene verhandeling over de strekking der Aggada, van welk werk een zeer klein deel voor ons behouden is. Jozef ibn Aknin, als steeds opgewonden en veel vuriger van aard dan 1 ) rne"I'm 57 s zoon, bewerkte, dat Daniel, die intusschen tegenover Israels grooten leeraar een meer bitsen toon begon aan te slaan, door den exilarch in den ban gedaan werd. Daniel gevoelde zich hierover zoo diep gekrenkt, dat hij van verdrie , stierf. Zoo heerschte reeds binnen eene halve eeuw na Maimuni's dood hevige strijd en verdeeldheid, die evenwel nog veel grooter afmetingen zou aannemen. HOOF1)STUK XIII, Mozes ben Nachman. Een man van groote beteekenis en ontegenzeglijk na Mainzuni de beroemdste talmudist uit de I3 de eeuw, trachtte als bemiddelaar in dien strijd op te treden. Net was Bonastruc de Porta, meer bekend onder den naam Mozes b. Nachman of Nachmania'es (Ramban omstr. 1195-127o), afkomstig uit Gerona. de geboorteplaats van verscheiden bekende geleerden. Al vroeg ontwikkelde hij rijke geestesgaven, zoodat hij nauwelijks zestien jaar oud, reeds de hand legde aan een zijner belangrijkste werken. Hij bezat een diep doordringend verstand, beheerschte het geheele gebied van Talmud en Midrasch, drukte zich zeer gemakkelijk uit in Spaansch, Arabisch en Hebreeuwsch ; was tevens, naar het schijnt, niet onbedreven in de klassieke talen en beoefende bovendien nog de natuurwetenschappen en de wijsbegeerte. Niettegenstaande zijne veelomvattende kennis, stond bij hem niets hooger dan de Talmud. Nachmanides koesterde een onbegrensden eerbied voor de oudere Halachisten, die hij ook zeer gaarne in bescherming nam tegen de critiek van jongere geleerden. Zoo verdedigde hij Alfassi in zijn Milchemeth 2) tegen den Maor van Reza (zie bl. 35), alsook in Sefer hazzechuth 3) tegen de aan • vallen van den strijdlustigen "Wed. Daar hij het in vele punten niet eens was met Maimuni, die in zijn Slyer hammitswothin menig opzicht van den schrijver van Halachoth Gedoloth (zie deel II bl. 177) verschilde, vervaardigde hij een dergelijk werk 4), waarin hij een andere wijze van telling volgde. Zijne groote bedrevenheid op talmudisch gebied blijkt vooral uit zijn commentaar, die onder den naam Chidditschim 5) op vele talmudtractaten bestaat. AlI) I"3n1 2) '1 r1 5) 0,1;i1,71 t? 3) nintri nom 4) j"mt11, : •- s8 hoewel Ramban op dit gebied een geheel anderen weg inslaat dan Rambam en aan de helderheid der Spaangchede scherpzinnigheid der noord-Fransche of Tosafistische school verbindt, was hij toch te veel ontwikkeld, om de Aggada in haren letterlijken zin te kunnen opvatten. Maar desniettegenstaande was hij het volstrekt nict eens met hen, volgens wier meening de wijsbegeerte den schepter moest zwaaien en verzette hij er zich met kracht tegen, dat zelfs het Bijbelwoord aan Naar uitspraak zou moeten onderworpen worden, omdat naar hij zeide, de heilige Schrift geheimen bevatte, waarachter de rnenschelijke geest niet mocht doordringen. Hij word dan ook een der dragers van de mystieke leer ') of Kabbala, eene geheime wetenschap, die juist door Rambans optreden grooten invloed begon te krijgen op de verdere ontwikkeling van het Jodendom. Alhoewel Nachrnanides de wijsbegeerte lang niet zoo hoog schatte als Maimuni, bezat hij toch te veel eerbied en te hooge achting voor dien diepen denker en grooten geleerde en gevoelde hij te veel liefde voor de wetenschap, om zich aan de zijde van Salomo uit Montpellier te scharen. Hij verklaarde zich tegen den te ver gedreven godsdienstijver der Fransche rabbijnen en teekende de groote verdienste, die Maimuni zich jegens het Jodendom vervvorven had. Volgens zijne overtuiging kon ook de ban, in Montpellier uitgesproken, geen bindende kracht hebben voor andere gemeenten. Wilde men ook al dien tegen More blijven handhaven, zoo achtte hij het in ieder geval wenschelijk, Madda' niet langer te verketteren. Een dergelijk voorstel ging ook uit van een anderen Spaanschen geleerde, Samuel Saporta, die lfriaimuni' s tegenstanders aanspoorde, zich met den inhoud van More goed vertrouwd te maken, voordat zij in hun gevoelen bleven volharden. De felle strijd over Maimune s geschriften zoude, hoe hartstochtelijk ook gevoerd, als die tusschen de vertegenwoordigers van innige en oprechte overtuigingen, niets meer dan een onaangenamen indruk in de geschiedenis achtergelaten hebben, ware het niet, dat Salorno met zijne leerlingen hun toevlucht genomen hadden tot een zeer laakbare handeling. Door den ongunstigen loop der zaken in verlegenheid gebracht, riepen zij de hulp in van hen, die als de meest vijandige en gevaarlijke tegenstanders van het Jodendom gebrandmerkt stonden. Zij wendden zich namelijk tot de monniken der Dominikaner orde met het verzoek, om de r1.?;;;T bij verkorting i. 1) TT 59 Maimunische geschriften openlijk te laten verbranden, ten einde, evenals de Christelijke, ook de Joodsche ketterij uit te roeien. Dit vond dan ook werkelijk in Montpellier plaatc. De genoemde geschriften werden in de woningen der Joden opgezocht en daarna op plechtige wijze in het vuur geworpen. Hetzelfde gebeurde ook te Parijs. De fanatieke volgelingen van Gregorius IX jubelden, want de Maimunische ketterij kon anders ook wel eens voor hen gevaarlijk worden. Zij vreesden dit te meer, omdat op aansporing van keizer Frederik II reeds een deel van More in het Latijn vertaald en dit daardoor velen toegankelijk gemaakt was. Daarentegen heerschte onder alle Joden aan beide zijden der Pyreneen bij het hooren van deze gebeurtenissen diepe verontwaardiging. Intusschen werden al spoedig door een 'nog niet opgehelderde toedracht der zaak de partijgangers van &Salerno afgrijselijk gestraft, doordien aan ruim tien hunner de tong uitgesneden werd. Deze wraakoefening maakte zulk een diepen indruk, dat zelfsJona Gerundi innig berouw gevoelde en naar Tiberias wilde gaan, op het graf van Mairnuni, om daar openlijk zijne misdaad te belijden en vergiffenis of te smeeken. Wellicht moeten ook Jona' s beide geschriften over boete en bekeering ') als het bewijs van zijn berouw beschouwd worden. Salomo had derhalve zijn doel nog lang niet bereikt. De eerbied voor Maimunz's geschriften nam toe. In Barcelona voerde men zelfs het gebruik in, iederen Sabbath eene afdeeling uit More voor te dragen en te verkiaren ; een gebruik, dat ook in vele andere Spaansche gemeenten navolging vond. Als werkelijk vereerder van Maimuni trad in dien tijd ook op Mozes uit Coucy, een der jongste Tosafisten en zwager van den vroeger genoemden anti-Maimunist R. Simon uit Sens. Over het algemeen was R. Mozes een man van zachte, gemoedelijke vormen en vermocht door de taal der broederlijke vermaning velen terug te brengen zoowel tot de betrachting der godsdienstplichten als tot onderlinge liefde en verdraagzaamheid. Zijne voordrachten door hem op verschillende plaatsen in Zuid Frankrijk en ,Spanje gehouden 2), vormden waarschijnlijk den grondslag van zijn Safer hammitswoth, een overzicht der talmudische wetten aan de hand der MozaIsche voorschriften en gegrond op Maimuni's codex. 7131tel1 1Piti en 71nlierl ' 1 T 9-) : •• - T VI ., • Hij wordt uit dien hoofde ook wel (iTe1"171 'Met) genoemd. T ; rr de redenaar 6o Dit belangrijke werk is later, ter onderscheiding van een soortgelijk kleiner werk, Sefer mitswoth gadolz) genoemd. Aan de verdeeldheid na Maimuni's dood uitgebroken ontleende de Kabbala, die in Nackmani een grooten vereerder vond, haren machtigen invloed op den loop der letterkundige ontwikkeling. Vele Provencaalsche en Spaansche geleerden toch konden zich evenmin vereenigen met de streng tosafistische richting, die alleen blind geloof verlangde en elk wijsgeerig nadenken verdoemde, als met de overtuiging der Maimunisten, dat de grondslagen des Jodendoms met de wijsbegeerte te samen vielen. Dezen nu meenden bij het licht der Kabbala een middenweg tusschen die beide uiterste richtingen gevonden te hebben. Zoo ontstonden al ras de drie volgende partijen : de voorstanders der wijsbegeerte, de eenzijdige Talmua'isten en de Kabbalisten. De inwendige partijschappen op deze wijze in den boezem van het Jodendom ontstaan werkten natuurlijk zeer nadeelig op de ontwikkeling der Joodsche wetenschappen. Poezie, exegese en taalkunde gingen achteruit, daar zij de plaats moesten ruimen voor wijsgeerige en kabbalistische beschouwingen. HOOFDSTUK XIV. Godsdienstdisputen. De Talmud in Frankrijk ten vure gedoemd. 1240 —1290. Terwijl de Joodsche cultuur door de verdeeldheid in eigen boezem met rasse schreden achteruitging, nam het kerkelijk vooroordeel tegen de Joden, door het pausdom als plicht voorgeschreven, hand over hand toe. Allerlei misdaden werden hun aangewreven, die dan ook onmiddellijk geloof vonden. Ophitsingen en vervolgingen wegens kindermoord herhaalden zich op vaste tijden zoo regelmatig, dat zelfs verlichte en edeldenkende Christenen dit verdichtsel als waarheid begonnen te beschouwen. Zelfs Frederik II, een verlicht vorst, die een Jood Jakob Ana/oil uit Provence naar Napels liet komen, om dezen met de vertaling van Arabische werken te belasten 2), en ook met een anderen , * 1 ) "'Ili T * * n is o 1B0 of rno : • VI •• : Wellicht was deze het ook, die, op 's keizers verlangen, met hulp van een Christen geleerde, Maimuni's More ge- 6i jood uit Toledo briefwisseling hield over een wetenschap. pelijk onderwerp, schijnt daaraan geloof te hebben gehecht. Toen de Joden te Pulda aangeklaagd werden van het gebruik van Christenbloed op Paschen, legde hij hun, hoewel de onwaarheid dezer aanklacht bewezen was, eene zware geldboete op. In bet algemeen stond keizer Frederik den Joden niet toe, openbare ambten te bekleeden, ja, sloot hen zelfs in zijne hoofdstad Palermo in een ghetto op, eene vernedering, waaraan men nog zelden gedacht had. Intusschen rustten in Duitschland de teugels van het bewind nog altijd in handen van een machtigen keizer, die het als zijn plicht beschouwde, de Joden in bescherming te nemen. Toen echter na den dood van Frederik een tijd van regeeringloosheid aanhrak, stonden zij geheel bloat aan de willekeur van het ruwe, dweepzieke yolk en werden duizenden van hen vermoord of uitgeplunderd. Niettegenstaande de smadelijke behandeling, die zij van de zijde der Christenen te verduren hadden, werd toch op eene synode te .112ainz, door de voornaamste rabbijnen van Duitschland belegd hoofdzakelijk met het doel, om de jaarlijksche opbrengsten ten behoeve der gemeenten te regelen (1223) 1), elke oneerlijkheid jegens de Christenen in handet en verkeer ten strengste verboden 2). De bloedige strijd, door de kerk tegen de Albigenzen in het begin der i3de eeuw gevoerd, bleef niet zonder gevolg voor de Joden van Frankrijk. Evenals in Duitschland vonden ook daar de valsche beschuldigingen, hurl naar het hoofd geslingerd, bij velen een gewillig oor en werden voor hen de oorzaak van onnoemlijk veel lijden. Behalve blinde dweepzucht was het ook eene onverzadelijke hebzucht van deeltelijk in het Latijn vertaalde (zie bl. 59). Hij schreef ook ∎philosophische predikatien naar aanleiding der wekelijksche Tora-afdeelingen, die niet van belang ontbloot zijn (VIMIVIrt -thn). • • : - : I) De besluiten in deze synode genomen, dragen den if**. naam miry), besluiten van Spiers, Worms en Mainz, de drie oudste gemeenten van Duitschland. 2) Jakob b. El' azar uit Worms, die ook aan deze synode deelnam, gebiedt eveneens in zijn zedekundig werk Rokeach van elke wraakzucht jegens de Christenen of te zien., En voorwaar, zoo iemand, had toch deze in hooge mate hun wreedheid ondervonden, daar een woeste bende hem van zijne vrouw en drie kinderen beroofd had (1196), 62 rijken en armen, waaraan de ongelukkigen bloot stonden. Hun toestand werd nog treuriger onder het bestuur van Lodewijk IX (1226-1270. Deze, wegens zijne innige gehechtheid aan de kerk, de heiligebiigenaamd, stond geheel onder den invloed der geestelijkheid, ijverde zelfs nog meer dan de paus voor de verbreiding van het Christendom. Fransche en Normandische vorsten en edelen, door hem met geestdrift bezield, volgden hem tot tweemaal toe op een tocht naar het Oosten. Verscheiden Joodsche gemeenten hadden veel van deze heilige kruisvaarders te lijden. Lodewijk stelde zich niet tevreden met de Joden te dwingen tot het dragen van het onteerend herkenningsteeken (een gelen lap), vond het nog niet voldoende hun kinderen in de armen van bet Christendom te werpen, maar hij wilde ook de bron verstoppen, waaruit zij tot nu toe hun levenskracht geput hadden. De Talmud, wiens studie den zwaar beproefden als eenige troost overgebleven was, moest het slachtoffer worden van wreede vervolgingszucht. Hiertoe gaf hem de volgende gebeurtenis aanleiding. Zekere Donin had openlijk zijn twijfel uitgesproken over de betrouwbaarheid van Talmud en traditie. Deswege door de Fransche rabbijnen in den ban gedaan, ging hij uit wraak onder den naam van Nikolaus tot bet Christendom over. Vol haat tegen den Talmud en de rabbijnen, wilde de afvallige zich op beiden wreken. Tot dit Joel begaf hij zich tot paus Gregorizts IX en trad als aanklager op tegen den Talmud, omdat deze het woord der gewijde Schrift verdraaide, laster bevatte tegen den stichter van het Christendom en een geest van onverdraagzaamheid ademde jegens andersdenkenden, Hij had zijne aanklacht schriftelijk geformuleerd en door verschillende talmudplaatsen gestaafd. Op last van den pans werden nu afschriften daarvan gezonden naar de hoogste geestelijkheid van Frankrijk,Engeland,Casiilie, Aragon en Portugal, met het bevel, den Joden de talmudexemplaren to ontnemen en deze aan de hoofden van de orde der Dominikanen en Franciskanen tot een streng onderzoek ter hand te stellen. Zoo Donins aanklacht waarheid bleek te bevatten, moesten deze openlijk verbrand worden. De koningen van genoemde landen ontvingen de opdracht, den geestelijken hierbij hun steun te verleenen. Het pauselijk woord vond echter alleen in Frankrijk stipt gehoor. De Joden aldaar moesten, onder bedreiging van straf, hun boeken uitleveren. Voorts bepaalde Lodewijk, dat in Parijs een godsdienst-dispuut zou plaats vinden, waarbij de vier voornaamste rabbijnen van Frankrijk, R. Jechiel uit Parzjs. R. Mozes uit Coucy, R, Juda uit Melun en R. Samuel uit Chateau-Thierry in tegenwoordigheid van bet bof en de 63 hoogere geestelijkheid, Donins aanklachten moesten weerleggen. Dit dispuut was voor het geheele Fransche Jodendom van groot gewicht, omdat daarvan het behoud van den TalmuJ en de voortzetting der talmudstudie afhingen. De dag, waarop het dispuut plaats vond, werd dan ook in bidden en vasten doorgebracht. R. Jechiel voerde het eerst en waarschijnlijk ook alleen het woord. Hij weerlegde de verschillende punten der aanklacht. De uitslag van het dispuut is ons niet bekend. Naar het schijnt, trad een invloedrijk prelaat voor de Joden in de bres en bewerkte, dat hun de geconfisceerde boeken alien of gedeeltelijk teruggegeven werden. Ongelukkigerwijze evenwel stierf deze plotseling, wat de bijgeloovige koning als eene hemelsche straf voor de begunstiging der Joden beschouwde. Hij liet althans uit alle deelen van Frankrijk de talmudische werken bijeen brengen en naar Parijs voeren, waar zij openlijk verbrand werden. Het Jodendom was diep geslagen, daar het zijn geestelijk levenselement verloren had i). Toch hield zich de talmudstudie nog eenigen tijd staande. R. jechiel hield nog voor een talrijke schaar leerlingen uit het geheugen voordrachten en talmudische verhandelingen, totdat hij eindelijk wegens gebrek aan voldoende hulpmiddelen het land verliet en zich naar Paiestina begaf, waar hij overleed (i 200). Met het vertrek van Frankrijks grootste autoriteit hield de tosafistische school, die daar eenmaal zoo heerlijk gebloeid had, geheel en al op, R. Izak uit Corbeil voorzag het verval der school en schreef daarom een beknopt handboek voor het practisch Jodendom Amoede .Gola 2). De laatste tosafisten hielden zich hoofdzakelijk bezig net het verzamelen en redigeeren van vroegere tosafoth. Tot hen behooren o. a. R. Eliezer uit Toech (of Tougue), de broeders Samuel en Mozes nit Evreux en R. Perets uit Corbeil, Het godsdienst-dispuut to Parijs vond navolging in Sj5anje, en wel in Aragon, aan het hof van koning Jayne (Jakob) 1. Deze stond geheel onder den invloed der Dominikaner monniken, wier generaal Raimund van Penjaforte zijn biechtvader was. Raimund wilde de Joden en Mohammedanen voor de Christelijke kerk winnen. Hij stichtte eene school, waar ''7 ∎ 14' van R. Meir uit I) De treffende elegie T : • in onze nirp-verzameling van den 9 den Ab Rothenburg, opgenomen, doelt v. s. op deze treurige gebeurtenis, * * or ;vim "VD (7 "to) 2 ) 7611 "nny of T " ' : • 64 onderwijs gegeven werd ook in het Hebreeuwsch en Arabisch, opdat hare kweekelingen de in deze taal geschreven werken zouden kunnen lezen en daardoor beter als zendelingen van het Christendom optreden. De eerste kweekeling uit deze school, een gedoopte Jood, die den naam van Fra Pablo Christiani aangenomen had moest op aanraden van Raimuna' te Barcelona een openbaar godsdienst-dispuut houden met Nachmani, den voornaamsten en meest gezaghebbenden rabbijn van Sj5anje (1263). Het dispuut, dat vier dagen duurde, werd bijgewoond door het geheele hof en vele personen uit de verschillende rangen en standen des yolks, zoowel van de Joden als van de Christenen. Nachmani bepaalde terstond welke punten zouden behandeld worden. Het is opmerkelijk, dat terwijl Donin beweerd had, dat de Talmud den stichter des Christendoms lasterde, Pablo juist uit ditzelfde werk bewijzen putte voor diens messianiteit. Nachmani wilde nu hoofdzakelijk onderzoeken of volgens den Talmud de Messias reeds verschenen en of deze naar het woord des Bijbels als een hooger wezen of als een menschenzoon te beschouwen is. Het viel den rabbijn volstrekt Diet moeielijk de beweringen van Pablo te ontzenuwen en de bewijzen, door hem uit den Talmud aangehaald, te weerleggen, zoodat hij overwinnaar in den strijd bleef. De koning zelf vereerde hem net eene .vriendelijke ontvangst en een kostbaar geschenk. Toen echter de geestelijken allerlei valsche geruchten omtrent den afloop van het dispuut verspreidden, zag Nachmani zich genood7aakt, daarvan een zoo trouw mogelijk verslag T) te maken, waarvan hij afschriften zond naar verschillende landen. Niettegenstaande deze eerste mislukte poging zette Pablo Christiani zijn bekeeringswerk voort in Aragon, waar de Joden gedwongen werden, met hem te disputeeren, zijne voordrachten aan te hooren en de kosten te betalen, aan zijne reizen verbonden. Nachmani verliet kort daarna — het is onzeker, of dit uit dwang of uit eigen beweging geschiedde — zijn vaderland en begaf zich nog in zijn ouderdom, met opoffering van zijne familie, leerschool, vrienden en vereerders naar het heilige land en wel naar Jerrizalein. Op zijne aansporing werd in de heilige stad, waar bet toen ten gevolge van de verwoestingen der Mongolen (1260) zeer treurig uitzag, door Joodsche pelgrims uit Syrie eene synagoge gesticht en een zetel voor de Joodsche geleerdheid. Spoedig schaarde zich om hem een kring van leergierige mannen. 65 waaronder zelfs Karaieten moeten geweest zijn. Te hunnen behoeve en in het algemeen voor zijne broeders in het Oosten schreef Nachmani een Bijbelcommentaar, zonder twijfel de vrucht van een langdurige en degelijke exegetische studie. In dit belangrijk werk treedt Nach;nani's eigenaardige geestesrichting in een helder licht. Aan eene gezonde en natuurlijke tekstverklaring, een grondig onderzoek van den samenhang der verschiilende deelen en een helder overzicht van het geheele onderwerp worden vaak mystische beschouwingen verbonden, denkbeelden, ontleend aan de Kabbala, vastgeknoopt. 1Vachmanides, de laatste beroemde Spaansche Bijbelexegeet, overleed na een driejarig verblijf in Palestina. Zijn lijk werd in Chaifa ter aarde besteld naast dat van R. Jechiel uit Parijs, Gunstiger dan in Aragon was de toestand der Joden in Castilie, waar Alfonso X de wijze I 2 5 2- I 2 84) regeerde. Reeds als kroonprins had hij bij de verovering van Sevilla de dapperheid en de trouw der Joden leeren kennen en hun als bewijs zijner genegenheid veel akkers en velden toegewezen, terwij1 hij hun bovendien in Sevilla drie moskeen schonk, die zij voor synagogen inrichtten. Na zijne troonsbeklimming vertrouwde hij zeer belangrijke posten aan Joden toe, niettegenstaande de pans dit zeer laakte. Tot zijn schatmeester benoemde hij don Meir de Malea, een bekwaam talmudist, wiens zonen Jozef en Zag (Izak) hem in dit ambt opvolgden. Ook had hij een Joodschen lijfarts en bediende zich vaak in zijne sterrekundige studied van de voorlichting van Joodsche geleerden. Zoo liet hij door don Zag ibn Said, voorlezer uit Toledo, hemeltafels vervaardigeri, die onder den naam van Alfonsische tafels langen tijd in gebruik bleven. Zoowel door hunne beschaving als door hun rijkdom en getalsterkte bezaten de Arragonische Joden grooten invloed. De Joodsche gemeente van Toledo, de bloeiendste en aanzienlijkste van het geheele Pyreneesche schiereiland, telde met eenige omliggende kleine gemeenten 72,000 zielen. De voor de Joden drukkende bepalingen, die Alfonso op last van den pans in zijn nieuw wetboek opgenomen had werden bijna in het geheel niet toegepast. Desniettemin ging zijne regeering voor de Joden toch niet geheel zonder tegenspoed voorbij en wel ten gevolge van de slechte verstandhouding, waarin hij tot zijn opvolger don Sancho stond. Deze laatste dwong, toen hij eens in geldverlegenheid verkeerde, den schatmeester don Zag hem met de koninklijke schatten to helpen. Alfonso hiervan onderricht, nam bittere wraak op zijn schatmeester, died hij in het openbaar liet tuchtigen en terechtstellen, terwijl hij bovendien den Joodschen onderdanen groote sommen ( MON. Gesch, 111 5 66 afperste, om de geleden schade te dekken. De infant kon dit niet met gelatenheid dulden. Hij Wilde de Joden in bescherming nemen, wat een oproer ten gevolge had. Onder Alfonso' s beide opvolgers, den genoemden don Sancho en Ferdinand IV, weed het rijk eveneens door binnenlandsche verdeeldheden geteisterd, die ook voor de Joden niet geheel zonder treurige gevolgen bleven. Te dier tijd genoten de Joden in Portugal, waar zij zich reeds vroeg gevestigd moeten hebben. rust en vrede. De rechtvaardige vorst Alfonso III (1248-1279) nam hen in bescherming tegen bet fanatisme der geestelijkheid. Er was, voor zoover ons schijnt, geen land, waar bun onderlinge verhouding en die tot den staat beter geregeld waren dan Portugal. Aan het hoofd van het geheele Portugeesclie Jodendom stond een door den koning benoemden opperrabbijn (rabbi mohr), die de benoeming van de districts-. rabbijnen, welke door de gemeenten geschiedde, bekrachtigde. In vereeniging met een opperrechter en een secretaris bezocht hij jaarlijks alle gemeenten van het land, stelde zich op de hoogte van alle godsdienstige aangelegenheden en hield een nauwkeurig toezicht op bet beheer van gelden, voor bepaalde doeleinden bestemd. Ook het gemeente- en belastingwezen was volgens vaste wetten geregeld. De Joden woonden in afzonderlijke straten, judaria, waarvan in Lissabon, de grootste gemeente van bet land, verscheidene aangetroffen werden. Deze werden des nachts gesloten en door twee koninkliike dienaren bewaakt. De Joodsche bevolking hield zich bezig met wiin- en landbouw, legde zich op allerlei ainbachten toe en dreef ook een uitgebreiden handel. Wel leefden zij van de Christenen streng gescheiden en moesten ook drukkende belastingen opbrengen. Evenwel hadden zij alien grond, om met bun toestand tevreden te zijn, daar — zoo als reeds gezegd — de koningen hen in bescherming namen en ook in staatsdienst gebruikten. Zoo bekleedde de opperrabbijn don Juda het ambt van schatmeester onder koning Diniz. Wel een bewijs, dat althans van den kant der regeering bun toestand niet minder gunstig was dan in het naburige Arragon. HOOFDSTUK XV. De Joden in Engeland gedurende de dertiende eeuw. Dunne verdrijving uit Engeland en Frankrijk. Met de troonsbeklimming van Hendrik HI (1 216-1272), den opvolger van Jazz 4:onder land (zie bl. 4o), scheen voor 67 Engeland in het algemeen en voor de Joden aldaar in het bijzonder een gunstiger tijd aan te breken. Zelf nog te jong om de regeering te aanvaarden, kwam hij onder voogdij van vroede mannen, die met beleid en billijkheid heerschten. Zij namen de Joden in bescherming tegen onrecht en geweld ; onderdrukten de pogingen der geestelijkheid, om den geloofshaat meer aan te wakkeren ; verlosten velen uit den kerker, waarin de vorige koning hen geworpen had en verlichtten de drukkende belastingen. De welvaart begon dan ook weder onder de Joden toe te nemen en bun aantal vermeerderde door de komst van nieuwe aankomelingen, die uit het vaste land overstaken. Maar juist de welvaart werd de oorzaak van nieuwe ellende, de aanleiding tot nieuwe rampen. Toen de • verk'vistende en lichtzinnige koning, die eindelijk zelf den troon beklommen had, in geldgebrek geraakte, gebruikte hij de rijke Joden als de mijn, waaruit hij schatten kon delven. Onder allerlei voorwendsels verhoogde hl jaar op jaar hunne belasting en eischte bovendien telkens groote sommen ter verzoening van misdaden, waarvan zij beticht werden. Nu eens hadden zij Christen kinderen gekruisigd I, dan weder deze aan de ouders ontrukt, om ze in het geheim te besnijden en voor het Jodendom groot te brengen. iedere aanklacht, hoe ongerijmd en bespottelijk ook, was vcor den vorst eene geschikte gelegenheid, om den Joden een zware geldboete op te leggen. Daar zij hierdoor zeer verarmden en hun toestand door de opruiingen der geestelijkheid steeds hachelijker werd, verzochten zij eindehjk den koning, het land te mogen ver, 1) Van groot belang is een but van pans Innocentius IV (van het jaar '247), gericht aan de kerkvorsten van Frankrijk, Engeland en Duitschland, waarin hij o. a. schrijft : z Eenige vorsten, geesteliiken, edelen en machtigen van uwe landen schrijven den Joden allerlei slechte handelingen toe en beramen booze plannen, om maar meester te worden van hun vermogen. Zoo strooien zij het verzinsel uit, dat de Joden tegen bet Paaschfeest bet hart van een vermoorden Christenknaap gebruiken, een verdichtsel, geheel in strijd met hun wet. Zoo ergens een lijk gevonden wordt, zijn de Joden de moordenaars en worden zij op grond dier beschuldiging van bun goed beroofd of zelfs gedood. De apostolische stoel nu verbiedt deze onrechtvaardigheden. Hij veroordeelt ze ten strengste, zoodat ieder, die zonder grond het leven der Joden verbittert, met den ban gestraft zal worden." Hoe weinig evenwel deze pauselijke bul vermocht, blijkt uit den verderen loop der geschiedenis, Moan. Gesell. III 5* 68 laten. Maar deze stond hun dit niet toe. Zij moesten blijven, om 's konings schatkist te stijven en stonden voortdurend aan de ergste kwellingen en vervolgingen bloot. Zoo werden zij zonder eenige gegronde aanleiding in verscheiden steden door eene opgezweepte volksmenigte overvallen en [500 van hen gedood (Paaschweek 1264). Niet beter ging het hun onder Hendriks zoon Eduard I (1272-1307), alhoewel ook deze hun in het begin van zijne regeering niet ongenegen scheen. In het derde jaar van zijn bestuur werd hij genoodzaakt, eene reeks van artikelen aangaande de Joden (de Judaismo) te bekrachtigen, die meerendeels ten doel hadden, hen nog dieper te vernederen en als verachtelijke wezens te brandmerken. Van tijd tot tijd werden zij van misdaden beschuldigd, waarop dan gewoonlijk de gevangenneming of terechtstelling van een aantal rijke Joden volgde, wier vermogen het eigendom van den koning werd. Zoo waren er eens (i279) gesnoeide munten in omloop. Dit was natuurlijk het werk der Joden. Ofschoon men tot de ontdekking kwam, dat ook vele Christenen zich aan deze misdaad schuldig gewaakt hadden, werden toch uitsluitend de Joden daarvoor gestraft, velen met den dood, anderen met verbeurdverklaring van hun vermogen. Eenige jaren later (1288) werden alle Joden uit Engelandin een nacht overvallen en gevangen genomen. Eerst na de aanbieding van een hoog losgeld (12,000 zilver) werden zij weder in vrijheid gesteld 9. De schuld van deze voortdurende rampen lag minder aan Eduard dan wel aan den adel en de geestelijkheid, die eindelijk in vereeniging met het yolk bij den koning aandrongen op de verdrijving van dit veracht yolk. Eduard moest dit verzoek toestaan en vaardigde kort voor zijne terugkomst (hij beyond zich toen in Zui d .Frankrijk) het besluit lit, dat alle Joden vO6r Allerheiligen (1290) het Engelsche grondgebied moesten verlaten. Zij mochten een deel van hun roerende goederen en hun geld medenemen. Hun huizen en andere vaste bezittingen vielen den koning ten deel, Het aantal ballingen wordt op ruins 16.,000 geschat. Dezen begaven zich deels naar Frankrijk, deels naar Duitschlaied, maar velen hunner kwamen op den tocht door het verraad en de trouweloosheid der schepelingen om het leven. 0 In een der muren van een oud gebouw te Winchester werd voor eenige jaren een Hebreeuwsch inschrift ontdekt van den volgenden merkwaardigen inhoud : A Alle Joden van dit land werden in het jaar 5047 gevangen genomen. Ik Ascher heb dit geschreven," 69 Van korten duur was evenwel hun verblijf in firankrajk, waar de toestand der Joden met het begin der r4de eeuw zeer hachelijk werd. Koning Philips IV de Sc/ioone gaf (2 1 Januari 1306) al zijn ambtenaren, van den hoogsten tot den laagsten, het geheime bevel, hen alien op een en denzelfden dag gevangen te nemen. De voorbereidingen hiertoe bleven voor de Joden verborgen, zoodat zij geheel onverwachts, nauwelijks hersteld van het vasten ter herinnering aan de verwoesting van Jeruzalem, door de koninklijke dienaren uit hun huizen opgelicht en met ruw geweld naar de kerkers gesleept werden (ro Ab = 2 2 Juli). Daar werd hun het bevel medegedeeld, dat alien, zonder onderscheid van geslacht of ouderdom, binnen eene maand het land moesten ontruimen, met achterlating van hun vermogen. Wie na dien tijd nog op Franschen bodem aangetroffen werd, moest, zoo hij zijn leven wilde behouden, tot het Christendom overgaan. Wat Philips, die van nature volstrekt niet dweepziek was tot dezen stap bewogen heeft, is ons niet bekend. Wellicht was het een middel, om zich uit de geldverlegenheid te redden, waarin hij zijne voortdurende oorlogen met het oproerige Vlaanderen gebracht werd. Op den vastgestelden dag verlieten meer dan roo,000 menschen, van alle middelen beroofd, hui? vaderland, terwijl wagens vol goud, zilver, edelgesteente en andere kostbaarheden naar het koninklijk slot vervoerd werden. Wat er in het hart der ballingen omging bij het verlaten van het land, waar hun voorouders vele eeuwen gewoond, waar Rczschie gearbeid en de Tosafisten-scholen gebloeid hadden, laat zich eerder gevoelen dan beschrij yen, Nog hooren wij de hartroerende klaagtonen van Estori Pharc/ii, die in de inleiding van zijn belangrijk werk Kaftor Waftrack dat handelt over de topographie van Palestina en wat daarmede in verband staat, in treffende kleuren schildert, hoe > w o es t el i nge n hem uit de leerschool verjaagd hebben, waardoor hij reeds als jongeling moest dolen van land tot land en onder volkeren rondiwerven, met wier taal hij geheel onbekend was." Hij bereikte eindelijk Palestina, evenals een andere Fransche balling Aron Cohen, van wien wij een werk over ritualien Orchoth Chajirn 2) bezitten. De treurige gebeurtenis, die Jetlaja Happenini of En-bonet Bedarschi uit Beziers met eigen oogen aanschouwde, 1 ) rrim int' z 2 ) oNlm rom, :" •... later ten gebruike van de Duitsche Joden onder den naam 13 -In omgewerkt door Schemarja b. Simcha, 7© gaf hem waarschijnlijk aanleiding tot zijne wijsgeerige beschouwing de beproeving der wereld l), waarin hij o. a. ook de vergankelijkheid van al het aardsche schildert, Pit ge schrift heeft zoowel wegens zijn inhoud alsook en vooral wegens zijne schoone woordspelingen eene algemeene bekendheid gekregen 2). De ballingen verstrooiden zich over verscheidene landen en gingen zelfs tot naar Palestina, Evenwel vestigden zich de meesten in de provincien, die aan Frankrijk grensden, maar niet onder Philips heerschappij stonden (Provence en Rousillon) daar zij de stille hoop koesterden, weder spoedig naar hun vaderland teruggeroepen to worden. HOOFDSTUK XVI. De hernieuwing van den strijd tegen de wetenschap. De kabbalistische richting. Ben Adereth en Ascheri. 1280 — 1310. De strijd door Maimuni's wijsgeerige werken in het leven geroepen brak na eene rust van ongeveer eene halve eeuw op nieuw en met nog meer verbittering dan de eerste maal los. De tegenstanders der wetenschap konden thans nog met meer kracht optreden, omdat althans naar hunne overtuiging — de ondervinding bewezen had, dat deze ge- 2) Reeds op jeugdigen leeftijd schreef hij een gebed, waarvan elk woord met de letter 7 beI) rirrm - •: gint (1 4V271 rIZ)F,M), in navolging van twee dergelijke door zijn vader Abraham Bedarschi kunstig vervaardigde gebeden. Het eerste bestaat uit duizend woorden, die alle met een beginners (i4 th■ 117X) en het tweede uit 41 2 woorden, alle gevormd met eene (r-thri nen) I-r. - Behalve door deze en dergelijke lettervruchten, heeft Abraham zich ook op wetenschappelijk gebied naam verworven door een woordenboek der Hebreeuwsche synonymen (11 4::11 Drill"). Het is •: voor het eerst in Amsterdam uitgegeven door G, I. Polak, voorzien met belangrijke aanteekeningen van den uitgever, van Dr. J. H. Dinner en M. Steinschneider, T T schriften inderdaad niet leidden tot versterking in het geloof, maar veeleer een geest van ongeloof en vrijzinnigheid wekten. Het vrije, wetenschappelijk onderzoek, waartoe Maimonides den weg gebaand had, zijn wijsgeerige uiteenzetting van de Bijbelsche anthropomorphismen en zijne opsporing van de vermoedelijke gronden van verscheidene goddelijke voorschriften brachten menigeen op dwaalwegen. Evenals het Alexandrijnsche Jodendom in de dagen van Philo, meenden ook thans velen, dat de letterlijke opvatting van den Bijbel en vooral van de Bijbelsche verhalen voor de allegorische wijken moest. Zelfs onler hen, die het Jodendom innig getrouw bleven en de godsdienstige voorschriften met nauwgezetheid betrachtten, werden velen aangetroffen, die, door de dwalingen van hun tijd medegesleept, niet konden begrijpen, hoe geloof en wetenschap een harmonisch geheel vormden, en dus ook in dit opzicht ver ten achter stonden bij Maimuni. Tot hen behoorden : Schem-lob .Falaquera (gest. na 1290), die in de Arabisch-philosophische literatuur zeer bedreven wai en zich hoofdzakelijk in de wijsbegeerte van Gabirol en Maimuni verdiepte 1) Izak Albalag (1294), die zelf beweerde, dat hij de kloof tusschen geloof en wetenschap niet kon herstellen Zecharja b. Schealtiel, eveneens een Spanjaard van geboorte, volgens wien de Bijbelplaatsen, welke met zijne wijsgeerige stellingen in tegenspraak waren, maar kortweg als dichterlijke omschrijvingen te beschouwen waren, en eindelijk de allegorist Levie b. Chajim uit Villefranche (nabij Toulouse, gestorven na 1306). Erne loffelijke uitzondering maakte in dien tijd, waarin de zin voor nuchtere en natuurlijke tekstuitlegging afstompte, de grondige denker en keurige stilist Menachem b. Salomo Meiri of don Vidal Salomo ( I 249-13o6) rabbijn te Perpignan. Van zijne Bijbelcommentaren, die ons weder aan de Noord-Fransche exegetenschool doen denken, wordt vooral die op de .Vreuken zeer geroemd. Belangrijker nog zijn zijne talmudische geschriften 2), vooral met het oog op de methodische en wetenschappelijke behandeling van den Talmud. Met de richting dezer allegoristen konden zich natuurlijk de eenzijdige talmudisten volstrekt niet vereenigen. Maar evenmin ook zij, die van een te vroom gemoed waren, om den Bijbel als de belichamelijking van symbolische denkbeelden te beschouwen of dezen voor den rechterstoel der wijsbegeerte te dagen, en toch aan den anderen kant naar ') Hij schreef o. a. ook een verklaring van Maimun? s More onder den naam n-vitn 2) minx. TM ) : " 72 lets diepers en geheimzinnigers zochten dan het eenvoudige, nuchtere Bijbelwoord aanbood. Dezen nu m:-enden dit te kunnen vinden bij het licht der Kabbala. die geheimzinnige wetenschap, die handelde over de geheime beteekenis der gewijde Schrift, over hare uitlegging en den eigenlijken zin der wetten. Door haar zou men niet vervallen tot de dwalingen of ketterijen der wijsgeerige denkers, maar versterkt worden in het geloof en zich al meer aangespoord gevoelen tot een heilig leven. In de Kabbala, die — zooals ook haar naam trouwens aanwijst — tot overoude overlevelingen teruggevoerd wordt, had zich reeds vroeger in Spanje verdiept Izak b. Abraham uit Posquieres, obk Izak de blinde (1190-1210) genoemd. Door zijne leerlingen Ezra en Azriel werd Nachmani er mede vertrouwd gemaakt, wiens Bijbelcommentaar zooals reeds vroeger opgemerkt is — dikwijls kabbalistische beschouwingen bevat. Door de tijdsomstandigheden begunstigd, vond zij al meer en meer beoefening en nam deze literatuur verbazend toe. In korten tijd trad een tal van kabbalistische schrijvers op, waarvan hier slechts enkelen vermeld worden. Todros Abulafia (1283) uit Sevilla, die eene hooge betrekking aan het hof van Sancho IV van Castifie bekleedde en wiens werken juist door het aanzien, waarin hij stond, nog meer gewaardeerd werden. Evenals zijn voorvader Mar Abulafia, de eerste bestrijder van Maimuni (zie bl. 55), sprak ook hij in een zijner werken ') met minachting van de wijsbegeerte, maar verheerlijkte daarentegen de Kabbala als eene nemelsche wijsheid. Bachja b. Ascher, rabbijn te Saragossa en schrijver van een zeer populair geworden Pentateuchcommentaar (1290, die ook hier en daar een kabbalistischen geest ademt. Izak ibn .Latif (gest. 129o) uit Zuid-Spanje, wiens werken 2) hoofdzakelijk beoogen, eene verzoening tusschen Kabbala en philosophie tot stand te brengen. fozef Chikitilla uit Medina Coeli (in Oud-Castilie, gest. na 1305), wiens hoofdwerk handelt over de geheimzinnige beteekenis van de letters en klanken in de Hebreeuwsche taal. De vijfde is Abraham Abulafia uit Saragossa (geb. 1244 Deze, alhoewel een man van groote bekwaamheid, was door de kabbalistische studie zoover gebracht, dat hij zich inbeeldde, met een profetischen geest bedeeld te zijn. Hij leidde een zwervend leven en gaf zich te Messina inderdaad voor een profeet uit, ja beweerde zelfs, dat hij de zoo lang ver1) 113r1 '1Y1 K T 3) • PM !ID • o. a. =ten 'lilt en )nn - 73 wachte* Messias was. Deze dweper trachtte zelfs eens palls Martinus VI voor het Jodendom te winnen. Zijn bekeeringsijver had hem duur te staan kunnen komen, daar hij met groote moeite den brandstapel ontvluchtte, zooals hij zelf in de beschrijving van zijn avontuurlijke zwerftochten verhaalt. Het aantal zijner werken, waarvan de meesten van een geheimzinnigen inhoud zijn, bedraagt meer dan twintig. Een niet minder vruchtbaar schrijver op het gebied der Kabbala is Mozes de Leon, eveneens een Spanjaard van. geboorte (1300). De strijd tusschen de voor- en tegenstanders der wetenschap kreeg vooral groote beteekenis, doordat de twee beroemdste mannen van het toenmalige Jodendom, ben Adereth en Ascher:" er in betrokken waren. Terwijl Nachmani gedurende zijne laatste levnsjaren in het heilige land arbeidde in het belang van het Oostersch Jodendom, werkte met niet minder ijver in het Westelijke Spanje zijn leerling R. Salomo ben Abraham ben Aa'erethuit Barcelona, bij verkorting Raschba i)' (1235-1310) genoemd. Als leerling van Nachmani en Jona Gerundi was hij zoowel net de Spaansche als met de Fransch-tosafistische leermethode volkomen vertrouwd, welke laatste ook bii de Spaansche talmudgeleerden grooten invloed begon te krijgen. Door zijn even helderen als scherpen blik wist hij het juiste midden tusschen deze beide richtingen te be waren. Nog meer wellicht dan door zijne groote geleerdheid verkreeg hij door zijn bijzonder achtenswaardig karakter, waarin zich zachtaardigheid en geestkracht met de innigste godsvrucht paarden, dit groote gezag, dat hem in staat stelde, voor zijne geloofsgenooten eene zegenrijke –werkzaamheid te ontwikkelen. Hij zag zich daardoor als rabbijn van zijne geboortestad en als hoofd van de aldaar bestaande leerschool omringd door een groot aantal leerlingen, die uit verre landen naar Barcelona kwamen 2). Buitengewoon groot was ook het aantal vragen, die uit alle streken,:van Europa, zelfs uit andere werelddeelen tot hem gericht werden. Zijne antwoorden worden dan ook bij duizenden geteld. Deze teschuboth bewegen zich hoofdzakelijk op N"="1. 2) Van zijne leerlingen hebben zich vooral beroemd gemaakt : Schem-tob ibn Gaon, vervaardiger van een doorloopend verdedigingsgeschrift van Maimuni's codex tegen de critiek van Rabed (1; Iron) en R. Jom-tob b. ••: • Abraham Isibili (trztViluit Sevilla), schrijver van uitmuntende commentarien op verschillende talmudtractaten, 74 het gebied van Talmud, Casuistiek en rechtswezen en bevatten bovendien zeer belangrijke bijdragen tot de kennis van het toenmalige Joodsche gemeenteleven. Evenals zijn leeraar schreef ook hij novellen 1 ) op verscheiden talmudtractaten. Maar hij wilde ook een nuttig werk verrichten voor hen, die met den Talmud onbekend of niet in de gelegenheid waren, dezen te beoefenen. Diet tevreden met Maimuni's zuiver talmudische uiteenzetting van een der gewichtigste onderwerpen uit het Joodsche leven, n.l. de spijswetten en de voorschriften over reinheid en onthouding, behandelde hij deze op uitvoerige wijze aan de hand van den Talmud en de na-talmudische geschriften. Hij gaf dezen codex dan ook den naam van : de leer voor het huis 2). Het werk werd door ben Adereths geleerden tijdgenoot Aron b. Jozcf Hallevie 3) aan eene scherpe critiek, getiteld het beschadzo..-de van het Buis 4 onderworpen, waartegen zich de eerstgenoemde verdedigde in een geschrift, dat hij noemde de bewaking van het huis 5) Al was b. Adereth geen voorstander van de wijsbegeerte, toeh verdoemde hij de wetenschap niet en was zelfs vol bewondering voor Maimonides, wiens Mischna commentaar grootendeels door zijne tusschenkomst in het Hebreeuwsch vertaald werd. In de Kabbala was hij volgens zijne eigen getuigenis geheel vreemd. Uit zijn commentaar van de talmudische a,2,-gada's 6 ► , waarvan wij nog enkele fragmenten kennen, blijkt, dat hij deze niet in haar letterlijken zin opvatte. Deze commentaar diende wellicht ook om de aanvallen te weerleggen van Jodenvijanden, die door de letterlijke opvatting der aggada's daarin bewijzen meenden te vinden voor de Christelijke leentellingen en dus voor het Jodendom gevaarlijk werden. De meest bekende onder hen was een monnik Raymund Martin, een kweekeling van de door Pablo Christiani gestichte zendelingenschool. Deze, zeer bedreven in de Bijbelsche en Rabbijnsche literatuur, schreef twee werkjes vol venijn ', . 1) 0,1;mr, 2) :inn 11Th 3) ri"xl Deze moet niet verward worden met den gelijknamigen schrijver van 1.Z0 ,.• Trim (omstr. 1308), eene handleiding van de Bijbelsche ge- en verboden, hoofdzakelijk bewerkt voor de jeugd en aan de hand van Maimuni's codex in een zeer gemoedelijken en onderhoudenden toon geschreven. mnn 11-viten 6) ni-ux Term 4) rs,nn pi 75 tegen de Joden, zooals uit de titels muilband der joden en geloofsdolk reeds blijkt. Vooral het laatste maakte veel opgang, omdat Raymund alle daarin aangehaalde Hebreeuwsche teksten in het Latijn vertaalde en dus de Christelijke wergild met vele bijzonderheden uit het Joodsche leven bekend maakte. Ben-Adereth weerlegde deze beide pamfletten kort maar zakelijk. Daar Ben-Adereth geen verklaard vijand van de wetenschap was, werd hij in eene moeielijkheid gebracht, toen men zijn bijstand inriep in den strijd, die in Provence en vooral weder te Montpellier tusschen de voor- en tegenstanders van de wetenschap uitgebroken was. Onder de voorstanders speelde een gewichtige rol Jakob b. Machir ibn ribbon (in Christelijke kringen meer bekend onder den naam Profatius jua'aeus), een van de voornaamste leden van de geneeskundige faculteit te Montpellier ; aan het hoofd der tegenstanders stond Abba Mari b. Mozes, oc k Astruc de Lune/ genoemd. Beiden stamden uit aanzienlijke Provencaalsche families, De eerste, uit de bekende familie ibn-Tibbon, stond wegens zijne groote geleerdheid ook in Christelijke kringen in hoog aanzien. Gelijk alle beschaafde Joden van dien tijd was hij met Bijbel en Talmud grondig bekend. Bovendien beoefende hij de genees-, wis- en sterrekunde en kende het Arabisch zoo grondig, dat hij, getrouw aan de traditie van zijn geslacht, verscheiden Arabische werken over wiskunde en wijsbegeerte in het Hebreeuwsch vertaalde, die later weder eene Latijnsche vertaling waardig gekeurd zijn. Ook Abba Mari was een man van wetenschappelijke vorming en koesterde zelfs eerbied voor Maitnonides. Maar de allegorische en rationalistische verklaring van den Bijbel, waardoor het godsdienstig gevoel aanmerkelijk verflauwde, mishaagde hem zoozeer, dat hij zich tot den voornaamsten rabbijn van het Spaansche Jodendom, tot ben-Adireth wendde (1304) met de ernstige bede, hem bij te staan in de bestrijding van de zoogenaamde philosophische richting, Raschba betreurde het evenzeer z dat vreemden in Tsions poorten doordrongen," maar verklaarde zich onbevoegd, zich in de aangelegenheden van een vreemde gemeente te mengen. Desniettemin beschouwde hij het toch als zijn plicht, althans tegen Levie b. Chajim ( zie bl, 7 I) op te treden. Hij richtte daarom een schrijven tot zijn vriend don Samuel Sulami (Sen Escalita) te Perpignan, wiens vroomheid, geleerdheid en gastvrijheid door zijne tijdgenooten algemeen geroemd werden. In dezen brief keurde hij het ten hoogste af, dat deze den allegorist Levie in zijn huis vriendelijk opgenomen had en hem daardoor in de gelegenheid stelde, zijn voor het Jodendom zoo gevaarlijk 76 werk voort te zetten. Toen de voorstanders der wijsbegeerte van Abba Maas poging kennis kregen, wendden zij zich eveneens in een zendbrief tot den rabbijn van Barcelona, waarin zij zich beklaagden. dat men hen van ketterij en afvalligheid beschuldigde. Volgens hunne meening immers konden het Jodendom en de wetenschap, beide uit den goddelijken geest geboren, zeer goed samengaan. Door de tegenwerking van deze partij gelukte het die van Abba.Mari voorloopig nog niet, b. Adereth tot het uitvaardigen van den ban tegen de vrije wetenschap te bewegen. Spoedig echter zou de strijd zijn beslag krijgen door den invloed van een beroemden Duitschen rabbijn Ascheri, die zich in Spanje kwam vestigen. HOOFDSTUK XVII. Vervolg. Genoemde strijd vond toen de minste belangstelling in Duitschland, waar de Joodsche gemeenten vreeselijk veel te verduren hadden onder de regeering van Rudolf van Habsburg (1273-1291), zoowel door zware geldafpersingen als door vervolgingen, gegrond op de gewone lasterlijke bloedbeschuldiging. Vele Joodsche familien wilden dan ook het onherbergzame oord verlaten en zich naar het heilige land begeven. Aan haar hoofd stond de beroemde Duitsche rabbijn R. Heir b. Baruch uit Rothenburg l) (omstreeks 123o-1293). Deze had het onder leiding van den tosafist R. Samuel uit Falaise (sir Morel) en andere leeraren zeer ver in de talmudische wetenschappen gebracht en onderscheidde zich bovendien door zijne buitengewone vroomheid. Hij bekleedde het rabbinaat in de oudste en voornaamste gemeenten van Duitschland, terwijl het geheele Duitsche Jodendom geheel vrijwillig zijne autoriteit erkende 2). R. Heirs letterkundige verdienste moet hoofdzakelijk gezocht worden in zijn vele teschuboth 3) op juridische en ritueele vragen. Een groot deel daarvan dagteekent uit zijne laatste levensjaren, die hij in de gevangenis doorbracht. ') rinunirri 0-1'1n 2) Sommigen zijn van meening dat keizer Rudolf hem tot opperrabbijn van het Duitsche Jodendom benoemd heeft. 3) Hij vervaardigde ook verscheiden synagogale gedichten, die van veel poetisch gevoel getuigen (zie bl. 63). 77 Toen namelijk de vluchtelingen met hun opperrabbijn aan het hoofd reeds Lombardije bereikt hadden om van daar naar het heilige land te vertrekken, werd hij door verraad gevangen genomen en naar den keizer gevoerd, die hem in het slot van Ensisheitn (nabij Mulhausen) liet gevangen zetten (i285), De keizer vermoedde wel, dat de Joden een hoog losgeld voor hun beminden rabbijn aanbieden zouden, zooals ook inderdaad plaats vond. Maar R. _Mar wenschte de vrijheid niet, zoo deze voor geld moest gekocht worden. Hij koesterde waarschijnlijk de vrees, dat antlers dit voorbeeld navolging vinden en de keizer meer mannen van naam en invloed gevangen zou laten nemen, alleen maar om zijn beurs te stijven. Zoo bleef hij tot zijn dood in den kerker, waar hij evenwel zijn leerlingen mocht ontvangen en, voor zoover mogelijk, rabbinale functien bekleeden. Onder Rudolfs opvolger bleef zijn lijk onbegraven liggen, totdat eindelijk een kinderlooze man uit Frankfort, Suskind Wimpfen, het van Alexander van Nassau voor een hoogen prijs loskocht. Hij liet het in Worms ter aarde bestellen. Als loon voor dit blijk van hooge pieteit wenschte hij slechts, dat zijn stoffelijk omhulsel eenmaal naast dat van den grooten rabbijn zou rusten. De bloedige Jodenvervolgingen onder keizer Rudolf werden nog overtroffen door de afgrijselijke tooneelen van moord en verwoesting, die gedurende de onlusten tusschen Adolf van Nassau en Albrecht van Oostenrijk aan duizenden Joden het leven kostten. Onder voorwendsel, dat de Joden van ROttingen eene hostie fijn gestampt hadden, totdat er bloed voor den dag was gekomen, verzamelde een edelman Rind- eisch eene bende, bestaande uit het laagste gespuis, waarmede hij moordend en roovend van de eene naar de andere Joodsche gemeente trok (1298). Hij beroemde er zich op, door God gezonden te zijn om de hostieschenders en de moordenaars van Christen-kinderen van de aarde te verdelgen. Het aantal slachtoffers wordt op ongeveer i oo,000 geschat. Geheele gemeenten in Beieren en Frctnkenwerden tot den laatsten man uitgemoord. De moorddadige vervolging breidde zich niet over Oostenrijk uit, omdat na den dood van Adolf de heerschappij op Albrecht overging, die het in zijn belang achtte, zijne kamerknechten in bescherming te nemen. Hij strafte de hoofden der muitzieke benden met den dood, stond den gevluchten Joden toe, weder naar hunne haardsteden terug te keeren en ruimde bun bovendien nog andere woonplaatsen in. Under de vele martelaren van het jaar 1298 behoorde ook R. 111ordechai b. Hillel, een leerling van R. Heir uit Rothenburg, die met zijn vrouw en vijf kinderen te Neurenber, het leven verloor. 78 Deze geleerde is de schrijver van een talmudisch-halachisch werk 1), waarin vele beslissingen van Fransche en Duitsche rabbijnen, en vooral van R. Heir opgenomen zijn. Een ander van R. Meirs leerlingen was de genoemde R. Ascher b. jechiel 2) (1250-1327), die na den dood van zijn leeraar als de voornaamste rabbijnsche autoriteit in Duitschland gold. Het verblijf op Duitschen bodem scheen hem intusschen wegens de voortdurende vervolgingen zeer gevaarlijk. Hij verliet dien dan ook met vrouw en kinderen (13031 en kwam eindelijk te Toledo, de grootste gemeente van Spanje, waar men hem op aanb:weling van ben-Adereth het rabbinaat, dat juist onbezet was, aanbood, Ascheri nu was, zooals wellicht alle toenmalige Duitsche rabbijnen, een verklaard vijand van alle wetenschappen, die buiten het gebied van den Talmud lagen. Hij dankte zelfs de Godheid, dat deze hem daarvan verwijderd had gehouden. Het spreekt van zelf, dat de partij van Abba Mari in een man van een dusdanige richting veel steun en voorspraak vond. Met Ascheri was ook de haat tegen de wetenschap Spanje binnengedrongen. Deze beheerschte ook eindelijk b. Adereth, die op aansporing van Ascheri zich bereid verklaarde, den ban uit te spreken over hen, die zich v6Or hun vij t en twintigste jaar met eenige wetenschap buiten den Talmud, hetzij op het gebied van natuurkunde, wijsbegeerte, ja zelfs wijsgeerige Blbelverklaring, bezighielden. De geneeskunde alleen was daarvan uitgesloten, omdat hare beoefening niet gemist kon worden. Deze banvloek werd uitgesproken in de synagoge van Barcelona uit naam van b. Adereth en het geheele rabbinale college op den Sabbath v66r (len vastendag van Ab (1305), met de bepaling, dat deze eene halve eeuw van kracht zou blijven. Terwijl b. Adereth en Ascheri alles in het werk stelden, om ook buiten Barcelona andere gemeenten te overtuigen van de noodzakelijkheid van den ban, sprak Jakob ibn Tibbon met zijne geestverwanten den tegenban uit over hen, die de beoefening van de wijsbegeerte en andere wetenschappen verboden. Daar nu het grootste gedeelte der gemeente van Montpellier tot dezen ban tot-trad, geraakte b. Adereth in groote verlegenheid, te meer, daar hij door zijn verzet tegen de wetenschap ook van zelf de Maimunische werken verketterde. De reeds genoemde jeugdige geleerde jea'aja Ha,ftenini, een hartstochtelijk vereerder van Maimuni, bracht 2) VIVI 79 dit in een zendbrief Raschba onder het oog. Hij nam de Zuid-Fransche geleerden in bescherming tegen de verdenking van ketterij en verklaarde, dat dezen van het vrije onderzoek geen afstand konden doen. Ook als josua zou komen," zoo schreef hij o. a., om het ons te verbieden, zouden wij niet naar hem luisteren, daar het ons door Mozes (b. Maimon) toegestaan is." In verscheiden gemeentenontstond ten gevolge van b. Adereths ban eene bittere verdeeldheid, waaraan evenwel door het gemeenschappelijk ongeluk van het Fransche Jodendom onder Philips IV (zie bl. 69) althans voorloopig een einde kwam. HOOFDSTUK XVIII. De strijd over de wetenschap buiten Spanje. Het Italiaanseh Jodendom. 1250 —1321. Ongeveer terzelfder tijd, waarin in Zuid-Frankrijk en Spanje de strijd tusschen geloof en wetenschap aangewakkerd werd, trad ook in het Oosten een talmudist van Duitsche of komst, Salomo Petit geheeten. met ijver op tegen Maimuni's More. Hij wilde bovendien door den ban alien verketteren, die zich met het wijsgeerig onderzoek bezighielden. Daartoe ondernam hij eene reis door Europa, maar richtte zeer weinig uit. Vooral in Italie, het land, waar de zaden gestrooid door Hillel van Verona reeds vruchten begonnen voort te brengen, was zijn optreden geheel doelloos. Deze Hillel b. Samuel (bloeitijd in de laatste helft der i3de eeuw), evenals b. Adereth een leerling van Jona Gerundi, was een vurig vereerder van Maimuni, in vviens More hij zich verdiepte. Hij beoefende ook de geneeskunde en vertaalde verscheiden wetenschappelijke werken uit het Latijn in het Hebreeuwsch. Zijne vertrouwdheid met Maimuni's wijsbegeerte blijkt vooral uit zijn werk over de vergelding der ziel 1 ), waarvan het eerste deel handelt z over het bestaan en het wezen der ziel" en het tweede ' over de toekomstige belooning en straf." Niettegenstaande zijne heilige liefde voor de wijsbegeerte, week hij toch geen haarbreed of van het standpunt des geloofs. De verhalen der Bij helsche wonderen waren in zijne oogen volstrekt geene allegorieen. Geloof en wetenschap kwamen bij hem niet in botsing. Juist daarom 1 ) leZ3 4tno ;1 8o betreurde hij den strijd. die reeds zoolang in den boezem van het Jodendom woedde en door het optreden van Salomo Petit vooral in het Oosten op nieuw ontvlamde. Vooral in Akko leidde deze tot openlijke straatschandalen. Hij wilde zoo gaarne voor de eer van Maimuni, wiens naam en werken bezoedeld werden, opkomen en richtte een schrijven aan den Egyptischen Nagid David Maimuni en aan de gemeenten van Egypte en Babylonia, waarin hij het voorstel deed, om aan dien onzaligen strijd voor goed een einde te maken. Hij stelde voor, dat de voornaamste rabbijnen uit het Oosten, zoowel de voor- als de tegenstanders der wetenschap, in Alexandria eene synode zouden beleggen, waar men met onpartijdigheid moest onderzoeken, of Maimuni' s wijsgeerige geschriften inderdaad ketterijen bevatten en tegen Bijbel en Talmud aandruischten, Zoo dit waar bleek, zouden deze veroordeeld en .verboden warden, De beslissing zou overgelaten worden aan de Babylonische rabbijnen. Ofschoon de bedoelde synode niet tot stand kwam, werd toch de strijd door het krachtig optreden van David Maimunivoorloopig tot zwijgen gebracht, en wel door hetzelfde middel, waarvan men zich ook in het Westen bediende, door den ban, waaraan zich de meeste gezaghebbende rabbijnen en dus vereerders van Maimuni aansloten. Het moet ongetwijfeld aan den invloed van Hillel nit Verona en nog twee andere Italiaansche wijsgeeren toegeschreven warden, dat de beoefening van de Maimunische geschriften in liafie toenam, In Rome was de belangstelling daarvoor zoo groot, dat van daar afgevaardigden naar ben Adtreth gezonden werden, met het verzoek, hun gemeente in het bezit te stellen van de nog onvertaalde gedeelten van Maimonides' Mischna-commentaar. Naast de wijsbegeerte vond er ook de talmudische wetenschap grondige en degelijke beoefenaars. Onder dezen is vooral bekendiesaja de Trani') (bloeitijd I 25o), schrijver van belangrijke tosafistische verklaringen van den Talmud en van eene exegetische verklaring op enkele Bijbelboeken, die evenwel door sommigen aan zijn gelijknamigen kleinzoon toegeschreven wordt, van wien wij oak eene verzameling teschuboth bezitten. Tot zijne jongere tijdgenooten behooren twee geleerde broeders uit de familie dei Mansi, beiden in Rome woonachtig. Zij heeten Tsidkia en Benjamin b. Abraham, De eerste schreef een belangrijk werk over ritualin 2), waarvan later een gedeelte in een anoniem werk overgenomen is. De andere 1 ) tovirm 3 ) N'1:1 81 hield zich hoofdzakelijk met de Joodsche poezie bezig. Deze werd evenwel geheel overschaduwd door twee mannen, wier letterkundige voortbrengselen van groote bedrevenbeid in de Hebreeuwsche taal en dichtkunst getuigen, Het zijn Immanuel en Kalonymus. Immanuel b. Salomo Rom i ( 265-ongev. 133o) stamde uit eene aanzienlijke Romeinsche familie en was te Rome algemeen als geneesheer bekend. Hij vereenigde talmudische kennis met grondige bedrevenheid in de Hebreeuwsche letterkunde en eene algemeen literarisch-philosophische ontwikkeling, Zijn meesterschap in de Hebreeuwsche taal en dichtkunst blijkt vooral uit zijne verzameling '} van novellen, spreuken, gedichten en satiren, waarin hij onverholen de gebreken van zijn tijd tuchtigt. Zijne gedichten zijn vol humor en geest en mogen volstrekt niet als maatstaf gelden voor de beoordeeling van zijn karakter. Want al maakte hij ook sours de gewijde taal dienstbaar aan schetsen, die wel eenigermate tegen het zedelijkheidsgevoel aandruischen, hij was toch rein van gemoed en vroom van hart. Treedt hij in een zijner gedichten op als een hater der vrouwen, die hij als de bron van al het kwaad en van alle ongelukken schildert, zoo is het toch bekend, dat hij zijne echtgenoote innige liefde toedroeg. Zijn poetische voortbrengselen zijn derhalve volstrekt niet de uitingen zijner overtuiging, maar slechts oogenblikkelijke opwellingen van scherts en spotternij. Desniettemin waren velen volstrekt niet met de Machbereth ingenomen. Van grooten invloed op I/mantels dichterlijk talent was zijne kennismaking en vriendschap met Dante Alighieri, den grootsten Italiaanschen dichter van zijn tijd, aan wiens nagedachtenis hij een in het Italiaansch geschreveu treurlied wijdde. Naar het voorbeeld van Dante' s goddelijke comedie (diving comea'ia) schreef ook hij een gedicht over het paradijs en de onderwereld. Maar terwijl de eerste steeds vol diepen ernst en heilig ontzag blijft, ontwaart men bij Immanuel slechts luim en spotternij. De beroemde Joodsche dichter, die zich vele vrienden en vereerders verworven had, stond in zijn ouderdom geheel verlaten. %Vegens armoede moest hij met zijne familie Rome verlaten en kwam na vele omzwervingen in _Fenno, waar hij iemand vond, die zich zijn lot aantrok en op wiens aansporing hij zijne poetische voortbrengselen verzamelde. Kalonymus ben Kalonymus, ook genoemd Maestro Calo (geb. te Arles omstr, 1287), stond bij Immanuel wel ten achter in dichter- I) 'nom; min= Moan, Gesell, III 6 82 lijke begaafdheid maar was van ernstiger aard, Net hoofddoel zijner satiren was inderdaad te verbeteren. Reeds op jeugdigen leeftijd maakte deze Provencaalsche geleerde zich bekend door zijne vertaling van wetenschappelijke werken uit het Arabisch in Net Hebreeuwsch, waartoe hij zich op aansporing van Robert koning van Napels, een bevorderaar der wetenschappen, opgewekt gevoelde. Geruimen tijd bracht hij te Rome door, waar hij ongetwijfeld met Immanuel in kennis kwam. Hij stelde zich evenwel niet tevreden met bet vertolken der denkbeelden van andere geleerden, maar schreef ook oorspronkelijke werken. Daaronder munt vooral uit een zedekundig werk de roefsteen% waarin hij onbeschroomd de gebreken van alle klassen en standen blootlegt, op de menschelijke verkeerdheden wijst en, om den schijn van partijdigheid te vermijden, zelfs zijn eigen zondenregister opgeeft. Hij Nil niet alleen hekelen, maar ook verbeteren, zoodat uit zijne woorden vaak eene heilige gemoedsstemming spreekt. Daarentegen ademt zijne talmudische p arodie 2) weder een humoristischen geest en brengt bij den lezer dikwijls de lachspieren in beweging. Zooals reeds vroeger opgemerkt is, werden de pauselijke besluiten aangaande de Joden het minst in Italic opgevolgd, zoodat hun toestand aldaar gunstig bleef. Maar toch b!even ook zij niet geheel verschoond van het lot hunner broeders in andere landen ; althans de gerneente van Rome werd op wreede wijze er aan herinnerd, dat ook zij onder de heerschappij stond van eene macht, die gedurende de middeleeuwen loodzwaar op het huis Israels drukte. Al is ons ook de aanleiding van het gevaar, dat deze gemeente in het jaar 1321 boven het hoofd zweefde, niet met nauwkeurigheid bekend, zeker is het, dat dit van zeer ernstigen aard moet geweest zijn. Paus Johannes Xi! maet, op aanhitsing van • zijne dweepzieke zuster en van andere jodenvijanden, het bevel uitgevaardigd hebben tot verdrijving der Joden uit Rome. In den nood wendden zij zich tot den edelen koning Robert van Nape's, door wiens tusschenkomst naar het schijnt bet gevaar afgewend werd, alsook door eene groote geldsom, waardoor zij den heiligen vader weder bevredigden. 1 ) rip 0"11D • ronti ,,- 83 HOOFDSTUK XIX. De vervolgingen in Frankrijk. De Joden in Castilie. 1310 1340. De ellende en vervolgingen, waaronder de Joden in de rneeste Europeesche landen gebukt gingen, bewogen velen hunner, hunne schreden te richten naar het land der vaderen, in de hoop, daar vrijer te kunnen ademhalen. Deze verwachting was in zooverre gewettigd, dat het heilige land na den val van Akko wederom aan de Egyptische sultans ten deel gevallen was, die veel verdraagzamer waren dan de Christelijke overheerschers. Maar met dit al bleef in S.panje het zwaartepunt des Jodendoms; althans in Casii lie, waar de Joden onder de regeering van Alfonso XI (1312-1350), die weder de rust in zijn rijk herstelde, gelukkig leefden. Niet alleen aan het hof, maar ook in adellijke kringen werden begaafde Joden met belangrijke ambten begiftigd. En dit alles, terwij1 elders hunne broeders, door het smadelijk Jodenteeken gebrandmerkt, als verworpelingen beschouwd werden, ja, terwijl zelfs in Aragon en Navarra hun toestand niet veel gunstiger was dan in het onverdraagzame Germaansche rijk. Navarra en Provence behoorden sinds het huwelijk van Philips den Schoonen met J. ohanna van Navarra aan F rankrijh. Aldaar had intusschen Lodewijk X den troon beklommen, die den Joden, door Philips uit dit land verdreven, verlof gaf, er zich weder, voorloopig voor den tijd van twaalf jaar, te vestigen. Het was geene menschenliefde, waardoor hij zich tot deze edele daad opgewekt gevoelde, maar eigenbelang. Lodewijk kon de voordeelen, die zij het land verschaften, niet missen. Desniettemin maakten velen van dit verlof terstond gebruik en begonnen zich onder de bescherming van Lodewijk en van diens broeder en opvolger Philips V gaandeweg te herstellen van de zware verliezen, hun door de vroegere verbanning berokkend. Philips schonk hun zelfs vele voorrechten, nam hen ook soms tegen de geestelijkheid in bescherming. Maar toch kon hij niet verhinderen, dat zij het must te lijden hadden van eene vervolging, in de Joodsche bronnen bekend onder den naam van herdersvervolging i) (1320. Toen namelijk de koning het denkbeeld te kennen had gegeven, een nieuwen kruistocht naar het Oosten te ondernemen, was — zooals gewoonlijk — het gepeupel daartoe het eerst geneigd. 0. a. gaf ook een jonge dweepzieke header voor, dat hem in een 1) o,rri nnt3 Moti. Gesch. III 6* 84 hemelsch gezicht geboden was, alles in het werk te stollen, om dezen kruistocht te bevorderen. Gesteund door eenige gee§telijken, bracht hij in korten tijd eene bende bijeen van omstreeks 40,000 man, die grootendeels bestond nit herders, landloopers, struikroovers en dergelijk slag van lieden. Zij trokken in processie van de eene stad naar de andere en begonnen bun godgewijd werk door de Joden, die zij op hun tocht ontmoetten en die natuurlijk weigerden, tot bet Christendom over te gaan, te overvallen, van hun vermogen te berooven en daarna te vermoorden. Of dit alleen nit roofzucht geschiedde, dan wel uit wraak, omdat sommige Joden met deze processie den draak gestoken hadden, laat zich niet meer beslissen. Maar zeker is bet, dat deze herdersvervolging, die zich over Noord en ZuidFrankrijk uitstrekte, eene treurige herinnering in de geschiedenis van het middeleeuwsch-jodendom achtergelaten heeft. Meer dan 120 gemeenten in .Frankrijk en Noord Spatzje werden geheel vernietigd, terwijl andere in zulk een diep verval geraakten, dat zij zonder de ondersteuning van edeldenkende mannen niet langer konden blijven bestaan. Nauwelijks had zich het Fransche Jodendom eenigszins hersteld, of reeds in het volgend jaar brak wederom boven Israels hoofden een storm los, in de Joodsche annalen de vervolging we e; ens de melaatschen genaamd. In bet landschap Guienne hadden, zooals verhaald wordt, eenige melaatschen, uit wraak, dat zij zoo karig onderhouden werden, de bronnen vergiftigd, ten gevolge waarvan vele menschen stierven. Hiervoor ter verantwoording ontboden, legde een hunner op de pijnbank de valsche verklaring af, dat de Joden hen tot dit valsche plan gebracht hadden. Deze beschuldiging vond onmiddellijk geloof, zelfs Lij koning Philips, Nu eens heette het, dat zich de Joden hadden willen wreken voor de vervolging van het vorige jaar, dan weder, dat zij door den Mohammedaanschen honing van Granada omgekocht waren, om de Christenen te vergiftigen. Aan verzinsels hadden de Jodenvijanden nimmer gebrek. Op grond van deze lasterlijke aantijging nu werden weder in verscheiden steden de Joden gevangen genomen, die deels onder hevige folteringen bezweken, deels hun dood in de vlammen vonden, In Chinon wierpen moeders zelve hare telgen in de vlammen, om hen tegen een gewelddadigen doop te beschermen. In bet geheel kwamen bij deze vervolging ongeveer 5,000 menschen om het leven. Wel werd - - vrst nnT1 Philips kort daarna van de onschuld der Joden overtuigd, maar toch kregen de gevangen niet eerder de vrijheid, dan dat het losgeld voor hen betaald was. Aan het hof van Alfonso XI geraakten intusschen twee geleerde Joden Samuel ibn Wakar en Jozef b. Ephraim uit de provincie Ecija in hoog aanzien. De eerste werd 's konings geneesheer en de tweede diens schatmeester en vertrouwde raadsman. fozef de Ecija, een man van een schoon uiterlijk en rijke geestesgaven, klom dagelijks in aanzien en macht, zoodat hij eindelijk na den koning de voornaamste persoon in het land werd. Hij leefde op vorstelijke wijze. Een lijfwacht vergezelde hem op zijne tochten en adellijke personen zaten aan zijn disch. Het spreekt van zelf, dat de Jodenvijanden zulks met leede oogen aanschouwden en op middelen peinsden, zoowel hem als de Joden in het algemeen bij den koning in verdenking te brengen. Onder deze vijanden van het huis Israels speelde toen een hoofdrol de beruchte Abner van Burgos, die het Jodendom, waaruit hij geboren was, ontrouw geworden en op zijn zestigste jaar tot het Christendom overgegaan was. Na zijn overgang tot het nieuwe geloof had hij den naam van Alfonso aangenomen. Deze onverlaat, niet onbedreven in de Joodsche literatuur, droeg den stam, jegens welken hij verraad gepleegd had, een doodelijken haat toe. Eerzucht en eigenbelang hadden hem bewogen tot de afzwering van zijn geloof en deze zelfde schandelijke hartstochten spoorden hem aan, niets te ontzien, om het Castiliaansche Jodendom in het verde/ f te storten. Onuitputtelijk in het uitdenken van allerlei valsche aanklachten en verzinselen ten nadeele van den Joodschen stam, vervaardigde hij eene reeks van geschriften, deels om het Jodendom aan te vallen, deels om zijn nieuwen godsdienst, waarvoor hij evenwel slechts eerbied en liefde huichelde, te verdedigen tegen de aanvallen van Joodsche zijde. Van deze werken schreef hij sommige in het Hebreeuwsch, andere in het Arabisch, daar hij zich in beide talon even gemakkelijk kon uitdrukken, Hij had zelfs de onbeschaamclheid een van deze hatelijke geschriften toe te zenden aan zijn voormaligen vriend Izak Polkar, den schrijver van een werk, getiteld de steun voor de wet waarin deze het geloof met de wijsbegeerte van 1) rim 11v . Ofschoon dit werk geen niettwe gezichts- punten aanbiedt, heeft toch de wijze van bewerking en de inkleeding der denkbeelden iets oorspronkelijks en aantrekkelijks. 86 dien tijd trachtte te verzoenen. Moat - Izak bleef hem het antwoord niet schuldig. Ook vatte zekere Jozef Schalorn de pen tegen hem op. Maar de gewetenlooze Alfonso liet zich hierdoor niet ontmouligen. Integencleel, hij trad nog met meer aanmatiging en driestheid tegen de Joden op en beschuldigde hen bij koning Alfonso, dat zij in hun gebed den stichter van het Christendom en diens belijders verwenschten. De hoofden van de Joodsche gemeente van Valadolid, Abners woonplaats, waarschijnlijk door den koning ontboden, verklaarden naar waarheid, dat in het gebedsformulier, waarop Alfonso het oog had, niet de toenmalige Christenen, maar de eertijds voor het Jodendom gevaarlijke secten bedoeld werden (zie deel II bl. 104 Abner wenschte nu in een openbaar dispuut de gronden te ontvouwen, waarop zijn aanklacht berustte. Dit werd hem toegestaan . en had het gevolg, dat de koning eindelijk verbood, het gebed, waarop .Alfonso doelde, uit te spreken (1336). Dit besluit behoeft ons niet te verwonderen, daar de koning wel is waar van een goedaardig, mar tevens van een zeer wispelturig en lichtzinnig karakter was. Nog gevaarlijker voor het Castiliaansch Jodendom dan de gewetenlooze Alfonso van Valadolid werd de snoode Gonzalo Martin. Deze, een arme ridder, kiom door tusschenkomst van Jozef van Ecija al hooger aan het hof en werd eindelijk in den hofraad opgenomen. Hij droeg evenwel zijn weldoener een diepen haat toe en met hem alien Joden. Net gelukte hem eindelijk den lichtgeloovigen vorst te overtuigen, dat Samuel en Jozef, in welke hij een onbepaald vertrouwen stelde, zich op oneerlijke wijze verrijkt hadden en meer hun eigen voordeel behartigden dan de belangen van vorst en yolk. De koning, bovendien gestreeld door het aanzienlijk bedrag, dat Gonzalo in de schatkist stortte, gaf hem op diens verzoek verlof, zijn beide hooge staatsdienaren benevens nog eenige andere mannen van aanzien gevangen te nemen. fozefstierf in den kerker en Samuel bezweek eveneens onder zware folteringen. Alfonso betreurde den dood van zijn raadsman, wiens lijk hij met veel plechtigheid naar Cordova liet vervoeren, maar verhief toch boven al zijne staatsdienaren Gonzalo, dien hij ook tot veldheer in een oorlog tegen Granada benoemde. De koning van Marokko Abul-Hassan, door zijne geloofsgenooten in het Mohammedaansche Granada te hulp geroepen, liet een talrijk leger onder bevel van zijn zoon Abumalik de landengte van Gibraltar oversteken. De komst van dit ontzaglijk groote leger verspreidde allerwege angst en ontsteltenis, maar vooral in Castilie, omdat het den koning aan voldoende middelen voor den strijd ontbrak. Hierop gaf Gonzalo den raad, de 87 Joden van al hun bezittingen te berooven en ze vervolgens verarmd uit het land te verjagen. Hij verzekerde den koning, dat de Christelijke bevolking hem daarvoor niet ondankbaar zou wezen, maar gaarne de schade vergoeden, welke het land door hun verbanning leed. Dit voorstel werd met kracht bestreden door den aartsbisschop van. Toledo, die er op wees, dat zulk eene gewetenloosheid niet zou geduld worden in Castifie, waar de Joden steeds bescherming genoten hadden. Toen de Joden gewaar werden, dat in 's konings raad over hun lot zou beslist worden, verkeerden zij in de grootste spanning. In alle gemeenten verzamelde men zich in de synagogen, vastte, riep den God der vaderen aan en smeekte, dat Hij het verderfelijk plan van den booswicht Gonzalo zou verijdelen. En de Hemelsche Vader bleef niet doof voor hun angstgeschrei. Hij redde hen uit den nood. Alhoewel Gonzalo als overwinnaar uit den strijd terugkeerde, was 's konings gezindheid jegens hem toch geheel veranderd. Hij stelde geen vertrouwen meer in zijn vroegeren gunsteling en beval hem gevangen te nemen, Maar deze vluchtte naar eene vesting, alwaar hij zich zeer onbetamelijk jegens den koning uitliet en in het geheim met de koningen van Portugal en Granada onderhandelingen tegen hem aanknoopte. "Eindelijk door zijne eigen hulptroepen in den steek gelaten, moest hij zich aan Alfonso overgeven, die hem wegens landverraad ter dood veroordeelde (1339). Zijne terechtstelling vond juist plaats in dezelfde maand, waarin eenmaal de snoode Haman gevallen was. Dit stemde de Joden to dubbele dankbaarheid jegens hun Redder, Dien zij in liederen hoog verhieven. HOOFDSTUK. XX. De Ascheriden, De Znicl-Fransche wijsgeeren. 1310 —1340. Met den gunstigen toestand, waarin de Joden van Castilie onder Alfonso XI verkeerden, hield de ontwikkeling der Joodsche wetenschap geen gelijken tred. De Talmud was bijna het eenige vak van studie geworden en ook op dit gebied traders zelfs de uitstekendste mannen niet meer op met den zelfstandigen, wetenschappelijken geest, waarmede Spanje's voormalige geleerden bezield geweest waren. Een hooge plaats onder de geleerde talmudisten werd ingenomen door de Ascheriden, de acht zonen van Aseheri en zijne overige verwanten. Ascheri zelf, de rabbijn van Toledo en 88 na den dood van ben-Ads, -ah de beroenidste talmudische autoriteit in Spanje, had de eenzijdige talmudische richting uit Duitschland naar dit land overgebracht. Behalve tosafistische glossen op eenige talmudtractaten '), vele doctrinaire beslissingen 2) en eenige andere kleine geschriften, schreef hij een zeer belangrijk werk, behelzende de halachische decisien van den geheelen Talmud 3), geheel ingericht naar de wijze van Alfassi's Halachoth, waarin evenwel ook rekening gehouden wordt met de voortbrengselen der tosafistenscholen. Van Ascheri's zonen waren de voornaamste R. Jakob en R. Juda, beiden mannen van schitterende deugden en uitgebreide talmudische geleerdheid, maar vreemdelingen in andere wetenschappen. Jakob Ascheri, naar zijn hoofdwerk meer bekend onder den naam van Ba' al hatturim 4) (1283-134o), een man, die bij de zwaarste beproevingen van het noodlot de grootste kalmte en gelatenheid bewaarcle en in de behandeling van den Talmud zijn levenselement vond, beeft zich een onsterfelijken naam verworven door de vervaardiging van een nieuwen godsdienst-codex Arban turim 5) geheeten. Deze codex bestaat uit vier afdeelingen en handelt uitsluitend over de wetten en bepalingen, die in onzen tijd nog ran toepa -ising zijn. Sedert Maimuni waren gedurende anderhalve eeuw de godsdienstbepalingen, vooral door de studien der Fransche en Duitsche scholen, zoozeer toegenomen en waren de meeningen over tallooze punten uit de godsdienst-practijk zoo uiteenloopend geworden, dat er inderdaad behoefte bestond aan een nieuw richtsnoer voor het Joodsche leven, zoowel voor leeken als voor rabbijnen. Voorzag dus R. Jakobs nieuwe codex in eene diep N T llxim rifnin s• nit7nm : - - 67 of "Ith4 6 ) Deze zijn : 4) . - 7PM rrithrl ,i7oe T 5) n'lltal13,7V1N TT : rr*, waarin de wetten aangaande ' het dagelijksch godsdienstleven, als : over de gebedsriemen, schouwdraden, den opmbaren eeredienst, den Sabbath, de feest- en vastendagen enz. behandeld worden. run rrif , besprktdvochifnmretulsachn,de spijswetten, het verbod van afgoderij en bijgeloof, de afzonderingswetten, de rouwceremonien, en voorts onderscheiden ethische plichten. Tr" p iN behelst de huwelijksplichten en de bepalingen bij de voltrekking en ontbinding van het huwelijk. Dernri behandelt het civielrecht. 8g gevoelde behoefte, wat geest, vorm en inkleeding betreft, 'evert hij ons een geschikten maatstaf ter beoordeeling van het standpunt, waarop de talmudische wetenschap zich toen beyond. Terwijl Maimuni zich uitsluitend aan den Talmud en de oudste talmudische bronnen had gehouden, vonden bij R. Jakob de wetsbepalingen en kleinste bijzondetheden daarvan, door alle latere autoriteiten tot op zijn tijd behandeld, eene plaats. Mai muni had dus het talmudisch Jodendom geteekend, R. Jakob het rabbijnsche. Al is ook R. jakobs Turim, wat den vorm betreft, volstrekt niet ontbloot van methodischen zin en een streven naar systematische behandeling, toch laat zich deze codex op verre na niet op een lijn stellen met dien van Maimoni des. Bij den laatste immers is het eene logische en systematische groepeering der b2ginselen en denkbeelden, die het geheel beheerscht en de richting aanwijst ; de volgorde daarentegen door R. Jakob in acht genomen, berust doorgaans op uiterlijke, met het wezen en de beteekenis der godsdienstbepalingen niet in verband staande onderscheidingen en schakeeringen. Een Pentateuch-commentaar, door denzelfden geleerde vervaardigd, heeft voor de zuivere. exegese van de heilige schrift geen waarde. Deze is meestal doorvlochten met letterspelingen en borekeningen van letterwaarden. De Piske haRosch X) in de meeste talmud-uitgaven opgenomen, worden hem ook toegeschreven. R. Juda Aschtfri, de opvolger zijns vaders als rabbijn van Toledo, gold, zelfs nog meer dan zijn broeder, als de grootste autoriteit. Hij hield zich voornamelijk bezig met de beantwoording van godsdienstvragen, die van alle zijden tot hem gericht worden. Een gedeelte dezer teschuboth is voor ons bewaard gebleven in Zichron Jehuda 2). Tot R. fakobs geleerde tijdgenooten behooren R. jerucham b. Meschularn, schrijver van belangrijke werken over ritualin 3) ; David Abudirham uit Sevilla, van wien een gewaardeerd werk over de orde, samenstelling en voorsdriften betreffende de gebeden en lofzeggingen 4); don Vidal Jomlob de Tolosa, gewoonlijk genaamd Rab ham/livid, naar zijn commentaar op een groot gedeelte van Maiinuni' s codex 5), waarin voornamelijk de bronnen van Maimuni' s halachoth opgegeven en deze laatsten tegen de aanmerkingen van Robed verdedigd worden, en eindelijk Simson b. Izak uit Chinon, schrijver van een methodologie des Talmuds 6 die onder de voortreffelijkste werken op dit gebied behoort. ), 1 ) ri"win ToD T D'Ilte'D T ;rim pin? 3) rnmi DIN ni-15111 4) 0111130 / 5) ;Int 1 1.3t 6) rvirril ••: • T - . T : • ': • • - TT en 90 De talmudstudie vond omstreeks dien tijd haar vertegenwoordiger in R. Nissim b, Ruben Gerundi (uit Gerona, bloeitijd 1340) tabbijn van Barcelona. Zijne novellen op een groot gedeelte van den Talmud, waarin vooral rekening gehouden wordt met de beslissingen van Alfassi en daarom bij de Halachoth van Alfassi gedrukt. alsook zijn commentaar van enkele tractaten, munten uit door helderheid en scherpzinnigheid. Hij was ook beroemd als prediker. Zijne voordrachten (deraschoth), vroeger alhoewel onjuist — een anderen gelijknamigen auteur toegeschreven, zijn in een zeer boeienden stijl vervat. In de rabbijnsche literatuur gold R. Nissim als een der laatste autoriteiten, die in den talmudischen kring met den naam Rischonitn 2 ) bestempeld worden, Terwijl de talmudische wetenschap in Spanje nog enkele voorname beoefenaars vond, leefden aan de andere zijde der Pyreneen, in Zuid.Frankrijk, drie inannen, wier werken in de geschiedenis der Joodsche wijsbegeerte niet van belang ontbloot zijn. Het waren Narboni, Kas_pi en Gersonides. Mozes b. josua uit Narbonne — van daar Narboni, ook wel Maestro Vidal (omstr. 1300-1362) genoemd voorzag de werken van eenige beroemde Arabische wijsgeeren (als : Averroes, Alghazzali) van verklaringen en schreef ook een commentaar van More, die evenwel bij de strenggeloovigen niet veel bijval vond en bovendien volstrekt niet altijd op helderheid kan Bogen, De tweede fozef Kaspi (omstreeks 1280-1340), zoo genoemd naar zijne geboorteplaats Argentiere, leidde, evenals vroeger ibn Ezra, een zwervend en avontuurlijk leven en had over bet algemeen met dezen scherpzinnigen denker veel overeenkomst. Hij was vol bewondering voor Maimuni, zelfs zoozeer, dat hij het betreurde, »dat hij niet in diens tijd geleefd had, of deze later geboren was." Zijne talrijke schriften, die alien te samen naar hem den naam Kele Kesef 3) dragen, bevatten meerendeels verklaringen of omwerkingen van de werken van Joodsche en Arabische wijsgeeren, waaronder ook een dubbelen commentaar op More, dien hij voor zijn zoon te Barcelona bearbeidde. Beide geleerden werden verre overtroffen door Levi b. Gerson, bij verkorting Ralbag 4 ) of naar zijne geboortestad Bae,:nols (in Provence) Leon de Bagnols genaamd (1268—omstr. 1344). Daze muatte evenzeer uit door een scherpen blik in Bijbel, Talmud en de philosophische vakken en door een ernstig, niets ontziend streven naar de m,#/tri 3) 1pp 4) rztri 91 zuivere, naakte waarheid als door zijne buitengewone veelzijdige kennis. Zijn vader R. Gerson ben Salomo, schrijver van een werk over de natuurwetenschappen I had hem, niettegenstaande de ban over de beoefening der wetenschappen uitgesproken was, eene veelzijdige ontwikkeling laten genieten. Gersonides nu trachtte het geloof met de wijsbegeerte te verzoenen. Hij ging tot dit doel met een zuiver critisch onderzoek en een onbevangenheid te werk, waarin hij wellicht Maimuni nog overtrof. Het boek, waarin zijn wijsgeerig systeem ontwikkeld en waarvan het gedeelte, dat over de astronomie handelt, voor paus Clemens 1/1 in het latijn vertaald werd, gaf hij den naam van strijd voor God 2 ). Behalve verklaringen van de geschriften van Aristoteles en Averroes schreef hij een uitvoerigen commentaar op verscheiden Bijbelboeken. Alhoewel zijn wijsgeerige richting onder die der Joodsche godsdienst-philosophen tot de meest vooruitstrevende behoort en daarom ook door vele strenggeloovigen sterk veroordeeld werd, maakte toch zijn Bijbelcornrnentaar veel opgang en vond groote waardeering, zelfs van den kant van uitstekende talmudisten. Daartoe droeg vooral bij de schoone stijl, waarin deze commentaar vervat is, alsook de zedekundige werken en vermaningen, die uit elk hoofdstuk geput en daaraan na de exegetische behandeling vastgeknoopt worden. HOOFDSTUK XXI. De treurige gevolgen van den zwarten dood. De inwendig toestand van het Duitsche Jodendom. Terwijl de Joodsche denkers in Zuid-_Prankrijh zich met hun wijsgeerige bespiegelingen bezig hielden en in Sj5anje de Joodsche geleerden zich onder vrij gunstige omstandigheden aan de studie van Talmud, casuistiek en ritualien wijdden, was de toestand van hun Duitsche broeders nog even treurig en hachelijk. Door de ruwheid van Germarde's lagere bevolking, het lage peil van ontwikkeling bij de hoogere standen en het aan waanzin grenzend fanatisme, waardoor alle kringen en klassen der maatschappij aangestoken waren, konden zich de Joden aldaar bijna niet herstellen van de rampen. waaronder zij gebukt gingen, Soms waren zij in verschillende deelen van het rijk in denzelfden tijd aan 1 ) umtOn 2) rintr_l"?7; 02 wreede vervolgingen blootgesteld, meestal wegens de ongerijmdste en bespottelijkste beschuldigingen. Onder het zwakke beheer van keizer Lodewijk van Beieren (1314-13 46) hadden de Joden in Elzas en Zwaben veel te lijden van eene bende boeren, die onder aanvoering van twee diep gezonken edellieden verwoestend en vernielend door het land trokken. Deze aanvoerders noemden zich naar den lederen band, dien zij om den arm droegen, armenleder. Eerst nadat Lodewijk een van hen had laten gevangen nemen en terechtstellen, hield deze Jodenjacht op (1336). Te gelijker tijd verspreidde zich in het Beiersche plaatsje Deggensdorf het gerucht, dat de Joden aldaar een hostie met doornen geprikt en met priemen doorstoken hadden, totdat er bloed uit te voorschijn gekomen was. Dit gewoon middeleeuwsch verzinsel was alweder voldoende, om het smeulend vuur aan te wakkeren. Onder aanvoering van een ridder Hartmann van Deggenburg overviel in genoemde stad de opgeruide bevolking de Joden, vermoordde en plunderde hen en meende nog een Gode welgevallig werk te verrichten, door van het geroofde goed een kerk te bouwen. Van Beieren sloeg de vervolging over naar de aangrenzende landen. Duizenden bezweken onder de hevigste folteringen en kwellingen ; even zoovelen maakten zelf een einde aan hun leven, om niet in de handen van het verdierlijkte gepeupel te vallen. Onder zulke treurige omstandigheden zagen zich de Joodsche gemeenten in Duitschland genoodzaakt, bij den keizer op cene betere bescherming aan te dringen. Zij namen daarvoor aan den anderen kant den plicht op zich, dat behalve de vele belastingen, waardoor zij reeds uitgemergeld werden, ieder, die het dertiende jaar bereikt had en in het bezit van ten minste twintig gulden was, eene jaarlijksche lijfbelasting van een gulden zou opbrengen (1342). Deze onteerende lijftol werd geheven, maar in hun toestand kwam volstrekt geene gunstige verandering. Weldra zouden zij zelf het zwakke en onbeduidende van den langs dezen weg gekochten steun ondervinden. Alle gruwelijke vervolgingen en vreeselijke menschenslachtingen, waarvan wij tot dusver melding gemaakt hebben, werden nog verre overtroffen door eene ontzettende Jodenvervolging, waarvan juist in het midden der 14de eeuw bijna alle landen van Europa getuigen waren. Verreweg de meeste Europeesche landen werden toen geteisterd door eene hevige pestziekte, die onder den naam van A zwarten dood" nog langen tijd in het geheugen bleef voortleven. Vele plaatsen stierven letterlijk geheel uit ; volkrijke steden werden op de helft harer bewoners gebracht, zoodat in twee jaar (1348-1350) bijna twee derde van Ettropees bevolking ten 93 grave gesleept werd. De omstandigheid nu, dat de Joden naar verhouding van de sterfte weinig te lijden hadden, was voor de toenmaals bijgeloovige Christenheid een grond te meer voor de ongerijmde beschuldiging, dat zij door vergiftiging van bronnen, wellen en groote rivieren, ja, van den geheelen dampkring, het vreeselijk ongeluk over hun andersdenkende natuurgenooten gebracht hadden. Hoe ongerijmder een leugen is des te eerder is de onnadenkende menigte geneigd, daaraan geloof te schenken. Zich geheel overgevende aan hare verblinde hartstochten, meende zij zelfs op de nauwkeurigste wijze ingelicht te zijn omtrent de personen door wie, de plaats vanwaar en de wijze waarop het vergif naar de verschillende landen overgebracht was. En waar nog eenige twijfel gekoesterd werd aan de juistheid van dit samenweefsel van allerlei opzettelijk verzonnen onmogelijkheden, daar werd deze spoedig opgeheven door de bekentenis, die den ongelukkigen slachtoffers van wreeden geloofshaat op de pijnbank afgeperst werd. In Zuid-.Frankrijk, waar de zwarte dood zich het eerst vertoonde, brak de verbittering tegen de Joden los. Eene geheele gemeente werd aldaar met mannen, vrouwen en kinderen, ja zelfs met de heilige schriften op een dag (Mei 1348) verbrand. Van daar breidde zich de vervolging uit van Catalonia en Aragon en ging als een verwoestende lavastroom over Savoye naar Zwitserland. Te vergeefs vaardigde paus Clemens V.I een bul uit, -waarin hij onder bedreiging van den ban ten strengste het vermoorden van Joden verbood of hen met geweld tot den doop te dwingen. Het pauselijk bevel vermocht de onzinnige beschuldiging van bronnenvergiftiging niet tot zwijgen te brengen. Alle Joden in de streek van Geneve werden tot den vuurdood gedoemd of ondergingen den doop. In Bazel werd de Joodsche gemeente naar een houten gebouw gevoerd, dat zich op een eilandje in den Rhijn beyond, en vond haar dood in de vlammen van dit gebouw. Maar nergens was de woede zoo groot als in het Duitsch-Roomsche rijk. Monniken en andere geestelijken trokken bij zwermen door bet land, ontblootten voor de oogen van het yolk bun lichamen, die zij met roeden, waaraan ijzeren nagels en pennen bevestigd waren, openreten en scheurden, dat het bloed lit de gap2nde wonden stroomde. Zij werden daarom geeselinonniken of flagellanten genoemd. Deze zelfkastijding moest dienen, om Gods toorn te verzoenen en de vreeselijke ziekte te bezweren, maar was tevens een doeltreffend middel, om het yolk nog meer in zijn bijgeloof te versterken en tegen de Joden te verbitteren. Overal werd gemoord in vrome razernij. De Joden vonden bij duizenden hun dood in het vuur of in het water of kwamen 94 op hun vlucht om door honger en gebrek, Wij zouden eene reeks van groote en kleine steden kunnen opsommen, wier Joodsche gemeenten aan het bijgeloof en de yolkswoede ten offer vielen. Onze pen schiet te kort, ook maar een van de vele treurige en afgrijselijke tooneelen van moord en verwoesting te beschrijven. Het zou zeker den lezer menigen traan afpersen. Wel waren er enkele verstandige en edeldenkende mannen, die niet het minste geloof aan de waanzinnige beschuldiging hechtten en de Joden in bescherming wilden nemen tegen het opgezweepte yolk. Tot hen behoorden o. a. de raadsheeren van Straatsburg en van Keuten. Maar zij bleven machteloos tegen de dolle woede van duizenden inwoners. Zij moesten te Straatsbnrg met eigen oogen toezien, hoe de geheele gemeente, 1800 zielen sterk, naar de Joodsche begraafplaats gesleurd en op een mijt tot den laatsten man toe verbrand werd (Februari 1349). Onder de vele gemeenten van Duitschland en Oostenrijk. die aan de vreeselijke vervolgingen ten prooi vielen, was ook die van Worms, de oudste Joodsche gemeente in Duitschland, waar bijna allen door eigen hand omkwamen, doordien zij de huizen boven hun hoofden in brand staken (Maart), Ook in Noord-Duitschland bleef den Joden, die aldaar slechts weinig in aantal waren, de algemeene vernieling niet gespaard. In Weenen maakten alle leden der Joodsche gemeente op aansporing van den rabbijn in de synagoge een einde aan hun leven, voordat zij in de handen hunner vervolgers vielen. Zoo stroomde in alle deelen van het Duitsche rijk het bloed van tallooze Joden ; werd overal het angstgeschrei vernomen der vrome martelaren, die deels onder het zwaard vielen, deels op den brandstapel den laatsten adem uitbliezen, of zich zelf van het leven beroofden. Van het Zuiden des lands tot llanover en Brandenburg en van het Westen tot Glogau en Kalisch vertoonden zich dezelfde gruwelijke tooneelen. Zelfs in Brabant, waar godsdienstige onverdraagzaamheid een bijna vreemd verschijnsel was, deinsde men niet terug, de hand aan de Joden te slaan. In Brussel werden zij (ongeveer 500) langs de straten gesleurd en sobarna vermoord. Eveneens vielen er in Leuven slachtoffers. Ook in Polen bleven de Joden niet geheel gespaard, maar werden toch door koning Casimir den Grooten met kracht in bescherming genomen. Door de telkens terugkeerende vervolgingen, maar vooral ten gevolge van de laatste ramp waren verscheiden streken van Duitschland bijna geheel van Joden verlaten. Hun vermogen deelden de steden met de landheeren onderling. Maar al spoedig merkte men de nadeelige gevolgen van het gemis aan Joden, te meer nog, onidat tijdens het woeden 95 van den zwarten dood handel en verkeer geheel stil gestaan hadden en de Europeesche landen over het algemeen vrij verarmd waren. Zoowel vorsten als stedelijke • overheden haastten zich dan ook, hen weder in hun gebied op te nemen, niettegenstaande zij uit de meeste plaatsen voor honderd jaar, soms zelfs nog voor een langeren tijd verbannen waren. Op den rijksdag te Neurenbers- (1355), waar een soort grondwet voor het Duitsche rijk vastgesteld werd, gaf keizer Kaael IV den keurvorsten verlof, weder Joden in hun gebied toe te laten. Om hen tegen de geweldenarijen van het lagere yolk in bescherming te nemen, wees men hun afzonderlijke en afgesloten wijken ter bewoning aan. Deze bescherming sproot evenwel niet voort uit menschenliefde, maar was slechts eigenbelang. Men wilde hen hierdoor slechts in de gelegenheid stellen, zich te herstellen en weder schatten te verzamelen, ten einde zich zelf daarmede later te verrijken. De Joden zouden naast zoutgroeven en metaalmijnen voor de wereldlijke en geestelijke vorsten slechts dienen als een bron van inkomsten. Alhoewel de Duitsche Joden niet ongevoelig waren voor de vernederingen, waaronder hun het verblijf toegestaan werd, gevoelden zij zich toch weder gelukkig, dat zij ten minste in de gelegenheid waren hun dooden te begraven in den bodem, waar het gebeente van zoovelen hunner beroemde voorzaten rustte, en dat zij zich in het gebed konden vereenigen. Liefde voor God, diep gevoelde eerbied voor alles wat met hun geloof samenhing en innige gehechtheid aan hun tradition hadden hen staande gehouden te midden hunner diepste ellende en schonken hun ook thans de kracht, om met gelatenheid hun sinaad te dulden. Het Jodendom nit het ghettoverdient dan ook in de hoogste mate onze bewondering, onzen eerbied. Want daar vertoonde het zich in den vollen glans zijner schoone idealen. En deze idealen redden onze vaderen voor vertwijfeling ; deden hen met kalmte den last torsen, waaronder zij gebukt gingen ; stortten heelenden balsem in de telkens opengereten wonden. In de genioedelijkheid en innigheid van het reine familieleven, in de huweliikstrouw, de ouderliefde, de oprechte broederlijke deelneming in tijden van treurigheid en van vreugde, de algemeene toewijding aan de gemeentebelangen, in deze en dergelijke Joodsche deugden vonden zij zalige tevredenheid en eene vergoeding voor hun uitsluiting uit de groote maatschappij. Leed ook hun uiterlijke beschaving veel door de afzondering, waartoe zij gedoemd waren, daarentegen stonden zij in innerlijke beschaving, in verheffing van geest en gemoed, in het reine en heilige gemoedsleven oneindig hooger dan de overige bevolking. Hun geest info:len zij door de studie 96 van den Bijbel, hun dorst naar kennis bevredigden zij door te putten uit de altijd wellende levensbron der heilige geschriften. De Joodsche wetenschap schonk hun verademing en nieuwe levenskrachten. Intusschen spreekt het van zelf, dat ,in deze ongelukkige tijden de talmudstudie zich niet meer tot de hoogte van weleer verheffen, noch over het algemeen de Joodsche cultuur in een bloeienden staat verkeeren kon. De zwarte dood met zijne treurige gevolgen van Jodenslachtingen en Jodenverdrijvingen had zulk eene geestelijke armoede veroorzaakt, dat mannen, toegerust met eene hoogst gebrekkige kennis tot rabbinale functien toegelaten werden. In het wezenlijk belang des Jodendoms wilde een rabbijn van groot aanzien, Mar ben Baruch Hallevie nit W eenen (bloeitijd 137o), hieraan een einde maken, Hij stelde vast, dat voortaan niemand meer tot eene rabbinale waardigheid toegelaten zou. worden, die niet vooraf op grond zijner bekwaamheden den graad van More ') verworven had De letterkundige werkzaamheid der Duitsche rabbijnen uit de 14e en 15 e eeuw bepaalde zich hoofdzakelijk tot het vervaardigen van uittreksels uit grootere halachische compendien, waarin tevens de gemeentelijke gebruiken (minhagim 2) opgenomen werden. De voornaamste schrijvers van dusdanige werken zijn : Izak ben Mar nit Duren, wiens boek Scha' are Jura 3), door latere geleerden hoog geschat werd ; Alexander Susslein, wiens Agpuz'a 4 door lateren vaak geciteerd wordt ; Eisak Tirnau, die in zijne Minhagi nz de synagogale gebruiken van Hongarije en Moravie beschreef wiens leerlingen zich weder op eene en R. Jakob meer grondige talmudstudie begonnen toe te leggen, Deze laatste,_ meer bekend onder den naam M aharil 5) (gestor ven omstr. 1427), stond zoowel wegens zijne innige vroomheid als talmudische geleerdheid bij het geheele Duitsche Jodendorn in groot aanzien, zoodat van alle kanten rabbinale vragen tot hem gericht werden. Zijn voornaamste werk Sefer H ainmaharil of Minhagiin , na zijn dood door een zijner leerlingen geredigeerd, bevat de voorlezingen, door hem over synagogale en huiselijke gebruiken gehouden 6 Ook in Fr ankrijk, waar meer dan twee eeuwen van Raschie tot op de laatste Tosafisten de talmudstudie zeer gebloeid had, heerschte onder de teruggekeerde ballingen groote onwetendheid. Het was namelijk door de bemoeiin_ ) ). I) min 2) = rirz T 3) N117 • 5 ) )// nrc lirr) 4 ) x7le • 6 ) Naar beweerd wordt heeft Maharil veel zorg gewijd ook aan het behoud en de vaststelling van de synagogale melodie01. 97 . gen van een zeer ontwikkelden en beschaafden Jood, Manessier de Vesou, die bij koning Karel V grooten invloed bezat, den uit .Frankrijk verdreven Joden toegestaan, naar hun vaderland terug te keeren (1360), en dat nog wel onder betrekkelijk zeer gunstige voorwaarden. Zij konden zich overal metterwoon vestigen, niochten huizen en landerijen bezitten en kregen een opperrechter uit koninklijken bloede, die hun belangen had te behartigen. Het spreekt van zelf, dat zij deze privilegien zeer duur betalen moesten en tot hooge belastingen en lijftollen verplicht waren. Om de Joodsche wetenschap uit haar vervallen staat op te richten, werd den rabbijn Mattisjahu b. Jozef Provenci toegestaan, te Paris eene talmudische leerschool te stichten, waar jonge rabbijnen gevormd werden. Deze school nam spoedig in bloei toe. Maar haar bestaan zou slechts van korten duur wezen, De haat, dien men den Joden toedroeg, maar onder het bestnur van Karel V niet had durven aan den dag leggen, brak na diens dood (1380) met des te meer verbittering en grirrimigheid los. Deze nam nog toe, doordien de Joden, door wie de uitgeputte staatskas zooalS gewoonlijk gevuld moest worden, van hun kant met onverbiddelijke strengheid tegen hun Christelijke schuldenaren optraden. Deze laatsten waren niet genegen, hun schulden te betalen, die door de hooge - rente, waarop het den Joden toegestaan was te leenen, zeer aangegroeid waren. Zij trachtten nu door allerlei valsche beschuldigingen de verbittering tegen de Joden nog meer aan te wakkeren, zoodat het eindelijk op een volksoproer uitliep, waarbij verscheiden Joden gedood, velen van hun vermogen beroofd en een groot aantal schuldbrieven vernield werden. Van de zonen van Manessier vonden bij dit oproer enkelen den dood ; de anderen verarmden geheel en verloren daardoor al hun invloed. De koning nam de Joden nog zooveel mogelijk in bescherming, maar kon niet verhinderen, dat ook in andere plaatsen buiten Parijs oproeren tegen hen uitbarstten. Hun toestand werd al hachelijkere Toen nu op zekeren dag een gedoopte Jood spoorloos verdwenen was, verbreidde zich op sommige plaatsen het gerucht, dat de Joden hem uit wrack omgebracht, op andere, dat zij hem uit dweepzucht naar het buitenland gevoerd hadden, om hem niet geweld tot het Jodendom terug te brengen. Thans kende de verbittering geen grenzen meer. Men wist eindelijk den zwakken vorst te bewegeen. dat deze zijn toestemming- gaf tot de verdrijving der Joden. Het bevel tot hun verbanning uit geheel Frankr/k werd op den Grooten Verzoendag afgekondigd (17 Sept. 1394), terwijl alien in de synagogen hun gebeden tot God opzonden. Karel VI was hun evenwel persoonlijk volstrekt niet ongeMos. Gesch. III 7 98 negen. Hij gelastte den prevot van Parijs en den gouverneurs der provincien te zorgen, dat zij ongedeerd het land konden verlaten en hun zooveel mogelijk behulpzaam te zijn bij het invorderen van bun schulden. In de landstreken, die niet tot de Fransche kroon behoorden, maar leenen waren van den Duitschen keizer (Dauphine, Provence en Arelat), mochten zij blijven wonen, Ook de pausen van Avignon duldden hen in den kleinen kerkelijken staat Venaissin en in de twee grootere steden Avignon en Carpentras. Vele ballingen begaven zich dan ook daarheen, waar zij door hun broeders gastvrij opgenomen werden, De meesten zochten evenwel nieuwe woonplaatsen in Duitschland en liafie. HOOFDSTUK XXII. Treurige lotsverandering van het Castiliaansche Jodendom 1340 —1369. In Castifie, waar de zwarte dood insgelijks vreeselijk gewoed en vele aanzienlijke mannen, onder welke ook den koning Alfonso XI, weggerukt had dacht er evenwel niemand aan, de Joden als de oorzaak daarvan aan te klagen. Geene stem verhief zich tegen hen. De heldere zon van koninklijke genade en welwillendheid, die de Castiliaansche Joden onder Alfonso's bestuur beschenen had, schitterde nog voor het laatst onder diens zoon en opvolger Pedro, bijgenaamd de wreede (1350-1369). Mn zijn hof verkeerden vele Joden, waarvan don Samuel Abulafia zijn vol vertrouwen bezat, dien hij op aanbeveling van zijn minister Juan Albuqerque tot zijn schatmeester benoemd had, zonder zich te bekommeren om het besluit van de Cortez, dat den Joden geen hooge staatsambten meer opgedragen zouden worden. Toen hij voor de eerste maal de Cortez van Valadolid opende (1350 en tot hem een schriftelijk verzoek richtte, om de zelfstandige rechtspleging der Joden op te heffen, antwoordde hij, dat dezen als een zwak en weerloos yolk bijzondere bescherming behoefden en dat wellicht door Christelijke rechters hun belangen niet naar behooren behartigd zouden worden. Don Pedro leefde in voortdurende spanning met zijn hovelingen en den Spaanschen adel, omdat deze hem gaarne Vooral de Joodsche gemeenten van Toledo en Sevilla werden zwaar geteisterd door deze zware ziekte, I) 90 in het huwelijk zagen treden met Blanche, eene dochter van den hertog van Bourbon, terwijl hij zijne liefde geschonken had aan eene schoone adellijke jonkvrouw Maria de Padilla. Don Samuel legde veel ijver aan den dag voor de laatste, wellicht omdat hem bekend was, dat Blanche den Joden niet genegen was en dus 's konings huwelijk met deLe prinses voor hem zelven in het bijzonder en voor zijne geloofsbroeders in het algemeen nadeelige gevolgen kon hebben. De verdeeldheid nam steeds toe en werd bovendien bevorderd door de wanverhouding tusschen den jongen koning en zijn halfbroeder, den ridderlijken Hendrik van Trastamara. Het kwam eindelijk tot een burgeroorlog, De Joden bleven aan de zijde van hun koning, Hierdoor steeg Samuel bij hem in aanzien en gunst boven alle granden van het rijk. Deze nu maakte van zijn grooten invloed een veelvuldig gebruik ten gunste zijner geloofsgenooten. Ilij bevorderde velen van hen tot hooge ambten en gewichtige betrekkingen, behartigde hun stoffelijke belangen, liet in het land verscheiden synagogen bouwen en zelfs eene zeer prachtige in Toledo') (1357), kortom, phij zocht," zooals een tijdgenoot van hem getuigt, z het beste voor zijne broeders." Het Spaansche Jodendom droeg hem dan ook zeldzame liefde en grooten eerbied toe. De bewondering ging zelfs zoover, dat menigeen geloofde, dat met zijn optreden het begin van den Messiaanschen tijd aangebroken was. Tegen dit dwaalbegrip echter trad vooral de reeds genoemde rabbijn R. Nissim of Ran met kracht in zijne predikatien te velde. Het spreekt intusschen van zelf, dat het Samuel, een man van zulk eene onbegrensde macht, van groote rijkdommen en bovendien een noon van het Jodendom, die wellicht op eene te veel in het oog loopende wijze zijne geloofsbroeders boven anderen begunstigde, niet aan geheime en openlijke vijanden ontbrak. Nijd en wangunst omringden hem van alle kanten. Zelfs eenige Joden uit Toledo moeten hem uit naijver bij den koning aangeklaagd hebben, dat hij zich ten Deze synagoge, die nog heden ten dage als Katholieke kerk een sieraad van Toledo vormt, was deels in Moorschen, deels in Gothischen stijl gebouwd. Verschillende opschriften, in de muren aangebracht, verkondigen den roem van den vorst Samuel, z dien God gunst had laten vinden in de oogen van don Pedro". Ook 's konings naam prijkt met groote letters in dit Godsgebouw, als wilde men daardoor wijzen op de goede verstandhouding tusschen den vorst en zijne Joodsehe onderdanen, Mon. Gesell. III 7* 100 koste van diens vermogen onmetelijke rijkdommen verworven had. Zoo spanden velen tegen hem samen en hoopten op zijn val. Don Pedro schonk eindelijk geloof aan de aanklachten van Samuels haters. Hij liet onverwacht diens geheel vermogen in beslag nemen en hem bovendien in den kerker opsluiten, waar hij ten laatste onder zware folteringen op de pijnbank den geest gaf (136o). Evenwel bleven ook na Samuels gewelddadigen dood de Joden hun koning getrouw en beloonde deze van zijn kant hun gehechtheid op schitterende wijze. Daardoor moesten zij deelen in den haat zijner vijanden, die nog toenam door den dood van Blanche, met welke de koning eindelijk tegen zijn wil in het huwelijk getreden was. Zij was op don Pedro's bevel om het leven gebracht en al spoedig was men geneigd te gelooven, dat ook 's konings Joodsche gunstelingen in deze zaak betrokken waren. • Don Pedro's halfbroeder Hendrik sloot intusschen een bondgenootschap met de Bourbons in Frankrijk, die den dood van Blanche wilden wreken, en vatte eindelijk, bijgestaan door Fransche hulptroepen onder den dapperen Bertrand du Guesclin, de wapens tegen hem op. Er volgde thans een langdurige, bloedige en wisselvallige oorlog, waardoor ook verscheiden Joodsche gemeenten, die nog altijd haar vorst getrouw bleven, veel te lijden hadden. De Joden hielden de poorten gesloten voor Hendriks troepen en verdedigden de vestingen tot het uiterste. In Burgos boden zij geruimen tijd tegenstand, totdat zij eindelijk moesten zwichten voor de overmacht van Fransche en Engelsche strijders, welke laatste eveneens onder aanvoering van den prins van Wales, of naar zijn wapenrusting de zwarte ,prins genaamd, Hendrik ter zijde stonden. De gemeenten van Villadiego en Aguilar werden door hen geheel uitgemoord. Het meest echter had de gemeente van Toledo te lijden. Aldaar heerschte door het langdurig beleg zulk een zware hongersnood, dat men zich voedde met het perkament van de gewijde geschriften sommigen zelfs zich wilden verzadigen aan het vleesch hunner kinderen. Eindelijk bleef Hendrik overwinnaar in een beslissenden veldslag, waarbij don Pedro het leven verloor 369). De vijanden der Joden vernamen dit bericht met luid gejubel. De Joden daarentegen vervulde het met diepen weemoed, te meer, omdat zij zich over het algemeen in zeer benarde omstandigheden bevonden. De grootste gemeente van Casiilie, Toledo, ' de kroon van Israel" gedurende de middel• eeuwen, telde na het beleg niet zooveel honderden als te voren duizenden. De rest van het Castiliaansche Jodendom was door plundering en brand chatting van vriend en vijand zoo goed als tot den bedelstaf gebracht. Niet weinigen 101 hadden zich uit vertwijfeling in de armen van het Christendom geworpen. 3 De droevige voorteekenen," zoo schreef een ooggetuige in zijne treffende schildering van dien rampzaligen tijd", van het Messiaansche verlossingswerk waren overal zichtbaar, maar de Verlosser verscheen nog niet." HOOFDSTUK XXIII. Innerlijke verzwakking van het Spaansche Jodendom. Zijne vervolging en diepe ellende. 1369 —1391. De bezorgdheid, waarmede de Joden het bestuur van Hendrik II de Trastamara (1369-1379) te gemoet gezien hadden, verwezenlijkte zich echter niet in alle opzichten. Wel vaardigde hij, door de Cortez daartoe genoopt, twee voor hen zeer vernederende besluiten uit : dat zij den smadelijken Jodenlap moesten dragen en niet meer bij hunne Spaansche namen genoemd mochten worden, maar hij was tevens openhartig genoeg te bekennen, dat hij de trouw, door de Joden hun koning tot den dood toe bewezen, op zeer hoogen prijs stelae. Evenmin als zijne voorgangers, kon hij hun talenten missen en droeg don Jozef Pichon en Samuel Abarbanel, beiden uit Sevilla, gewichtige ambten op. Het Spaansche Jodendom kon evenwel thans niet meer met fierheid en trots wijzen op mannen, die naast •eene hooge staatkundige waardigheid ook de belangen van den godsdienst en van de Joodsche wetenschap met hart en ziel voorstonden, Zij bezaten niet meer dien zielenadel, waardoor zij, evenals weleer, voor hun broeders tevens geestelijke leiders waren, rabbinale functi&I verrichten en de Joodsche letterkunde met belangrijke geschriften verrijkten. 3 De adellijke Joden," zoo schrijft Salomo Alarni in zijn vermaningsbrief 1), A bouwen zich thans meestal paleizen en rijden met een kostbaar gespan ; hun vrouwen en dochters kleeden zich in vorstelijk gewaad. Maar voor den godsdienst zijn zij onverschillig geworden, de bescheidenheid verachten zij, handenarbeid haten zij en- beminnen de luiheid. Zij verzadigen zich aan heerlijke spijzen, terwijl de mannen, die zich aan de studie der Leer wijden, hun leven met zeer sobere spijzen moeten onderhouden." Naast de geestelijke noln n"ux 101 verlamming, waaraan het Jodendom begon te lijdzn nam ook nijd en wangunst in eigen boezem al meer en meer toe. Terwijl vroeger de Joodsche staatslieden bij hun broeders in de hoogste achting stonden, deinsde men thans niet terug, Samuel Abarbanel van bedrog en smokkelarij aan te klagen. Hij werd tot eene geldboete veroordeeld, maar behield toch zijn aanzien zoowel bij den koning als bij de Christelijke bevolking van Sevilla. Mcn ging nog verder. Op den kroningsdag van Hendriks opvolger don Juan I (1379), richtte een Joodsch gezantschap het verzoek tot den jongen vorst, een gevaarlijk man, wiens naam men verzweeg, uit den weg te mogen ruimen. De koning gaf op aansporing van zijne raadslieden, die — naar beweerd words omgekocht waren, zijne toestemming en onderteekende het hem voorgelegde stuk. Een Joodsch gerechtshof voltrok nu het doodvonnis aan Pichon, wiens dood algemeene verontwaardiging wekte en niet het minst den jongen koning pijnlijk trof. Hij wreekte den dood van den edelen raadsman zijns vaders, ontnam den Joodschen rechtbanken de bevoegdheid om lijfstraffelijke rechtspleging te voeren, Behalve door de vernederende bepalingen en de beperking hunner rechten . werden de Spaansche Joden diep getroffen door het verlof, dat reeds Hendrik 11 op aansporing der geestelijkheid gegeven had, om met hen openbare godsdienstdisputen te houden, ja hen zelfs daartoe te dwingen. Twee gedoopte Joden reisden o. a. van de eene naar de andere plaats en trachtten overal hun voormalige stamgenooten voor hun nieuw geloof te winnen. Te Avila werden de Joden genoopt, een zoodanig dispuut in de synagoge bij te wonen. Alhoewel het dezen rondreizenden apostaten in hun zielenjacht al heel ongelukkig ging, achtte men het toch van den kant der Joden niet overbodig, de zwakke zijde van het Christendom bloot te leggen en de aanvallen tegen het Jodendom, gegrond op verschillende Schriftuurplaatsen, te weerleggen. Zoo verscheen van Mozes Cohen Tordesillas (1374) een werk, geheeten tot bevestio'cring in het geloof 1) behelzende een samenspraak tusschen een Jood en een Christen, Schem-sob b. Schaprut gaf een verslag van het dispuut, dat hij met den kardinaal Pedro de Luna — later pans Benedictus X — te Pompeluna gehouden had, onder den naam van proefsteen 2). Ook vertaalde hij de vier evangelien in het Hebreeuwsch, met bijvoeging van verschillende, vaak hekelende opmerkingen. , 1 ) ruitxm nu/ T 7: T 7 I .. ' 103 Sleclits twee mannen traders in dien tijd van geestelijk en wetenschappelijk verval zoowel door hun karakter als hunne talenten op den voorgrond. Het waren Chasdai Crescas en Izak b. Schescheth. Beiden leefden in het koninkrijk Arragon, waar onder don Pedro IV en Juan I de toestand der Joden gunstiger was dan die hunner broeders in Castilie. Chasdai Crescas lit Barcelona (omstr 134o-141o), leerling van R. Nissim, verkeerde veel aan het hof van Juan I, door wien hij in gewichtige aangelegenheden dikwijls geraadpleegd werd, en was ook bij de granden van Arragon zeer gezien. Zijn helder en diep doordringend verstand stelde hem in staat, naast den Talmud ook de wijsbegeerte met succes te beoefenen. Met de verschillende philosophische stelsels was hij geheel vertrouwd, maar desniettemin vormde de overtuiging van de verhevenheid des Jodendoms den grondslag zijner wijsgeerige bespiegelingen en beschouwingen, die hij eerst tegen het einde van zijn leven uitwerkte in een belangrijk geschrift, dat hij het licht Gods ') noemde. Daar hij zich geheel trachtte los te maken van de Aristotelische wijsbegeerte, die alle Joodsche denkers der middeleeuwen, en niet het minst Mairnuni, beheerscht heeft, moest hij van zelf, niettegenstaande den grooten eerbied, welken hij voor den geleerde van .Fostat koesterde, met verscheiden gewichtige punten uit diens More in botsing korner). Hij zette dan ook zijne bedenkingen uiteen in het zoo even genoemde werk. Naast diepe en grondige geleerdheid bezat Crescas een zeer beminnelijk karakter. Hij was een vriend in den nood en een steun voor zijne lijdende geloofsgenooten, die juist in deze dagen behoefte hadden aan troost en bemoediging. Zijn vriend en medescholier R. Izak b. .Schescheth Barfat 2) (1336-1468), achtereenvolgens rabbijn in Saragossa, Valencia en Tortosa was hem • in karakter gelijk, maar vormde eene schrille tegenstelling met hem in geestesrichting. Deze had een afkeer van de wetenschap, vooral van de natuurkunde en wijsbegeerte, en naderde dus in dit opzicht meer tot het standpunt van Ascheri. Op het gebied van Hebreeuwsche taal en Bijbelexegese miste men in dien tijd alle oorspronkelijkheid. Men hield zich toen veel bezig met ibn Ezra's geschriften, waarop supercommentaren vervaardigd werden. Ook de bron van de Hebreeuwsche podzie was zoo goed als opgedroogd. Intusschen nam zoowel door de godsdienstdisputen als door den geest van onverdraagzaamheid, dien de predikatien der Christelijke priesters ademden, de Jodenhaat al meer 11K trri 104 en meer toe. Reeds lang benijdde men de Joden wegens hun rijkdom. De wangunst kreeg nog nieuw voedsel door de uitspattingen, waaraan zich velen hunner schuldig maakten. De verbittering nam steeds toe en brak eindelijk los, nadat de elfjarige Hendrik III (1390-1406), zoon van don Juan I, den troon van Castile? beklommen had. Toen op zekeren dag (15 Maart 1391) de dweepzieke monnik Fernando Martinez als naar gewoonte te Sevilla tegen de Joden predikte en zijne hoorders uit naam van den godsdienst aanspoorde, dit gehate yolk te verdelgen of met geweld in de armen van het Christendom te werpen, gaf het opgeruide yolk aan deze roepstem gehoor. Het doodde vele Joden en dreigde zelfs het hoofd der politie met den dood, zoo hij hun bescherming zou verleenen. Nog gelukte het de regeering, het oproer, dat reeds een ernstig karakter begon aan te nemen, te dempen. Maar daar Fernando niet ophield met zijne opruiende redevoeringen, was de rust maar van korten duur. Ongeveer drie maanden later brak in Sevilla een Jodenvervolging uit, die in wreedheid en bloeddorstigheid alle vorige overtrof, waarvan het Spaansche schiereiland getuige geweest was. Het grootste Teel van Sevilla' s talrijke Joodsche bevolking werd gedood en de overgeblevenen behielden bun leven door zich te laten doopen en het Christendom den eed van trouw te zweren. Onder deze behoorde ook Samuel Abarbanel, die den naam van Juan de Sevilla aannam. Het schandelijk voorbeeld van Sevilla vond onmiddellijk navolging. De vervolging breidde zich uit over Castilie, Arragon en Catalonia, ja, zelfs op ,het eiland Mallorca stond de bevolking tegen de Joden op. Bij stroomen vloeide het bloed der vermoorden ; vrouwen en dochters werden onteerd en vervolgens als slavinnen verkocht ; de aanzienlijkste mannen langs de straten gesleurd, totdat zij den geest gaven. Het scheen alsof de laatste vonken van menschelijk gevoel bij de woestelingen uitgedoofd waren. Ongeveer zeventig gemeenten waren in den tijd van drie maanden in de diepste ellende gestort. Van sommige bleef zelfs geen spoor over, daar zij geheel uitgemoord werden. Onder de vele martelaren worden ook vermeld eenige nakomelingen van Ascheri en de eenige zoon van Chasdai Crescas, welke laatste bovendien van zijn geheel vermogen beroofd werd. Zoo was de fierheid en de trots der Spaansche Joden verdwenen en verkeerden zij in denzelfden treurigen toestand als hun broeders in Duitschland, waar het zaad van geloofs- en rassenhaat nog altijd welig voortwoekerde en de vervolgingen, brandschattingen en jodenslachtingen aan de orde van den dag bleven. In Prow, waar eenige Joodsche kinderen, die . juist aan het spelen 1 05 waren, toevallig een voorbijgaanden geestelijke met zand wierpen, meende het vrome gepeupel, de beschimping van den priester door een bloedbad te moeten verzoenen (1389). Eenige duizenden Joden werden gedood, de synagoge verbrand, zelfs de lijken uit de graven gesleurd. Keizer Wenzel bleef doof voor de klachten der Joden. In plaats van hun bescherming te verleenen, vaardigde hij een bevel uit, dat de Christenen hun schulden aan de Joden niet behoefden te betalen, snits zij daarvan slechts een ten honderd in de staatskas stortten (139o). De Spaansche Joden, wien de zon van voorspoed bijna onafgebroken beschenen en het geluk steeds toegelachen had, die van de komst der Arabieren op het Pyreneesche schiereiland met de overige bevolking gelijk gestaan en met haar op elk gebied van wetenschap in edelen wedijver gekampt hadden, gevoelden juist daarom nog meer de bitterheid van het noodlot dan hun geloofsgenooten in andere landen, waar den Jood nimmer de volledige rechten van staatsburger ten deel gevallen waren. En toch waren de bloedige tafereelen op het einde der 14de eeuw nog .slechts het begin van het lijden onzer geloofsgenooten op het Iberische schiereiland, dat eerst zou eindigen met hunne verdrijving van het Pyreneesche schiereiland op het einde der volgende eeuw 1). I) Ongeveer terzelfder tijd verloor ook het Karaisme, dat gedurende de middeleeuwen nog eenige sporen van leven vertoond had, alle beteekenis. In Constantinopel was o. a. eene Karaietische gemeente, die nog enkele geleerde mannen voortgebracht heeft. Zooals vroegere Karaietische geleerden vervaardigden ook deze talrijke werken, waarvan veel door den druk verspreid is, maar wellicht nog meer in handschriften in verschillende beroemde bibliotheken van Europa, vooral in die van Leiden, bewaard is. In de eerste helft der I 2 de eeuw leefde in Constantinopel de reeds (zie bl. 27) vermelde Juda b. Elia Haddassi, waar hij zich vestigde, nadat zijne geboortestad Jeruzalem door de kruisvaarders veroverd was. Zijne veelzijdige kennis blijkt uit zijn werk LizieN of O T,Bri, dat een vijandigen geest tegen het Rabbanietisch Jodendom ademt. In de 13 de eeuw waren de voornaamste Karaietische gemeenten behalve in Constantinopel, in Kahira en Sulehat in de Krim. In laatstgenoemde stad werd geboren Aron b. fozef (1270-1300), schrijver van een uitvoerigen Peutateuch-commentaar ('rizn, waarin hij dikwijls ibn Eza bestrijdt), waarnaar hij ook weld io6 HOOFDSTUK XXIV. Gevolgen van de in het vorige hoofdstuk beschreven ramp. 1391-1415. De gruwelijke vervolging, waarvan bijna de meeste Spaansche provincien getuigen geweest waren, had vele Joden genoodzaakt, zich in de armen van het Christendom te werpen. De meesten evenwel gingen hiertoe slechts in schijn over en bleven, onder het masker van geloovige Katholieken, getrouwe aanhangers van het Jodendom. Hoe meer zij het geloof der vaderen inoesten verloochenen, des te inniger bleven zij daaraan gehecht, als aan een kostbaar kleinood, dat men hun met geweld wilde ontrukken. Deze met geweld tot het Christendom bekeerde Joden, Anusim of Marranos genoemd, waren dan ook volstrekt geen aanwinst voor de kerk. Integendeel, zij brachten haar in voortdurende verlegenheid, zoodat zij eindelijk gedwongen werd, door het monster van de inquisitie de ongeloovige ketters te vervolgen en hen bij duizenden aan den vuurdood prijs te geven. Reeds van den beginne of stelde de Christelijke bevolking dan ook weinig vertrouwen in de oprechte vroomheid der marranos, die op de eerste de beste gelegenheid wachtten, om zich van hunne schijnbelijdenis los te rukken. Velen hunner begaven zich naar de Moorsche landen, wier bewoners verdraagzamer waren dan de Christenen. Ook van de Joden staken tijdens de vervolgingen van het jaar 1391 velen de straat van Gibraltar over en zochten, evenals tijdens het beheer der WestGothen, nieuwe woonplaatsen in Noord-Afrika. Onder de vluchtelingen behoorde de vroeger genoemde R. Izak b. Seheseheth, die tot opperrabbijn van Tlemsen en later van Algiers benoemd werd, alwaar hij na een zegenrijke werkter onderscheiding van Aron b. Elia, bawl hammibchor genoemd wordt. Aron ben Elia (130o-1369), afkomstig uit Kahira, begaf zich op mannelijken leeftijd naar het Byzantijnsche rijk en vestigde zich in Nikomedie. Van zijne belezenheid in de Kargetische, Rabbijnsche en philosofische literatuur getuigen zijne werken• :r; een .• wijsgeerige verhandeling over de leerstellingen van het Karaisme, tip tal over diens geboden en ritualien en rinIn lnz, een /- Pentateuch-commentaar. 1 ) IT013K • t67 zaamheid in hoogen ouderdom stierf. Zijne teschuboth hebben groote beroemdheid verkregen, evenals die van zijn opvolger R.. Simon h. Tsenzach Duran '). Deze was afkamstig nit Mallorca, waar hij tijdens den opstand tegen de Joden van zijn geheel vermogen beroofd en tot zulk eene armoede gebracht werd, dat hij zich voor zijne rabbinale waardigheid liet bezoldigen, iets, wat tot dusver in de Spaansch-joodsche gemeenten niet gebruikelijk geweest was. Tot in hoogen ouderdom ( 1 444) bekleedde hij het rabbinaat van Algiers, in welke waardigheid hem zijn zoon Salomo Duran (gest. 1467), een vurig bestrijder van de Kabbala, opvolgde. Zoowel van hem 2) als van zijn vader 3) en beide zonen 7'semach en Simon bestaan zeer gewaardeerde responsen-verzamelingen. Ook Portugal toonde zich niet ongenegen jegens de Spaansche vluchtelingen. Zij hadden dit hoofdzakelijk te danken aan den invloed van den toenmaligen opperrabbijn don Mozes Navarro, tevens lijfarts van koning Juan I van Portugal. Onder de gedoopten bevonden zich echter ook, die reeds als Joden hun geloof geene oprechte liefde toegedragen hadden en dit dus zonder eenig gemoedsbezwaar konden afzweren. Zij namen de gelegenheid gaarne te beat, om hun voordeel te zoeken in den schoot van het Christendom, ja menigeen hunner was zelfs gewetenloos genoeg, om zijn vroeger geloof en diens belijders te vervolgen. De gevaarlijkste van deze afvalligen was een zekere rabbijn van Burgos, Salomo Levie, die met zijn hroeder en diens zonen tot het Christendom overging. Om tot hoog aanzien te geraken, ging hij aan de hoogeschool te Paris in de godgeleerdheid studeeren, waarin hij liet door zijne vlugheid van geest in korten tijd zoover bracht, dat hij onder den naam van Paulus de Santa Maria tot katholiek priester gewijd werd. Hij begat zich hierop naar het pauselijke hof van Avignon, waar de kardinaal Pedro de Luna tot tegenpaus gekozen was. Al spoedig won hij de genegenheid van Pedro of Benedictus X, die den ge wetenloozen en sluwen apostaat tot een hoog geestelijk ambt bevorderde. Paulus trad met alle hem ten dienste staaride wapenen tegen het Jodendom op. Hij richtte niet alleen zendbrieven aan zeer voorname Christenen, waarin hij het Jodendom belasterde en met diens gebruiken en zeden den spot dreef, in de hoop, daardoor nieuwe vervolgingen uit te lokken, maar trachtte zelfs hooggeplaatste Joden voor het Christendom te winnen. Verbitterd over de mislukking dezer pogingen, ging hij in zijne 2) trZILT1 3 ) r"ztrn i o8 lasterlijke aanklachten en schotschriften tegen het Jodendom zoover, dat zelfs Christelijke geestelijken hem het stilzwijgen oplegden. Desniettemin berokkende hij den Joden veel angst en bezorgdheid, zoodat een zijner vroegere leerlingen Josua b. Jozef ibn Vives naar zijne vaderstad Lorka ook Lorki genaamd een jongeling vol vuur en bezieling voor het Jodendom, eene poging aanwendde, om hem tot zachtere gevoelens te stemmen, Deze richtte tot hem een schrijven, waarin hij op bescheiden maar sarkastische wijze naar de oorzaak vroeg, die hem tot den afval van zijn geloof geleid had. Het antwoord, hoe onbeduidend ook, had toch nog een geheel ander gevolg, dan _Paulus zich waarschijnlijk voorgesteld heeft, De leerling schijnt — zoo er althans niet twee geweest zijn met den naam josua Lorki — het voorbeeld van zijn leeraar gevolgd te hebben, Althans eenige jaren later trad Josua Lorki onder den naam Geronimo (Hieronymus) de Santa le tegen zijn stamgenooten op en behoorde onder hen, die voor de Spaansche Joden de oorzaak van onnoemelijk veel ellende geworden zijn. De wijsgeerige denker Chasdai Crescas trad te dier tijd wederom als een wakker strijder voor het geloof zijner vaderen op. Hij schreef in het Spaansch eene verhandeling over de Christelijke leerstellingen, die hij uit een wijsgeerig gezichtspunt onderzocht en wier ongerijmdheden hij duidelijk uiteenzette 9 (1396). Ook de genoemde Raschbats wijdde een hoofdstuk van zijn commentaar van Aboth 9 aan eene bestrijding van het Christendom. Een verpletterenden indruk maakte vooral de brief van den als arts, taal- en geschiedkundige en philosoof beroemden Izak b. Mozes Duran (als schrijver meer hekend onder den naam Efodi 3 ) aan zijn vroegeren vriend David Bonet ibn Giorno. Pro fiat Duran of Efodi behoorde onder hen, die in de dagen der geloofsvervolging tot den doop gedwongen waren. Alhoewel weder tot het Jodendom teruggekeerd, kon hij het toch niet vergeten, dat hij door ruw geweld gedwongen was, zijn geloof ontrouw te worden en zijne overtuiging te verloochenen. In deze treurige gemoedsstemming ontving hij een brief van zijn vriend en lijdensgenoot ibn Giorno, waarin deze berichtte, dat hij door 1 ) Deze verhandeling werd niet veel later door jozef ibn Schem lob in het Hebreeuwsch vertaald onder den naam WlY13 '137 'nun -o • 2 ' ) rrizx T pn 3) Hij schreef o. a. eene verklaring van More en eene Hebreeuwsche grammatica (tax rifivyn), waaraan eene be- langrijke lexicografische inleiding voorafgaat. 109 Paulus voor het Christendom gewonnen was en zich met den overgang tot dit geloof zeer gelukkig gevoelde. Efodi's antwoord, dat naar de eerste woorden, waarmede elke afdeeling van dit zendschrijven begint, al teki kaabbotteha I) genoemd word t, is een waar meesterstuk van ironie en satire. Het behelst eene scherpe bestrijding van het Christendom, maar op eene zoo verbloemde wijze, dat sommigen het als eene verheerlijking van dit geloof opvatten. Voor het oogenblik was het Duran slechts te doen, om zijn vroegeren vriend te treffen. . Later schreef hij een werk tegen het Christendom 2), dat in wetenschappelijkheid dergelijke vroegere strijdschriften verre overtreft. Intusschen zag Paulus zich aarivankelijk in zijne verwachtingen teleurgesteld, daar Hendrik III van Castilie volstrekt geene Jodenvervolging in zijn rijk duldde. Integendeel, hij trad met strengheid op tegen hen, door wie het oproer te Sevilla uitgelokt was, stond den Joden weder landbezit toe en benoemde den geleerden en veelzijdig ontwikkelden don Meir Alguadez tot zijn Warts, wien hij tevens het opperrabbinaat van Castilie opdroeg. Zijne regeering schonk den diep geschokten weder eenige veraderning. Maar weldra braken weer voor het huis van Jakob donkere tijden aan. Hendrik, een zwak en lijdend man, stierf op jeugdigen leeftijd en liet een tweejarigen zoon Juan H (140o-1454) achter. Het regentschap werd nu opgedragen aan de koningin-weduwe Katarina van _Lancaster, eene wispelturige, fanatieke vrouw, en don Fernando (later koning van Arraocron), die eveneens geheel onder den invloed der geestelijkheid stond.. In den staatsraad kreeg ook zitting de aartsbisschop van Burgos, Paulus de Santa Fe, dien de overleden koning met de opvoeding van den jongen infant belast had. Zoodoende kreeg hij een gewichtig aandeel aan het staatsbestuur. Voorzeker een treurig vooruitzicht voor het Castiliaansche Jodendom, dat thans aan een nieuwen Haman overgeleverd was. Hij maakte dan ook van zijn macht al spoedig een schandelijk misbruik. Het eerst moest Aleir Alao-uadez zijn wraak gevoelen. Deze was een doorn in de oogen van Paulus, niet alleen omdat hij hem aan het hof van den vorigen koning voortdurend tegengewerkt, maar ook, en vooral, omdat hij gezorgd had voor de verbreiding van Efodi's brief aan ibn Giorno. Alguadez nu werd, aangeklaagd van hostieschennis, onder wreede folteringen gedood. Maar de gewetenlooze apostaat was daarmede nog lang niet tevreden. 1) 71-11zrin 7in on",,r, rrztn • I I6 Onder voorwendsel, dat de Joden hun broeders, die het Christendom omhelsd hadden, weder tot afval zochten te bewegen, drong hij er op aan, hen streng van de Christenen gescheiden te houden. Eindelijk werd door zijne tusschenkomst een edict uitgevaardigd (1412), dat ten doel had hen diep te vernedereu en tot een zoo laag mogelijk standpunt in de maatschappelijke samenleving terug te brengen. Dit edict, bestaande uit 24 artikelen, bepaalde o, a. dat zij in afzonderlijke wijken (Juderias, ghettos) moesten wonen en een afzonderlijke kleederdracht aannemen. Voorts werd hun verboden, handenarbeid te verrichten, met Christenen handel te drijven, de geneeskunde uit te oefenen en den titel van don te voeren. Van zelf werd ook het dragen van den onteerenden jodenlap niet vergeten. Wie zich aan de overtreding van een dezer bepalingen schuldig maakte of pogingen aanwendde, om het land te verlaten, zou, van have en goed beroofd, tot 's konings lijfeigene gemaakt worden. De regeering hoopte door dit edict de Joden geheel te vernederen en hen claardoor des te gemakkelijker voor het Christendom te winnen. Het miste dan ook zijn doel niet. Rijke en aanzienlijke mannen, die voorheen paleizen bewoond hadden, moesten thans een onderkomen zoeken in kleine bedompte woningen. In lompen gekleed, liepen zij rond, die vroeger in prachtgewaad getooid waren. 3) In alle klassen heerschte armoede en gebrek. Kinderen stierven op den schoot hunner moeders door honger en ontbering". En juist in deze dagen van bittere ellende trad een dweepzieke monnik op, om het Jodendom gevoelige slagen toe te brengen. Net was Vicente Ferrer, een man van een onberispelijk karakter, die in alien ernst geloofde, dat het geheele menschdom, zoude het niet spoedig ondergaan, het Christendom omhelzen moest. Vooral drong hij aan op de bekeering der Joden. De regeering, en vooral Paulus, verklaarde zich zeer ingenomen met zijn bekeeringsijver, zoodat hij ongestoord in de synagogen kori binnendringen en de Joden noodzaken tot het aanhooren zijner voordrachten. Door zijn heilig, innig vroom en boetvaardig leven en door zijne boeiende predikatien kreeg hij een grooten aanhang. Gevolgd door eene blindgeloovige schare trok hij van stad naar stad, verscheen in de synagogen met een kruis in de eene en eene Torarol in de andere hand en predikte met eene donderende stem het evangelie. Aan den eenen kant wees hij op de groote voordeelen, op het aardsch zoowel als het hemelsch geluk, dat hun bekeering ten gevolge zou hebben aan den anderen kant schilderde hij de ellende, waarvan zij door hun vasthoudendheid aan het Joodsche geloof voortdurend blootstonden, III Niet alle geesten waren sterk genoeg, om weerstand te bieden aan de zalvende en verleidende taal van den man, wiens predikatien een overweldigenden indruk maakten. Waar hij optrad, wist hij veler harten te winnen. Van hen, die niet in staat waren, de vernederingen langer te dragen, gingen velen tot het Christendom over. Van menige synagoge maakte Ferrer eene katholieke kerk. In Valencia verliet bijna de geheele gemeente het Joodsche geloof. In het volgende jaar (1414) zette de vrome monnik zijn heilig werk voort in Arragon, dat ook aldaar met den besten uitslag bekroond werd. Zoo waren in ruim een jaar tijd in de provincien Castilie en Arragon ruin' 20,000 Joden voor het Christendom gewonnen. Het spreekt van zelf, dat de meesten door den drang der omstandigheden en volstrekt niet uit overtuiging tot dezen stap overgingen. Deze voor de kerk zoo gunstige gevolgen van Ferrers optreden bewogen ook Benedictus X, die, van den heiligen stoel verstooten, alleen nog door Frankrijk en ,Span je als paus erkend werd, door de bekeering der Joden zijn aanzien te herwinnen. Tot dit doel liet hij met toestemming van den Arragonischen koning Fernando de geleerdste rabbijnen van Arragon uitnoodigen, om zich te Tortosa te vereenigen tot het houden van een dispuut over den godsdienst. De apostaat Geronimo de. Santa Fes, de lijfarts van den heiligen wader; werd als het meest bedreven in de Joodsche geschriften uitgekozen, om met zijne vroegere geloofsgenooten in het strijdperk te • treden. Ongeveer twintig van de aanzienlijkste en geleerdste mannen gaven, hoe ongaarne ook, aan deze oproeping gehoor. Aan hun hoofd stonden de geleerde arts en dichter don Vidal Benveniste uit Saragossa, die ook zeer vloeiend Latijn sprak, en de beroemde wijsgeer jozef Albo. Dit dispuut, het merkwaardigste dat ooit gehouden is, werd op zeer plechtige wijze geopend in tegenwoordigheid van den pans, vele kardinalen, lagere geestelijken en eene groote menigte belangstellenden. Er werden 68 zittingen aan gewijd, waarmede een jaar en drie maanden (7 November 1413-12 Februari 1414) verliepen. Het liep hoofdzakelijk over de vraag, of de Messias reeds verschenen was. Geronimo bleef natuurlijk niet in gebreke, tegen den Talmud nit te varen en dezen te brandmerken als een werk vol slechtheid en goddeloosheid. Maar desniettegenstaande liep dit dispuut of zonder de gewenschte gevolgen. Geronimo beroemde er zich op, dat hij de Joodsche notabelen in het nauw gebracht en dus de overwinning behaald had, maar de Joden werden volstrekt niet geschokt in hun gehechtheid aan het voorvaderlijk geloof, De Ic_erk werd thans niet verrijkt met nieuwe aan- I 2 hangers. De pans, hierover bitter teleurgesteld, verbood de beoefening van den Talmud alsook van andere Joodsche geschriften en stelde het den Joden tot plicht, driemaal 's jaars Christelijke predikatien bij te wonen. Deze pauselijke bul werd evenwel niet opgevolgd, daar Benedictus, door het concilie van Constanz van zijne waardigheid wederom afgezet, ook in Spanje zijn invloed verloor. Kort daarna stierven ook Ferrer, wiens geestdrijverij door het concilie ten hoogste afgekeurd was, en don Fernando van Arragon, tot niet geringe blijdschap van het zwaar geteisterde Jodendom. HOOFDSTUK XXV. Eene kortstondige verademing. 1415 —1454. De hoop op eene meer gunstige en menschlievende hehandeling, door de Joden van Castilie en Arragon gekoesterd, bleef niet geheel onvervuld. Het edict, tijdens de minderjarigheid van Juans II uitgevaardigd, trad gaandeweg buiten werking en verloor al zijne kracht, toen hij zelf den troon beklommen had. Wederom werden Joden tot belangrijke bedieningen aan het hof toegelaten. Vooral stond bij den koning in groot aanzien don Abraham Benveniste, dien hij tot opperrabbijn van Castilie benoemde. Nadat dan eindelijk weder een tijd van verademing en rust aangebroken was, deden eenige aanzienlijke Joden met den opperrabbijn aan het hoofd stappen om het Jodendom, dat ten gevolge van het langdurig lijden geestelijk en zedelijk in diep verval geraakt was, weder te verheffen. Te Valladolid belegden de gedelegeerden eene vergadering, waar de middelen beraamd werden, om de leerscholen uit Naar vervallen staat op te richten, lust voor de wetenschap te wekken, het gezag der rabbijnen te herstellen, de weelde tegen te gaan en alles aan te wenden, waardoor het gemeenteleven weder in bloei en ontwikkeling zou toenemen. Wellicht had dit edel streven heilrijk gewerkt, zoo de gunstige toestand van langeren duur geweest was. Maar de rust, het Spaansche Jodendom thans gegund, was slechts eene windstilte, waarop eene zware, vernielende storm weldra zou volgen. De letterkundige voortbrengselen van dien tijd dragen over het algemeen de sporen van vervolging en verdrukking, die de geestelijke krachten verzwakten. Met bijzondere liefde wijdde men zich toen aan de beoefening der Kabbala, I3 in Wier geheime gangen men verademing zocht tijdens het voortdurend lijden. De voornaamste vertegenwoordigers der kabbalistische studie waren R. Mozes Botarel, die eene nieuwe verklaring schreef van bet boek jetsira (1409) ; Schemtob ibn Schemtob, schrijver van het boek des geloofs 1), waarin hij weder den strijd begun tegen de wetenschap en Abraham Seba, wiens Pentateuch-commentaar 2) een mystisch karakter draagt. Als talmudische autoriteit gold in dien tijd de opvolger van den opperrabbijn Benveniste, lzak b. Jakob Campanton, die den hoogen ouderdom van 103 jaar bereikte (gest. 1463). Hij wordt z de laatste gaon van Castilie" genoemd en is de schrijver van een methodologie des Talmuds 3). Eenige zijner leerlingen hebben ook dusdanige werken geschreven, waarvan het meest bekend is Hafichotholam 4 ) van R. Ionia Hallevie uit Toledo (1467). De laatste vertegenwoordiger van de Joodsche wijsbegeerte in Spanje was fozef Albo uit Monreal (1380-1444), een van de Joodsche notabelen bij het dispuut van 7ortosa. Evenals zijn leeraar Chasdai Crescas was hij een streng aanhanger van het talmudisch Jodendom en tegelijk een voorstander der wetenschap. Hij verliet waarschijnlijk wegens de onverdraagzaamheid van paus Benedictus — zijne geboortestad en ging naar Soria, waar hij zijn werk over de Joodsche wijsbegeerte de geloofsgronden (Ikkarinz) 5) schreef, dat alweder eene verzoening beoogde tusschen het traditioneele Jodendom en het vrije onderzoek. Ook behandelt hij daarin de dertien geloofsartikelen van Maimonides en de vraag, of dit aantal van dertien al dan niet juist is. De slotsom van zijn onderzoek bestaat daarin, dat de drie grondwaarheden, die iedere Jood als zoodanig moet erkennen, zijn : het bestcuzn van God 6), de openbaring 7) en de toekomstig,e vergelding 8). Ikkarim mist den diepen gedachtengang van de wijsgeerige geschriften van Maimuni en Crescas, maar heeft juist daardoor meer populariteit dan deze verkregen. 1 4) ) ninnx 'to t5171; 2) iinn 3) nithrin -waarvan eenige Latijnsche vertalingen het licht gezien hebben. 7) miter" p Tirin 5) rug 8) 6) mum nimsn Zi3in T T MoN. Gesell. III, 8 HOOFDSTUK XXVI. Het Jodendom in de overige Widen van Europa gedurende de vijftiende eeuw. Eene van de diepste vernederingen, waaraan vooral na de kruistochten onze vaderen in geheel Duitschland overgeleverd waren, bestond in de uitsluiting van alle ambten, beroepen en handwerken. Op den groothandel mochten zij zich niet toeleggen, evenmin als op den landbouw. De gilden zorgden, dat zij van ieder bedrijf, dat maar eenigszins eervol kon genoemd worden, uitgesloten bleven. Wat anders bleef dus voor hen over dan de kleinhandel ? Met wat anders konden zij in hunne behoeften en in die van hun gezin voorzien dan met den zoogenaamden straathandel ? Daardoor konden zij de eerlijkheid niet altijd in acht nemen, zooals zij het gaarne wenschten. Aan nog grooter oneerlijkheid maakten zich de Joodsche geldschieters schuldig, die op zulk eene hooge rente leenden, dat zij gewoonlijk met den naam van woekeraars bestempeld worden. Alhoewel de rabbijnen dezen woeker ten hoogste afkeurden, mogen wij echter aan den anderen kant niet over het hoofd zien, dat de Joden letterlijk uitgemergeld werden. Naast de belasting, die zij den keizer moesten opbrengen voor de bescherming, die hij hun althans beloofde (Judenschutzgeld), kwarn een nog veel hoogere belasting aan den vasal of het stedelijk beheer (25 procent van het kapitaal). Bovendien verkeerden zij altijd in het gevaar. hun met moeite en op bittere wijze bijeengebrachte penningen te verliezen door verdrijvingen of door besluiten, waarbij hun geldvorderingen voor nietig verklaard werden. Wij maakten reeds melding van een dusdanig besluit van keizer Wenzel, Ook zijn opvolger Ruprecht van de Paltz, door wien dit besluit bekrachtigd werd, beschouwde het vermogen der Joden als zijn bezit (I 400). Is het derhalve te verwonderen, dat zij van hun kant een hooge winst verlangden van de gelden, die zij onder zooveel gevaren aan vreemden toevertrouwden ? De regeering zelve was dan ook van de billijkheid van dezen eisch zoo overtuigd, dat zij telkens den rentevoet verhoogde. In het jaar 1255 stond de raad van Azainz hun toe te leenen op 43 procent ; keizer Hendrik V .11 bracht het (r3io) op 65, terwijl zij volgens een besluit van Regensburg (1392) zelfs tot 862/ 3 procentmhga.Owijfeldborgn I) Zie hierover de zeer lezenswaardige brochure : e das Judenthum and sein Recht" van Dr. Walter Pohlmann 1893. I15 hierbij haar eigen voordeel. De kapitalen der Joden vloeiden grootendeels in de kas der wereldliike en geestelijke heeren. Keizer Ruprecht benoemde (1407) zelfs zekeren Rabbi Israel A een geleerden Jood", tot z hoogepriester over alle rabbijnen, Joden en Jodinnen van het rijk", om den ban uit te spreken over ieder, die de drukkende Jodenbelasting niet betalen wilde. Toen onder Ruprechts opvolger Sigismund op de kerkvergadering te Constanz een einde kwarn aan den strijd over het bezit van den pauselijken stoel door de benoeming van Martinus V, hoopten de Joden, dat ook voor hen een betere tijd zou aanbreken. Maar zij zagen zich in deze verwachting teleurgesteld, alhoewel de kerkvader hun niet ongenegen was. Te dier tijd begon men hier en daar luide zijne afkeuring te kennen te geven over de ontaarding in de Katholieke kerk. In Engeland was het Johan Wiklif en niet veel later in Duitschland Johan Husz, professor te Praag, die beiden zoowel, in schrift als in woord de misbruiken van het pausdom, de rijkdommen en aardsche macht van de kloosterbroeders, den aflaat en andere misbruiken der Kerk scherp berispten. Wel moest Husz daarvoor zijn leven op den brandstapel eindigen, maar het groote woord was gesproken en vond weerklank bij duizenden Bohemers. De volgelingen van dezen martelaar, de Hussieten, beschouwden de monniken en oud-Katholieken als de heidensche stammer. van Kenaiin, tegen welke zij op goddelijk bevel geroepen waren een verdelgingsoorlog te voeren. Den bergen, waarop zij zich tot den strijd vereenigden, gaven zij Bijbelsche namen (Choreb, Tabor e. a.) en spiegelden zich aan de helden van het Bijbelsch Israel. Evenals een onstuimige bergstroom stortten zij zich over de landen, verwoestten kloosters en kerken, vernielden dorpen en steden. Zooals gewoonlijk, werden ook thans weder de Joden beticht van de rampen, waardoor Bohernen en andere streken van Duitschland getroffen werden, daar zij de Hussieten tot dezen strijd aangespoord hadden. Keizer Sigismund trachtte hen nog zooveel mogelijk tegen de woede v!_in het gepeupel in bescherming te nemen. Niet zoo zijn opvolger Albrecht IT die reeds vroeger als aartshertog van Oostenrijk bitteren haat tegen de Joden aan den slag gelegd had. Op grond van de gewone bloedbeschuldiging had hij hen in zijn land laten gevangen nemen (142o) en daaruit verbannen, nadat eenige honderden van hen niet ver van Weenen verbrand waren. Onder de martelaren behoorde ook de moeder van Israel Isserlein. Deze, een zoon van R. Petachja uit Marburg (Stiermarken) gold in deze dagen naast Jakob Weil, rabbijn in Neurenberg en Erfurt, als de belangrijkste rabbijnsche MoN. Gesch, III, 8* I 16 autoriteit. lsserleins hoofdwerk bestaat in eene verzameling van 354 antwoorden op verschillende synagogale en ritueele vragen I), waarvan de latere codificatoren een veelvuldig gebruik gemaakt hebben. Ook Jakob Weil heeft de rabbijnsche literatuur verrijkt met eene verzameling van antwoorden op rabbinale vragen. Hun leerlingen Israel Bruner (uit Brun), van wien wij eveneens eene Teschuboth-verzameling bezitten, Jozef Kolon e. a, droegen veel bij tot de verbreiding der Talmudstudie in Duitschland en Italie. Ook als keizer van Duitschland bleef Albrecht ( 1 437 -1 440 ) een onverzoenlijk Jodenvijand. Hij stond toe, dat zij uit Augsburg verdreven werden (1439), en bekommerde zich volstrekt niet om de geweldenarijen, die in verschillende plaatsen op hen gepleegd werden. In weerwil van de ondervinding, dat de meeste Joden, die zich in de armen van het Christendom wierpen, aan hun voorvaderlijk geloof getrouw bleven, stelde men toch telkens weder pogingen in het werk, om hen voor de Kerk te winnen. Dit was vooral de levenstaak van den Franciskaner bedelmonnik Johannes Capistrano, die tijdens het bestuur van Frederik III, den opvolger van Albrecht II, den Duitschen Joden wederom veel ellende berokkende. In zijn karakter had hij veel overeenkomst met den Spanjaard Vicente Ferrer en maakte, evenals deze, door zijne welsprekendheid grooten opgang. Paus Nikolaus V vond hem dan ook bijzonder geschikt, om den ingesluimerden godsdienstijver op te wekken en den haat tegen de Joden en andere ketters aan te wakkeren. Hij zond hem naar Duitschland, waar deze in opruiende predikatien lucht gaf aan zijn ingekankerden haat tegen allen, die niet doordrongen waren van de voortreffelijkheid van het Katholieke geloof. De Silezische Joden ondervonden het eerst de ratnpzalige gevolgen van zijn dweepzucht. Men wachtte daar slechts op eene gelegenheid, om de ongeloovigen te vervolgen. Deze was gevonden, zoodra zich het gerucht verbreidde, dat zij eene hostie geschonden en de stukken daarvan naar andere Joodsche gemeenten gezonden hadden, met het bevel, evenzoo de heilige voorwerpen der Christenen te ontwijden. Aileen in Breslau werden op bevel van Capistrano 41 Joden verbrand en de overigen uit de stad gejaagd (1454). Niet beter ging het hun broeders in Beieren en Moravie. Wat wonder, dat reeds de naam van Capistrano allerwege angst I) izt•771 rntrin . mit, Het waarde 354. woord heeft in getallen- 1 17 en siddering veroorzaakte ! Nadat hij nieuw . zaad van fanatisme in Germanie gestrooid en den geloofshaat weder voedsel geschonken had, begaf hij zich naar Polen, waar de Joden nog steeds de rechten genoten, hun door het statuut van hertog Boleslaus ') geschonken (1264), Koning Kasimir had dit statuut bekrachtigd, met de bepaling, dat het ook van toepassing zou zijn voor de Joden van Klein-Polen en Reuszen, De toenmalige vorst Kasimir IV (1447-1492). handhaafde ten opzichte der Joden de statuten zijner voorgangers, breidde zelfs hunne privilegien nog uit. Hij duldde niet, dat de kanonieke besluiten, in concilien aangaande hen genomen, in zijn land zouden toegepast worden, in spijt dat de geestelijkheid daarop sterk aandrong. Toen nu ook in Polen door den invloed der Hussieten het gezag der kerk verminderde, richtte Capistrano op verzoek van den bisschop van Krakau zijne schreden daarheen, oni tegen de ketters op te treden. Hij dreigde den koning met alle verschrikkingen van hel en vagevuur, zoo deze niet de privilegien der Joden intrekken en de aanhangers van Ilusz aan de macht der geestelijkheid onderwerpen zou. De edele vorst moest wel aan deze ernstige vermaningen gevolg geven, wilde hij niet met een groot deel zijner onderdanen en vooral met de geestelijken in botsing komen. Hij hief dan ook verscheiden rechten der Joden op en beval onder meer, dat zij voortaan een afconderlijke kleederdracht moesten aannemen. Capistrano, onvermoeid in zijn ijver tegen de ongeloovigen, predikte een kruistocht tegen de Turken, die kort te voren Constantinopel veroverd en aan het Byzantijnsche rijk een einde gemaakt hadden (1453)• Slechts enkele ongeregelde scharen trokken onder aanvoeI) Lie hierover 2, die General-Privilegien der Polnische Judenschaft van Dr. Philip Bloch e. Merkwaardig is o. a. artikel 32 van dit statuut, dat aldus luidt : Wij verbieden ten strengste volgens de verordeningen van den paus, den heiligen vader, de Joden in het algemeen of enkelen hunner in het bijzonder te beschuldigen van het gebruik van menschenbloed, daar zij zich volgens de voorschriften van hun wet van het genieten van bloed beslist moeten onthouden. Zoo een Jood door een Christen van een moord op een Christen-kind aangeklaagd en de schuld inderdaad bewezen wordt, zal deze de straf, daarvoor bepaald, niet ontgaan ; zoo echter de getuigen hem niet veroordeelen en hij door een eed zijn onschuld bevestigt, zal de aanklager de straf ondergaan, die hij den Jood wilde opleggen." Lib ring van den Franciskaner monnik en den Hongaarschen held Hunyad ten strijde en behaalden bij Belgrado eene kleine overwinning op de Turken. Capistrano steeg daardoor nog meer in aanzien en werd door het bijgeloovige yolk als een wonderdoener vereerd. Zijn woord gold als een orakel voor het domme gepeupel, dat niet ophield den Joden het leven op allerlei wijzen te verbitteren. Zij mochten het dan zeker als een geluk beschouwen, dat de helsche Capistrano niet lang daarna stierf. De toestand der Joden in itaiie liet ook in de 15de eeuw over het algemeen weinig te wenschen over. i) Niet alleen in de handelswereld maar ook op wetenschappelijk gebied, en vooral op dat der geneeskunde, stonden zij in hoog aanzien. In vele steden kregen zij het recht, bankiershuizen op te richten en geldleeningen te sluiten. Op de pas uitgevonden boekdrukkunst legden zich de Italiaansche Joden het eerst toe, zoodat weldra in vele steden van Italie als Mantua, Ferrara, Naj5els e. a, Joodsche drukkerijen ontstonden. 2) Niet alleen wereldlijke vorsten, maar ook bisschoppen, kardinalen en zelfs pausen lieten zich het liefst door Joodsche artsen behandelen. Wel trachtten de pausen Eucenius IV en Nikolaus V de rechten der Joden te verminderen, maar daarom bekommerde men zich al heel weinig in het land, waar wetenschap en kunst geen rassenhaat en kerkelijke vooroordeelen duldden. Ook een leerling en volgeling van den vloekwaardigen Capistrano, de monnik Bernardino de .Feltre trachtte er het gift van godsdiensthaat te verspreiden. Deze vrome barrevoeter hitste het yolk niet alleen tegen de Joden op, maar ook tegen hunne Christelijke begunstigers. Hij maakte echter in zijn eigen land geen goede zaken en begaf zich hierop naar Tyrol. 1) Als een bewijs van de verdraagzaamheid jegens de Joden, zelfs van den kant der geestelijkheid, kan het volgende dienen, Toen de bisschop van Pavia vernam, dat eene Joodsche vrouw, die zich had laten doopen, over dezen stap berouw gevoelde, drong hij zelf bij haren echtgenoot aan, Naar uit het klooster te verlossen (147o). Daarentegen werd in hetzelfde jaar te Regensburg de voorlezer Kalman, die uit vertwijfeling het Christendom omhelsd had en eveneens zijn wensch te kennen gaf, orn weder tot zijne broeders terug te keeren, ter dood veroordeeld en verdronken. 2) De beroemdste drukkerij beyond zich in Soncino en behoorde aan de familie Soncini. Aldaar werden niet alleen Hebreeuwsche, maar ook Grieksche en Italiaansche boeken gedrukt. I19 In dienzelfden tijd vond in Trente eerie gebeurtenis plaats, waardoor de geheele stad in rep en roer gebracht werd. Niet ver van het huis van een Jood had men n.l. het lijk van een Christen knaapje, Simon geheeten, uit het water opgehaald. De monnik vond in dit vrij onbeduidend feit eene welkome gelegenheid, om de bevolking tegen de Joden op te hitsen, daar het toch van zelf sprak, dat zij het kind verdronken hadden. Ook een gedoopte Jood, Wolfkan, spande met hem tegen zijne vroegere geloofsgenooten te samen. Weldra wist men haarfijn alle bijzonderheden van dezen moord te vertellen. Eenige Joden werden eindelijk, zooals gewoonlijk, door zware folteringen tot bekentenis gedwongen, waarop de geheele Joodsche bevolking van 7rente op den brandstapel omkwam, op vier na, die zich lieten doopen en nu op eens aan den moord geen deel genomen hadden. Bernardino en andere monniken trachtten dit voorval wereldkundig te maken, in de hoop, daardoor nieuwe vervolgingen uit te lokken. Zij lieten het lijkje balsemen en wilden het als eene heilige reliquie bewaren. Net dweepzieke yolk meende zelfs, daaraan wonderbare verschijnselen op te merken, zoodat men er reeds ernstig aan dacht, den jongen Simon onder de heilige martelaren op te nemen, waartegen zich evenwel paus Sixtus IV verzette (1475). Desniettemin vond het verzinsel van dezen kindermoord in Duitschland, zelfs in enkele streken van Noord-Italie geloof, zoodat zich aldaar bijna geen Jood op straat durfde vertoonen. Het meest hadden er onder te lijden de Joden van Regensburg, eene van de weinige ZuidDuitsche steden, waar zij zich eeuwen lang in ongestoorde rust hadden mogen verheugen. De rabbinaten in de Noord-Italiaansche steden werden rneestal bezet door Duitsche geleerden, die tijdens de veelvuldige vervolgingen en verdrijvingen hun vaderland verlaten en zich in het gastvrije Italia' gevestigd hadden. Cinder hen verdienen vooral vermelding jozef Kolon (gest. 1480), rabbijn in Mantua, Bologna en Pavia en Juda Minz (gest. 1508) in Padua. Beiden behoorden tot de streng talmudische richting en waren onverzoenlijke vijanden van de philosophie en het vrij, wetenschappelijk onderzoek. Zij golden als groote autoriteiten, zooals blijkt uit de talrijke godsdienstvragen tot hen uit geheel Duitschland gericht. De antzijn later verzameld door zijne leerwoorden van Kolon lingen, van welke het meest bekend is Obaaya Hainon dry 1 ) p"nrin rmivri I20 Berta* nor° uit Cilia di Castillo (in Romagna), op wien wij nog later terugkomen. Ook deze was, evenals zijn leeraar, een vijand van alle wijsgeerige studien en sprak zelfs met minachting van • Griekenlands beroemde philosofen. juda Minz, de schrijver van eene zeer gewaardeerde teschubothverzameling 1) bereikte den leeftijd van ruim honderd jaar. Hij werd in zijne waardigheid opgevolgd door zijn zoon Abraham Minz, eveneens een beroemd talmudist en casuist. Zooals wij reeds vroeger mededeelden, namen ook onder de Joden van Italie velen ijverig deel aan de beoefening der wetenschappen, die aldaar reeds in de i4de en i5de eeuw een hoogen trap van bloei bereikten, terwijl het overige .Europa nog grootendeels in den donkeren nacht van middeleeuwsche onwetendheid verkeerde, Onder dezen namen eene voorname plaats in Juda Leon en Elia del Medigo. Juda b. lechiel, bijgenaamd Messer Leon (bloeitijd 1450), was arts te Mantua 'en met de Latijnsche en Grieksche literatuur zeer vertrouwd, waarvan hij ook enkele geschriften in het Hebreeuwsch vertaalde. Behalve eene Hebreeuwsche grammatica schreef hij ook eene verhandeling over de Hebreeuwsche welsprekendheid, 2) waarin hij eveneens blijken geeft van zijne grondige kennis van de klassieke letterkunde. Hij was de eerste Jood, die vergelijkingen maakte tusschen de taal van Israels profeten en psalmisten en die van de bekende Romeinsche dichters en redenaars. Zulke studien vonden bij de strenggeloovigen volstrekt geen bijval. Waarschijnlijk moet daarin ook de oorzaak gezocht worden van den strijd tusschen den rabbijn Jozef Kolon en Messer Leon, die zoo hevig werd, dat de hertog van Mantua zich genoodzaakt zag, beiden het langer verblijf in deze stad te ontzeggen. Eveneens ontspon zich te Padua een langdurige strijd tusschen den rabbijn Juda Minz en del Medigo. Elia del Medigo of Elia Cretensis (geboren in Candia 1463) maakte zich door zijne grondige kennis van de Aristotelische wijsbegeerte zeer beroemd en verwieri zich vele vereerders. Onder dezen behoorde ook de graaf Pico della Mirandola, wien hij Behalve in de wijsbegeerte ook in de Hebreeuwsche taal onderricht gaf en voor wien hij verscheidene wijsgeerige verhandelingen in het Latijn bewerkte. Zijne voorlezingen over de philosophie aan de hoogeschool te Padua gaven hem zulk eene vermaardheid, dat hij door den senaat dezer stad tot scheidsrechter benoemd werd in een wetenschappelijk geschil, dat reeds een ernstig karakter begon aan te nemen. ]) rrn viirm lily 2) ovis np.3 121 Niettegenstaande zijne wetenschappelijke vorming, was hij een warm en trouw aanhanger van het zuiver talmudisch Jodendom, waaruit hij alles verwijderd wilde houden, wat een mystisch karakter droeg. Zijne geloofsbelijdenis en over het algemeen zijne beschouwing over het Joodsche geloof ontwikkelde hij in een klein geschrift, l) dat als het laatste Joodsch philosophische geestesproduct der middeleeuwen kan beschouwd worden. De vurige pennestrijd tusschen hem en Juda Minz ontstond waarschijnlijk naar aanleiding van dit geschrift, waarin hij met vrijmoedigheid tegen de Kabbala optrad. Del Medigo verliet eindelijk Mantua en keerde naar zijne geboortestad terug, waar hij in den jeugdigen leeftijd van 35 jaar overleed. HOOFDSTUK XXVII. Het lijden der marrano's en der Spaansche Joden. De invoering van de inquisitie. 1454 1485. Zooals wij reeds vroeger zagen, was Juan II van Castike zijnen Joodschen onderdanen niet ongenegen. Maar toch kon hij zich niet aan den invloed van de hoogste geestelijke macht onttrekken, zoodat hij tegen het einde zijner regeering bewilligen moest in het hernieuwd besluit van Nikolaus V, dat de Joden een uiterlijk teeken aan hun gewaad dragen en in afzonderlijke wijken wonen moesten. In ditzelfde jaar (1450 werden ook op bevel van den paus inquisiteuren benoemd, die . een streng toezicht moesten houden op de nieuw-Christenen of marrano's. Dezen werden door de Christelijke bevolking, en vooral door de geestelijkheid nog meer gehaat dan de Joden, omdat men begon te bemerken, dat hun overgang tot de kerk volstrekt niet ernstig gemeend, maar slechts het middel geweest was, om het leven te behouden of niet tot armoede en gebrek te vervallen. Zij bezochten wel de kerk, .namen de Christelijke gebruiken in acht, maar alles slechts werktuigelijk, daar de liefde voor het Jodendom bij hen volstrekt niet afgekoeld was. En desniettegenstaande bekleedden zij de hoogste waardigheden in den staat, werden er zelfs onder hen geestelijken aangetroffen en oefenden zij door hun stoffelijk en geestelijk overwicht een zeer belangrijken invloed. Het besluit van den paus werd door de geestelijkheid dan ook zeer toe1) I'M r13112 122 gejuicht, maar de koning wist de uitvoering daarvan op de lange baan te schuiven. De vrij gunstige toestand van het Castiliaansche en Arragonische rodendom was evenwel niet van langen duur. Weldra dook weder de bloedbeschuldiging uit het schimmenrijk op en drongen de Dominikaner monniken in woord en schrift aan op de uitroeiing der ongeloovigen. Aan het hoofd der ketterjagers stond de monnik Alfonso de Spina, een geestverwant van Capistrano. Zijn opruiende taal miste het gewenschte doel niet. De Joodsche gemeente van Valadotia' werd bijna geheel uitgemoord. Onder de slachtoffers der verblinde volkswoede behoorde ook Jozef Schemtob. Zooals in Spanje reeds meermalen het geval geweest was, droegen ook thans weder afvallige Joden veel bij tot de ellende hunner stamgenooten. Een hunner, don Pacheo, bewoog Hendrik IV, den opvolger van juan, bij de herziening der wetten ten opzichte der Joden de vroegere, strenge besluiten weder in toepassing te brengen. Hun lot werd dan ook met den dag ondragelijker. De marrano's stonden voortdurend bloot aan de onverzadelijke moord- en roofzucht der Christelijke bevolking. Het nietigst voorwendsel werd te baat genomen, om menschenbloed te vergieten. Zoo had eens in Cordova een meisje uit het huis van een marrano water uit het venster geworpen, juist toen eene Spaansche prinses een Maria-beeld voorbijdroeg, dat daardoor een weinig beschadigd werd. !)it was — zoo schreeuwden de omstanders eene opzettelijke bespotting, eene heiligschennis, die niet ongewroken mocht blijven. Men drong het huis van den marrano binnen, dat geplunderd en uitgemoord werd. Als een loopend vuur verbreidde zich dit gerucht door de stad, waar nu eene bloedige strijd tusschen Christenen en rnarrano's uitbrak, die aan s elen der laatsten het leven kostte. De vluchtelingen werden door de boeren op het land aangevallen, onder wier stokslagen zij bezweken. Dergelijke afschuwelijke tooneelen herhaalden zich op vele andere plaatsen. Het is geenszins te verwonderen, dat onder zulke hachelijke omstandigheden de Joodsche wetenschap met reuzenschreden achteruitging, zoodat de laatste helft der 15de eeuw nauwelijks een letterkundig product van groote beteekenis kan aanwijzen. De rabbijnen en predikers hielden zich toen hoofdzakelijk bezig met het vervaardigen van wijsgeerig-allegorische verklaringen van Bijbel-, Talmud- en Midraschplaatsen. Een verzameling van dusdanige predikatien bezitten wij nog o. a. in het zeer gewaardeerde werk Akedath-jitschak I) van Izak Arama 1) prix,. rrp; I 23 (bloeitijd 1450 -1 490), die in Zamora en andere plaatsen als rabbijn werkzaam geweest is Zijne voordrachten, die handelen over den Pentateuch en de vijf rollen, worden ingeleid door een soort wijsgeerige beschouwing, gewoonlijk ontleend aan eene plag.ts uit Aristoteles' ethiek. Meer dan eens trekt hij tegen de wetenschap te velde. Zijne bedenkingen daartegen heeft hij uitgewerkt in een afzonderlijk geschrift, ') dat uit twaalf hoofdstukken bestaat. De rampen, welke het Spaansche Jodendom reeds van het jaar 1391 tot nu toe bijna zonder eenige verpoozing getroffen hadden, waren evenwel nog maar het voorspel van het lijden, dat hen wachtte, nadat Isabella, Hendriks zuster en gemalin van Ferdinand van .Arran on den troon beklommen had ( 1 474). Al bestond door het huwelijk van Isabella en Ferdinand de vereeniging van Castifie en Arrag,on slechts in naam, daar ieder zelfstandig in zijn staat regeerde, toch was beider streven op hetzelfde doel gericht en lieten zij zich leiden door de raadgevingen van den schranderen maar dweepzieken kardinaal Ximenez, Zij trachtten het koninklijk gezag, dat onder het bestuur van hun zwakke voorgangers aanmerkelijk verflauwd was, weder te herstellen, door de macht van den adel op den troon over te brengen. Daarom ontnamen zij den adel de rechtspleging, die zij aan afzonderlijke gerechtshoven opdroegen. Om zich nu te overtuigen, dat de rechters en anderen, met staatsposten begiftigd, oprechte belijders van de Katholieke leer waren, stelde Ximenez voor, dat de rah/bank der inquisitie zou ingevoerd worden. Zijn oogmerk was daarbij hoofdzakelijk gericht op de vervolging der marrano's, die, zooals gezegd is, nog meer dan de Joden een doorn in het oog der geestelijkheid waren en toch gewichtige ambten bekleedden. Het koninklijk echtpaar bewilligde in dit voorstel, zoodat met volmacht van paus Sixtus IV eene commissie benoemd werd (1474) tot het ontwerpen van statuten voor de aanstaande rechtbank, waarop de benoeming van de leden der inquisitie spoedig volgde (148 i ). De inquisitie vestigde zich in Sevilla, waar ook tegelijkertijd eene plaats aangewezen werd voor de terechtstelling van hen, die de bloedrechtbank wegens verraad j egens de kerk of om andere godsdienstige oorzaken ter dood zou veroordeelen. De brandstapels werden opgericht en reeds eenige dagen later vond door de verbranding van zes marrano's wegens ketterij de eerste geloofsdaad (auto- daf e) plaats. Niettegenstaande deze nieuwe rechtbank van de zijde der bevolking veel tegenstand ontmoette, . 1 ) rIti p, rnm 124 vermeerderde zij dagelijks hare slachtoffers en maakte zij zich aan onmenschelijke wreedheid schuldig, toen zij onder leiding kwath van den beruchten groot-inquisiteur Thomas de Torquemada, den voormaligen biechtvader der koningin. Deze bloeddorstige monnik werd de ziel der inquisitie, die zich thans over geheel Spanje uitbreidde en hare duivelsche middelen niet alleen toepaste tot uitdelging van de geheime Joden, maar ook van hen, die in het openbaar het voorvaderlijk geloof beleden. Zoo werd zij behalve voor de Mooren een vreeselijke geesel voor geheel het Spaansche Jodendom. De minste verdenking, elk valsch getuigenis van den een of anderen Jodenvijand was voldoende, om onschuldige mannen en vrouwen, grijsaards en jongelingen, naar den ijzingwekkenden kerker der inquisitie te voeren, waar men door onbeschrijfelijke folteringen bekentenissen van schuld afperste of door een weefsel van listen den standvastige wist te verstrikken. Tallooze slachtoffers zag men dagelijks onder feestelijke praal naar den brandstapel voeren. Anderen smachtten hun Leven lang in de sombere kerkerholen, terwijl — en daarom was het hoofdzakelijk te doen — de staatskas zich met bun bezittingen verrijkte. In Arragon verwekte de wreedheid, waarmede de ketterrechter Arbues de Epila in den geest van zijn meester Torquemada de gruwelen der inquisitie in toepassing bracht, zulk eene verbittering, dat hij door eenige marrano's in de kerk vermoord werd. Dit bracht evenwel geene verbetering in hun lot. Integendeel, toen een der saamgezworenen zijn makkers verraden had, werden deze met afgesneden handen door de straten gesleurd en daarna opgehangen, terwijl men meer dan 200 marrano's verbrandde. Zoo overtrof het lijden der Spaansche Joden nog verre dat van hun broeders in de andere landen van Europa. En desniettegenstaande konden zij niet zonder dwang van hun vaderlandschen bodem scheiden, daar zij nog steeds de stille hoop koesterden, dat aan de gruwelijke geloofsvervolging weder spoedig een einde zou komen. In deze hoop werden zij nog versterkt, doordien juist te dier tijd een beroemde Joodsche geleerde eene zeer aanzienlijke betrekking aan het Castiliaansche hof verkreeg. Het was don Izak b. juda Abarbanel, van wien men redding verwachtte, maar helaas te vergeefs. HOOFDSTUK XXVIII. Don Izak Abarbanel De verdrijving der Joden uit Spanje en Portugal. 1485-1498. Don Izak Abarbanel (geb. te Lissabon 1437, gest. in Venetie 15 o9), sluit op waardige wijze de rij van /srae/s beroemde staatsmannen op het Hesperische schiereiland, die aan oprechte trouw jegens hun vaderland en vorst, Joodsche kennis, innige gehechtheid aan bun geloof en oprechte belangstelling in het lot hunner stamgenooten paarden. Gesproten uit eene voorname, adellijke familie, die haar afstamming tot koning David terugvoerde, genoot Abarbanel eene voortreffelijke opvoeding en verbond hij reeds op jeugdigen leeftijd algemeene beschaving en ontwikkeling aan uitgebreide en grondige kennis op Joodsch-letterkundig gebied. Dit laatste had hij hoofdzakelijk te danken aan zijn omgang met den toenmaligen Portugeeschen opperrabbijn en BijbelNauwelijks den mannelijken verklaarder Jozef Chajun. leeftijd ingetreden, vatte hij het plan op, een uitvoerigen Bijbelcommentaar te bewerken, maar de nieuwe loopbaan, die hij weldra betrad, verhinderde hem ; thans reeds dit denkbeeld te verwezenlijken. Koning Alfonso V leerde zijn edel, beminnenswaardig karakter en zijne veelzijdige bekwaamheid kennen, waarop hij hem tot zijn schatmeester benoernde, Abarbanel steeg voortdurend in 's konings gunst en won diens vertrouwen geheel, zoodat deze hem in vele gewichtige staatkundige aangelegenheden raadpleegde. De beroemde staatsrnan liet zich ook aan zijne geloofsgenooten veel gelegen liggen. Toen eens, na de verovering van de Afrikaansche havenstad Arzilla, 25o zijner stamgenooten als slaven en slavinnen verkocht waren, rustte hij niet eerder, voor dat hij de belangrijke som van io,000 gouddublonen bijeengezameld had, om daarmede de ongelukkigen los te koopen. Zoolang Alfonso leefde, behield Abarbanel zijne hooge waardigheid, maar verloor haar ook onmiddellijk na diens dood. 's Konings zoon en opvolger Joao II (1481— 1511), een man van een zeer achterdochtige en wreede natuur, wantrouwde al zijne hovelingen, ja zelfs zijne eigen familieleden, onder welke het meest den hertog van Bra• ganza, dien hij liet dooden. Daar nu ook het leven van Abarbanel, die den hertog tot het einde trouw was gebleven, door den koning bedreigd werd, verliet hij, daarvoor bij tijds gewaarschuwd, zijn vaderland en vluchtte naar S.panje, waar hij zich te Toledo nederliet (1483). Bij deze gelegenheid werden zijne goederen verbeurd verklaard, terwijl zijne vrouw, een toonbeeld van deugd en zielenadel, met zijne drie zonen, Juda Leon, Izak en Samuel verlof kregen, zich tot hem naar Car/die te begeven. In Toledo knoopte hij vriendschap aan met geleerde geloofsgenooten, hield voorlezingen voor een kring van weetgierige mannen en jongelingen en zette zich aan het bewerken van zijn commentaar der Eerste profeten. 12 6 Reeds had hij in anderhalf jaar (November 1483 April 1484) de verklaring van de boeken Josua, Samuel en Rechteren voltooid en de eerste hand gelegd aan die van Koningen, toen hem door Ferdinand en Isabella het beheer der staatsgelden opgedragen werd. Evenals vroeger in Portugal, nam hij ook thans zijn ambt waar tot volkomen tevredenheid van bet koninklijk echtpaar. Eveneens leefde hij ook in Castille tot steun voor zijn broeders, tot troost voor de weduwen en tot hulp voor de weezen. Geen wonder derhalve, dat de Joden hem als een reddenden engel begroetten, van hem hulp en uitkomst verwachtten. Maar de naaste toekomst zou hen in hun gunstige verwachting de bitterste teleurstelling bezorgen„ Na een tienjarigen, bloedigen oorlog (1481--1491) viel Granada, het laatste bolwerk van het Moorsche koninkrijk in Spanje, in de handen van fierdinand en Isabella. De Spaansche vlag en het kruis prijkten tegeliik op het prachtige kasteel Alhambra en kondigden hierdoor aan, dat de beerschappij van den Islam op het Pyreneesche schiereiland, na een bestaan van bijna acht eeuwen, voor goed verdwenen was. Op 3 Januari 1492 hield het koninklijk echtpaar een luisterrijken intocht in de voormalige hoofdstad van bet Moorsche rijk. Ivlaar deze triumf scheen den ketterjager Torquemada slechts een halve zegetocht, de doop of de dood der Islamieten slechts een onvolledige overwinning van het kruis, zoo lang nog Joden op Spaanschen bodem leefden. Eerst na de verdrijving van deze ongeloovigen kon de kerk inderdaad jubelen, daar dan eerst Spanje van alle niet-Christelijke elementen gezuiverd was en ook bij de marrano's de laatste vonken van liefde voor het geloof der vaderen zouden uitdooven. Ala dankoffer voor de behaalde zege vaardigden dan ook Perdinand en Isabella, op aandringen van Torquemada, bet bevel uit (31 Maart 1492), dat alle Joden, die zich niet wilden laten doopen, binnen vier maanden alle districten van hun koninkrijk moesten verlaten. De Joden gevoelden zich, zooals te begrijpen valt, door dit besluit diep, zeer diep getroffen. In hun verslagenheid vvendden zij zich tot den staatsman Abarbanel, met de vurige bede, nog eene poging te wagen, om hen uit hunne ellende te bevrijden. Deze snelde naar het hof, deed een voetval voor het koninklijk echtpaar, dat hij om genade smeekte voor zijne ongelukkige geloofsgenooten, daarbij de verzekering voegende, dat hij 300,000 dukaten zou bijeenbrengen, zoo bun het verblijf op Spaanschen bodem weer toegestaan werd. Zijn bezielende taal vermurwde inderdaad bet gemoed van Ferdinand en Isabella, zoodat deze reeds op het punt stonden, het besluit in te 1 27 trekken, toen Torquemada, met een kruis in de hand de zaal binnenstormde onder den uitroep : wilt gij dit kruis voor 300,000 dukaten verkoopen ?" Zijne woorden misten het doel niet ; het lot der Joden was beslist, Arm en naakt zouden zij het land verlaten, daar het hun verboden werd, goud of zilver mede te nemen. Menigeen verruilde een huis voor een ezel of verkocht zijne uitgestrekte wijnbergen voor eene luttele zaak. En terwijl wanhoop en vertwijfeling zich van alien meester maakten, lieten de Dominikaner-monniken niets onbeproefd, hen juist toen voor het Christendom te winnen. Maar slechts weinigen gaven aan de zoete stem der verleiding gehoor. Al was het vaderland, voor welks bloei zij niet minder dan de overige bevolking medegearbeid, vaak zelfs hun goed en bloed opgeofferd hadden, hun innig lief, toch wilden zij ter wille daarvan geen verraad plegen jegens hun clierbaar geloof. Zoo naderde dan onder onbeschrijfelijke angsten Israels rationale treurdag van 9 Ab, tevens de dag der scheiding. Hartverscheurende tafereelen vonden toen plaats. Nog eenmaal wierpen zij zich op de graven hunner voorzaten, die zij bevochtigden met tranen van liefde en dankbaarheid ; nog eenmaal kusten zij den gewijden bodem, waar de stoffelijke omhulsels hunner vrome vaderen rustten. Op sommige doodenakkers rukten zij de grafsteenen uit den grond, die zij deels aan de marrano's schonken, deels als heilige herinneringen medevoerden. Zoo verlieten zij (2 Augustus) het land, waar zij acht eeuwen als brave en nuttige onderdanen gewoond hadden. Het getal der ballingen laat zich niet met zekerheid bepalen, maar bedroeg zeker niet minder dan 400,000. Naar verhouding gingen slechts zeer weinigen tot het Christendom over, en wel zij, die van hunne bezittingen geen afstand konden doen. De synagogen der verdrevenen werden ingericht tot Christelijke kerken, kloosters en scholen ; de begraafplaatsen tot wei- en bouwland gebezigd. Onbeschrijfelijk is de ellende van hen, die te scheep het land verlieten. Sommige schepen raakten in het midden der zee in brand ; andere waren zoo vol geladen, dat zij in de golven zonken. Vele schipbreukelingen kwamen om door honger en gebrek, terwijl honderden bezweken door eene vreeselijke ziekte, die ten gevolge van de vele ontberingen op vele schepen uitbrak. Reeds vOOr de verdrijving had de grijze en geleerde opperrabbijn van Toledo, Izak Aboab, 1) een vriend van I) Deze, niet te verwarren met een anderen gelijknamigen schrijver van het bekende werk 11:172n n-1130, schreef 128 Abarbanel, met drie honderd aanzienlijken bij Joao II, koning van Portugal, bewerkt; dat diens land voor de ballingen zou openstaan. Aan dit verlof was evenwel de strenge voorwaarde verbonden, dat ieder acht dukaten moest betalen voor het verblijf, dat slechts acht maanden mocht duren. Na dien tijd moesten zij het land verlaten, terwijl de regeering zou zorgen voor schepen, waarmede zij voor een billijken prijs naar Afrika konden oversteken. De ballingen stroomden dan ook bij duizenden naar het naburige Portugal,. te meer, omdat zij nog altijd de hoop koesterden, dat Ferdinand en Isabella weder verlof zouden geven tot hunne terugkomst, en zij dan des te spoediger hun haardsteden weer konden opzoeken. Maar deze hoop verwezenlijkte zich niet. Bovendien bespoedigde Joao hun vertrek uit Portugal, daar zij de kiemen van eene ziekte, die tijdens hun vlucht in Castihe uitgebroken was, medegebracht hadden. Hij zorgde voor de noodige schepen. De matrozen en kapiteins behandelden de nassagiers op ruwe en onmenschelijke wijze. Zij beroofden hen van hun kostbaarheden, zelfs van hunne kleeding, zoodat deze als arme bedelaars aan de Afrikaansche kust aan wal gezet werden, waar hun Been andere uitweg open bleef, dan te sterven van honger en ellende of zich aan de Mooren als slaven te verkoopen. De kinderen beneden de tien jaar, voor wie hun ouders bij hun toelating in Portugal geen hoofdgeld betaald hadden, liet de koning naar de pas ontdekte St. Thomas eilanden voeren, waar zij meerendeels den roofdieren tot prooi vielen. Alle anderen, die op den bepaalden tijd het land niet verlaten hadden, maakte hij tot zijne lijfeigenen, Joao' s opvolger, don Manuel, gaf hun evenwel spoedig de vrijheid terug. (1495). Over het algemeen was deze vorst den Joden zeer ter wille. Uit dankbaarheid boden zij hem een belangrijke som aan, die hij echter weigerde aan te nemen. Evenals voorheen, verbond hij weder een Joodschen astronoom, die te di'r tijd ook als astroloog dienst deed, aan zijn hof. Het was Abraham Zacuto, wiens meetkunstige en astronomische berekeningen Vasco de Gama op zijne ontdekkingstochten groote diensten bewezen. Voor de Joodsche wetenschap heeft hij zich zeer verdienstelijk gemaakt door zijne Joodsche kroniek (Juchasin) i), van de schepping der wereld homiletische verklaringen van Bijbel- en Talmudplaatsen (111:,49 IT) en een supercommentaar op Nachmani' s PenI • tateuchverklaring. 1) /WV 129 tot op zijn tijd. Voor deze kroniek, die hij eerst later in Tunis vervaardigde (1505), raadpleegde hij zoowel Joodsche als niet-Joodsche bronnen. De zon des geluks bescheen de Joden van Portugal slechts voor korten tijd-. En toen deze ondergegaan was, volgde een stikdonkere nacht. Don Manuel had het plan opgevat, alle staten van het Hesperische schiereiland onder zijn schepter te vereenigen. Te dien einde dong hij naar de hand van donna Isabella, de jonge weduwe van zijn overleden broeder Alfonso. Hare ouders, Ierdinand en Isabella, stelden als eisch, dat hij aisdan alle Joden uit zijn rijk moest verdrijven. Ook de bigotte vorstin wilde op geene andere voorwaarde hare hand schenken. De koning beyond zich thans in groote verlegenheid. Hij wilde zeer ongaarne zoo vele nijverige, rijke en trouwe onderdanen, alleen ter wille an het geloof, uit zijn land verbannen. Deze aangelegenheid vormde dan ook verscheiden maanden een punt van ernstige bespreking in 's konings staatstaad. lie gematigde geestelijken verzetten zich tegen een gewelddadigen doop ; de helderziende staatslieden wezen hem op de groote nadeelen eener verdrijving. Na herhaalde beraadslagingen besloot Manuel eindelijk, de voorwaarde in te willigen, waarop hij (24 December 1496) het besluit uitvaardigde, dat alle Joden binnen tien maanden zijn land moesten verlaten. In dien tijd kcnden zij hun schulden invorderen en alles voor het vertrek gereed maken. Op dit bevel volgde in April (1597) een t aweede, nog strenger besluit, en wel, dat de kinderen beneden de 14 jaar van ouders, die zich niet aan den doop wilden onderwerpen, aan hun familie ontrukt en aan Christenen ter opvoeding zouden overgeleverd worden. Vertwijfeling maakte zich van de ouders meester. Velen verborgen hun dierbare panden, maar dit hielp niets, daar deze opgespoord en met geweld naar de doopvont gesleurd werden. Nog trachtten de Joden door hartroerend smeeken den koning te verbidden tot intrekking van dit besluit. Maar in plaats daarvan verscherpte hij het nog door de bepaling, dat ook de jongelingen tusschen 14 en 20 jaar tot het Christendom moesten overgaan. Zoozeer stond de jonge vorst reeds onder den invloed van het Spaansche koningshuis. - Tooneelen van onbeschrijfelijke ellende vonden alom plaats, vooral in Portugals hoofdstad, waar ruim 20,000 menschen aangekomen waren, om zich voor den tocht in te schepen. Hartverscheurende klaagtonen werden vernomen, toen jongelingen uit de omhelzingen der ouders losgescheurd en moeders door stokslagen genoodzaakt werden, van hun teedero wichten afscheid te nemen. Vele ouders wierpen moN. Gesch. III 9, 130 uit wanhoop hun telgen in het water of beroofden zich zelf van het leven. Daar het op straffe des doods verboden was, het Jodendom te belijden, werden iluizenden met geweld naar de kerk gebracht, waar zij althans in schijn het Christendom trouw zwoeren. Maar velen waren daartoe niet te bewegen en vermeerderden door hun dood het aantal van Israels martelaars en geloofshelden. Zoo waren dan eindelijk de zonen Israels nit Portugal verdwenen (1498). Daar zij in ditzelfde jaar ook Navarra moesten verlaten, beyond zich op het Pyreneesche schiereiland niemand meer, die openlijk het Jodendom erkende en de Mozaische wet opvolgde. Groot daarentegen was nog altijd het aantal dergenen, die, in spijt van inquisitie en brandstapels, eene onuitbluschbare liefde voor het geloof hunner vaderen diep in het hart verborgen en in het geheim den eenigen God aanriepen, Israels Beschermer in stille aandacht bleven dienen. HOOFDSTUK XXIX. De Joden in de Nederlandsche gewesten gedurende de middeleeuwen. ederland Naar het schijnt, behooren het tegenwoordige en Beleie tot die landen van Europa, waar zich het laatst Joden gevestigd hebben. VOOr de kruistochten werden zij er hoogstwaarschijnlijk niet aangetroffen, daar wij uit dien tijd niet de minste sporen vinden van het bestaan van Joodsche gemeenten. In het begin der i4de eeuw woonden zij echter reeds in Gent, Brugge en andere steden van het handeldrijvende Vlaanderen. Het vermoeden, dat zich onder dezen vele ballingen hevonden uit Engeland, is zeker niet van alien grond ontbloot, alsook dat de handel op den Levant, die toen hoofdzakelijk door de Vlamingsche kooplieden gedreven werd, de komst van meer Joden uit Duitschland en .Frankrijk bevorderde. Zij vestigden zich aan de Schelde, .Lijs en bender. Ook woonden zij in het midden der I 4de eeuw reeds in het nabijgelegen hertogdom _Brabant. Zooals wij reeds vroeger (zie bl. 93) meldden, deelden deze in de treurige vervolgingen, waardoor toen bijna het geheele Europeesche Jodendom geteisterd werd. Een rijke Brusselsche Jood, waarschijnlijk de schatmeester van Jan III hertog van Brabant, vermoedende, wat hem en zijn geloofsgenooten te wachten stond van de dweepzieke orde der geeselaars of flagellanten, die met hun vuurroode kruizen het huffs Israels met vuur en zwaard dreigden, begaf zich tot zijn 131 vorst en verzocht hem om bijzondere bescherming. De hertog beloofde deze maar de komst der monniken was voldoende, om de volkswoede op te wekken. Zoo verbreidde zich ook in Brussel het gerucht, dat de Joden de bronnen en waterputten vergilligd hadden. Woedende kreten werden vernomen : men drong de huizen der weerlooze Joden binnen, sleepte lien naar buiten, zoodat 500 van hen onder de mishandelingen van het opgeruide gepeupel be-. zweken. Onder de beschuldigden behoorde ook de schatmeester, wien volgens de middeleeuwsche gewoonte, op de pijnbank eene bekentenis afgeperst werd. Sin'ds dien tijd nam de haat steeds toe en werden zij eindelijk wegens beschuldiging van hostieschennis uit het hertogdom verdreven (1370). Vele vluchtelingen vonden een veilige schuilplaats in het hertogdom Gelder en het graafschap Zutphen, waar toen reeds een geest van verdraagzaamheid heerschte, die zich bij het Nederlandsche yolk al meer ontwikkelde en een van zijn edele karaktertrekken gebleven is. Reeds vroeger (1349) had Reinoud HI van Gelder van zijn leenbeer, keizer Lodewijk IV, de vrijheid gekregen, in zijn gebied Joden op te nemen en te beschermen. Een jaar later vestigden zich dan ook enkele Duitsche Joden in Nijmegen, Emmerik, Zutphen en Doesburg. De uittreksels der hertogelijke rekeningen van dien tijd of bewijzen, dat er voortdurend Joden van allerlei rang en stand in Gelder en Zut.fthen woonden, van welke de hertog belastingen inde, bijdragen ontving en geldsommen opnam, of die hem op eenige andere wijze diensten bewezen. Hun getal nam ongetwijfeld allengs toe, daar de hertogen hen voortdurend in bescherming namen. Men vindt zelfs gewag gemaakt van een besluit, door de burgemeesters en schepenen van Arnhem uitgevaardigd (omstr. 1450, dat niemand aan de Joden eenig nadeel zou doen, des daags noch des nachts, in het geheini noch in het openbaar." Als een bewijs van hun gunstigen toestand kan dienen, dat te dier tijd te Arnhem een Jood tot stadsgeneesheer aangesteld werd. Minder gunstig schijnt evenwel het lot der Joden in het bisdom Utrecht geweest te zijn, alhoewel hun getal niet belangrijk was. Het laat zich toch niet angers denken, dan dat de bepalingen en verordeningen der concilien, die gewoonlijk van tijd tot tijd door pauselijke afgezanten afgekondigd werden, door de bisschoppen op hen toegepast zijn. In het jaar 1444 werden zij dan ook uit Utrecht verdreven, met de bepaling z dat indien zij er wederom aangetroffen werden, men hen in de gevangenis zou leggen en bun goederen aanhouden, totdat zij boete zouden hebben betaald naar des raads goedvinden." Desniettemin heeft men hen later 132 in het niet ver van Utrecht gelegen Maarsen geduld. In elk geval dacht men er in de Nederlandsche gewesten niet aan, de Joden te behandelen zooals in andere linden, Het spreekt van zelf, dat door de volkomen onbekendheid met hun geloof en door hun vreemde gebruiken en gewoonten veel vooroordeel jegens hen heerschte, ten gevolge waarvan zij onder beperkende wetten moesten leven. Zoo bleven zij meerendeels van elk handwerk uitgesloten en werd hun van zelf uitsluitend de handel aangewezen. In Gelderland was het voornamelijk de kleinhandel, waarop zij zich toelegden. Hun voornaamste woonplaats aldaar was _Nijmegen, van waar zij het gemakkelijkst betrekkingen met bun geloofsgenooten in Keulen, Wezel en andere steden der Rhijnstreek konden aanknoopen, Of er in ons vaderland en in Belgie in de middeleeuwen synagogen en Joodsche scholen waren, laat zich niet met zekerheid beslissen. Te Bergen in Henegouwen, waar de Joden een geheele wijk bewoonden, bezaten zij ook waarschijnlijk eene synagoge, In Goch en Nijmegen bezaten zij reeds op het einde van het bestuur der Geldersche hertogen eene afzonderlijke begraafplaats. In Holland en Zeeland woonden tijdens de grafelijke regeering nog geene Joden, Over het algemeen wordt in de geschiedenis van dit graafschap uiterst zelden van hen gewag gemaakt -vOOr de rode eeuw. Enkele verordeningen aangaande hen schijnfn meer te doelen op doortrekkende Joden. En toch was dit juist het land, waar de dageraad der Nederlandsche vrijheid aanbrak, die voor de Joodsche ballingen hare liefelijke stralen in steeds toenemende volheid zou verspreiden. esetOtnis - VAN - nd YOLK ISRAEL, - DOOR - M. MONASCH, Corrector aan het Nederl. Israel. Seminarium. DERDE DEEL. II. AMSTERDAM. VAN CREVELD & Co. 1894. DERDE TIJDVAK. VAN DE VERDRIJVING DER JODEN UIT HET PYRENEESCIIE SCHIEREILAND TOT DE YESTIGING DER HARRANO'S IN NEDERLAND. 1498 —1590. HOOFDSTUK XXX. Inleiding. Na de verdrijving der Joden uit Spanje en Portug-al verplaatste zich het zwaartepunt van het Joodsche leven voor een tijd lang naar het Oosten, In westelijk Europa werden op het einde der middeleeuwen geene Joden meer aangetroffen. Daarentegen woonden zij in groote menigte in verschillende deelen van Duitschland, Polen, Moravia' en Hon:rarije, welke landen onder den naam Aschkenaz begrepen zijn, en waarnaar zij zich Aschkenazim noernden. Door de voortdurende vervolgingen en verdrijvingen hadden zich ook Aschkenazim naar ltalie,Turkije, zelfs naar Palestina begeven en aldaar gemeenten gesticht. Over het algemeen vertoonden zij het treurige beeld van de vernedering en verguizing, waartoe een driehonderdjarig lijden hen gebracht had. Stond de beschaving over het algemeen in Middenen Oost- Europa toen nog op een zeer laag peil, voor de joden aldaar was de weg tot eene wetenschappelijke ontwikkeling geheel afgesneden, Zij waren gebannen uit de maatschappij, verstooten uit de samenleving. De talmud-studie alleen leschte hun dorst naar kennis en wetenschap, daaraan wijdden zij dan ook al hun denkkracht. Het ghetto-leven met zijn innige gemoedelijkheid bewaarde wel een heilige Heide voor de Joodsche deugden, maar werkte aan den Mox. Gesell. III, 10* 13 6 anderen kant nadeelig op de uiterlijke beschaving, drukte op hen den stempel van eenzijdigheid en bekrompenheid, deed lien elk gevoel van eigenwaarde uit bet oog ver liezen, verstikte rechtmatigen trots. Welk een geheel anderen indruk daarentegen maakten de ballingen uit Spanje en Portugal, de Sefardische Joden. Ook hun geestkracht was door de voortdurende rampen van de i5de eeuw aanmerkelijk verzwakt, maar toch hadden zij hun fierheid en aangeboren ridderlijkheid nog niet geheel verloren. Men herkende in hen nog de nakomelingen van een geslacht, dat een hooge sport op de ladder van beschaving en ontwikkeling bereikt had ; men merkte in hen de nazaten van fiere, ridderlijke mannen, gewoon om te verkeeren in de groote maatschappij. Hun geheel uiterlijk, bun taal, beschaving, vormen en levensgewoonten drukten op hen den stempel van een adellijke afstamming. Ook hun zin voor Bijbel en Hebreeu-Tsche taalstudie, hun liefde voor de wijsgeerige wetenschappen, hun heldere behandeling van den Talmud, die zij, aan de Spaansche scholen ontleend, naar de landen hunner ballingschap medevoerden, bewezen, dat de sporen van het roemrijk verleden nog niet bij hen uitgewischt waren. Zij begrepen, dat er buiten den Talmud ook nog eene wereld bestond. [-let verschil tusschen de Sefardische en Aschkenazische Joden was dan ook zoo groot, dat de eersten, waar zij zich vestigden, in Italie, Noord-Afrika, Turk e, Egypte en Palestina zich met de laatsten niet vereenigden, maar afzonderlijke gemeenten, met behoud van eigen ritus en ceremonien stichtten. Ook plantten zij in bun kolonien de Spaansche of Portugeesche taal voort en bleven getrouw aan hun zeden en gewoonten. Door hun hoogere beschaving kregen zij weldra een overwegenden invloed boven de Aschkenazim, wisten zich toPgang te verschaffen tot de paleizen der edelen en de hoven der vorsten, namen een werkdadig aandeel aan de algemeene cultuur. Daardoor traden bijna zij alleen gedurende de eerste eeuw na hun verdrijving en zelfs nog eenigen tijd '37 daarna op het tooneel der Joodsche" geschiedenis. Bij een zoo wijde kloof tusschen de Sefardim en Aschkenazim en een zoo breed verschil in levensomstandigheden zou wellicht de scheidsmuur nog hooger geworden zijn, zoo niet de Schulchan-aruch van Jozef Karo met de daaraan verbonden toevoegingen van Mazes Isserles, verheven tot het eenig erkende wetboek van het talmudisch Jodendom, meer toenadering gebracht en meer eenvormigheid in het ritueele leven geschapen had. Maar bovendien was er nog een band, die beiden, alhoewel uiterlijk gescheiden, toch innerlijk vereenigde en verbroederde : de gemeenschappelijke verbeiding van de komst van den Messias, die Israel zal bevrijden uit zijn ellende, voor jakobs kroest weder een tijd van grootheid en macht zal doen aanbreken. Voor de Spaansche ballingen werd deze hoop weder sterker gespannen, hoe dichter zij naderden tot den bodem van Kenaan, de ruine van vervlogen luister en majesteit. En voor de Joden van Duitsche afkomst kon deze hoop niet anders dan verzachting aanbrengen in hun leed, leniging voor hun smarte. Het is dan ook niet te verwonderen, dat nu en dan weder valsche Messiassen optraden en zelfs nuchtere denkers zich onledig hielden met de geheimzinnige berekeningen van het zoo innig gewenschte verlossingsjaar ; niet te verwonderen, dat de geheimzinnige Kabbala nog grooter uitbreiding en meer vereering kreeg. Al bleken ook deze berekeningen te falen en verscheen de Messias niet, toch opende zich op het einde der i6de eeuw het vooruitzicht op een gegelukkiger tijd, toen Sefardische en kort daarna ook Aschkenazische Joden in het vrije Nederland een veilig oord, een nieuw en gelukkig vaderland vonden. 138 HOOFDSTUK XXXI. De pelgrimstochten der Spaansche en Portugeesche Joden. 1492 —1520. Iedere bladzijde bijna van Israels geschiedenis geeft het onwederlegbaar bewijs van eene Hoogere leiding, die dit yolk in alle wisselingen van zijn levenslot bijgestaan heeft. Juist vier tientallen jaren vOOr de verdrijving uit Spanje was het oost Romeinsche rijk door de dappere Osmanen te gronde gericht. Constantinopel, de grijze zetel van den oud-Christelijken luister, zag de halve maan binnen zijne poorten dragen. De Islam, die aanstonds van Spanje's bodem zou verdwijnen, zegevierde in het Turksche rijk door de wapenen van den bloeddorstigen Mohammed II, den padissah der Osmanen. Al spoedig werd het bekend, dat de Joden door de Turken veel menschlievender behandeld werden dan door de Christenen. Mohammed, wien d. Joden op zijne veroveringstochten trouw ter zijde stonden, zooals ruim zeven eeuwen geleden hun geloofsgenooten in Spanje aan de voortdringende Arabieren, schonk hun als sultan het recht, zich overal in zijn rijk te vestigen en verzekerde hen tevens vrijheid van godsdienst. Zijn Joodschen lijfarts, Hakim Jakob, benoemde hij tot beheerder der staatsgelden en Mozes Kapsali tot opperrabbijn van het geheele Turksche rijk. Deze had als vertegenwoordiger van de Turksche Joden zitting in den divan of den geheimen raad van den sultan, waar hij plaats nam naast den mufti en de Grieksch-Christelijke patriarchen. De berichten van den gunstigen toestand der Joden in het nieuw gestichte rijk van den sultan bewogen velen uit andere landen daarheen te trekken. Het werd hun Dorado, zooals Izak Sarfati het op treffende wijze schilderde in een schrijven aan zijne broeders in Duitschland en Hongarije. Ook Palestina, waar zich sinds het einde der kruistochten weder meer Joden neergezet hadden, die zich op akkerbouw en veeteelt begonnen toe te leggen, zag gaandeweg hun aantal toenernen, niettegenstaande de Franciskaner monniken dit trachtten te beletten. Al spoedig verrees niet ver van het Franciskaner-klooster op den berg Tsion eene synagoge. Mozes Kapsali leidde, niettegenstaande zijne rijke inkomsten, een kluizenaarsleven. Hij vastte veel, sliep meestal op den harden grond, kortom hij ontzeide zich de meest gewone levensbehoeften. Evenwel werd hij door geheime vijanden van ongodsdienstigheid beschuldigd. Wellicht geschiedde dit hoofdzakelijk door de Kareeten, die den edelen rabbijn een vurigen haat toedroegen, omdat hij hun volstrekt niet genegen was en elke poging tot ver- 1 39 broedering tusschen hen en de Rabba.nieten met kracht onderdrukte. Ook in jeruzalem vonden door den naijver en de oneenigheid der Joden, die uit onderscheiden landen en in onderscheiden tijden daarheen getrokken waren, treurige tooneelen plaats. De oudere bewoners wilden alle lasten op de later aangekomenen laden, die, hiertoe volstrekt niet bereid, de stad weder verlieten en de eersten in diepe armoede achterlieten. De ellende klom zoo hoog, dat zij hun hospitalen, kerkbehoeften ja zelfs de Torarollen moesten verkoopen. Velen gingen tot het Mohammedaansche geloof over, in de hoop, daardoor uit hun drukkenden nood gered te worden. Van de gelden, die van heinde en ver samenvloeiden tot leniging van de ramp en tot het bouwen van de noodige gestichten, behielden de gemeentehoofden het grootste deel voor zich zelf. Aan dezen treurigen en ellendigen toestand werd een einde gemaakt door den vroeger genoemden (zie bl. 119) Italiaanschen rabbijn Obadja da Bertinoro, die, hiervan onderricht, met negen geloofsbroeders naar de heilige stad vertrok (1485). Bij zijne aankomst ontwaarde hij, dat de berichten volstrekt niet overdreven waren. Er heerschte eene algemeene verwildering, grove onwetendheid, willekeur en ontaarding. Maar da Bertinoro liet zich daardoor volstrekt niet afschrikken. Integendeel, dit spoorde hem aan, met des te meer 'geestkracht op te treden en met des te grooter ijver zijn taak als geestelijk herder te aanvaarden. Door leering en onderricht, door opwekkende en stichtende toespraken hoopte hij weder leven te brengen in de wegkwijnende gemeente, liefde in te boezemen voor kennis en beschaving, het kwaad met wortel en tak uit te roeien. Dag aan dag gaf hij onderricht in de grondbeginselen van het geloof, ter wijl hij bovendien tweemaal in de maand den volke het woord Gods verkondigde, Om de kennis der mondelinge leer te verbreiden onder hen, die nog niet rijp waren voor de ingewikkelde talmudstudie, leeraarde hij slechts de Mischna. Het komt ons dan ook niet onaannemelijk voor, dat zijne bekende verklaring van de Mischna door hem eerst in Jeruzalem bewerkt is. 1) Hij had daarmede hoofdzakelijk ten doel, zijn gemeenteleden in de gelegenheid te stellen, zich zeif verder te bekwamen in de traditioneele wet. Slechts enkelen gaf hij onderricht in den Talmud. 2) Door zijne zachtmoedigheid 1) Zie hierover uitvoeriger Abraham Liincz w.,r/11, 2 den jaargang. 2) Da Bertinoro schreef ook een supercommentaar op Raschie's Pentateuch-verklaring onder den naam 'p My "T " 1 40 en voorkomendheid, gepaard met ernst en hij zijn onvermoeid arbeiden met den scl bekroond. Men eerde en beminde hem ; des lands kwam men tot den geliefden rab mond wijsheid te hooren." Nog geen t Bertinoro's komst was de Joodsche bevolk' reeds tot 1500 gezinnen aangegroeid, ter slechts 7o familien telde. Turkije nu, dat reeds v6Or de verdr . zijne poorten voor de Joden geopend had vaderland van vele Iberische ballingen. Bajasid II ([481-1512), begreep betel zijn staat dan het Spaansche koningspaar fanatisme zijn land van het nijverste e beroofd had. Hij nam de Joodsche vluchtelingen gastv,, op en beval zijn ambtenaren, hen menschlievend te behandelen. Onder hen bevonden zich vele bekwame handwerkslieden, kunstenaars, industrieelen en geleerden, die den bloei van zijn land in hooge mate bevorderden. Door de komst van duizenden ballingen ontstonden overal Joodsche gemeenten of breidden zich de bestaande aanmerkelijk uit. Constantino,el, Adrianopel, Salonichi, Gallipoli en andere steden werden door hen sterk bevolkt. Zij vereenigden zich naar de steden of gewesten, van waar zij kwamen en stichtten afzonderlijke gemeenten (kehilla's), ieder met behoud van haar eigen ritus, kerkelijk bestuur, school- en armwezen. Zoo telde Constantinopel eene bevolking van 30.000 Joden, die verdeeld waren in 44 gemeenten. Naast eene Grieksche, Hongaarsche en Duitsche gemeente kwam nu ook eene Portugeesche, Castiliaansche, Toledaansche, Cordovaansche e. a. De Spaansche Joden overtroffen de overige bevolking in beschaving en ontwikkeling. De handel kwam spoedig in hun handen, de beroemdste en meest gezochte artsen werden onder hen aangetroffen, als taalgeleerden en tolken bewezen zij uitstekende diensten en het duurde niet lang, of zij werden ook met gewichtige staatsbetrekkingen bekleed. De ballingen troffen evenwel in Turkije ook bekwame en aanzienlijke geloofsgenooten aan, onder welke de eerste plaats innam R. Elia Mizrachi (1456-1525) ; de opvolger van Kapsali in het opperrabbinaat van Turkije. Gevormd in de school van Juda Minz, bezat hij reeds in zijne jeugd grooten naam als talmudist, alhoewel hij ook van andere wetenschappen, vooral van wis- en sterrenkunde, De beschrijving van zijne reis naar het heilige land bevat vele belangrijke aanteekeningen. veel werk• maakte. Hij verklaarde de werken van Ptolomeus en Euklides en schreef een handboek over rekenkunde en algebra, ') waarvan later een uittreksel in het Latijn vervaardigd is. Mizrachi is vooral bekend door zijn uitvoerigen commentaar van Raschie' s Pentateuch-verklaring, waaruit zijne talmudische geleerdheid duidelijk blijkt. Mordechai Comtino, zijn leermeester in de wiskunde, had hem tot verdraagzaamheid jegens de Kargeten aangespoord, die in den vorigen opperrabbijn alles behalve een vriend gevonden hadden. Mizrachi' s bloedverwant, Elia Kapsali uit Candia, schreef in zuiver Hebreeuwsch eene geschiedenis van de nieuw-Turksche dynastie (1523), waarin hij vele belangrijke mededeelingen vlocht over de lotgevallen en den toenmaligen toestand der Spaansche ballingen. Vele Joden zochten een toevluchtsoord op de NoordAfrikeransche kust, waar in de laatste eeuw reeds meer van hun geloofsgenooten bescherming gezocht hadden tegen de geloofsvervolging in Spanje. Maar zij werden daar over het algemeen niet zoo gunstig opgenomen als in het Turksche rijk. Integendeel, in verschillende steden van het tegenwoordige Algerie, als : Oran , Algiers, 2) Tlemsen trad de l3arbarijsche bevolking vijandel ijk tegen hen op. In Tlemsen zette zich de jeugdige geleerde Jakob Berab (gest. 1541) neder, een van de beroemdste talmudisten uit de 16" e eeuw. Geen beter lot wachtte hen, die zich naar Fez begaven. Daar werden zij, gekweld door honger en ziekte, door de fanatieke inwoners zoo mishandeld, dat velen hunner bezweken. Deze onmenschelijke bejegening trof de ballingen des te harder, omdat in Fez eene belangrijke Joodsche gemeente bestond en een Jood Samuel Alvalensi aldaar eene hooge staatsbetrekking bekleedde. Naar Tunis begaven zich de grijze Abraham Zacuto, de schrijver van juchasin (zie bl. 128) en zijn leerling Mozes Alaschkar, een voorstander van de Kabbala, maar tevens een vereerder van Maimuni. Naar het schijnt, achtten zij zich aldaar op den duur niet veilig. Zij verlieten althans met vele anderen Tunis, om zich naar het Oosten te begeven. Zacuto ging naar Turkij e, waar hij kort na zijne komst overleed (1515); Alaschkar naar _Egypte, waar hij zoowel door zijn talmudische bekwaamheid als door zijn rijkdom grooten invloed verkreeg. Naar Egypte en wel vooral naar de hoofdstad Kairo hadden 1)-Isonn 2) Aldaar stond Simon Duran II aan het hoofd der gemeente, die zich zeer verdienstelijk gemaakt heeft jegens de Spaansche ballingen. 14 2 zich evened-1s vele ballingen begeven, die daar spoedig een groot overwicht verkregen op de oorspronkelijke Joodsche bevolking. De Joodsche gemeenten van Egypte stonden alle onder een opperrechter of vorst (Nagid of Reisch), die tevens hoofd van het rabbinaat was. Als zoodanig fungeerde toen Izak Konen Schalal, een man van streng eerlijke beginselen. Overtuigd, dat zich onder de Spaansche vluchtelingen mannen van groote bekwaamheid op talmudisch gebied bevonden, nam hij deze gaarne op in het college der Egyptische rabbijnen. Tot deze behoorden de genoemden Berab, Alaschkar en David ibn Zirnra. De laatste paarde aan geleerdheid een onbegrensden weldadigheidszin. Naar het schijnt, bracht sultan Selim de opvolger van Bajasid H, die Egypte bij het Turksche rijk voegde, eene geheele verandering in het beheer van het Egyptische Jodendom. Hij hief de waardigheid van Nagid met al de daaraan verbonden functien op en schonk iedere gemeente het recht, een rabbijn te kiezen en haar aangelegenheden zelf te beheeren. De laatste Nagid, Izak Schalal, begaf zich naar jeruzalem (1521), waar hij veel deed in het belang der weder tot bloei geraakte gemeente. Het rabbinaat van Kairo werd opgedragen aan den genoemden Radbaz, een man van vele voortreffelijke eigenschappen. De Joden hadden veel bijgedragen tot de verovering van Egypte door de Turken. Een Jood, Abraham de Castro, bekleedde aldaar een hooge waardigheid, die hem door den sultan verleend was. Reeds kort na hun onderwerping aa.n Turkije werden zij door een groot gevaar bedreigd. De Egyptische pacha, Achmed Schaitan, wilde zich onafhankelijk maken van den sultan en toen dezen dit door de Castro verraden werd, nam de pacha bittere wraak op de Joden van Kairo. Hij liet hen door de Mameluken geheel uitplunderen en daarna alien gevangen nemen. De dood van den pacha redde hen uit hun levensgevaar en gaf weder verademing aan de Egyptische Joden over het algemeen, die nog langen tijd den dag der redding (28 Adar 1524) onder den naam van Purim-Kairo als . een, gedenkdag vierden. HOOFI)STUK XXXII, Vervolg. Evenals het Oosten werd ook /ta/ie door Spaansche en Portugeesche vluchtelingen als het ware overstroomd. Vooral Hij is de schrijver van T"311 1 vv. 1 43 in Ferrara, Venetia, Padua, Ancona en Livorno vestigden zij zich in groote menigte. Belangrijk vooral was het aantal, dat zich te Napels vestigde. Onder de aldaar aangekomenen behoorde ook Izak Abarbanel. Toen onder ben eene hevige ziekte uitbrak, die talrijke verwoestingen aanrichtte, drongen de adel en het yolk, uit vrees voor besmetting, bij koning Ferdinand V aan tot hun verdrijving uit het koninkrijk. Maar deze wees dit van de hand en liet voor hen buiten de stad ziekenhuizen oprichten. Abarbanel hervatte in Napels zijn wetenschappelijken arbeid. Hij voltooide er de verklaring van de boeken der Koningen. Maar spoedig verbond Ferdinand hem aan het hof en bekleedde hem met eene staatkundige waardigheid, die hij ook onder diens zoon Alfonso II behield. Ook deze behandelde de Joden met groote menschlievendheid. Deze bewijzen van deelneming in hun deerniswaardig lot ondervonden evenwel volstrek t niet alien, die in /tafie eene schuilplaats zochten. Zoo behandelden de Genueesche schippers hen op zulk eene wreede, ruwe en onbetamelijke wijze, dat de meeste vrouweltjke passagiers, die zich aan hen toevertrouwd hadden, zich in de golven wierpen, orn niet in de handen dezer wellustige en verdierlijkte matrozen te vallen. De rest, in Genua aangekomen, mocht, krachtens eene aldaar bestaande wet, niet langer dan drie dagen blijven. Velen lieten zich, uitgemergeld en bijna wanhopend door den honger, voor eene bete broods doopen. Voorwaar, eene groote aanwinst voor de Kerk ! Anderen begaven zich naar Rome, maar vonden aldaar bij hun geloofsgenooten weinig medelijden. Niet minder hachelijk werd intusschen het lot van de naar Nape's gevluchten, toen .Karel VII van .Frankrijk zich van dit koninkrijk meester gemaakt had 495). Zij moesten zich aan den doop onderwerpen, of onmiddellijk hun nieuwe wijkplaats verlaten. Ook de Joodsche gemeente te Pisa had veel te lijden van de gewelddadigheden der doortrekkende Fransche troepen. Velen, die in Florence eene schuilplaats gevonden hadden, moesten deze stad eveneens weldra verlaten ten gevolge van de woelingen aldaar uitgebroken door het optreden van den hervortner Savonarola. Abarbanel begeleidde zijn koninklijken begunstiger op diens vlucht naar Sicilie. Na den dood van zijn vorst dooldde hij, beroofd van zijne bibliotheek en zijn vermogen, van de eene stad naar de andere. Geruirnen tijd hield hij zich als arts in Monopoli (in Apulie) op, totdat hij zich eindelijk bij een zijner zonen in Veneta'e vestigde, alwaar hij op twee en zeventigjarigen ouderdom overleed. Zijn lijk werd te Padua begraven. Don Izak Abarbanel heeft zich grooten roem verworven door zijn uitvoerigen commentaar, die zich, I 44 met uitzondering van een deel der Hagiographen, over alle Bijbelboeken uitstrekt. Zijne vertrouwdheid met de geheele Joodsche literatuur en met de geestesproducten van de Joodsche, Arabische en Christelijke philosofen blijkt meer dan eens uit dien uitvoerigen, in schoone taal en sierlijken stijl geschreven commentaar. Aan zijn helderen blik ontsnapte geen enkele moeielijkheid, die zich bij het nauwkeurig lezen van den Bijbel opwerpt. Deze moeielijkheden of vragen nu worden telkens aan het begin van een hoofdstuk of afdeeling gegroepeerd en daarna opgelost naar aanleiding van eene algemeene beschouwing, die vaak getuigt van een diepen historischen blik en ook meestal zeer verrassend is. Behalve deze breede Bijbelverklaring• vervaardigde hij nog andere geschriften, als : eene verklaring van de Spreuken der vaderen, van de Pesach-haggada, van Maimuni's More, die hij evenwel niet voltooide, en een werkje over de Joodsche geloofsleer. 1) Daarin verklaarde hij zich tegen het vaststellen van geloofsartikelen, zooals door Maimuni, Crescas en Albo geschied was, daar alle wetten van het Jodendom dezelfde bindende kracht hebben. Eindelijk schreef hij eenige werkjes 2) over de Messias-leer, de opstanding, straf en belooning, die voornamelijk dienden, om zijne geloofsbroeders op te wekken tot vertrouwen in de beloften van Israels schitterende toekomst. Hij moet ook het voornemen gehad hebben, de geschiedeuis van zijn yolk te beschrij yen. Jammer slechts, dat het bij het voornemen gebleven is. Een deel zijner werken voltooide hij nog in Castifie, maar de meeste schreef hij onder de treurigste omstandigheden op zijne latere zwerftochten. Zij zijn een rijke bron voor de kennis der literatuur uit dien tijd, omdat Abarbanel de gewoonte had vee1 aan te halen uit de geEchriften van voorgangers en tijdgenooten. Frankrijk bleef intusschen niet lang in het bezit van het koninkrijk Napels, daar het door de overwinning van Gonzalvo van Cordova in de macht van Spanje kwam. Gonzalvo werd als belooning voor deze overwinning vice-koning van Nopels. Deze benoemde tot zijn lijfarts Abarbanels zoon Juda, meer bekend onder den naam van Leo medigo of Leo Hebreo, aan wiens invloed het waarschijnlijk moet toegeschreven worden, dat het bevel van S.panie' s koning tot verdrijving der Joden uit het veroverde land niet tot uitvoering kwam. Daarentegen kwam in Benevento een 1 ) rainx en Irilten :11*Ple' Hiertoe behooren o. a. runtei pnzin T45 rechtbank der inquisitie, om de marrano's te vervolgen. Ook in de republieken Genua en Venetie liet de toestand der Joden nu en dan veel te wenschen over. Leo medi:go vestigde zich later in eerstgenoemde stad, waar hij in het Italiaansch zijn philosofische gesprekken over de lief de (dialoghi di amore) schreef, die evenwel niet tot de Joodsche letterkunde gerekend kunnen worden. aanzienlijkste Jood van Rafie in het begin der 16de eeuw was Samuel Abarbanel. Evenals zijn vader betrad ook hij de politieke loopbaan en werd eindelijk de schatmeester van don Pedro de Toledo, vicekoning van Nape's. Zijn tijdgenooten prijzen hem eenparig wegens zijn voortreffelijk karakter, maar met niet minder lof maken zij gewag van zijne edele gade Benvenida. Deze beroemde donna paarde aan ware vroomheid en echt Joodschen weldadigheidszin zulk eene hooge beschaving, dat de vice-koning haar de opvoeding en leiding zijner dochter Eleonora toevertrouwde. Het edele echtpaar, Samuel en Benvenida, in welks huis de gastvrijheid in den ruimsten zin des woords gehuldigd en de Joodsche wetenschap beoefend werd, was de trots van het geheele Italiaansche Jodendom. Zoowel Joodsche- als Christelijke geleerden vonden bij hen steun en de grootste welwillendheid. Vooral de studie van Bijbel en Hebreeuwsche taal vond toen in hafie hare vertegenwoordigers in Elia Levi/a, Abraham de Balmes en Obadja di Sforno. Elia Levita, eigenlijk Elia b. Ascher halllvie geheeten, (I47 2- I 549), was afkomstig uit Neustadt bij N eurenbera. Nadat hij langen tijd in zijn vaderland had rondgezworven, kwam hij in het begin der 1 6de eeuw in Padua, waar hij gedurende vijf jaar (tot 1509) onderwijs gaf in de Hebreeuwsche taal. Genoodzaakt ook deze stad te verlaten, ging hij naar Venetie en vervolgens naar Rome. Te midden zijner zwerftochten bleef hij zich verdiepen in de studie der gewijde taal en Massora, alhoewel hij ook in den Talmud niet onbedreven was. In Rome vooral kreeg hij onder de Christenen grooten naam als Hebreeuwsch taalvorscher. Onder de vele aanzienlijke mannen, die zich door hem in deze taal lieten inwijden, behoorde vooral de kardinaal Eoidio di Viterbo. .Levita stond in vriendschappekk verkeer met de beroemdste geleerden van Italie. Zelfs buiten dit land drong zijn roem door, zoodat Frans Ivan Frankrijk hem een leerstoel in het Hebreeuwsch aanbood aan de hoogeschool te Parijs, waarvoor hij echter bedankte. Na de verovering en plundering van Rome door het DuitschSpaansche leger (15 2 7 ) moest hij deze stad, waar hij veertien jaar gewoond had, verlaten. Hij keerde weder naar Venetie terug. Daniel Bomberg verbond hem aan zijrie beroemde 1 46 drukkerij, waarvoor hij tot zijn dood bijna onafgebroken werkzaam bleef. Bescheiden in zijn leven en nederig in de wetenschap arbeidde _Levita met onverdroten ijver op het gebied der Hebreeuwsche taalwetenschap. Al kunnen zijne talrijke werken ook niet altijd bogen op oorspronkelijkheid en diepzinnig onderzoek, zij getuigen toch van eene veelzijdige en methodische kennis. Hij was een vlijtig beoefenaar van Redaks werken, wiens ilfichlol en woordenboek door hem met belangrijke opmerkingen verrijkt werden. Zijn eerst zelfstandig werk was een onder den titel habbachur 1) goed bewerkte grammatica, die hij zijn vriend Egi dio di Viterbo opdroeg (1517), Een jaar daarna verscheen van hem harkaba, 2 over twee- of meerledige onregelmatige woordvormen. Van groote beteekenis is zijne inlei ding tot de massor etische wetenschap 3) (1538), welk werk evenwel de goedkeuring van zijne strenggeloovige geloofsgenooten niet kon wegdragen. Te Isny, waar hij eenige jaren op aanbeveling van zijn leerling Paulus Fagus aan het hoofd eener kort te voren opgerichte Hebreeuwsche drukkerij stond, verschenen van hem Tischbie, 4) behelzende eene verklaring van 712 rabbijnsche woorden, en Meturgeman 5) (i541), een woordenboek over de Targumim. lienige dezer geschriften werden later in het Latijn vertaald ; het eerstgenoemde door zijn voormaligen leerling Sebastiaan Munster, professor te Bazel. Behalve aridere kleinere geschriften vertaalde hij nog op hoogen ouderdom de Psalmen in het Duitsch. Zoo bleef hij tot het einde van zijn leven arbeiden op een gebied, dat hem lief was en waarvoor hij ook bij anderen liefde wist op te wekken. Evenals door Levita werd de Hebreeuwsche taalkennis in Christelijke kringen verspreid door Abraham de Balines, schrijver van een belangrijke Hebreeuvvsche grammatica 6) en door Obadj a di Sforno, eveneens een veelzijdig ontwikkeld en wijsgeerig gevormd geleerde. Deze laatste commenteerde verscheidene boeken der H. S. Eene afdeeling van zijn Koheleth-commentaar droeg hij aan Hendrik II van Frankrijk op. In Ferraraleefde toen Abraham .Farissol (gest. 1525) afkomstig uit Avignon, die ook eene verklaring ) )) Minn. Naar deze eersteling zijner pennevruchten wordt T hij gewoonlijk 1111n ITT7N genoemd. - pm-Dv% 4) r 2 ) T• .• ) ornmx rypn. ) TT - een bijnaam van den profeet Elia, ,-die juist 712 in getallenwaarde bevat. 6 7nn-1m 8 milin 5) itrlint. 1 47 van eenige Bijbelboeken schreef, van welke vooral die op het bock Ijob zeer gewaardeerd wordt, Farissollegde zich ook met veel vlijt toe op de aardrijkskunde. Hij schreef daarover zelfs een werk, waarin hij o. a. op grond van de nauwkeurigheid, waarmede de Bijbel steeds de ligging van steden en landen aangeeft, gelegenheid vindt tot een krachtig verwijt jegens hen, die deze wetenschap als onnuttig en doelloos verwaarloozen. Hij verkeerde veel aan het hof van den hertog van Ferrara, .Ercole I, een bevorderaar van kunsten en wetenschappen. Op diens uitnoodiging hield hij aldaar van tijd tot tijd godsdienst-disputen met Christelijke geleerden, die later door hem onder den naam Hagen Abraham 2) te bock gesteld en voor hen, die met het fiebreeuwsch Qnbekencl waren, in bet Italiaansch vertaald zijn, HOOF DSTUK XXXIII. Reuchlin en Pfefferkorn. 1509-1520. Talrijke verschijnselen op staatkundig, godsdienstig en wetenschappelijk gebied verkondigden het einde der middeleeuwen. De ontdekking van de nieuwe wereld verruimde als het ware den gezichtskring der oude. Terwijl de scholastiek der middeleeuwen de dorheid zelve geworden was, openbaarde zich daartegenover het streven naar eene vrije, veelzijdige ontwikkeling van den geest. Daartoe was evenwel leiding en onderricht noodig. Waar nu kon men deze beter vinden dan in de geschriften der klassieke oudheid, in de reusachtige voortbrengselen van den Griekschen en Romeinschen geest ? Deze nieuwe richting nu had zich reeds ruim eene eeuw vroeger in /tale vertoond, waar zoowel de taal als de resten van eeuwenoude gebouwen en grijze kunstwerken het meest de herinnering aan de oudheid bewaard hadden. Dit land werd dan ook, zooals wij reeds zagen, de bakermat van het humanisme de bodem, waar zich de wetenschap het eerst losmaakte van alle kerkelijke banden. In Duitschland evenwel, waar het godsdienstig bewustzijn en de eerbied voor de godsdienstige denkbeelden der vaderen — een eigenschap den Germanen eigen dieper dan elders wortel geschoten hadden, werd te gelijk 1 ) thip rnmix ;rum. 2) cm= p?. 1 48 met de herleving der klassieke oudheid ook meer belangstelling opgewekt voor het oude testament, voor dien grijzen Bijbel, waaruit zooals men meende — het nieuwe testament voortgevloeid, de evangelien geboren waren, Men gevoelde de behoefte, den Bijbel in zijn oorspronkelijke taal te leeren en te begrijpen, al was men ook nog vol vooroordeel jegens het yolk, dat dezen bewaard, voor diens behoud zooveel gestreden en geleden had. De eerste onder de Duitsche humanisten, die daarvoor ijverde en een bijzondere liefde voor de Hebreeuwsche taal en letterkunde aan den dag legde, was de geleerde Johannes Reuchlin (geb. te Pforzheim in 1455). Deze grondige kenner van de Latijnsche en Grieksche talen rnaakte op zijn vele reizen kennis met den geleerden Pico da Mirandola, die bij hem eene bijzondere liefde voor de Kabbala wist op te wekken. Eene nadere kennismaking met deze geheimzinnige wetenschap spoorde hem als van zelf aan tot de beoefening van de Hebreeuwsche taal, waarin hij zich tijdens zijn verblijf te Rome-liet onderrichten door Obadja di Sforno. Ook verkeerde hij veel met Jakob Loans, I) den geleerden lijfarts van keizer Frederik en met Jakob Margaith uit Neurenberg, waardoor zijn kennis van de Hebreeuwsche en rabbijnsche literatuur zeer toenam. De veelvuldige werkzaamheden, die hij als rechter van het Zwabische verbond te verrichten had, weerhielden den ijverigen man niet, zich met vlijt en inspanning te blijven wijden aan zijne geliefde Joodsche studie, waarin hij het eindelijk zoo ver bracht, dat hij eene Hebreeuwsche spraakleer (rudimenta Hebreae linguae) bewerkte (1506). Zoo ver had nog geen Christen het vOOr hem gebracht. De verschijning van deze grammatica was den voorstanders van de nieuwe richting, den vrienden der wetenschap, zeer welkom. Niet alzoo haren tegenstanders, die voor het behoud van het oude ijverden en het menschdom liever gekluisterd zagen in de boeien van onwetendheid en dom bijgeloof. Zij schuwden het licht, dat het akelig donker der middeleeuwen zou doen verdwijnen, en werden daarom door de humanisten met den naam van duisterlingen (obscuri viri) gebrandmerkt. Zooals te begrijpen is, waren ook de Joden een doom in de oogen dier duisterlingen. die dit zwakke yolk gaarne wilden berooven van hun zedelijken steun, van hun krachtig levenselement, dat bestond in de rabbijnsche geschriften en vooral in den Talmud. Zij deden Jozef Loans uit .Rosheim (fosse' Rosheim) was door Frederik benoemd als vertegenwoordiger van het Duitsche Jodendom op de riiksdagen, 1 49 daarom alle pogingen, om de Duitsche natie tegen hen en hunne literatuur in het harnas te jagen, Dit helsche plan beoogden voornamelijk de Dominikaner-monniken te Keulen, aan wier hoofd Jakob van Hoogstraten stond, de Torquemada van het Noorden. Deze verblinde ketterjager vond twee wakkere bondgenooten in Arnold uit Tongeren en Ortuinus de Graes (Gratius) uit Deventer. De laatste legde 'zich hoofdzakelijk toe op het vervaardigen van schotschriften tegen de Joden. Maar daar hij in de Joodsche wetten al zeer onbedreven was, zocht hij, zooals de meeste lieden van dit slag, hulp bij gedoopte Joden. Deze nu vond hij bij zekeren Victor van Karben, die op zijn vijftigste jaar tot het Christendom overgegaan was en het reeds zoover gebracht had, dat door zijn lastertaal zijne stamgenooten uit het keurvorstendom Keulen verjaagd waren. Deze gewetenlooze bedrieger nu leverde Ortuinus de stof voor het eerste pamflet, dat van de zijde der Dominikanen verscheen, onder den titel : over het leve'i en de zeden der Joden (i504). Dit werd spoedig gevolgd door eene reeks schotschriften, die waarschijnlijk alle uit de pen van Ortuinus vloeiden, maar onder den naam van een anderen afvalligen Jood, een gedienstig werktuig in de hand der Keulsche dompers, het licht zagen. Het was fozef Pfefferhorn, een laag en verachtelijk wezen, afkomstig uit Moravia'. Wegens inbraak en diefstal gerechtelijk vervolgd, ging hij, toen hij bij zijne geloofsgenooten geen toegang meer kon vinden, met zijn gezin tot het Christendom over, in zijn hart een diepen haat tegen Joden en Jodendom verbergend. Ofschoon hij van Talmud en Joodsche wetenschap zeer weinig wist, geloofde hij toch, met zijne weinige en oppervlakkige kennis den Jodenvijanden nog van veel nut te kunnen wezen en daarvan genoeg voordeel te trekken. Tot wie zou hij zich dus eerder wenden dan tot de Dominikanen ? Dezen waren over deze aanwinst dan ook zeer verheugd. Zoo sloot Johan Pfefferkorn dezen naam had hij na zijn doop aangenomen — een verbond met de duisterlingen, dat den Joden van het Duitsche rijk niet veel goeds voorspelde. In weinige jaren verscheen een reeks smaadschriften tegen de Joden, meestal tegelijk in het Latijn en Duitsch, waarvan het eene al meer laster bevatte dan het andere, en waarin steeds aangedro.ngen werd op de vernietiging van de Joodsche literatuur. Het +eerste dezer scliandelijke pamfletten, onder den naam van Pfefferkorn uitgegeven, heette de spiegel der vermaning (1507), dat hoofdzakelijk ten doel had, den Joden den woeker te verbieden, hen tot het aanhooren van Christelijke predikatien te dwingen en den Talmud te verdoemen, die allerlei laster bevatte tegen den stichter van het Christens Mox. Gesch. III 11, I5 0 dom. Kort daarna verscheen de jodenbiecht (1508), waarin met de Joodsche gebruiken de spot gedreven en het den vorsten tot plicht gesteld werd, de Joden uit Duitschland te verdrijven, zooals dit reeds in .Franhrijk en Spanje geschied was. In het daarop volgende geschrift het Paaschfeest (1509) ging de onverlaat nog een stag verder. Hij spoorde de Christenen aan, » de schurftige honden" te verjagen en de vorsten, die hen nog in bescherming wilden nemen, door oproer en geweld daartoe te dwingen. Maar de tijd was voorbij, waarin dusdanige opruiende taal algemeenen bijval vond. Integendeel, de beschaafde Christenen, al waren zij ook nog lang niet van den Jodenhaat genezen, koesterden toch diepe minachting voor den gewetenloozen verrader. Zij begrepen dat slechts wraak en eigenbelang de drijfveeren van dit lage geschrijf waren. Nog eenmaal waagden de Dominikanen hun doel te bereiken door een ander onder Pfefferkorns naam uitgegeven smaadschrift, de Jodenvijand. Thans werden niet alleen de Joodsche kooplieden van woeker, maar ook de Joodsche geneesheeren van kwakzalverij beschuldigd. Overigens werd ook in dit pamflet, evenals in alle vorige, aangedrongen op de vernietiging van den Talmud. Wat in Spanje onlangs op last der inquisitie met den Koran en de overige Mohammedaansche geschriften geschied was, moest thans op last der geestelijkheid in Duitschland met de foodsche literatuur plaats vinden. De Dominikanen begonnen evenwel te begrijpen, dat het zonder toestemming van keizer Maximiliaan nooit zoover kon komen, als zij wenschten. Zij besloten daarom 's keizers zuster Kunzunde, vroeger hertogin van Beieren, thans abdis van een Franciskaner-nonnenklooster te Munchen, voor hun plan te winnen. Pfefferkorn werd tot dit doel afgevaardigd. Kunio'crunde schonk geloof aan den vuigen laster en gaf den verstokten booswicht een aanbevelingsbrief mede voor haar broeder, met het dringend verzoek, den rechtrnatigen eisch der Dominikanen in te willigen. Daarmede snelde hij naar Italic, waar zich Maximiliaan beyond. Alhoewel persoonlijk den Joden niet vijandig gezind, vaardigde de keizer toch, uit welwillendheid jegens zijne zuster, het bevel uit, dat men in het geheele Duitsche rijk hun geschriften zou onderzoeken, en degene, die aandruischten tegen het Christelijk geloof, moest vernietigen (i 509). Nu sloeg Pfefferkorn, gesteund door de Dominikanen, onmiddellijk de handen aan het werk. Het eerst liet hij in Frankfort, den zetel van de geleerdste Joden, de Talmud-exemplaren en andere rabbijnsche geschriften in beslag namen, zonder zich te bekommeren om het verzet der Joden, die hem, op grond van een keizerlijken vrijheidsbrief, het recht ontzeiden, hun eigendom aan te 1 51 tasten, Maar Ural van Gemmingen, de edeldenkende keurvorst en aartsbisschop van Mainz, sprong voor hen in de ores, zoodat de raad van Frankfort zich voorloopig onthield, Pfefferkorn de beloofde hulp te verleenen, De keurvorst ging nog verder. Hij wendde zich tot den keizer, dien hij verzocht, het onderzoek in ieder geval aan een onbevooroordeeld geleerde op te dragen. Bij deze gelegenheid moet ook Reuchlin genoemd zijn. Pfefferkorn bezocht hem althans en versterkte de Dominikanen in hun hoop, dien beroemden geleerde en grondigen kenner van het Hebreeuwsch voor hun zaak te winnen, omdat hij toegestemd had, dat de Joodsche geschriften, waarin het Christendom bespot werd, niet geduld mochten worden. Ook de Joden zaten intusschen niet stil. Uit frankfort wendde zich Jonathan Levi Tsion met afgevaardigden van andere steden tot den keizer, die reeds door edeldenkende Christenen omtrent Pfefferkorn ingelicht was. Hij ontving de Joodsche deputatie dan ook zeer voorkomend, maar een brief zijner dweepzieke zuster, hem door Pfefferkorn ter zelfder tijd ter hand gesteld, bracht terstond eene verandering in zijne goede gezindheid. Hij maakte nu een tweede schrijven openbaar, waarin hij zijne verontwaardiging te kennen gaf over het verzet der Joden en beval, dat men moest voortgaan met het in beslag nemen van hun geschriften. • Het onderzoek zou behalve aan Reuchlin ook aan Victol' van Karben en Hoogstraten opgedragen worden. Maximiliaan veranderde evenwel telkens van besluit. Hij liet zich niet bedwelmen door de vleierijen, waarmede Pfefferkorn hem overlaadde in een nieuw geschrift tot lof en eer van keizer dat overigens een herhaling behelsde van alle vorige smaadschriften tegen de Joden, maar gelastte (23 Mei i 5 ro) den raad van Frankfort, de Joden weder in het bezit hunner boeken te stellen. Men mocht niet met de confiscatie voortgaan, voordat het onderzoek afgeloopen was. Een voorval in de mark Brandenburg bood evenwel den Dominikanen eene gewenschte gelegenheid, op het gemoed van den weifelenden keizer te werken. Aldaar had een dief eene hostie, die hij met het gewijde kistje gestolen had, aan Joden verkocht, zooals hij althans voorgaf. De zaak werd onderzocht en natuurlijk waren de Joden de schuldigen, zoodat op uitspraak van den keurvorst en van den bisschop van Brandenburg 38 van hen verbrand en twee, die zich hadden laten doopen, opgehangen werden. De Keulsche dompers brachten nu den keizer onder het oog, dat deze misdaad en dergelijke bespottingen van het Christendom den Joden geboden werden in den Talmud, weshalve zij met kracht aandrongen op de vernietiging van Dim Gesell, III, 11* 152 dit schadelijk boek. Om 's keizers inwilliging te verkrijgen, bezwoer hem zijne zuster, onder het storten van heete tranen, aan de rechtmatige bede der geestelijke broeders gevolg te geven. Maximiliaan wilde zich gaarne uit zijne verlegenheid redden en droeg nu den aartsbisschop van Mainz op, dat hij, behalve tot de vroeger genoemden, ook tot de theologische faculteiten van de voornaamste Duitsche hoogescholen de vraag moest richten, of " men den Joden al hunne boeken moest afnemen en deze verbranden." Hun oordeel moesten zij den keizer schriftelijk toezenden. Het eerst verscheen een breedvoerig maar grondig antwoord van Reuchlin (6 October z 5 i o), dat, alhoewel Christelijk gekleurd, een warm pleidooi voor de Joodsche literatuur bevatte. Hij verklaarde, dat men de verschillende elementen, waaruit deze uitgebreide literatuur bestond, niet nit hetzelfde oogpunt moest beschouwen, Vele geschriften, die over Bijbaelexegese handelen, zijn ook voor de Christelijke theologie van groot belang en mogen derhalve niet vernield worden. Hij hield zich overtuigd, dat Hilarius, Hieronymus en andere kerkvaders minder zouden gedwaald hebben, zoo zij deze werken gekend hadden. De Kabbala, waarmede hij letterlijk dweepte. behoeft geen verdediging, daar toch reeds pans Alexander VI verklaard had dat door deze het Christelijk geloof bevorderd werd, en Sixtus / V eenige kabbalistische geschriften in het Latijn had laten vertalen. De gebeden- en kerkboeken der Joden konden den Christenen evenmin aanstoot geven als de wetenschappelijke werken in het Hebreeuwsch geschreven. Voor zoover hem bekend was, bestonden er slechts twee in het Hebreeuwsch bewerkte smaadschriften tegen het Christendom, die evenwel door de Joden zelve meerendeels uitgesloten waren en tegen wier vernietiging hij zich dan ook niet zou verzetten. Wat nu eindelijk den Talmud betreft, daarvan verklaarde hij even zoo weinig te weten als de overige Christenen, die zich echter toch het recht aanmatigden, het doodvonnis daarover uit te spreken. De omstandigheid evenwel, dat men er nog nergens en zelfs niet in tijden, toen de Jodenhaat duizenden offers eischte, aan gedacht heeft, dezen te vernietigen, was voor hem een waarborg, dat de Talmud niet zoo verderfelijk kon wezen, als door de aanklagers beweerd werd. Reuchlin eindigde dit belangrijk onderzoek", waarin hij P fefferkorn en diens geestverwanten, zonder ze te noemen, geducht geeselde, met den vroinen raad, dat aan iedere Duitsche hoogeschool twee professoren in het Hebreeuwsch moesten aangesteld worden, Daardoor zou men eens de Joden op hun eigcn terrein kunnen bestrijden en hen, niet met geweld maar uit overtuiging voor het Christendom winner], Geheel alders luidde 1 53 het oordeel van de overige geestelijken en de theologische faculteiten, die alle onder den invloed der Dominikanen stondPn. Zij waren eenparig van meening, dat de Talmud en alle andere Joodsche geschriften, met uitzondering van den Bijbel, hoogst verderfelijk waren en daarom aan het vuur moesten prijs gegeven worden. De faculteiten van Mainz en Erfurt gingen zelfs nog verder. Volgens hare meening, moest men ook dezen den Joden ontnemen en de Vulgata — eene met opzet verknoeide en geheel in Katholieken geest bewerkte Bijbelvertaling — tot den oorspronkelijken Bijbel verheffen, waarnaar ook de Hebreeuwsche tekst moest gewijzigd worden. Dat was de wetenschappelijke geest van het middeleeuwsch Katholicisme ! Het was P fe.fferkorn door een list gelukt, het antwoord van .Rezichlin, chat toch wel bij den keizer het grootste gewicht in de schaal zou leggen, meester te worden, voordat het dezen overhandigd werd. Geheel teleurgesteld over het gunstig oordeel, daarin omtrent de Joodsche literatuur gesproken, en bovendien zeer verbitterd over de scherpe wijze, waarin zich Reuchlin over hem, zonder zijn naam te gewagen, uitliet, zette hij zich terstond neder tot het vervaardigen van een nieuw smaadschrift. Het heette : handegel tegen de joden en hun geschriften, en werd reeds op de voorjaarsmarkt van het volgende jaar te Frankfort door hem en zijne vrouw te koop aangeboden. Hoofdzakelijk was dit gericht tegen _Reuchlin, die beschuldigd werd van omkoopbaarheid, vervalsching, bedrog en onwetendheid. Alhoewel Reuchlins vrienden over de verregaande onbeschaamdheid van Pfefferkorn zeer verontwaardigd waren, nam toch niemand voor hem den handschoen op, zoodat hij zich genoodzaakt zag, zelf voor zijn eer op te komen. Hij deed dit in een belangrijke brochure de oogspieg -el of bril (op het titelblad was een bril geteekend), waarin hij de lage bedoelingen van Pfefferkorn en van de Dominikanen blootlegde en tevens de gronden ontvouwde, waarom hij het als een geloovig maar eerlijk Christen als zijn plicht achtte, de Joden niet onrechtvaardig te behandelen. Dit geschrift maakte grooten opgang. Het werd als het ware verslonden, zoodat de geestelijkheid aan zijne verbreiding paal en perk moest stellen. Merkwaardig is het evenwel en tevens een kenschetsing van den toenmaligen tijd, dat zelfs de wakkerste ijveraars voor de denkbeelden der humanisten, als Erasmus van Rotterdam, Mutinus Rufus en de rijke patricier Pirkheimer van Neurenberg, hoezeer ook vol bewondering voor Reuchlins vrijmoedigheid, toch niet geheel ingenomen waren met zijne verdediging der Joden, daar toch volgens hunne meening, dit yolk op zooveel waardeering en 1 54 erkentelijkheid geen aanspraak kon maken. Intusschen gaven Pfefferkorn en zijne geestverwanten den moed nog niet op. De eerste wilde thans eens beproeven, of hij met den mond meer kon uitrichten dan met de pen. 1-lij trad te Frankfort in het openbaar op, om Reuchlin eens geducht door te halen en het zaad van haat en verbittering tegen de Joden te strooien. De Keulsche dompers sloegen een anderen weg in. Arnold van Tongeren had in den oogs.piegeleenige plaatsen ontdekt, op grond waarvan Reuchlin als een ongeloovige kon aangeklaagd worden. Deze laatste gaf inderdaad toe, dat hij als rechtsgeleerde zich niet had mogen mengen in een theologischen strijd. Maar toen men bij hem aandrong, dat hij zijn gunstig oordeel over den Talmud zou intrekken en den oogspiegel vernietigen, besloot hij den strijd tot het uiterste voort te zetten. De pogingen der Dominikanen, om den keizer van Reuchlins ketterij te overtuigen, mislukten door den veel sterkeren invloed, dien de vrienden van den beroemden geleerde aan het hof bezaten. Woedend over het mislukken hunner plannen, verscheen weder uit hunne werkplaats een nieuw pamflet, do brandspiegel, dat uitsluitend ten doel had, bun bittersten vijand zooveel mogelijk te beschimpen en de Joden te belasteren. Reuchlin bleef echter, zooals telken male, het antwoord ook thans niet schuldig. In den vorm van een verdedigingsschrift, in het Latijn bewerkt, (1 Maart 1513) hield hij een warm pleidooi voor de Joden, dat hij den keizer opdroeg. Ilij noemde hen daarin voor de eerste maal z onze medeburgers" ja zelfs z onze broeders." Duitschland bezat dus toen reeds een man, die hen niet langer als verworpelingen der maatschappij beschouwde, als wezens, die geen aanspraak mochten maken op recht en billijkheid ; een man, die den moed bezat der menschheid te verkondigen, dat de Joden niet langer uit willekeur mochten vertrapt en verguisd worden. De keizer, tot wien zich nu ook weder de Keulsche monniken wendden, wist eindelijk niet meer, hoe hij zich te gedragen had, en legde daarom beiden partijen het stilzwijgen op, in de hoop, daardoor aan den langdurigen strijd een einde te maken. Nu eerst verscheen Hoogstraten, die zich nog altijd achter den naam van Pfefferkorn verscholen had gehouden, openlijk in het strijdperk, en wel met zulk eene driestheid, alsof alle geestelijke en wereldlijke heeren voor hem moesten zwichten. Om het verzwakte aanzien zijner orde te herstellen, moest hij alles aanwenden, wat het gezag van Reuchlin zou ondermijnen. Hoogstraten liet nu, als inquisiteur van de orde der Dominikanen, Reuchlin dagvaarden naar Mainz, waar deze terecht •zou staan wegens ketterij en begunstiging 1 55 der Joden. Daar Reuchlin niet onder de rechtsbevoegdheid van Mainz behoorde, behoefde hij zich in het geheel niet om deze dagvaarding te bekommeren. Desniettemin zond hij een vertegenwoordiger, in wiens bijzijn Hoogstraten wees op het groote gevaar van den oogspiegel, op grond van de plaatsen, door van Karben reeds vroeger openbaar gernaakt, en bovendien voorlezing deed van de bescheiden der theologische faculteiten van Keulen, Leuven en Erfurt, die Reuchlin van ketterij beschuldigden. Het besluit werd eindelijk genomen, den oogspiegel ten vure te doemen. De komst van Reuchlin had wel ten gevolge, dat de uitv3ering van dit besluit uitgesteld, maar niet dat het ingetrokken werd. Juist was alles gereed tot de openlijke verbranding van het verketterde boek, toen op het laatste oogenblik de aartsbisschop van Mainz verscheen en het gerecht ontbond. Eene groote vreugde voor Reuchlins vrienden en niet minder Arbor hem zelf. Evenwel was hij met deze overwinning niet tevreden, daar hij begreep, dat de Dominikanen nog niet zouden rusten. Hij wilde daarom paus Leo X als scheidsrechter inroepen en wendde zich in een Hebreeuwschen brief tot diens lijfarts Bonet de Lates, waarin hij hem de toedracht der zaak uiteenzette en tevens verzocht, zijn belangen -bij den pauselijken stoel te behartigen. De paus benoemde de bisschoppen van Worms en Spiers tot scheidsrechters in den strijd tusschen Reuchlin en Hoogstraten. De Dominikanen wachtten evenwel de uitspraak niet af. Zij verbrandden den oogspiegel op gronden, die zij in een openbaar schrijven, dat in de gerechtszaal aangeplakt werd, ter algemeene kennis brachten. Intusschen viel de beslissing ten gunste van Reuchlin uit. Deze werd van strafvervolging vrijgesproken, maar daarentegen Hoogstraten tot de proceskosten veroordeeld. De Dominikanen waren nu buiten zich zelf van woede. Zij raasden en tierden in schrift en woord, scholden op den keizer en den paus en dreigden zelfs tot de Hussieten over te loopen, die echter waarschijnlijk voor dit gezelschap bedankt hadden. Zij vonden eindelijk steun bij de theologische faculteit der Parijsche hoogeschool, die eveneens den oogspiegel ten vure doemde als een kettersch geschrift. Overmoedig door dit gunstig advies, gaven zij onder Pfeferkorns naam een nieuw pamflet in het licht, onder den langen en opruienden titel : ' stormklok ; storm over en tegen de trouwelooze Joden ; storm over een ouden zondaar Johan Reuchlin, begunstiger van de valsche Joden." Wel werd Pfefferkorn wegens de overtreding van het keizerlijk bevel, dat aan beide partijen het zwijgen had opgelegd, ter verantwoording ontboden ; maar zijne begunstigster Kunigunde hielp hem nit zijne verlegenheid. In 15 6 dienzelfden tijd werd in Halle een gedoopte Jood Pfaff Rapp, ook wel Pfefferkorn genoemd, waarschijnlijk wegens kerkroof ter dood veroordeeld. De overeenkomst van naam bood den humanisten eene geschikte gelegenheid aan, om den draak te steken met den beruchten handlanger van de Keulsche dompers. Deze laatsten werden bovendien geheel verpletterd door eene reeks in het Latijn geschreven brieven. brieven der duisterlingen, waarin vooral Ulrich genoemd : van Hutten de hand gehad heeft. In deze brieven wordt de domme verwaandheid der trotsche monniken, hun lage zedeloosheid en hun marktgeschreeuw over de ketterij der humanisten in hun eigen verknoeid Latijn zoo geheel overeenkomstig de waarheid voorgesteld en tevens op zulk eene fijne wijze belachelijk gemaakt, dat de Dominikanen zelve aanvankelijk het boek verbreidden, waartegen zij later te vergeefs den banvloek slingerden. Zij hielden nog wel niet op nieuwe schotschriften uit te geven, mar deze waren evenals de laatste stuiptrekkingen van een stervende. Ofschoon de paus zelf het laatste beslissende woord in dezen strijd nog niet gesproken had, begrepen zij zeer goed, dat de zaak voor hen verloren was, en te meer, toen op 's pausen aansporing uit de Bombergsche drukkerij de Babylonische en jeruzalemsche talmud in het licht verschenen. Zoo hadden de humanisten, met Reuchlin aan het hoofd, gezegevierd. Alhoewel het den meesten hunner volstrekt niet te doen geweest was, om de Joden te beschermen tegen geweld en onrecht, maar slechts — zooals zij zelve getuigdenom de vrije wetenschap te verdedigen tegen bekrompenheid en kerkelijke tirannie. toch kon het Jodendom verheugd zijn over deze overwinning, omdat zich daardoor de nieuwe geest net meer kracht begon te ontwikkelen,.die het menschdom in het algemeen, maar bet Jodendom in het bijzonder, van zoo menigen drukkenden boei bevrijdde. HOOFDSTUK XXXIV. De invloed van de kerkhervorming voor de Joden. 1520 —1550. De strijd tusschen de Reuchlinisten en hun tegenstanders heeft waarschijnlijk veel bijgedragen tot de oplossing van een anderen strijd, die zich reeds sinds het begin der i5de eeuw in den boezem van het Christendom vertoond had en met de algemeen bekende kerkhervorming- eindigde. Nauwelijks waren de Dominikanen overwonnen en dus bun 1 57 invloed en gezag aanmerkelijk verminderd, of Maarten Luther, sinds I 5 08 hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de hoogeschool te Wittinburg, gaf een geschrift uit (152o) D over de verbetering der geestelijkheid", waarop weldra een tweede volgde : ' over de Babylonische gevangenschap der kerk." Deze geschritten, waarin de voornaamste stellingen der Roomsch-Katholieke kerk bestreden werden, maakten op de Duitsche natie diepen indruk, zoodat velen Luthers voorbeeld volgden en zich met hem van het pauselijk gezag losscheurden. De kerkhervorming, die thans spoedig haar beslag kreeg, had reeds voor de Joden in Duitschland dit voordeel, dat men hen wegens den strijd in eigen boezem voorloopig met rust liet, te meer, omdat Luther, wiens woord toen meer gold dan dat van koningen en keizers, hun niet ongenegen was. Integendeel hij laakte de geweldsdadigheden vroeger op hen gepleegd, omdat de Christenen daardoor hun eigen godsdienst bezoedeld hadden. Zoo de ' papisten" uitgeput waren in het vinden van scheldnamen, om zijn ketterij te brandmerken, mochten zij hem met dien van Jood bestempelen. Voorts vermaande hij zijne volgelingen, den Joden genegenheid te betoonen en te dulden, dat zij zich ook op handenarbeid konden toeleggen, opdat daardoor de woeker onder hen zou verminderen. Alhoewel 1,u/hers belangstelling voor de Joden hoofdzakelijk als lokaas moest dienen, evenals bij een vroegeren godsdiensthervormer, om hen voor het Christendom te winnen, koesterden zij toch de hoop, dat zoowel door de scheuring in de kerk, alsook omdat het Protestantisme in sommige opzichten niet zoo scherp tegenover het Joodsche geloof stond als het Katholicisme, voor hen thans een gunstiger tijd zou aanbreken. Deze hoop werd evenwel over het algerneen nog niet verwezenlijkt. Ook met het aanbreken der 16de eeuw bleverl zij nog voortdurend overgeleverd aan de willekeur van wereldlijke en geestelijke heeren en aan (lie van staats- en stadsbesturen. De vervolgingen hielden nog niet op, de verdrijvingen namen nog geen einde. Uit Regensburg, waar zij sinds onheugelijke tijden gewoond hadden, werden zij verdreven (r 5 I 9) op verzoek van de geestelijkheid en van de gilden, omdat D alle handel in hun handen gekomen was." Het aantal verjaagden bedroeg 500 ; de uitstaande schulden werden met slechts 6000 gulden afgekocht. Men verwoestte de synagoge en bouwde op hare ph ats eene kerk, waaraan het yolk met Dheiligen" ijver arbeidde wellicht met denzelfden ijver, waarmede het 4000 zerken op de Joodsche begraafplaats vernielde. De keizer liet deze gruwelen wel niet geheel ongestraft, maar trad daartegen toch niet met kracht op. Ook bij een opstand, door de landlieden van 158 Zwaben op touw gezet (de boerenoorlog), die zich meer naar het Westen uitbreidde, hadden wederom de Joden in Rhijnstreek en Elzas veel te lijden (1525). Bovendien begon hun ook .Luther zelf, nadat hij zich in zijne verwachtingen omtrent hunne bekeering te leur gesteld zag, een grimmigen haat toe te dragen en hen op zijn ouden dag met denzelfden ijver te vervolgen, als waarmede zij vroeger door hem in bescherming genomen waren. Al bestreed hij ook de door Dr. Johan Eck opgestelde wederlegging (confutatio), waarin eene rechtvaardiging van de Roomsche leerstellingen en gebruiken beproefd werd, in Jodenhaat schaarde hij zich gaarne aan diens zijde. Eck, die door zijn laag karakter de Kerk, voor wier verdediging hij optrad, meer schande dan eer aangedaan heeft, en Luther, in wien weder de monnik teruggekeerd was, herhaalden in hun ophitsende taal de oude beschuldigingen van P fefferkorn en de Dominikanen. De bekentenissen, aan Joden op de pijnbanken afgeperst, werden door hen als onbetwistbare feiten opgedischt. Eck drong er op aan, dat men hen uit geheel Duitschland verdrijven en dus overal het pas gegeven voorbeeld van Regensburg volgen moest. Zoo mogelijk nog onmenschelijker luidde het antwoord van Luther op de vraag : Wat met het verachtelijke en vervloekte yolk geschieden moest, dat niet langer meer te dulden was ?" Men moest hun synagogen verbranden, hunne huizen verwoesten en hun, van alles beroofd, evenals aan Zigeunersbenden, eene plaats aanwijzen buiten de stad, waar zij den Christenen niet tot last zouden zijn. Alle gebedenboeken, talmudexemplaren, ja zelfs de Bijbel dien hij nog wel zelf in het Duitsch vertaald had — moesten hun ontnomen worden, zoodat de rabbijnen zich niet meer met de Joodsche wetenschappen konden bezighouden. De Joden stoffelijk en geestelijk te dooden, dat dus beoogde de kerkhervormer. Zoo was Luther in dit opzicht weder tot de denkbeelden der middeleeuwen teruggekeerd; zoo riekte zijn geschrift over de ,Joden en hun leugens (1542) naar inquisitie en brandstapels. Het tijdvak, dat ook voor de Joden van Europa een nieuwe orde van zaken in het leven zou roepen, begon derhalve onder ongelukkige voorteekenen. Keizer Karel 1 7, de kleinzoon van Ferdinand en Isabella, die het gezag en de eenheid van de Katholieke kerk wilde handhaven, duldde niet, dat zich in zijn erfianden Nieuw-Christenen of marrano's vestigden. Weidra werd deze maatregel ook toegepast op ongedoopte Joden. Onderricht, dat zich enkelen van hen in de Nederlandsche erflanden metterwoon neergelaten hadden, gaf hij aan de regeering van het Utrechtsche sticht te kennen 1 59 (c545) ) dat hem dit om merkelijke redenen niet te lijden stond." In hetzelfde jaar verscheen te Brussel een dergelijk plakkaat voor Gelderland z dat alle Joden, bij verbeurte van lijf en goed, zich binnen vier weken daaruit te begeven hadden." Het hof van Holland ontzeide op Karels bevel in twee plakkaten (1532 en 1549) aan de Joden het verblijf in Holland, Zeeland en West Friesland, en vaardigde een derde bevelschrift uit (isso), dat alle NieuwChristenen binnen dertig dagen moesten vertrekken, zonder dat eenig ingezetene hen mocht opnemen. Met dezelfde strengheid ging Karel in zijn andere erflanden te werk. Uit Napels werden de Joden verdreven, omdat hun langer verblijf aldaar de marrano's in hun ongeloof, dat is in de gehechtheid aan het Jodendom, zou versterken. 1) De meesten hunner verhuisden naar Turkije, waarheen ook de uit Regensburg verdrevenen togen, wien door Karel V de terugkeer naar hunne vroegere woonplaats toegestaan was, onder voorwaarde, dat zij -het schandelijk Jodenteeken moesten dragen, waaraan zij zich echter niet wilden onderwerpen. Kort daarna moesten ook de Joden van Bohemen, beticht van brandstichting, hun land verlaten, nadat reeds enkelen hunner terechtgesteld waren. Hetzelfde lot trof hun broeders in de republiek Genua, waar zich vele en aanzienlijke Spaansche vluchtelingen gevestigd hadden, die men aanvankelijk oogluikend duldde, omdat zij veel bijdroegen tot den bloei der republiek, Maar eindelijk moest de doge Andreas Doria, hoe ongaarne ook, hen, op aandrang van enkele opruiers, uit zijn gebied verdrijven (155o). Onder de ballingen beyond zich Jozef Kohen, de lijfarts van den doge. Deze was afkomstig uit Avignon en stamde uit eene Spaansche familie, Om de lotgevallen van zijn stam aan de vergetelheid te ontrukken, schreef hij in het Hebreeuwsch twee geschiedkundige werken. In het eerste een kroniek van de koningen van ,Frankrijk en de Ottomanische grootvorsten werden aan het verhaal van de oorlogen tusschen het Westen en het Oosten vele belangrijke mededeelingen omtrent de Jodenvervolgingen in verscheiden landen vastgeknoopt. In het tweede het tranendal 2) behandelt hij uitvoeriger israels lijdensgeschiedenis. Niet alleen wegens den inhoud, maar ook om hun vloeiend 1) De edele Samuel Abarbanel en zijne gade, die het lot der verbanning met hun geloofsgenooten wild en deelen, begaven zich naar Ferrara, waar hen de hertog d' Este bereidwillig opnam. 2) NOW, TT rnv. :r• isbo en keurig Hebreeuwsch zijn beide werken van veel belang. Vooral in dit laatste opzicht overtreffen zij een dergelijk werk uit dienzelfden tijd, de tuchtroede van juda ') geheeten, waaraan drie geslachten gearbeid hebben. De eerste hand had Juda ibn Verga te Sevilla er aan gelegd. Het werd v oortgezet door zijn zoon So/omo, een ooggetuige en deelgenoot van de ellende der Spaansche Joden, en eindelijk door zijn kleinzoon Jozef te Adrianopel voltooid 5 5 4). Deden Jozef Kohen en de familie Verga hun lezers diepe zuchten slaken, de tijdgenoot van bovengenoemde geleerden, Samuel Usque, a die, aan de klauwen der inquisitie ontkomen, zich te Ferrara gevestigd had, bood den naar /ta/ie gevluchten marrano's den troostbeker aan door zijn in het Portugeesch geschreven troost in de onderdrukking Israels (i 5 5 2). In den vorm van een samenspraak tusschen drie herders knoopt de schrijver in dichterlijke taal aan de schildering van Israels lijden de vertroostende gedachte aan de glorierijke toekomst, die dit yolk der goddelijke genade wacht. ) HOOFDSTUK XXXV. Messiaansche dweperij. Geene gebeurtenis heeft na den ondergang van den tweeden tempel dieper indruk gemaakt op geheel de Joodsche natie dan de verdrijving der Joden uit het Pyreneesche schiereiland. Wie toch had ooit kunnen denken, dat het land, waar zij den hoogsten trap van staatkundige grootheid bereikt hadden, waar zij op wetenschappelijk gebied met andersgeloovigen wedijverden en met de overige bevolking in niets anders dan in godsdienstige overtuiging verschilden, hun een langer verblijf zou ontzeggen, zoodat zij verdoemd waren zich te verspreiden over bijna het geheele aardrijk ? Het was eene nieuwe ballingschap, de derde in Israels 1) l'• 2) Een lid zijner familie, Abraham Usque, als marrano Quark' Pinel, vluchtte eveneens naar Ferrara, waar hij eene Hebreeuwsche drukkerij opzette. Fen ander, Salomo Usque (Quarte Gomez), koopman in Venetie en Ancona, bezat veel dichterlijken aanleg. Hij vertaalde stukken van Petrarca in het Spaansch en schreef in diezelfde taal een drama, ontleend aan de geschiedenis van het Purimfeest, dat hij Ester noemde. 16s geschiedenis. Wel waren ook vroeger de Joden uit Engeland, Frankrijk en vele streken van Duitsehland verjaagd, maar deze verdrijvingen waren, hoe ongelukkig ook op zich zelve, lang niet op den lijn te stellen met die uit Spanje en Portugal, den zetel van de geleerdheid, den adel en den rijkdom der Joden. Minstens 300.000 menschen waren uit het land verbannen, waar hun vaderen ruirn zeven eeuwen in bijna ongestoord geluk geleefd hadden, en bovendien hoevelen zuchtten nog in de kerkerholen der inquisitie, bijna zeker, dat zij nimmer meer het daglicht zouden aanschouwen, maar vroeg of laat den brandstapel beklimmen, en wel alleen, omdat zij Joden waren. \Vat was het lot van hen, die het Christendom omhelsd hadden, maar toch nog altijd het Jodendom een hart van liefde toedroegen ? In Spanje was de groot-inquisiteur Ximenez voor de marrano's een geesel in den waren zin des woords. Hij hitste Karel V, die ook over Spanje regeerde, tegen hen op en drong bij hem aan, hen uit zijne staten te verdrijven. In Portugal ging het hun onder koning Manoe/ wel veel beter, maar ook deze vorst vermocht hen op den duur niet in bescherming te nemen tegen geloofs- en rassenhaat, die niet het minst door de Dominikanen aangewakkerd werd. Zij schreven hun de schuld toe van alle volksrampen, predikten in de kerken openlijk tegen hen en verhaalden hun talrijken en bijgeloovigen hoorders allerlei wonderlijke verschijningen en openbaringen, wier strekking was, alle gemoederen tegen de Nieuw-Christenen in gisting te brengen. Dit gelukte dan ook eindelijk, toen twee monniken, ieder met een kruis in de hand, door de straten der hoofdstad liepen, onder den uitroep : 2Ketterij, ketterij !" Het gepeupel, waarbij zich woeste matrozen aansloten, richtte een ontzettend bloedbad aan onder de marrano's (1506). Twee dagen hielden de afgrijselijke moordtooneelen aan, die gepaard gingen met wellustige uitspattingen, Het aantal slachtoffers bedroeg tusschen twee- en vier duizend. De koning liet deze gruwelen wel niet ongestraft, maar kon toch den ingekankerden haat tegen de Joodsche afstammelingen niet onderdrukken. Hij werd zelfs gedwongen, de rechten der marranos te beperken. Nog slechter ging het hun onder zijn zoon en opvolger Joao HI (1522-1557), een ij verigen en trouwen dienaar der Dominikanen, wien de marrano's steeds een doorn in het oog bleven. Men wist, dat onder hen, die aan het hof grooten invloed bezaten, in de geneeskunde schitterden en den groothandel dreven, de meesten van Joodsche afkomst waren. En juist daarom haatte men hen zoo diep. juist daarom zocht men hen langs allerlei wegen bij den koning in verdenking te brengen en klawle hen aan van afvalli&- 162 heid en trouweloosheid jegens de Kerk. Joao stond dan ook op het punt, naar het voorbeeld van den Spaanschen bloedraad, de inquisitie in zijn rijk in te voeren. Het kan ons geenszins verwonderen, dat onder zulke drukkende omstandigheden en te midden van zooveel ellende de ongelukkige ballingen, maar vooral de Nieuw-Christenen, met vurig verlangen de komst van den Messias verwachtten. Dagelijks hoopten zij, dat de dag des heils, door Israels profeten voorspeld, zou aanbreken de dag, die hun wonden heelenden balsem zou aanbrengen. Reeds de gedachte aan deze heerlijke belofte schonk hun een oogenblikkelijke verademing. Gaarne schonken zij dan ook geloof aan ieder, die door de mededeeling van allerlei wonderverhalen hun het vooruitzicht opende op den terugkeer naar het land der vaderen, waar hen een betere toekomst wachtte. Deze tijd kon, naar hun meening, niet zoo ver of meer wezen. Reeds kort na de verdrijving uit Spanje had zekere Aser Lemmlein zijne geloofsbroeders uit den omtrek van Venetie aangespoord tot boete en kastijding, daar de dag der goddelijke genade weldra zou aanbreken., Maar terwijl hij met zijne messiaansche beloften nog binnen de grenzen van Istrie bleef, brachten twee mannen in veel wijdere kringen de gemoederen in beweging door dusdanige dweperijen. Het waren David Rubeni en Salomo Molcho. De eerste verstond, zooals de uitkomst bewezen heeft, uitmuntend de kunst, partij te trekken van den gemoedstoestand zijner broeders, en heeft hun meer kwaad dan goed gedaan. Hij kwam uit het Oosten, gaf zich bij de Arabieren uit voor een nakomeling van Mohammed en bij de Joden voor den zoon van een Joodsch-Arabischen koning uit den stain Ruben. Uit Bien hoofde liet hij zich het liefst Davia' Rubeni noemen. Omstreeks 1522 begon hij zijn zwerftochten door Azie en Europa. Hij bezocht de voornaamste gemeenten van Nubia', .Esypte en Palestina en ging over Alexandria naar Venetia. Zijn uiterlijk had iets afstootends. Hij was van een zwarte gelaatskleur, dwergachtig, misvormd en sprak gebrekbig Hebreeuwsch. Maar toch lag er in zijn wezen iets geheimzinnigs en raadselachtigs, waardoor hij de algemeene opmerkzaamheid tot zich trok, en vooral in Venetia, waar men over het algemeen, sinds de ontdekking van de nieuwe wereld, veel belang stelde in de berichten omtrent verre landen. Hij nu wist veel te vertellen van een Joodsch koninkrijk in Arabia en maakte met veel ophef gewag van zijn moedige en dappere daden. Het doel van zijn komst was — zooals hij voorgaf wapenen en manschappen te krijgen, om Palestina op de Turken te veroveren en het Joodsche rijk te herstellen. Van Venelie ging hij naar 163. Rome, waar hij niet minder opgang maakte, ja, zich zelfs toegang wist te . verschaffen tot paus Clemens VII. Deze behandelde hem met veel onderscheiding, reikte hem bij zijn vertrek een vaandel over en gal hem een aanbevelingsbrief mede voor den koning van Portugal, tot wien hij zich thans begaf (1525). Joao gevoelde zich eveneens aangetrokken tot den oosterschen prins, wien hij zijn bijstand beioofde in den oorlog tegen de Turken. Hij ontwierp zelfs met hem een volledig krijgsplan. Het is waarlijk niet te verwonderen, dat de marrano's door de aanwezigheid van een Joodschen prins in Portugals hoofdstad in hun zoete hoop op eene spoedige verlossing versterkt werden, en. dit nog te meer, omdat de koning geen verdere stappen meer deed tot de invoering der inquisitie. David Rubeni, daarvan hielden zich nu -velen overtuigd, was de messias of althans - diens voorlooper. Vond de heilverkondiger een tal bewonderaars en vereerders, het meest voelde zich tot hem aangetrokken een jongeling Diogo Pires, die als marrano in Lissabon een voornaarn staatsambt bekleedde. Zijn phantastisch gemoed was geheel bedwelmd door de berichten aangaande den Joodschen prins. Hij verlangde niets vuriger, dan tot het geloof zijner vaderen terug te keeren, zich aan de Kabbala, waarmede Rubeni dweepte, te wijden, en eveneens het verlossingswerk voor te bereiden, Daarop ging hij onder den naam Salomo Molcho tot het Jodendom over en begaf zich naar het Oosten. Evenals Rubeni leidde hij een kluizenaarsleven ; hij onthield zich bijna geheel van voedsel. Door uitputting en verzwakking verschenen hem in den slaap allerlei vreemdsoortige en akelige droomgezichten, die hij evenwel als hemelsche openbaringen beschouwde. Door zijn romantisch wezen, zijne vreemdsoortige levenswijze, groote bedrevenheid in de Kabbala en wegsleepende kabbalistische redevoeringen nam het aantal zijner bewonderaars met den dag toe, Vooral in Salonichi en Adriano.ftel,waar de Kabbala veel beoefening vond, maakte hij grooten opgang. Zelfs grijsaards waren vervuld met eerbied en ontzag voor den jeugdigen kabbalist, in wien men meer dan een gewoon mensch zag. Op aandringen van zijne vrienden te Salonichil) 1) De talmudstudie vond te dier tijd aldaar haar vertegenwoordiger in Jakob ibn Chabib, bekend door zijn werk :pp N, waarin alle talmudische aggada's verzameld en deels met oudere, deels met oorspronkelijke verklaringen voorzien zijn. 164 gaf hij een uittreksel zijner redevoeringen in het licht, wier hoofdinhoud daarop neerkwam, dat de. Messiaansche tijd spoedig zou aanbreken. De inneming en plundering van Rome door de Spaansche en Duitsche troepen (6 Mei 1527) moest voor de Joden het sein wezen van den spoedigen terugkeer naar het heilige land, evenals vroeger na de verovering van Babel door Cyrus hun verlossing uit de Babylonische ballingschap gevolgd was. Overal hechtte men geloof aan s voorspelling. In Portugal hielden de marrano's zich zoo overtuigd van de aanstaande bevrijding, dat sommigen reeds in de Spaansche grensstad Badajoz hun broeders uit den kerker der inquisitie verlosten. De Spaansche regeering maakte hiervan den koning van Portugal een streng verwijt. Deze waagde het nu niet David Rubeni , wien hij reeds acht schepen en vier duizend geweren beloofd had, in zijn lard te houden. Hij gelastte hem, zijn gebied zoo spoedig mogelijk te verlaten. Tevens besloot hij thans zijn plan, de invoering van de inquisitie, te verwezenlijken en richtte daartoe een verzoek tot paus Clemens. Nog voordat het kerkelijk hoofd zijn volmacht verleend had, liet reeds de fanatieke bisschop van Ceuta vijf marrano's verbranden, niettegenstaande eenige edeldenkende Portugeesche bisschoppen er op wezen, dat de paus zelf den marrano's toegestaan had, het Jodendom te belijden. Intusschen had Molcho het Oosten verlaten en zich naar Italie begeven, oni de zending, waartoe hij zich geroepen gevoelde, te voltooien. Hij predikte in verscheidene gemeenten van den kerkelijken staat, maar werd eindelijk door Jakob Mantino, den lijfarts van den paus, in wien hij een heftigen tegenstander vond, ge% angen genomen en aan eene congregatie van Katholieke rechters overgeleverd. Door tusschenkomst van den paus in vrijheid gesteld, trad hij ook in de synagogen van Rome met zijne kabbalistischmessiaansche predikatien op. Zijne voorspellingen vonden algemeen geloof niet alleen bij de Joden, maar zelfs in Christelijke kringen, en dit nog te meer, omdat eeneoverstrooming en eene aardbeving, door hem voorspeld, inderdaad plaats gevonden hadden. Zelfs de paus vereerde hem als een wonderdoener en verbood, geheel onder den indruk van Molchd s bezielende taal, de invoering van de inquisitie in Portucal, met welk besluit ook de kardinaal Lorenzo Pucci, een man van zeer grooten invloed, genoegen nam. Clemens nam Molcho in voortdurende bescherming tegen de aanklachten van sommige zijner geloofsgenooten en vooral van Mantino, die getuigenissen uit Portugal had weten ire te winnen, dat hij aldaar als schijn-Christen reeds het Christendom belasterd had, Ook toen hem de inquisitie 16s deswege ter dood veroordeeld had, vond hij nog medelijden bij den paus, die — zooals verhaald wordt een anderen veroordeelde den brandstapel liet beklimmen, terwijl hij hem eene schuilplaats in zijn paleis aanwees. Langen tijd had Clemens zich verzet tegen de invoering der inquisitie in Portugal, maar moest na den dood van kardinaal Pucci daaraan toegeven, te meer, daar keizer Karel V een verklaard tegenstander van de marrano's was. Zoo kwam dan ook eindelijk de vreeselijke bloedraad in Portugal tot stand, die op drie plaatsen, Lissabon, Evora en Coimbra zijne zittingen hield en in bloeddorstigheid den Spaanschen nog overtrof. De ongelukkige marrano's mochten het land niet verlaten, zoodat velen hunner een onverbiddelijke dood wachtte. Gaarne had de paus, bewogen door de treurige berichten van enkele uitgewekenen, zijn besluit weer ingetrokken, maar de moed ontbrak hem daartoe. Naar verhaald wordt, deden ook David Rubeni en Salorno Molcho, die het toeval nog eenmaal te samen bracht, eene vergeefsche poging, om Karel V gunstig te stemmen voor de wreed vervolgde marrano's. Zij begaven zich naar Regensburg, waar de landdag gehouden werd. Maar de keizer liet hen gevangen nemen en voerde hen geboeid mede naar Mantua, waar Molcho wegens ketterij tot den vuurdood veroordeeld werd. Krachtig door de overtuiging, dat hij voor eene edele daad zou sterven, beklom Molcho ten aanzien van eene talrijke en jubelende volksmenigte den brandstapel, dien hij weder had kunnen verlaten, zoo hij in de armen van het Christendom had willen terugkeeren. Maar verre van dien. Onder de openlijke bekentenis, dat Ihij gaarne als een brandoffer voor God wilde sterven" blies hij den laatsten adem uit (1532). Mogc hij ook in zijne te sterk geprikkelde phantasie een hersenschim nagejaagd hebben, zijn dood was een ware heldendood. Rubeni, die als Jood niet wegens ketterij ter dood veroordeeld kon worden, werd naar Sjanje gevoerd, waar hij waarschijnlijk in den kerker door vergif omkwa,m. Toen deze sluwe bedrieger reeds geheel vergeten ww as, leelde de herinnering aan Molcho nog voort en werd zijn aandenken vereerd door verschillende sagen, die het volksgeloof aan het leven en den dood van dien romantischen held knoopte. Nog altijd hielden de marrano's hunne hoop gevestigd op den paus. Deze hief eindelijk op herhaald aandringen van Quark de Paz, een marrano, die bij den koning van Portugal in hoog aanzien stond, en niet het minst ten believe van het lieve geld, dat bij de curie veel vermocht, de inquisitie op. Tot zijn dood (1534) bleef hij zich met kracht tegen dezen vreeselijken bloedraad verzetten. Ook Mori. Gesch. III, 12 X6 6 zijn opvolger Paul HI bekrachtigde het door de curie genomen besluit, op grond dat de marrano's niet als Christenen beschouwd en daarom ook niet als ketters konden behandeld worden. Het hof, over deze uitspraak bitter teleurgesteld, wendde zich thans tot Karel V, die juist als overwinnaar van een oorlog tegen Tunis terugkeerde. Deze verlangde nu van den paus als loon voor zijn voorspoedigen strijd tegen de ongeloovigen, dat de heilige vader weder verlof zou geven tot de invoering der inquisitie. Paul moest dien keizerlijken wil wel toestaan, alhoewel tegen zijne overtuiging. Wel voegde hij verzachtende bepalingen aan zijne bul toe, maar daaromtrent bekommerde zich de inquisitie al zeer weinig. Een tijd van onbeschrijfelijk lijden brak thans voor de marrano's aan. Het woeste dier, zooals Samuel Usque de onmenschelijke rechtbank der inquisitie noemde, hield zijn muil steeds geopend, want het was niet te verzadigen. Dag aan dag beklommen de nieuw-Christenen bij menigte de brandstapels. En nog was de dood voor hen verkieselijker dan het leven, dat niets anders dan voortdurende angsten aanbood. Dag noch nacht schonk rust of verademing. Wegens de geringste verdenking van gehechtheid aan het Jodendom of nakoming van Joodsche gebruiken, vaak zelfs zonder eenigen grond, werden zij in het holle van den nacht uit hun huizen gesleurd en naar de kerkerholen gebracht, waar hen de verschrikkingen van den dood wachtten. Wat baatte verdediging ? Wat hielperi bewijzen van onschuld ? Door allerlei helsche middelen wist men eene schuldbekentenis of te persen. Zoo de bloedraad ook al eens iemand van den dood vrijsprak, werd hij tot levenslange gevangenis of eene zware geldboete veroordeeld., Wegens deze onmenschelijke wreedheden heerschte er een voortdurende strijd tusschen den pauselijken stool en het Portugeesche hof. Maar Paul III kon het afschuwelijk monster in zijn dolle vaart niet stuiten, en zoo bleef de inquisitie in Portugal met niet minder wreedheid dan in S.panje haar fanatieken arbeid voortzetten. HOOFDSTUK XXXVI. De Joden in Italie gedurende de laatste helft der zestiende eeuw. De toenemende uitbreiding van het Protestantisme was wet de naaste aanleiding van het ontstaan van de orde der Jezuieten. De kerkhervorming, die zich ook buiten Duitschland spoedig zeer uitbreidde, wees het pausdom op de groote gevaren, waardoor de kerk bedreigd werd, zoodat Paul III gaarne den bond der Jezuieten. door Ignatius 167 van Loyola gesticht, bekrachtigde. Hij was van de noodzakelijkheid van doeltreffende veranderingen zoozeer overtuigd, dat hij bovendien aan eenige geleerde en vrome kardinalen opdroeg, een hervormingsplan te ontwerpen, waardoor aan de willekeur van het pauselijk gezag, de onzedelijkheid der geestelijken en andere verkeerde toestanden paal en perk zou gesteld worden. Werd aan den eenen kant door deze commissie en over het algemeen door de kerkvergadering te Trente de kerkelijke tucht strenger gehandhaafd, aan den anderen kant werden ook alle vrijzinnige levensuitingen, die men in de Middeleeuwsche kerk vrij en ongehinderd geduld had, met meer kracht onderdrukt. Het wantrouwen deed al spoedig gevaarlijke vijanden ontdekken, en waar twee zoo werkzame instellingen, als de orde der Jezuieten en de inquisitie, alle uitingen van den geest met Argus-oogen bespiedden, ontbrak het natuurlijk niet aan verdachten en beschuldigden. De Humanisten, die juist in Italic het eerst een nieuw tijdperk geopend hadden, werden thans door de waakzaamheid der Jezuieten in hun vrijheid van denken en handelen beperkt. Eene strenge censuur op alle geschriften en een uitgebreide lijst van verboden boeken moesten dienen, om de uitkomsten van het vrije onderzoek voor de Katholieken verborgen te houden. Thans herstelde Rome ook den misslag. dien bet ten tijde van Reuchlin onder het beheer van te weinig ijverige pausen begaan had. Het pausdom begon den strijd tegen den Talmud, alhoewel het daarin even onkundig was als de Keulsche dompers geweest waren. En zooals vaak te voren hadden ook thans weder de Joden veel te lijden van hun voormalige geloofsgenooten. Twee kleinzonen van Elia Levita, geheeten Elia en Salomo, beiden bedreven in de kennis van talen, gingen, tot diepe teleurstelling van hunne moeder, onder de namen van Vittorio Eliano en Johan Baptist tot het Christendom over. Zij bezoedelden nog bovendien het aandenken van hun grootvader door bij paus Julius HI, den opvolger van Paul III, als aanklagers tegen den Talmud op te treden, en drongen er met kracht op aan, dat men dit voor de Joden zoo gewichtia werk aan een strenge censuur zou onderwerpen. Alhoewel b Julius den Joden niet vijandig was en zich zelfs nog van Joodsche geneesheeren bediende, beval hij toch, op aansporing van Giovanni - Caraffa, die later onder den naam van Paul IV den pauselijken stoel beklom, den Talmud, wiens uitgave door Leo X bevorderd was, aan de vernietiging prijs te geven. Men drong de huizen der Joden binnen, legde beslag op alle Talmud-exemplaren, die men meester werd, en verbrandde ze openlijk. In het volgende jaar vaardigde Julius een bevel uit, dat alle Joodsche geMoN. Gesell. III, 12* X68 schriften vooraf moesten onderzocht worden, of zij inderdaad voor het Christendom gevaarlijk waren. Caraffa zorgde er intusschen voor, dat dit onderzoek meestal aan gedoopte Joden opgedragen werd, zoodat de beslissing geheel in zijn geest uitviel. Een treurige tijd brak voor het geheele Italiaansche Jodendom aan, toen na den dood van Julius en de korte regeering van Marcellus II de pauselijke waardigheid aan Caraffa of Paul IV ten deel viel (1555-1559). Deze bracht den somberen ernst van een tachtigjarigen, hartstochtelijken en dweepzieken monnik op den troop." Zijne hardvochtigheid en de onverbiddelijke strengheid, waarmede op zijn bevel de inquisitie alle verdachten vervolgde, verbitterde het yolk zoozeer, dat het op den dag van zijn dood al zijne standbeelden verminkte. Het spreekt van zelf, dat de Joden in de hoogste mate den blinden geloofsijver van dezen fanatieken en bekrornpen kerkvorst moesten ondervinden. De marrano's, wier toestand in Italie tot nu toe vrij gunstig geweest was, vonden in de eerste plaats in hem een wreeden vervolger. Hij liet de geheele marraansche bevolking van Ancona, met inbegrip van de doortrekkende vreemdelingen, gevangen nemen en van alles berooven. Die het Christendom niet openlijk wilden belijden, vonden den dood op de brandstapels of werden naar het eiland Malta verbannen (1555), waar hen diepe ellende wachtte. Velen vluchtten van daar naar Turkije, anderen vonden een toevluchtsoord in Pesaro. Maar slechts voor korten duur, daar zij door toedoen van Paul ook van daar verdreven werden. Met dezelfde verbittering, waarmede hij tegen de marrano's woedde, ging hij ook tegen de Joden te werk. Eene zijner eerste bullen behelsde het besluit, dat iedere synagoge in den Kerkelijken staat tien ducaten moest opbrengen tot onderhoud van eene stichting, wier strekking was Joodsche kinderen voor het Christelijk geloof op te voeden. Krachtens een tweede bul zouden weder alle middeleeuwsche besluiten jegens de Joden in toepassing gebracht worden. Zoo verbood hij hen landerijen te bezitten, buiten het ghetto te wonen, Christelijke dienstboden of minnen te houden, en zich zonder het Jodenteeken in het openbaar te vertoonen. De Christelijke bevolking mocht niet meer de hulp van Joodsche artsen inroepen. Maar met al deze drukkende en onteerende verordeningen stelde hij zich nog niet tevreden. Hij wilde het Jodendom van zijn geestelijken steun berooven en het daardoor geheel vernietigen. De Talmud en de geheele Joodsche literatuur moesten aan het vuur prijs gegeven worden, waardoor van zelf de wetstudie, de grondzuil van israe/s bestaan, zou opbouden., Wat vroeger in Rome 169 geSchied was, vond thans in de Noord-Italiaansche gemeenten (Bologna, Ancona, Venetie e. plaats. In hetzelfde Saar (1559), waarin te Mantua voor het eerst de Zohar gedrukt werd, verbrandde men te Cremona alleen 12.000 Hebreeuwsche boeken. Dit treurig voorbeeld vond ook elders navolging. Zoo werden in Praag de Joodsche geschriften aan hun eigenaars ontnomen en ter vernietiging naar Weenen gezonden. Men was daar evenwel nog niet tevreden met de verbranding van papier en perkament, maar wierp ook, toen deze stad door een zwaren brand geteisterd werd, vele Joden in de vlammen. Zoo vertoonden zich reeds buiten liafie de treurige gevolgen van 's pausen verblinde woede. Wat wonder, dat de Joden van Rome jubelden over den dood van hun aartsvijand en zich bij het woedend yolk gaarne aansloten, om reeds op zijn sterfdag zijn aandenken openlijk te bespotten ? Maar al was Caraffa ook gestorven, bleef nogthans de bestrijding en vervolging van andersdenkenden het hoofddoel van de kerkelijke hierarchie, waaraan zich dan ook zijne opvolgers moesten onderwerpen. Evenwel was Pauls opvolger Pius IV (tot 1565) wat gematigder jegens de Joden. Hij hief enkele drukkende besluiten op. Aangaande den Talmud stond hij toe, dat deze gedrukt mocht worden, maar met weglating van den naam Talmud en van alle plaatsen, die volgens het gevoelen der censoren het Christendom aanstoot konden geven. Het blijde vooruitzicht was dus voor de Joden geopend, spoedig weder in het bezit gesteld te worden van den onmisbaren Talmud, al zou deze ook in volledigheid en nauwkeurigheid veel te wenschen overlaten. Inderdaad begon men reeds eenige jaren later te Bazel met het drukken van den Talmud. Een tijd van voortdurende ellende brachten de Italiaansche Joden .weder door onder Pius' beide opvolgers, Pius V (tot 1572) en Gregorius XIII (tot 1585), die in het vervolgen der ongeloovigen Paul IV nog ver overtroffen. Pius verdreef hen uit het geheele gebied van den Kerkelijken staat (1564) ; slechts in Rome en Ancona werd hun het verblijf toegestaan. en ook dit nog onder zeer drukkende voorwaarden. De ballingen, ruim I ow familien, begaven zich deels naar 117 vont-Italie (Mantua, Milaan), deels naar Turkije. Onder de verdrevenen beyond zich ook Gedalja ibn Jachja, schrijver van eene Joodsche geschiedenis, die wel getuigt van groote belezenheid maar tevens van elk gemis aan critischen geest, daar waarheid en legende in deze keten der overlevering 1 ) ritRuor) thrhte. 170 aan elkaar geregen worden. Ook uit Avignon en Venaissin, de beide eenige steden op Fransch grondgebied, waar nog Joden sinds hunne verdrijving uit Frankrijk gewoond hadden (zie bl. 7o), werden zij verjaagd Gregorius XIII drukte geheel het voetspoor ,van zijn voorganger. Hij dwong de Joden niet alleen in hunne synagogen Christelijke geestelijken te laten prediken, maar hen ook voor deze leerredenen te bezoldigen. Ook de marrano's hadden onder hem veel te lijden. Na deze beide dweepzieke en wreede pausen beklom Sixtus V (tot 159o), die van een armen herdersknaap tot de hoogste geestelijke waardigheid geklommen was, den heiligen stoel. Niet blind voor de voordeelen, die de Joodsche bewoners het land brachten, stond hij hun weder toe naar den Kerkelijken staat terug te keeren. Ook herriep hij verscheidene besluiten door zijne voorgangers te hunnen opzichte genomen. Zoo veroorloofde hij o. a. — waarschijnlijk door bemiddeling van den beroemden Joodschen geneesheer David de Pomis dat Joodsche geneesheeren weder Christen-zieken mochten behandelen. Maar met Clemens VIII (I 592-1605) brak weder voor de Italiaansche Joden een treurige tijd aan. Hij trad met dezelfde onverbiddelijke strengheid als vroeger Pius V tegen hen op, hernieuwde het verbanningsdecreet zijner dwcepzieke voorgangers (1593) en stond hun slechts het verblijf toe in Rome, Ancona en Avid.-non. Niet alleen de Joden in den Kerkelijken Deze, afkomstig uit een oude Joodsche familie wrilDriro, is de schrijver van eene verhandeling de medico hebraeo (over den Joodschen arts), waarin hij de vooroordeelen tegen de Joden ern in het bijzonder tegen de Joodsche artsen weerlegde voorts van een woordenboek in drie talen, Hebreeuwsch, Latijn en Italiaansch 017 eene Italiaansche vertaling van Koheleth en eindelijk van verscheidene wetenschappelijke verhandelingen. Onder de Joodsche artsen uit dien tijd, die zich zoowel op het gebied der Hebreeuwsche als Italiaansche literatuur verdienstelijk gemaakt hebben, behooren de gebroeders Alatino in Spoleto, van welke Mozes verscheidene werken van Grieksche en Arabische wijsgeeren uit het Hebreeuwsch in het Italiaansch vertaalde. Een grooten naam als arts verwierf zich de marrano Amatus Lusitanus (1511-1562), wiens werken over geneeskunde, botanie en geschiedenis hoog geschat werden. Nog in hoogen ouderdom moest hij uit vrees voor de inquisitie Italie verlaten en begaf hij zich naar het Oosten. '7' staat. maar ook hun geloofsbroeders in de andere Italiaansche provincien hadden van de pauselijke bullen veel te lijden. Het treurige voorbeeld van de schandeliike onverdraagzaamheid in het gebied van den heiligen kerkvader vond ook elders navolging. Het Jodenteeken, dat op bevel van fanatieke vorsten de Joden aan hun gewaad moesten hechten ; het ghetto, dat hun in de meeste groote steden tot verblijf aangewezen werd ; de telkens terugkeerende oproeren tegen de Joden, die met moord en plundering gepaard gingen ; dit alles maakte hun in vele streken van Italie; het verblijf onmogelijk of bracht hen tot den laagsten trap van vernedering en ellende. Philips 11- van Spanje verjoeg hen ook uit het gebied van Milaan (1597). De wetenschappelijke geest, dien de klassieke studien reeds vroeg bij de Italiaansche Joden gewekt hadden, verdween ook niet te midden van de aanhoudende ellende en vervolgingen, waaraan zij in de laatste helft der i6de eeuw overgeleverd waren. Zij hielden zich nog onledig met Bijbelexegese en Hebreeuwsche taalstudie. Salomo Norzi schreef (1600) een voortreffelijken massoretischen Bijbelcommentaar, 1) waartoe hij zestig handschriften raadpleegde. Jut& Muscat°, rabbijn in Mantua en schrijver van een bundel predikatien 2) leverde een uitvoerigen commentaar van het boek Kozari. Onder de grootste mannen uit dien tijd behoort Azarja b. Mozes di Rossi (uit de oude en beroemde familie Adomim). Geboren in Mantua (I5 .14), woonde hij achtereenvolgens in Bologna, Sabionetta en Ferrara, waar hij overfeed (1578). Hij verdiepte zich, ten koste van zijne gezondheid, in de Joodsche literatuur, die hij aan een streng critisch onderzoek onderwierp en waardoor hij den grond legde tot eene wetenschappelijke behandeling van de oudere Joodsche letterkunde. Uit Latijnsche vertalingen maakte hij kennis met de Joodsch-Alexandrijnsche literatuur, terwijl de geschriften der kerkvaders voor hem toegankelijk waren in hun oorspronkelijke taal, Zijn critische blik bij de onderlinge vergelijking van deze werken met de talmudische bronnen bracht hem tot belangrijke geschiedkundige ontdekkingen, die voor ons bewaard zijn in zijn hoofdwerk de verlichting der oogen. 3) Het bestaat uit drie afdeelingen, waarvan het eerste 4 ) eene aardbeving beschrijft, die zijne woonplaats Ferrara teisterde (i 7 November 157o) en waarvan het middellijk gevolg was, dat hij zich opgewekt gevoelde, enkele geestelijke schatten 1) 4) ne rim= tri.17ri 171p 2 ) niiro T 3 ) nNry "limn 17 2 van het oude Israel uit hun schuilplaatsen op te delven en door hem gelouterd, het licht te doen aanschouwen, Fen door hem vervaardigde Hebreeuwsche vertaling van den Aristeas-brief over het ontstaan van de Septuaginta vomit den inhoud van het tweede boek. Het laatste, 2) tevens het belangrijkste, behelst eene reeks wetenschappelijke onderzoekingen over onderscheidene punten uit de Joodsche geschiedenis en letterkunde, als over de Joodsche secten, de verschillende Bijbelvertalingen, de talmudische Alexanderlegenden e. a. Ook trad hij daarin met kracht te velde tegen de letterlijke opvatting der Aggada. Ofschoon di Rossi bij zijne critische onderzoekingen met groote omzichtigheid te werk ging en zelfs in een kort toevoegsel 3) elk misverstand trachtte uit den weg te ruimen, waartoe zijn wetenschappelijke arbeid kon leiden, waren toch de strenggeloovigen daarmede volstrekt niet ingenomen. Men achtte Azarja' s werk gevaarlijk voor het Jodendom en verketterde het. Zelfs het rabbinaat van Mantua sprak er den ban over uit, in zoover, dat het ieder verbood, dit v66r zijn vijf-en-twintigste jaar te lezen. Daardoor bleef dit belangrijke werk langen tijd bij de Joden zoo goed als onbekend en maakte meer opgang in Christelijke kringen, voor welke het door eene Latijnsche vertaling toegan1elijk gemaakt werd. HOOFDSTUK XXXVII. Jozef Nasi. Jozef Karo. Alhoewel de marrano's, die de wijk naar Italie genomen hadden, door de voortdurende vervolgingen onder de fanatieke opvolgers van Caraffa-Paul veel te lijden hadden, was toch het lot hunner in Portugal achtergebleven broeders nog veel treurig er, Daar eischte de inquisitie dagelijks offers. Slechts met moeite en door omkooping gelukte het enkelen, het land te ontvluchten, waar hun Leven voortdurend bedreigd werd. Onder dezen behoorde ook don Jozef (als marrano Juan) Mignez, die met zijn vader en broeder naar Antwerpen uitweek (i 536). Weldra volgde zijne tante, de edele, rijke chi beschaafde donna Gracia Mendes (Beatrice de Luna) met hare dochter Reijna. Jozef werd de chef van een bankierszaak, die hij met zijne tante oprichtte. Niettegenstaande zij aldaar bij enkele aanzienlijke familien ') mT t rnarri rwm T • vitt? .• • 3) ioth Inst: 1 73 in aanzien stonden en Jozef, een man van ontwikkeling en beschaving, door Maria de gouvernante der Nederlanden in gunst opgenomen werd, achtten zij toch op den duur hun verblijf in Antwerpen niet veilig. Jozef vertrok met de zijnen naar Veneta, in de hoop, zijn beklagenswaardigen broeders een veilig toevluchtsoord te verschaffen. Tot dit doel verzocht hij van den raad dier stad, hem een eiland in te ruimen, alwaar hij eene Joodsche volkplanting kon stichten. Maar dit werd hem, waarschijnlijk uit vrees voor Karel V, niet toegestaan. Donna Gracia geraakte zelfs in Veneta' in groote verlegenheid, omdat het stadsbestuur haar geheel vermogen in beslag liet nemen, Jozef, die reeds Turkije bereikt had, riep de hulp in van sultan Soliman, door wiens tusschenkomst zij weder in het bezit van haar vermogen gesteld werd en ongedeerd haar reis kon voortzetten. Na een kortstondig verblijf in Ferrara, waar zij hare geloofsgenooten met milde gaven bedacht, zette zij den tocht voort en bereikte eindelijk de Turksche hoofdstad (1552). Aldaar keerde zij openlijk tot het Judendom terug en trad in het volgende jaar jozef, die eveneens het voorvaderlijk geloof omhelsd had, met hare schoone en edele dochter in het huwelijk. Door de aanbevelingen van invloedrijke mannen, en in het bijzonder van den Joodschen arts Mazes Hamon, kwam Jozef aan het hof van Soliman II (I 5 20-15 66), bij wien hij zich al spoedig door zijne talenten onmisbaar maakte. Het familieleven van den sultan leverde het beeld van oostersch despotisme. Zijn oudsten zoon had hij laten dooden en nu wilde hij den jongste, wiens karakter veel overeenkomst had met het zijne, voortrekken boven den meer kalmen en zachtaardigen Selim, zijn tweeden zoon. Geen der hovelingen, behalve Jozef, waagde het bij Soliman voor de belangen van Selim op te komen. Desniettegenstaande behield hij de gunst van den sultan, die hem zelfs eene streek bij het meer Kinnereth afstond, met verlof. de stad Tiberias te herbouwen, die alleen door Joden zou mogen bewoond worden. Jozef verwierf ook de vriendschap en het vertrouwen van den erfopvolger Selim II, die, nadat hij den troon beklommen had (1566), zijn Joodschen gunsteling met eer overlaadde. Hij verhief hem zelfs tot hertog, van Naxos en de Cycladische eilanden, eene onderscheiding, die nog nimmer in Europa eenen Jood ten deel gevallen was. Donfozef, de Joodsche vorst . (nasi), nam deel aan de gewichtigste staatsaangelegenheden, leidde de politiek van de Porte en behield tot zijn dood (1579) grooten invloed, niettegenstaande zijn vijanden, onder welke de grootvizier Sokolli, hem ten val zochten te brengen. De voornaamste hoven van Europa smeekten letterlijk om zijne 174 voorspraak, zoo zij de hulp van den sultan, wiens macht destijds zeer groot was, in staatkundige belangen behoefden. 0. a. trachtten ook de Nederlandsche provincien, die toen tegen Philips II in opstand waren, door zijne tusschenkomst Turkije tot een oorlog tegen Spanje te bewegen. In den oorlog tusschen .Turkije en Venetie speelde hij eveneens een groote rol. Selims opvolger Murad 111 (1574-1595) schonk ook nog aan een anderen Joodschen diplomaat, den geleerden R. Salomo Aschkenazie, zijn vol vertrouwen. Deze, afkomstig uit Udine (nabij Triest), uit eene Duitsche familie, bezocht vele landen en was geruimen tijd lijfarts van den koning van Polen. Eindelijk kwam hij te Constantinopel, waar hij grooten invloed kreeg bij den genoemden grootvizier, die hem eveneens tot zijn geneesheer benoemde R. Salonto was het, die de vredesonderhandelingen met Venetie leidde en de Porte vertegenwoordigde bij den vrede, dien de sultan eenige jaren later met Spanje sloot (1578). Gaf Salomo als staatsman de bewijzen van gehechtheid en trouw jegens zijn gebieder, als Jood toonde hij een warm hart te hebben voor zijne broeders, zoowel in als buiten Turkije. Gedurende zijn oponthoud in Venetie, waar hij door den doge en den senaat met groote onderscheiding behandeld werd, deed hij veel voor de verbetering van het lot zijner aldaar wonende broeders en liet niets onbeproefd, de gezanten van andere mogendheden gunstig voor zijn geloofsgenooten te stemmen. De Joden in het Turksche rijk waren natuurlijk niet weinig trotsch op hun beide geloofsgenooten Jozef Nasi en Salomo Aschkenazie, die het hof van den sultan geheel beheerschten en aan wie velen groote verplichtingen hadden. ') Hun toestand liet dan ook, en vooral in de hoofdstad, weinig te wenschen over. Zij bewoonden schoone paleizen aan den Bosporus en waren eigenaars van de voornaamste schepen der Turksche marine. Ook op wetenschappelijk gebied ontwaakte onder hen nieuw leven. 2) Donna Gracia en haar schoonzoon I) Niet alleen Joodsche mannen maar ook Joodsche vrouwen bezaten aan het hof van Murad III grooten invloed. Onder deze laatsten behoorde Ester Chiera, eene vriendin van de sultane. Turksche edellieden stelden hare vriendschap op hoogen prijs, zelfs Katharina de Medicis trachtte door hare tusschenkomst de gunst van de sultane te winnen. Zij liet drukken. op hare kosten Zacuto' s rorw een beroemd prediker in Salonichi, 2 ) Mozes Almosino, vertaalde astronomische werken in het Hebreeuwsch, schreef eene verkiaring van Aristoteles' ethica, een bundel predikatien 1 75 stichtten in -de hoofdstad eene .Joodsche leerschool, die beroemde Talmudgeleerden voortbracht. Aldaar was Jozef b. Leb, de vervaardiger van een in vier deelen uitgegeven teschuboth-verzameling, vele jaren werkzaam. Jozef Nasi maakte van zijne rijkdommen een edel gebruik, door armen te steunen en geleerden in staat te stellen, zich aan de Joodsche wetenschap te kunnen wijden. De Joodsche vorst noodigde hen aan zijn disch en onderhield zich gaarne met hen, alhoewel hij in de talmudische wetenschap volstrekt niet bedreven was. Zijn rijke bibliotheek was steeds voor hen toegankelijk. Zoo het ook al waar is, dat hij van hen blinde gehoorzaamheid en slaafsche onderwerping eischte, laat zich deze karaktertrek, alhoewel volstrekt niet prijzenswaardig, toch wel verklaren bij een man, die alom gevierd, door velen gevleid en om wiens gunst en vriendschap door menigeen letterlijk gebedeld werd. Zijne edele gade donna Reijna overleefde hem ; evenals hare moeder, was ook zij een toonbeeld van mildheid en weldadigheid. Zij liet op hare kosten in eene van de voorsteden van Constantinopel eene drukkerij oprichten, om de Joodsche geschriften meer te verspreiden. De Turksche Joden mochten zich intusschen in hun gelukkigen toestand niet op den duur blijven verheugen. - Deze duurde slechts zoolang het Ottomanische rijk, beheerd door kloeke, volhardende en dappere vorsten, onder de eerste mogendheden van Europa gerekend werd. Toen echter na den dood van sultan Mohammed 1V (1603) onder zijne opvolgers het ontzenuwend zingenot van (riz rtztzn) en leverde in de Spaansche taal eene treffende schildering van het leven in de Turksche hoofdstad. lzak Akrisch verzamelde op zijne vele reizen belangrijke werken en gaf eenige voor de Joodsche geschiedenis zeer wetenswaardige geschriften in het licht. Ook de Joodsche poezie gaf weder teekenen van leven. Een tal dichters verzamelde zich dikwijls in het paleis van jozef 4.11Tasi, om hem de heerlijke liederen der oude Joodsch-Spaansche zangers of hun eigen scheppingen voor te dragen. Uit Bien kring treden op , voorgrond juda Sarco (vervaardiger van mnri, =17) en Saadja Longo (van wien 04 )111 eene verzameling van oden, elegieen enz.). Maar ook deze werden overtroffen door Israel Nag.ara uit Damaskus, wiens liederenbundel (tint-fir, ni-Tto alle soorten poezie bevat• •• T : • Van hem is ook het algemeen bekende tafellied thy lin rr. T • T 176 het serail en de intriges van den harem de krijgsdeugden der voorvaderen deden vergeten ; toen zoowel bij de hoogere als lagere ambtenaren trotschheid, overmoed en een verderfelijke geest van verzet en oproer alle tucht ter zijde drongen, hield ook voor de Joden aldaar de tijd van voorspoed en geluk op. Toen waren ook zij overgeleverd aan de willekeur van hen, die woestheid en verwildering in het land brachten, alsook aan de onderdrukking en afpersing van pacha's en lagere ambtenaren, HOOFDSTUK XXXVIII. Vervolg. Niet .alleen in Turkije, maar in het Oosten over het algemeen begon door de komst van de Spaansche vluchtelinger), onder welke zich uitstekende geleerden bevonden, de Joodsche wetenschap to bloeien, Maar deze vertoonde thans een geheel ander karakter dan in den bloeitijd van het Spaansche Jodendom. De talmudstudie miste de oorspronkelijkheid en zelfstandigheid • van toen. Men hield zich hoofdzakelijk onledig met het verzamelen van oudere talmudische novellen en verklaringen, ') maar ontwikkelde over het algemeen weinig zelfstandigheid en oorspronkelijkheid. Ook de Bijbelverklaring miste bijna elk spoor van gezonde en natuurlijke exegese. Zij ademde doorgaans een philosophisch-kabbalistischen geest, terwijl ook het midrasch-element daarin een belangrijken rol speelde. 2) In de Kabbala, eveneens van bet Westen naar het Oosten overgebracht, verdiepten zich toen vele, bijna alle geleerden. Haar hoofdzetel was in de i6de eeuw in Safet, in Palestina. Daar leefden de kabbalisten Salomo Alkabitz, 3) Mozes Cordovero, 4) Abraham en Mozes Galante e. a. Deze alien werden evenwel verre overtroffen door Izak Lurja (eigenlijk Izak AschGroote verdiensten heeft zich daardoor verworven Betsa/e/ Achkenazie (in Egypte), de vervaardiger van rampn razr. 2) Van de toenmalige Bijbelverklaringen vindt vooral die van Mozes Alschich uit Safet nog thans veel waardeering. 3) Hij is ook de vervaardiger van het schoone welkomstlied, dat gezongen wordt bij de intrede van den Sabbath, , 117 re,. T : 4) Schrijver van ONlinol 071B. 1 77 kenazie i) of Rie Hakkadosch (1533-151'2). Afkomstig uit eene Duitsche familie in Jeruzalem, verdiepte hij zich reeds jong, nadat hij door David ibn Zirnra in de talmudische wetenschap ingewijd was, in de geheimen der Kabbala. Zijn buitengewoon heilig en vroom leven gaf hem eene algemeene vermaardheid, zoodat velen hem in Safet, waar hij zich later gevestigd had, opzochten en zijn onderricht in de Kabbala volgden. Hij heeft geen geschriften achtergelaten, maar zijn ijverige en meest beminde leerling Chaim Vital Calabrese behandelde in zijne talrijke werken de Lurjaansche of jongere Kabbala. 2) Terwijl de Kabbala onder het Oostersch Jodendom al meer gezag kreeg, verscheen juist in Safet een werk, dat van groot belang voor geheel Israel geworden is. Evenals na de verwoesting des tempels de Mischna van Juda hannasie de eenheid des Jodendoms bewaard, de Talmud drie eeuwen later het werk der Babylonische leerscholen gesanctioneerd en verzameld, Maimuni's codex het zuiver talmudisch Jodendom binnen vast afgebakende grenzen gebracht en eindelijk Jakob Ascherie's Turin het rabbijnsche Jodendom in al zijn uitingen, en voor zoover de praktijk het noodig maakte, geteekend heeft, zoo trachtte thans een beroemd geleerde door de bewerking van een godsdienst-codex de eenheid des Jodendoms, die door de voortdurende vervolgingen geschokt en door de vele verschilpunten in ritus en minhagim verzwakt was, weder to herstellen. Het is jozef .Karo, wiens codex inderdaad bij het geheele Jodendom, zoowel in het Oosten als in het Westen, een algemeen erkende autoriteit verkreeg. jozef b. .Efraim- Karo (geb. 1488), de spruit van eene door geleerdheid en voortreffelijke deugden beroemde Spaansche familie, moest als kind met zijne ouders Spatje verlaten. Evenals vele andere ballingen begaven zij zich naar Turkije en vestigden zich na vele omzwervingen in Nikolais. Van daar ging jozef naar Adrianopel en Salonichi, waar hij geruimen tijd de leerschool bezocht. Eindelijk vertrok hij aanvangletters van prw 4n, 41nrix. , lingen dragen daarom gewoonlijk den naam van T : • • - Zijne leer- • - : : Inix 2 ) Vitals tijdgenoot, Jesaja Hurwitz (157o-163o), afkomstig uit Folen, voltooide zijn werk trinri nirr6 •: - : bij verkorting ri" trV, in Palestina. Net is een soort encyclopedie van de schriftelijke en mondelijke leer op kabbalistischen grondslag en neemt dan ook in de kabbalistische literatuur een belangrijke plaats in 178 naar Safet, de hoofdplaats der Joodsche geleerdheid in het Oosten, en bleef daar tot zijn dood (1575) werkzaam tot het heil van tijdgenoot en nageslacht, Zijn voornaamste leermeester was R. Jakob Berab, de beroemdste talmudist uit dien tijd, van wien hij de promotie (Semicha) ontving en den hij ook in het rabbinaat van Safet op volgde. Karo's belezenheid in de talmudische literatuur was zoo verbazend groot, zijne kennis op het uitgebreide veld der rabbijnsche wetenschap zoo veelomvattend, dat zijne tijdgenooten dit niet anders dan door een wonder konden verklaren. Zoo verbreidde zich reeds spoedig na zijn dood het volksgeloof, dat een hooger Wezen, de geest der Mischna, hem in visioenen verschenen was en geheime mededeelingen gedaan had. En waarlijk, het laat zich zeer goed begrijpen, dat de verschijning van Karo's op breede schaal bewerkten commentaar van Jakob Ascherie's Turim, genoemd Bethjozef '), aller bewondering wekte. Dit werk toch legt getuigenis of van rustelooze werkzaamheid, stalen ijver, grondige geleerdheid, zeldzame belezenheid, vaak ook van critischen geest. In dit lijvig letterproduct worden niet alleen de talmudische bronnen van de Turim opgegeven en breedvoerig behandeld, de vaak uiteenloopende gezichtspunten van de drie grootste autoriteiten op het gebied der casuistiek, 2) Alfassi, Maimuni en Ascherie overwogen en daarna een beslissing voor de praktijk genomen, maar ook de meeningen van jongere autoriteiten aangehaald en besproken. Zoowel de Spaansche als de Noord-Fransche en Duitsche halachisten vinden hun plaats in dit reuzenwerk, dat men gerustelijk eene encyclopedie der Halacha zou kunnen noemen. Karo zelf telt in de voorrede van dezen commentaar een 25-tal belangrijke werken, die hij telkens moest raadplegen, om op volledigheid te inogen aanspraak maken. Juist door de onderlinge vergelijking van al deze geschriften kwam hij tot de overtuiging van de verdeeldheid, die bijna over elk punt in het godsdienstleven, in ritus en ceremonie heerschte. Al had hij nu ook in zijn commentaar na nauwkeurig wikken en wegen beslissingen genomen en derhalve aan deze verdeeldheid een einde gemaakt, zoo begreep hij toch, dat niet ieder in staat was, dit uitgebreide werk in zijn geheugen te kunnen opnemen. Met bet oog op de praktijk vervaardigde hij clan ook een uittreksel van zijn bovengenoemden commentaar, wel in den vorm van een wetboek, met dezelfde indeeling 1 ) IP' n'P- 9-) 1 79 en orde der hoofdstukken als de Turim, maar op veel beknopter wijze, zonder eenige discussie en aanhaling van bronnen. In dezen godsdienst-codex Schulchan-aruch,i) waarvan elk der vier deelen (zie blz. 88) verdeeld is in hoofdstukken 2 ) en elk hoofdstuk in paragraphen, 3) volgde Karo den geest van Maimuni's codex, wiens zuivere en viociende taal hij liefst zoo letterlijk mogelijk overneemt. Voor deze beide werken, Beth-Josef en Schulchan-aruch, die in zekeren zin een geheel vormen, is het Jodendom Karo veel dank verschuldigd, daar zij ontegenzeglijk veel bijgedragen hebben tot het behoud van eenheid in het godsdienstig leven. Behalve Beth-jozef, door Karo in zijn ouderdom nog eens doorgewerkt, aangevuld en verbeterd 4), en Schulchan-aruch, vervaardigde hij nog een derde werk, dat niet minder de hand eens meesters verraadt. Het is een commentaar op Maimuni's codex, 5) waarin hij in de eerste plaats voor zoover dit door den vervaardiger van Maggid-Mischne niet geschied was — de bronnen opgeeft, waartrit Mairnonides geput heeft, en vervolgens poogt, den geleerde van .F ostat te verdedigen tegen de critiek van Rabed. Josef Karo, die aan groote geleerdheid een beminnelijk en aangenaam karakter paarde, en zich onderscheidde door nederigheid en bescheidenheid, overleed in den hoogen ouderdom van 87 jaar. Zijn naam leeft voort in den Schulchan-aruch, die tot op den dag van heden het wetboek van het Jodendom gebleven is. HOOFDSTUK XXXIX. De Joden in Oostenrijk en Polen in de zestiende eenw. De staatkundige toestand van de Joden in Oostenrijk verschilde niet veel ./an dien hunner broeders in Duitschland. Ook hun was het verblijf slechts in enkele landen van de 1 ) Tv iritnte. 2) 0,17p. 3) 0,pTp. 4) Deze verbeteringen zijn bekend onder den naam rrnri en voor het eerst uitgegeven door Karo' s zoon. 5)men 1=. Deze verscheen ongeveer gelijktijdig met • L.,: (en anderen commentaar van Alaimuni' s codex (nmen mr6) van Abraham di Boton. Igo Oostenrijksche kroon toegestaan, en dat nog wel behalve vaak onder vele drukkende en vernederende in Hongarije bepalingen. Ook daar waren plunderingen, vervolgingen en verbanningen der Joden volstrekt geene ongewone verschijnselen. Evenwel duldden niet alle keizers, dat zij aan de willekeur van het yolk of van enkele aanzienlijken overgeleverd werden. Ferdinand I, de broeder van Karel V, was hun niet genegen. iiij ontzeide hun zelfs tweemaal (1542 en 1566) het verblijf in Bohemen, maar beide malen trok hij door den invloed van eenige voorname Joden dit besluit weder in. De paus, bewogen door de vurige belle van R. Mordechai Tsemach Soncin, die in het belang zijner broeders niet opzag tegen een reis naar Rome, gaf den keizer nog juist bij tijds verlof, den eed, waardoor deze zich verplicht had, de Joden uit Praag te verdrijven, op te heffen. Evenwel moesten zij Neder-Oostenrijk verlaten en werd hun het verblijf in de hoofdstad van het rijk zeer bemoeielijkt. Daarentegen was hun Rudolf 1 (I 576-1612) welwillender, alhoewel ook hij uit hebzucht en eigenbelang hen uit.Opper-Oostenrijk verdreef, Onder zijn bestuur leefden in Praag twee mannen, de opperrabbijn R. Law (juda) b. Betsalel (1525-1609) — meer bekend onder den naam van hooge R. Lob — later landrabbijn van .Nikolsburg en R. Mora'echai Meisel (1528-1601), beiden zeer beroemd, de eerste wegens zijne geleerdheid en de andere wegens zijn buitengewonen weldadigheidszin. Deze twee mannen, wier leven bovendien door allerlei sagen en legenden verheerlijkt is, stonden bij Rudolf in groot aanzien. Door de keizerlijke guest hebben zij veel verricht in het belang hunner broeders. Bij de teraardebestelling van Meisel liet zich de keizer zelfs door een afgevaardigde vertegenwoordigen. Desniettemin moet hij zich meester gemaakt hebben van het geleele vermogen, dat de rijke Mordechai aan zijn neef vermaakt had. Evenals in Duitschland vonden ook de Joden van Oostenrijk toen hun troost voor de vele vernederingen en verguizingen, waaraan zij voortdurend blootstonden, uitsluitend in de beoefening van den Talmud, het kostbaar erfgoed, waaraan Israel ten alien tijde zijne levenskracht en zijn voortbestaan te danken gehad heeft. Maar ook de geest der Duitsche Joden was door het voortdurend lijden zoo gedrukt, dat zij zelfs op talmudisch gebied in de 1 6 de eeuw slechts op weinige beroemde geleerden konden bogen. De eenige bekende geleerde was de vroeger genoemde R. jesaja Hurwitz, rabbijn in Frankfort a./M. en in andere Duitsche gemeenten, die evenwel later naar Palestina toog. De zelfstandige en oorspronkelijke talmudstudie, die in de 13de eeuw in de Weener-school onder Izak b. 'dozes, den ver- 181 vaardiger van bet bei oemdt werk Or-Zarua,') en anderen gebloeid had, had thans plaats gemaakt voor eene trouwe en slaafsche navolging van vroegere geleerden. Zij was hoofdzakelijk eene oefening van het geheugen geworden, maar miste iederen zweem van grondigheid en wetenschappelijkheid. Daaraan kwam een einde door eene nieuwe leermethode, die waarschijnlijk in het begin der i 6dz eeuw in de school van den beroemden Praagschen rabbijn R. Jakob Polak ingevoerd werd, alhoewel zij haar ontstaan niet aan hem te danken heeft. Deze bestond hoofdzakelijk in het houden van spitsvondige discussien over talmudische onderwerpen en kreeg, daar zij vooral diende tot scherping van het verstand, den naam van Pilpul,') dat eigenlijk peper beteekent. Zij ontwikkelde de denkkracht en gaf tevens de studie meer frischheid en levendigheid. Deze pilpulische leermethode vond vooral in Polen veel bijval, waar zij waarschijnlijk ingevoerd werd door R. Jakob Polak, die later beroepen werd tot rabbijn in Krakau en Lublin, waar hij overleed (1540. In de Poolsche scholen bereikte zij in de volgende eeuwen haar grootsten bloei, maar ontaardde tevens tot eene scherpzinnigheid, waaronder de objectieve en wetenschappelijke behandeling van den Talmud veel te lijden had. In Polen genoten de Joden, nadat de door Capistrano bewerkte vervolging geeindigd was, weder dezelfde rechten en vrijheden als voorheen onder het bestuur van Kasimir 1 V. In zijn tijd telde Polen 500 Christen- en 3200 Joodsche groothandelaars en ruim 9000 Joodsche handwerkslieden. Zijne opvolgers moesten echtf:r op aandringen van de geestelijkheid en vooral van den koopmansstand, die tegen den Joodschen handelsgeest niet opgewassen was, de privilegien aanmerkelijk verminderen, Kasimirs tweede zoon Alexander (1496---15o5) zag zich zelfs genoodzaakt, hun in sommige plaatsen het vrije verkeer te ontzeggen en ghetto's tot verblijfplaatsen aan te wijzen. Maar de Poolsche adel, wien de Joden als geldschieters en beheerders van hun bezittingen groote diensten bewezen, en die bovendien tegen de geestelijkheid en den burgerstand gekeerd was, nam hen in bescherming tegen onrecht en geweld, Daar ook bovendien Alexanders opvolger Sraaisinund I (0506-1548) hun zeer genegen was, behielden zij de vrijheid en kwam er in hun gunstigen toestand geehe merkbare verandering. Daardoor werd Polen naast Turkije een nieuw toevluchtsoord voor de vervolgde Joden, en vooral voor de Duitsche en 1) pill nix. 2 ) 71D5D. Mori. Gesell. III. 13 18 2 Oostenrijksche ballingen. Dezen brachten hun moedertaal naar bun nieuw vaderland mede, die zij echter door allerlei verbasterde Hebreeuwsche, talmudische, Slavische en Poolsche uitdrukkingen verknoeiden tot een wanstaltig jargon, waardoor zij zich slechts onderling konden verstaanbaar maken. Dit droeg onwillekeurig veel bij tot hunne afzondering uit de maatschappij en maakte hen gevoelloos en onverschillig voor beschaafde vorrnen. De Duitsch-Poolsche Joden koesterden geene liefde voor de studie van Hebreeuwsche taal, I3ij belexegese of Joodsch-wijsgeerige wetenschappen, maar schepten slechts behagen in de pilpulische leermethode van den Talmud, die vooral in de school van Salomo Schechna in Lublin, een leerling van Jakob Polak, veel bijval vond. Terwijl de Duitsche leerscholen (Jeschiboth) al meer in verval geraakten, nam in Polen de talmudstudie met reuzenschreden toe. In bijna icdere gemeente verrees eene jeschiba, die beroemde talmudisten voortbracht. Tot hen behoorde in de eerste plaats R. Salomo Luria 1) (1515-1573), een man van groote scherpzinnigheid en tevens een helder denker, die volstrekt geen behagen schepte in de pilpulische richting. Hij was evenwel in zoover een kind van zijn tijd, dat hij zich een vijand van de philosophie en van de werken der Spaansch-Joodsche wijsgeeren verklaarde, maar daarentegen de Kabbala vereerde. Groote verdienste hebben zijne critische glossen 2) op den Talmud, Raschie en Tosefoth, alsook zijn begonnen maar lang niet voltooide codex of practische commentaar van den Talmud. 3) wilde, naar het schijnt, een geheel nieuwen codex voor het practische Jodendom bewerken, daar hij met het wetboek van Maimonides noch met dat van Jozef Karo genoegen kon nemen. De dood verhinderde hem echter, dit grootsche plan to verwezenlijken. Zoowel de genoemde werken alsook eene belangrijke verzameling van Teschuboth leggen getuigenis of van Meharschals oorspronkelijkheid en zelfstandigheid. In sommige van deze Teschuboth verwijt hij zijn niet minder beroemden tiidgenoot Mozes Isserles, dat deze zich ook met de studie der wijsbegeerte onledig hield. Zoo vertoonde zich ook in Polen de strijd zij het ook in een bescheiden kring tusschen de philosophie en de Kabbala. R. Mozes Isserles (Rema), 4) de noon van een rijken en aanzienlijken man uit Krakau, alwaar hij omstreeks 153o het levenslicht aanschouwde, leerde bij de beroemdste ]) L7-tnrit ri65t ritzn '3) ri6t7t tn:/' ot 4) N't1 1 83 Poolsche talmudgeleerden en bezocht ook de school van to Padua, met wien hij verwant was. Hij kreeg reeds spoedig zulk een roem, dat hem op even twintigjarigen leeftijd het rabbinaat zijner geboorteplaats aangeboden werd, dat hij tot zijn dood bekleedde. Evenals Meharschal wilde ook hij een godsdienst-wetboek bewerken. Maar door de verschijning van Karo' s codex, waarmede Isserles zich in hoofdzaak kon vereenigen, zag hij van dit voornemen of en voegde aan Kayo's beslissingen slechts zijne aanmerkingen 1) toe, die hoofdzakelijk bestaan in het opgeven van gebruiken, waarin de Poolsch-Duitsche Joden op grond van Duitsche en Noord-Fransche autoriteiten van de Spaansche casuisten verschillen. Daar nu Rana aan algemeene heerschende godsdienst-gebruiken groote waarde hecht, zijn deze door hem tot wet verheven. In denzelfden geest schreef hij ook aanteekeningen op de Turim, onder den naam Darke Mosche 2), een rituaal codex, 3) andere zeer gewaardeerde aeschr;ften en een tal Teschuboth. Isserles beoefende ook — zooals wij reeds vroeger zagen — de wijsbegeerte en andere wetenschappen, in zoover deze natuurlijk niet in botsing kwamen met zijne streng godsdienstige beschouwingen. Zijne aanteekeningen op Zacutos s Juchsin zijn niet van belang ontbloot in zijne verklaring van het boek Ester streeft hij, alhoewel deze in allegorischen geest bewerkt is, naar eene gezonde opvatting en zijne vertaling van een astronomisch werk bewijst, dat hem de hoogere wetenschappelijke problemen veel belang inboezemden. Van Isserles' leerlingen zijn vooral bekend David Gans en R. Josua Falk Kohen. 4) Waarschijnlijk behoorde ook Mordechai R. Meir Katzenellenbogen nirum, door hem zelf ran tafelkleed 3 ) mum min 2 ) men , n17 T genoemd. T T 4 ) David Gans, afkomstig uit Lippstadt, boezemde hij eveneens liefde in voor andere wetenschappen, zoodat deze zich behalve met den Talmud ook met de beoefening van geschiedenis, aardrijkskunde en meetkunde bezig hield. Toen Gans zich later naar Praag begaf, stond hij in vriendschappelijk verkeer met den beroemden astronoom Tycho de Brahe, voor wien hij veel vertaalde van de oude Hebreeuwsche bewerking van de Alfonische tafels (zie b1.65). Zijn voornaamste arbeid is een geschiedkundig werk (Tins 117), waarvan het eerste deel de Joodsche en het tweede de algemeene geschiedenis in het kort bevat. Zijn tijdgenoot schrecf in het Joodsch-Duitsch Mow. Gesch. III, 13* Jakob b. Izak uit Praag 18 4 Jafa, die in zijne jeugd van Bohemen naar Polen ging, tot zijne leerlingen. Deze bekleedde het rabbinaat in eenige belangrijke Poolsche gemeenten en keerde op gevorderden leeftijd naar Praag terug, waar hij tot zijn dood (16'2) als rabbijn werkzaam bleef. Under de talmudgeleerden van zijn tijd nam hij eene belangrijke plaats in. Ook verdiepte hij zich in de geschriften der Joodsche wijsgeeren, zooals blijkt ult zijn belangrijk werk Lebuschim, ') waarvan de vijf eerste deelen eene systematische uiteenzetting van Karo' s rituaal-codex behelzen en de vijf laatsten van exegetischen en philosophischen inhoud zijn. idioom eene verklarende vertaling van den Pentateuch, de vijf rollen en Haftaroth 1u ,x3), een werk, dat langen T I T 1 : tijd algemeen verbreid was en veel bijgedragen heeft tot opwekking van het godsdienstig gevoel, vooral bij vrouwen en meisjes. Het is zeker te betreuren, dat zich nog niemand de moeite getroost heeft, dit boek zoodanig om te werken, dat het als een geschikte godsdienstige lectuur weder in onze gezinnen kan ingevoerd worden, daar het veel zou kunnen bijdragen tot de verheffing van het Joodsche leven. R. Josua Falk Konen (gest. omstr. 161o), werd hoofd van eene Jeschiba in Lemberg-, nadat hij het rabbinaat van Lublin neergelegd had. Van zijne uitgebreide kennis op het gebied van Talmud en Castlistick getuigen zijn commentaar van de Turim (rwint• ni , 17) en die van n"ri y"1,7 T onder den naam p"nD •: T • : 0,3, y n-rxtz cy1J13H verdeeld in de tien volgende boeken 1. 1-6:111, 13 t/. 2. 'rim vint.) behandelen Orach-Chajim. behandelt Jore-dea. 4. nn71 tilZ5 3. 37111 Illt:37 bespreekt Ehen-haezer. 5. /Inv handelt T T T • T over Choschen-mischpat. 6. Trum vin behelst eene ver- T T klaring van Raschie's Pentateuch- commentaar. 7. nrint, U4th T : • 11ttl voordrachten over godsdienstige onderwerpen, 8. va t, mp, verklaringen van plaatsen in More-nebuchim, 9. 'pm nnx riinL) en io. r117,r1 uiin5 over kalenderTT - berekening. 1•• T T: - I, 85 Naar men vermoedt, heeft ook Mordechai Jafa veel bijgedragen tot de organisatie van een soort bond, waardoor meer eenheid kwam tusschen de verschillende gemeenten van de provincien Groot-Polen, Klein-Polen en Reuszen, waarbij zich later nog Litthazten voegde. Elke provincie werd vertegenwoordigd door hare afgevaardigden, een bepaald getal rabbijnen en leeken uit de voornaamste gemeenten, die op vaste tijden vergaderingen 2) hielden, bij afwisseling in Lublin en Jaroslaw, de belangrijkste handelsplaatsen van Polen. In doze zittingen werden allerlei gemeentebelangen besproken. Evenwel is ons van den werkkring van dezen bond maar zeer weinig bekend, daar tijdens de latere vervolgingen de verhandelingen en protokollen der synodale vergaderingen waarschijnlijk vernield zijn. Zoo ontwikkelde zich het Poolsche jodendom in de I6de eeuw op krachtige wijze. De gunstige staatkundige toestand, waarin het zich ook onder de opvolgers van Sigismund I mocht verheugen, droeg daartoe natuurlijk veel bij. Opmerkelijk is het, dat toen ook het Karaisme in Polen eenig spoor van leven gaf. Jakob van Balzyce in Lubliti en lzak Tr ohi (nit Trok nabij Wilna) hielden vaak godsdienstdisputen met Christen geleerden, voornamelijk met de Unitariers en Dissidenten (zoo heetten in Polen de Protestanten) over Jodendorn en Christendom. De laatste verzamelde kort voor zijn dood (1593) zijn 'gehouden disputen onder den naam van versterking in het geloof." 2) Dit geschrift hiedt wel geene nieuwe gezichtspunten aan, maar verdient toch om zijn helderen en onderhoudenden betoogtrant eene waardige plaats onder de Joodsch-apologetische werken. De vrijheid, die de Joden vele eeuwen in Polen genoten hadden, werd reeds in het begin der I7de eeuw aanmerkelijk beperkt door den invloed der Jezuieten, aan wie het onderwijs der Katholieke jeugd toevertrouwd werd. nirm ;mu T : afgekort I- 2) rilitx T • VIERDE TIJDVAK. VAN DE VESTIGING DER NA RRANO'S IN NEDERLAND TOT DEN DOOD VAN MOZES ltENDELSSOHN. 1590 —1786. HOOFDSTUK XL. De vestiging der marrano's in Amsterdam, Hamburg en Bordeaux. 1590 —1648. Omstreeks het einde der I6de eeuw was er bijna geen plek in Europa, waar de Joden zich vrij konden vestigen. Italie had door de paiiselijke onverdraagzaamheid en de geheime macht der Jezuieten opgehouden, een toevluchtsoord to zijn voor de vervolgde zonen Israels. Ook Turkije bood hun geene veilige schuilplaats meer aan. .Frankrijk en Engeland duldden reeds verscheidene eeuwen geen Joden meer binnen hunne grenzen. In het Duitsche rijk heerschten nog over het algemeen de middeleeuwsche toestanden, zoodat ook dit geen herbergzaam oord aanbood. Waarheen dus zouden de marrano's in Portugal, die nog altijd, al was het ook reeds in het tweede en derde geslacht, hun Joodsche afkomst niet vergeten hadden en naar een land uitzagen, waar zij ongestoord tot het geloof hunner vaderen konden terugkeeren, hun schreden richten ? Welk gewest zou de zwaarbeproefde zonen van het lberische schiereiland in liefde opnemen, als menschen behandelen, als natuurgenooten het onwaardeerbaar goed der vrijheid schenken ? Tot hun groote vreugde vernamen zij, die nog dagelijks door het monster der inquisitie met dood en vernietiging bedreigd werden, dat er nog den gewest in Europa was, waar menschenrecht geeerbiedigd, vrijheid gehuldigd werd. Het waren de Nederlandsche provincien, die voor het be-. houd van hare rechten en ter verkrijging van hare zelfstandigheid den reuzenstrijd tegen het fanatieke Spanje ondernomen hadden, onder leiding van prins Willem van Oranje, den grondlegger van Ne/rlands vrijheid en onathankelijkheid, Met innig genoegen vernamen de nieuw- i 87 Christenen in Portugal van de nederlagen, die PhiliPs II geleden had • met groote vreugde begroetten zij het bericht van de vernieling der gevreesde armada, waardoor Spanje's trots aanmerkelijk gefnuikt, zijn overmoed een gevoelige slag toegebracht was. Smachtend richtten zij den blik naar deze gewesten, waar zij hoopten een veilig toevluchtsoord te vinden. Na een moeielijken en gevaarlijken tocht kwamen in het jaar 1590 de eerste Portugeesche marrano's te Het waren : Manuel Lopez Pereyra, zijne Amsterdam. zuster Maria Nunez en hun oom Miguel Lopez. Door storm waren zij eerst op de kust van Oost-.Friesland geworpen, waar zij in kennis kwamen met den Emdenschen rabbijn Mozes Uri Levie, die hen versterkte in hun voornemen, zich naar Holland, en wel naar Amsterdam, te begeven. Spoedig volgden nog eenige Portugeesche familien, die alle onmiddellijk na hunne aankomst het gedwongen geloof afzwoeren en tot het Jodendom overgingen, nadat zij door den genoemden rabbijn van Emden in het verbond van Abraham opgenomen waren. In het geheim leefden zij naar de voorschriften van hun godsdienst en vereenigden zich in het gebed ten huize van don Samuel Palache, den gezant van den keizer van Marokko. Hun verblijf te Amsterdam was voor den magistraat nog verborgen, alhoewel hun getal toenam. Van zelf kon dit op den duur geen geheim blijven. Maar nu verbreidde zich het gerucht, dat zij geheime Katholieken waren en hun bijeenkomsten geene goede bedoelingen hadden. Then zij zich nu op den Grooten Verzoendag van het jaar 1596 wederom in het verborgen vereenigden, om dien heiligen dag in plechtigen ernst te vieren, werden zij niet weinig ontsteld door de verschijning van den schout en zijne dienaren. die men op deze samenscholing opmerkzaam gemaakt had. De hoofden Mozes Uri Levie en zijn zoon Aron werden gevangen genomen, de anderen uit elkaar gejaagd. Spoedig echter overtuigde zich de schout, dat deze lieden volstrekt geen kwaad in het schild voerden, daar Jakob Tirado, een van de voornaamste Portugeezen, hem duidelijk maakte, waarom zij uit hun land gevlucht en met welke bedoelingen zij te zamen gekomen waren. De kloeke taal van Tirado, die bovendien op de voordeelen wees, welke het verblijf der Joden voor den handel van Amsterdam en Holland kon opleveren, Wij volgen hier het jaartal, opgegeven door D. H, in zijn : Gedenkschrift ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der Portug.-Israel. gemeente te Amsterdam. de Castro Mz. 188 bewoog den magistraat, hun -weer de vrijheid te schenken en toe te staan, een bedehuis in te richten, onder bedirg, dat zij ook voor het welzijn van stad en land zouden bidden. Al was hun nog wel geene openbare godsdienstoefening geoorloofd toch was men over dit verlof al zeer verheugd. Spoedig werd een huis tot synagoge ingericht en als zoodanig op Nieuwjaar (1597) onder den naam van het huis van Jakob l) (met zinspeling op den naam van den stichter, Jakob Tirado) ingewijd. De eerste chacham (opperrabbijn) der jonge gemeente was Jozef Pardo, die aldaar tot zija dood bleef (1619). Door de komst van meer vluchtelingen uit Spanje en Portugal werd deze synagoge spoedig te klein, zoodat zich de behoefte naar eene tweede sterk deed gevoelen. Deze kwam door de bemoeiingen van Izak Medeiros en andere aanzienlijke gemeenteleden tot stand (16o8). Zij kreeg den naam van de mooning - des vredes 2). Hare rabbijnen waren Izak Vega, die later naar Constantinopel vertrok, en Izak Uziel uit Fez, een man van veelzijdige ontwikkeling (gest. te Amsterdam J 6 2 2). Reeds eenige jaren te voren had de Portugeesche gemeente eene begraafplaats gekocht nabij Groede (in Noord-Holland), totdat zij in het bezit kwam van eene meer in de nabijheid gelegen begraafplaats te Ouderkerk aan den Aiiistel (1616). Tot nu toe had zich het bestuur van Amsterdam volstrekt niet verzet tegen de godsdienstoefeningen der Joden, Maar door de ontstane godsdiensttwisten tusschen de Remonstranten en contra-Remonstranten kwam de wethouderschap in groote moeielijkheid, daar ook de eersten, op grond van het recht den Joden toegestaan, verzochten, ongehinderd met hun openbare godsdienstoefeningen te mogen voortgaan. Ditzelfde verzoek richtten zij het volgende jaar (1618) ook tot prins Maurits, Uit dien hoofde bracht Reinier Pauw, burgemeester van Amsterdam, dit punt ter sprake in de vergadering van gecommitteerde raden (1619). Bij wees bovendien ook op het onzedelijke leven, waaraan zich vele Portugeesche Joden schuldig maakten. Inderdaad liet de kuischheid der marrano's veel te wenschen over. Zij verkeerden, naar het schijnt, in de meening, dat het Jodendom niets anders eischte dan de inachtneming van de ritueele wetten. De chacham Uziel trok in zijne boetpredikatien met alle kracht tegen dit dwaalbegrip te velde, Menigeen kon deze strenge terechtwijzigingen niet dulden, zoodat zich eene partij vormde, die zich, met David Osorio aan 1 ) ipp, r1,3 . 52 ) MI tni 7113. 189 het hoofd, van de synagoge Newe-Schalom afscheidde en eene afzonderlijke gemeente vormde onder den naam het huis Israel, I) Het bestuur van Amsterdam was volstrekt niet blind voor de voordeelen, die de rijke en ondernemende Portugeesche vluchtelingen stad en land aanbrachten. Dezen toch bevorderden in hooge mate den handel op Oost- en Bovendien maakten zij door hunne beschaving en ontwikkeling een zeer gunstigen indruk. De vooroordeelen, in den beginne jegens hen gekoesterd, verdwenen gaandeweg. Bovendien mag men volstrekt niet over het hoofd zien het karakter van het Nederlandsche yolk, dat volstrekt geen geloofsdwang of geloofsvervolging kent. De begrippen van vrijheid en onafhankelijkheid waren in het hart van de Nederlandsche natie zoo diep geworteld, dat eene commissie, benoernd door de Staten van Holland, besloot dat Amsterdam particuliere keuze en order over de Hebreeuwsche natie zou vermogen te maken, zonder kenbaar teeken" 619). Hierdoor was aan de Joden volledige godsdienstvrijheid toegekend, die men in de andere landen van Euroja nog lang niet kende. Het laat zich begrijpen, dat de Joodsch-Portugeesche bevolking in Amsterdam steeds toenam, zoodat zij tusschen de jaren 162o en 163o reeds meer dan vierhonderd familien telde. Vele rijke Joden waren leden van de Oost- en West Indische compagnie of bevorderden den handel op den Levant. 2) Uit vrees, dat door de uitbreiding der gemeente bet aantal synagogen nog toenemen en de reeds bestaande verdeeldheid daardoor nog verergeren zou, dacht men ernstig aan eene vereeniging der drie synagogen in den gebouw en onder een bestuur. Deze vereeniging kwam vooral door de bemoeiingen van den chacham Pardo tot stand, waarop al spoedig de reglementen van de nieuwe gemeente Talmud Tora door de gevolmachtigden bekrachtigd werden (28 Adar II 1639). De rabbijnen der drie vroegere gemeenten bleven in functie, zoodat het rabbinaat nu bestond uit Saul Idevie Morteira ; David Pardo, Menasse 6. Israel en Izak Aboab de Fonseca. Zij waren tevens belast met het onderwijs aan de Talmud-Toraschool, die, naast andere nuttige instellingen, door de gemeente onderhouden werd. Aan deze school werd zoowel bet lager godsdienst- alsook het hooger theologisch 1) wiftr rn. t •• T : • •• 2) Reeds in de eerste jaren van de 17de eeuw vond de Amsterdamsche wethouderschap het noodig, den Joden dezer stad twee joodsche makelaars toe te voegen, welk getal kort daarna (1612) met acht vermeerderd werd. 190 onderwijs gegeven. Op het Nieuwjaarfeest van hetzelfde jaar werd de vergroote synagoge Beth-Israel met groote plechtigheid in gebruik genomen. Door de vrome en rijke gebroeders Pinto werd ook te Rotterdam de grond gelegd tot eene Portugeesche gemeente, die zich echter nimmer tot eenige hoogte heeft kunnen verheffen. Nadat de Hollandsche zeemacht het rijke Brazilie veroverd had (1624), vertrokken uit Amsterdam 600 Portugeesche Joden daarheen met de rabbijnen Mozes de Aguilar en Izah Aboab, daartoe aangemoedigd door de marrano's, die er zich al vroeger op last van den koning van Portugal hadden moeten vestigen. Te Pernambuco en op eenige andere plaatsen kwamen Joodsche volkplantingen. De nieuw-aangekomenen legden zich op den handel toe en namen spoedig in welvaart zoo toe, dat zij, toen de gouverneur der kolonie Johan van Nassau het land verliet, dezen vorst zes tonnen goud aanboden voor zijn paleis, met het Joel. dit tot eene prachtige synagoge te laten verbouwen. Met de terugroeping van den gouverneur hield ook de macht der Hollanders in Brazilie op, dat eindelijk weder voor hen verloren ging (1654). De beide rabbijnen keerden toen naar Holland terug met nog eenige Portugeesche familien, terwijl andere aldaar bleven. Sommige begaven zich naar Paramaribo, waar zich omstreeks 1644 ook enkele Joden uit Nederland gevestigd hadden. Toen Suriname in een met Eng,eland gesloten vrede (1667) den Nederlanders ten deel viel, trof men daar reeds Hollandsche Joden aan, die zich met zeldzame volharding bezighielden met het bruikbaar maken van den bodem en met anderen den grond hielpen leggen tot den lateren bloei der kolonie. Zij bewoonden een afzonderlijke wijk, de Savannah geheeten. Van de marrano's, die de brandstapels der inquisitie ontvluchtten, namen ook enkele familien de wijk naar Hamburg, waar zij evenwel lang niet zoo gunstig opgenomen werden als in Amsterdam. Op het bericht, dat hun broeders aldaar openlijk tot het Jodendom konden overgaan, begonnen ook zij het masker des Christendoms eenigszins van zich of te werpen en de Joodsche wetten meer openlijk te betrachten, alhoewel zij het nog niet waagden hunne kinderen te laten besnijden. Maar de streng Luthersche en onverdraagzame bevolking van de Noord-Duitsche Hansestad wilde niets van hen weten en drong bij den senaat aan op de verwijdering van de Joden, die uit Portugal of andere landen derwaarts gekomen waren. De senaat achtte evenwel het verblijf der rijke Portugeesche vluchtelingen van groot belang voor den bloei van den handel. Bovendien bevonden zich onder hen mannen van geleerdheid en hooge ont- '9' wikkeling, die men toch slecht als landloopers de stad kon uitjagen. De senaat liet daarom oogluikend het verblijf der marrano's toe. Maar er bestond nog eene macht boven den senaat en deze bleef zich met kracht tegen hunne vestiging verzetten, totdat hun eindelijk, na ingewonnen advies van twee theologische faculteiten, toegestaan werd, in Hamburg te blijven, alhoewel onder zeer drukkende bepalingen (1612). Zoo werd hun verboden het stichten van bedehuizen, het houden van godsdienstige bijeenkomsten, de besnijdenis en maakte men nog andere bepalingen, waardoor zij in de naleving hunner godsdienstplichten zeer belemmerd werden. Toen intusschen de gemeente in zielental toenam en bemerkte, dat hare rijkdommen veel bijdroegen tot den bloei van handel en nijverheid, richtte zij, zonder daartoe verlof te vragen, in stilte eene synagoge in en beriep zelfs een chacham (1626). Dit kon natuurlijk niet geheim blijven, zoodat de senaat op keizerlijk bevel de Joden aan de vroegere besluiten herinnerde. De bedreigingen van den senaat waren echter niet zoo ernstig gemeend. Daarentegen trachtte de streng Luthersche partij, aan wier hoofd de geestelijke Johann Muller stond, den Jodenhaat weder zoo veel mogelijk aan te wakkeren. Hullers geschrift uitvoerig bericht over het ongeloof, de blindheid en verstoktheid van het Joudsche yolk" beoogde niets anders dan eene nieuwe Jodenvervolging in Duitschland uit te lokken. Maar dit geschrift en dergelijke pamfletten hadden het gewenschte gevolg niet meer. Christiaan I V, koning van Denemarken, wien hij dit schotschrift opdroeg, gevoelde zich door dit eerbewijs volstrekt niet gevleid. Integendeel, hij benoemde den geleerden Benjamin Musafia 1) tot zijn arts. Ook werden in Hamburg de rechten zoowel van de Portugeesche- als van de Duitsche Joden gaandeweg uitgebreid, zoodat zij eindelijk in het openbaar als Joden konden optreden. Vooral de familien Castro, Lima en Teixeira stegen door hun grooten rijkdom en vorstelijke levenswijze in hoog aanzien. Don Diego Teixeira en zijn noon Manuel werden benoemd tot gezanten van koningin Christina van Zweden, die tijdens haar verblijf te Hamburg bij hen haar intrek nam. Evenals te Hamburg ondervonden ook de marrano's, die zich in Bordeaux vestigden, vele moeielijkheden. Geruimen tijd leefden zij, uit vrees voor nieuwe vervolgingen, uiterlijk geheel als Christenen, zoodat I) Deze schreef toevoegingen (rum plc) op het tal- mudisch woordenboek van R. Nathan Romi . 192 zij hun kinderen in de kerk lieten doopen en hun huwelijken door Christen geestelijken inzegenen. Van zelf waagden zij het niet, Joodsche namen te voeren. Maar in het geheim namen zij de plichten van hun godsdienst zoo trouw mogelijk in acht. Hun aantal nam gaandeweg toe, zoodat er in 1636 te Bordeaux 216 marrano's woonden en ook in Bayonne enkele marraansche farnilien aangetroffen werden. Eerst onder de regeering van Lodewijk X1 V waagden zij het, openlijk tot het Jodendom over te gaan. HOOFDSTUK De Joden in Duitschland en Oostenrijk gedurende de eerste helft der zeventiende eeuw. Terwijl in Holland een schoone dageraad voor de Joden aangebroken was, liet in Duitschland hun toestand nog altijd zeer veel te wenschen over. Door de voortdurende vervolgingen was hun aantal aanmerkelijk verminderd, zoodat aldaar nog maar enkele gemeenten van beteekenis aangetroffen werden, als : Frankfort a.fM. met ongeveer 5000, Worms met 1400, Praag dat ongeveer io.000 en 1/Veened, dat 3000 zielen telde. En ook daar leefden zij nog onder zeer strenge wetten. In Frankfort mochten zich geene Portugeesche Joden vestigen, terwijl ten opzichte van de Duitsche Joden in de middeleeuwsche toestanden nog niet veel verandering gekomen was. De stedelijke raad nam hen in bescherming tegen de gilden, die voortdurend op hunne verdrijving aandrongen. Eindelijk vereenigden zich deze onder aanvoering van een koekenbakker Vincent Feltmikh, een kleermaker en een schrijnwerker Schopp en overvielen de Jodenwijk. De Joden boden nog eenigen tijd moedigen tegenstand maar moesten eindelijk zwichten voor de vele muitelingen, die onder woest getier het ghetto binnenstormden, waar zij op vreeselijke wijze huis hielden. Nadat zij genoeg geplunderd hadden, joegen zij hen, beroofd van have en goed, uit de stad (1614). Weldra volgde men in Worms hetzelfde voorbeeld. Ook daar stonden de gilden op aansporing van zekeren Chemnits tegen hen op en moet het eveneens aan de machteloosheid van den senaat toegeschreven worden, dat zij uit de stad verdreven werden (1615), niettegenstaande de keizer bevolen had, hen tegen het gepeupel in bescherming te nemen. Hiermede nog niet tevreden, plunderde het gemeen de eeuwenoude synaoge van Worms, vernielde de grafsteenen op den 1 93 doodenakker en richtte er de schandelijkste verwoestingen aan. De keizer was 'over dit vandalisme zeer vertoornd. Hij liet Fettmilch benevens eenige andere woestelingen onthoofden, terwiil zoowel de Joden van Frankfort als die van Worms, wier lot zich vooral de keurvorst van de Palls aantrok, reeds in het volgende jaar, onder begeleiding van keizerlijke troepen, naar hunne haardsteden terugkeerden. De strengheid, waarmede de keizer de schuldigen vervolgde, was voor velen een afschrikkend voorbeeld. Daaraan moet het ook waarschijnlijk toegeschreven worden, dat de Duitsche Joden door den dertigjarigen oorlog niet meer te lijden hadden dan de Christelijke bevolking. De keizers Ferdinand II en Ferdinand III, niet ongevoelig voor de blijken van trouw en gehechtheid, die de Joden voor hen aan den dag legden, en vooral voor de geldelijke ondersteuning, waarmede zij hen in den strijd bijstonden, waren hun over het algemeen gunstig gezind. Ferdinand II benoemde zelfs eenige voorname Joodsche kapitalisten uit Oostenrijk tot hofjoden. Dezen verkregen het voile burgerrecht. Een hunner Jakob Bassewi Schmiles uit Praag werd bovendien door hem onder den naarn van Treuenburgtot den adelstand verheven en met een familiewapen vereerd (1622). Door deze gunstige verandering nam de gemeente te Weenen weder aanmerkelijk toe. Haar ledental breidde zich zoo uit, dat de keizer in een deel der stad (later de Leopoldstad) eene afzonderlijke wijk den Joden tot woonplaats aanwees en verlof gaf tot den bouw van eene synagoge. 1) Maar tevens beval hij, op aanhoudend aandringen der geestelijkheid, dat de Joden van Weenen en Praag wekelijks in de Christelijke kerk eene predikatie moesten bijwonen. Zoo liet hun godsdienstvrijheid nog altijd te wenschen over. In dien tijd was te Weenen als rabbiin werkzaam de geleerde Lipman Jomtob Heller (geb. in Wailers/an 1579). I)eze neemt onder de Duitsche en Poolsche rabbijnen van de 17 de eeuw eene belangrijke plaats in. Aan groote talmudische geleerdheid paarde hij eene wetenschappelijke orming. Met de Joodsch-wijsgeerige geschriften was hij niet minder vertrouwd, dan met de critische onderzoekingen van Azarja di Rossi. In de Hebreeuwsche taalkunde was hij volstrekt niet vreemd en betreurde het zelfs, dat hare studie zoo stiefmoederlijk hehandeld werd. Nog v66r zijn twintigste jaar werd hij benoemd tot lid van het rabbinaat Zie hierover uitvoeriger die letzte Vertreibung der juden aus Wien and Niederosterreich" van Dr. D. Kaufmann 1889. 1 94 te Praag, waar hij vriendschappelijk verkeer aanknoopte met den prediker Efthraim Lentschutz, vervaardiger van gewaardeerde homilien, ') en David Gans. Hellers roem nam vooral toe door zijn uitvoerigen commentaar op de Mischna, 2) die getuigt van zijn helderen geest en groote bedrevenheid in de talmudische literatuur. Na een 27-jarigen arbeid als rabbinaats-assessor werd hem het Moravische landrabbinaat te Nikolsbiirg aangeboden (1625). Reeds in het volgende jaar verliet hij deze stad, daar de gemeente van Weenen hem tot haar geestelijk hoofd benoemde. Ook in Oostenrijks hoofdstad verwierf hij zich groote achting wegens zijne geleerdheid en mocht hij zich door zijn beminnelijk karakter in de liefde zijner gemeenteleden verheugen. Zelfs in den keizerlijken hofkring stond hij in groot aanzien wegens zijne edele eigenschappen en voortreffelijke hoedanigheden. Desniettemin onttrok hij zich reeds na twee jaar aan de armen zijner vrienden, om het rabbinaat van Bohenzen te aanvaarden, dat hem door de Praagsche gemeente aangeboden was. Deze eervolle onderscheiding baarde hem groote vreugde, omdat — zooals hij in zijne levensbeschrijving 3) mededeelt — Praag de bakermat der Joodsche geleerdheid was, eene stad rijk aan schriftkundigen en wetgeleerden, wijd vermaard door hare hoogescholen en leerhuizen." Met geestdrift werd de gevierde Heller ontvangen in de gemeente, waar hij zijne oude vrienden terugvond (1628). Daar hij nog niet terstond zijn ambt aanvaardde, vond hij den noodigen tijd, om zijne aanteekeningen op Ascherie's werk te voltooien. 4 ) Maar reeds spoedig werd zijn levensgeluk verstoord. Als opperrabbijn had Heller het voorzitterschap in de commissie, door den keizer belast met de niet benijdenswaardige taak, de leden van de Praagsche en andere Boheemsche gemeenten aan te slaan in de belasting, die de Boheemsche Joden ten behoeve van den oorlog, waarin Ferdinand nog altijd gewikkeld was, moesten opbrengen. Zooals gewoonlijk, waren vele gemeenteleden ontevreden met hun aanslag en deden hun beklag bij de overheid. Deze handhaafde het besluit der commissie, daar niet de minste blijken van partijdigheid en oneerlijkheid gevonden konden worden. De ontevredenen wilden zich thans op den edelen rabbijn wreken, Te vergeefs trachtte hij door gemoedelijke redevoeringen den vrede in de gemeente te bewqren. Want het bestuur der Praagsche trio N rntiny, 4t?;:i e. a. rit-nn. 4 ) zit: 014 4 -ipn. 3 ) r; 3) - T '• - • : •• r) or 195 kehilla ontving weldra een keizerlijk bevel, hun opperrabbijn geboeid naar Weenen over te brengen, omdat deze zich, zooals de beschuldiging luidde, in sommige zijner werken oneerbiedig uitgelaten had jegens den stichter van het Christendom en diens belijders. Men stond als verpletterd over dit bevel. Door tusschenkomst van Jakob Sehmiles kreeg Heller nog wrlof, ongeboeid en zonder bewaking naar Weenen te gaan. Bij zijne aankomst werd hij gevangen genomen en moest in den kerker blijven, totdat hij voor eene commissie verscheen, om zich te verdedigen over de hem ten laste gelegde misdaad. Dit viel hem volstrekt niet moeielijk. Maar toch werd hij tot eene boete van 10.000 gulden veroordeeld, waarvan 2000 gulden onmiddellijk en de rest in termijnen kon betaald worden, De edele Schmiles zorgde voor de eerste storting ; ook uit Weenen vloeiden rijke giften voor den dierbaren geestelijke. Maar bovendien hadden zijne vervolgers ook bewerkt, dat hij Praac verlaten en geen enkel rabbinaat in geheel Duitschland meer bekleeden mocht. Dit trof den edelen man zeer hard. De ondervonden smaad en de vele teleurstellingen grepen hem zoo sterk aan, dat hij door eene zware ziekte aangetast werd. Na zijn herstel verliet hij zijn vaderland en begaf zich naar Polen, waarheen zijn roem hem reeds voorgegaan was. Toen nu juist door den dood van R. SamuelEdels') het rabbinaat van Nemirow opengevallen was, bood men hem dit onmiddellijk aan (1631). Ook andere gemeenten vestigden op hem hare keuze, maar Heller wilde den aangenomen zetel niet verlaten. Het bericht van zijne benoeming tot rabbijn van de beroemde gemeente Krakau (1643) vervulde hem met groote vreugde. Eerie zoo eervolle aanbieding kon hij niet van de hand wijzen, zoodat hij nog in hetzelfde jaar daarheen toog. Het was thans voor den eersten keer na zijne verbanning nit Praag, dat hij weder een familiefeest vierde, terwijl hij zich voornam, jaarlijks den dag zijner installatie (2 Ad1r) als een vreugdedag te vieren, omdat hem toen de ontrukte kroon teruggegeven was. Tot zijn dood (1654) bleef hij als rabbijn van Krakau werkzaam en bezat veel invloed in de synoden der vier landen, waar ') N'twvit, van wien wij eene zeer scherpzinnige verklaring van den Talmud, en vooral van Tosefoth etrri nitro bezitten. Die van de talmudische Aggada heet T x96 hij door wettelijke bepalingen de verhouding tusschen de gemeenten en hare geestelijken regelde. HOOFDSTUK XLII. Het Poolsche Jodendom. De treurige vervolgiug order 1610 —1655. Er was in de i7 d e eeuw geen land in Europa, waar zich het Joodsche leven in al zijne uitingen krachtiger ontwikkelde dan Polen. Begunstigd door de regeering en den adel, over het algemeen welvarend en met de overige bevolking in goede verstandhouding verkeerend, vonden de Poolsche Joden hun hoogste geluk in de trouwe betrachting van de drie hoofdplichten des jodendoms: wetstudie, Godsvereering en weldadigheid. Iedere gemeente, hoe klein ook, bezat behalve haar synagoge ook eene leerschool, de gewijde plaats, waar men na het einde van den dagelij kschen arbeid te zamen kwam, om zich te scharen om een leeraar en uit zijn mond het woord Gods te vernemen. Boverkdien werden in de voornaamste gemeenten Jeschiboth aangetroffen, waar de jongelingen onderricht in de talmudische wetenschappen ontvingen, dat zij zoolang volgden, tot zij df als zelfstandige leeraren konden optreden df zich aan den handel of eenig handwerk gingen wijden Het onderwijs op de Jeschiboth vond plaats gedurende den zomercursus, van Ijar tot 15 Ab, en in den wintercursus, van z Cheschwan tot . 15 Schebat. In de eerste helft van iederen cursus bepaalde zich het onderricht uitsluitend tot Talmud en Tosefoth in de laatste helft, die respectievelijk begon met het Wekenen Chanukafeest, behandelde men ook casu?stiek. Het hoofd der school (Rosch Jeschiba) trachtte door het opwerpen van ingewikkelde talmudische problemen naar aanleiding van het door hem opgegeven thema het verstand zijner leerlingen te scherpen. De grootste verdienste bestond voor de leerlingen in het opsporen van de subtielste verschilpunten (chilluk) tusschen onderwerpen, die voor den nuchteren denker hetzelfde karat ter hebben de grootste roem van den leeraar in het doen van nieuwe ontdekkingen (chiddusch) in den Talmud of diens commentaren. Wekelijks moesten de verstgevorderde studenten voor de bestuurders der Jeschiba blijken geven, dat zij het onderwijs met vrucht gevolgd hadden, waarvan zich het schoolhoofd door een soort examen op het einde van elk semester overtuigde. ; 1 67 Op i5 Ab en 15 Schebat werd het onderwijs gestaakt, omdat de schoolhoofden, de beroemdste rabbijnen van Polen, alsdan de zittingen der vier landen gingen bijwonen, die gewoonlijk in Lublin en jar oslaw plaats vonden, Deze zittingen vielen juist samen met den tijd, waarop aldaar de groote jaarmarkten gehouden werden. Ook de verstge- vorderde kweekelingen namen deel aan deze vergaderingen, waar zij, onder leiding van hunne leeraren, blijken gaven van hunne bedrevenheid in de scherpzinnige ontleding van talmudische problemen. Het waren wedstrijden, die door honderden met groote belangstelling gevolgd werden. Menige rijke handelsjood gevoelde zich alsdan gelukkig, zoo hij een bekwamen talmudist (lanzdan) de hand zijner dochter kon schenken. Want een schoonzoon te hebben, die zich door talmudische bekwaamheid onderscheidde, gold toen als de grootste eer. De behoeftige kweekelingen werden door milde gaven en het verstrekken van voedsel en kleeding in de gelegenheid gesteld, zich onbezorgd aan hunne studie te kunnen wijden. Men beschouwde het zelfs als een voorrecht, toekomstige talmudisten aan zijn tafel te kunnen noodigen en koestei de reeds de stille hoop, deze eenmaal in den kring zijner naaste verwanten op te nemen. Het spreekt van zelf, dat in een land, waar de studie der Joodsche wetenschappen op zulke treffende wijzen aangemoedigd, gesteund en bevorderd werd, deze ook heerlijke vruchten moest voortbrengen. De jongelingschap wijdde uitsluitend haar denkkracht aan Talmud en CasuIstiek, verdiepte zich in deze uitgebreide literatuur bij dag en nacht, zoodat menigeen reeds op jeugdigen leefrijd eene verbazende geleerdheid aan den dag legde en zich neerzette tot het bewerken van belangrijke geschriften. Net Poolsche Jodendom kan dan ook wijzen op een tal mannen, die zich door hun geestesproducten blijvenden roem, zelfs algemeen erkende autoriteit verworven hebben. Slechts enkelen zullen hier genoemd worden. Evenals Meharscha vervaardigde R. Mei r te Lublin 1) een supercommentaar voornamelijk op de Tosafoth der meeste talmudtractaten, 2) die echter niet zoo diepzinnig is en daarom vooral eerstbeginnenden beoefenaars van Tosafoth vaak zeer groote diensten bewijst. Van groote bekwaamheid in de halachische literatuur getuigt de commentaar op de Turim 3) van Joel Si rks, 4 ) wiens schoonzoon David Hallevie uit Lublin (geb. omstr. 6o t)) i,`731`, D —rm. 4 ') wnzn ,r; nrn. 3 ) 17 -17-1 ) Naar zijn werk gewoonlijk ri"3 genoemd, MoN. Gesch. III, 14 I 98 eene verklaring 1) schreef op Jozef Karo's codex en daarin menigmaal dien beroemden casuist verdedigt tegen de critiek van zijn geleerden schoonvader. Nog afzonderlijke commentaren op de vier deelen van Karo's codex verschenen in deze eeuw en wel : op Orach-Chajim 2) door Abraham Gumbiner, rabbijn van Kali sat (gest, 1682) ; op Jore-dea 3) en Choschen-mischpat door Sabbathai Cohen, 4 ) rabbijn in eenige Moravische steden (gest. in Hollenschau 1663) en op Eben-haezer een 5) van de hand van Moles Lima, rabbijn te WI lna (gest. 1673) en een 6) van R. Samuel b. Urie. Van de werken dezer decisoren (poskiem) heeft naast Magen- Abraham vooral de commentaar van Sabbathai ' Cohen groote beroemdheid verkregen door zijne scherpzinnigen maar tevens helderen en nauwkeurigen betoogtrant. Deze verraadt tevens groote belezenheid in de literatuur der oudere en jongere casuisten. Onder de schrijvers van talmudische novellen treden op den voorgrond Jozua Falk (gest. 1678) rabbijn van Krakau 7) en zijn opvolger R. Jakob Heschels. Omstreeks het midden der 17de eeuw brak juist in hetzelfde ar(len-Europa een einde kwam aan een jaar, waarin voor langdurigen godsdienstoorlog, voor Oosi-Europa een tijd van ellende aan, die vooral bij het Poolsche Jodendom treurige sporen achtergelaten heeft. Reeds op het einde der vorige eeuw had de Poolsche koning Si gismund, een trouw dienaar der jezuieten, in zijn rijk het Roomsch-Katholieke geloof tot staatsgodsdienst verheven. Van de GriekschKatholieken, die nu aan groote minachting en vernedering blootstonden, zond hij velen naar de Russische grenzen, om zijn land tegen de invallen der Tartaren te beschermen. Deze kolonisten vormden weldra de kern der Kozakken, die aan de kusten der Zwarte Zee als stoutmoedige vrijbuiters leefden en in naam aan Polen onderworpen waren, maar inderdaad onder hun eigen aanvoerders (hetmans) een woest en teugelloos leven leidden. Hierop besloot de Poolsche rijksdag hun het recht te ontnemen, or hun eigen hetman te kiezen en het land door Poolsche stadhouders te laten besturen. De Poolsche edellieden, die in Zui dRusland veel landerijen bezaten, dwongen de Kozakken tot zwaren heerendienst, terwijl zij het opzicht hierover aan nnt 2) orrinx 4 ) Bij verkorting Tr7. 6) piT•rm npni. ') TT: 7) PleIrr ••T vitt*. 6 ) 7x1tTe rrn. •• 1 99 hun Joodsche rentmeesters opdroegen, die in deze streken in grooten getale woonden . Hoe meer de ontevredenheid over deze slavernij toenam, met des te grooter strengheid gingen de Joden te werk, vertrouwende op den steun en de bescherming van den machtigen Poolschen adel. De verbittering over deze lijfeigenschap werd al erger, zoodat de Kozakken eindelijk onder hun opperhoofd Pawliuk zich poogden vrij te maken (omstr. [638). De Joden konden toen reeds merken, wat hun van de Kozakken te wachten stond, die hun niet minder dan den Poolschen edellieden den dood gezworen hadden. Eindelijk wierp zich als Kozakkenhoofd op de krijgshaftige [mar wreede Bogdan Chrnielnicky (Russisch Chamel), die reeds tijdens zijn dienst in het Poolsche leger pogingen aangewend had, om het lot zijner landgenooten te verbeteren. Op zijne aansporing vereenigden zich de Kozakken met de Tartaren tot den strijd tegen Polen en tot wraakoefening tegen het verwenschte Jodenvolk. Tusschen Kiew en Pultawa doodden zij al aanstonds vele Joden ; anderen voerden de Tartaren mede naar de Krim, waar zij door hun Turksche geloofsgenooten vrijgekocht werden. Kort na hun eerste overwinning overleed koning I4 ladislaw (1648), waardoor Polen, met een vreeselijken oorlog bedreigd, nu nog bovendien door regeeringloosheid geteisterd werd. De troepen der verbonden Kozakken en Tartaren verspreidden zich naar verscheiden kanten. Hun komst veroorzaakte allerwege ernstige vrees, want zij was de voorbode van dood en verderf. De Grieksche popen, die hen op hun tochten begeleidden, spoorden hen in naam van den godsdienst aan, Katholieken en Joden zonder genade te vermoorden. Onze pen schiet dan ook te kort, de wreedheden te beschrijven van dezen oorlog, eene ware menschenslachting. De gruwelen van • deze Jodenvervolging overtroffen nog die der middeleeuwen ; het aantal slachtoffers was niet minder dan van het voor de Joden zoo treurige jaar 1348 ; de uitroeiing van vele Israelietische gemeenten herinnert aan de dagen van Hadrianus. Kort na de eerste overwinning trok. een Kozakkenhorde naar Nemirow (in Podolie), waar zich 6000 Joden, deels inwoners deels vluchtelingen van de oml;ggende dorpen bevonden, die alien door de woestelingen aan het zwaard overgeleverd werden (2o Siwan 1648). Slechts enkelen redden zich door de vlucht naar het naburige Tulezijn. Weidra sloeg men ook om deze stad het beleg. Hare bewoners boden dapperen tegenstand. Eindelijk openden zij de poorten, toen hun de vijanden beloofden, dat zij zich van gewelddadigheden zouden onthouden, zoo hun slechts het vermogen der Joden als losprijs uitgeleverd werd. Maar Mox. Gesch. III, 14* 200 in de stad gekomen, hief een Grieksche pope voor de bijeenverzamelde Joden een vaandel op, onder den uitroep : wie zijn geloof wil veranderen, zal blijven leven en onder dit vaandel bescherming vinden," Niemand antwoordde. Hij riep tot driemaal en toen allen bleven zwijgen, stormde men op de weerloozen aan, die tot den laatsten man neergesabeld werden. Op het bericht dezer gruwelen, zoowel op Joden als Christenen gepleegd, verscheen een Poolsch leger, om de Kozakken het voortdringen te beletten. Krachtig gesteund door de Joden, streed het aanvankelijk met gelukkig gevolg, totdat Tartaarsche troepen tot hulp van Charnel opdaagden. Hun komst verspreidde onder de Polen zulk eel) angst, dat deze, met achterlating van al hun krijgsvoorraad, in wilde vlucht uiteenstoven. Thans werd Klein Rusland gedrenkt met het bloed van duizenden slachtoffers. Vele Joden namen de wijk naar de noordelijke steden (Bar, Brody, Lemberg-, Nara), anderen zochten eene schuilplaats in Wallachije of aan gene zijde van de Weichsel. Maar niet alle vluchtelingen ontkwamen aan het zwaard hunner vervolgers. In korten tijd was de geheele streek van Zuid Ukraine tot Lemberg van bijna hare gansche bevolking beroofd. Behalve het zwaard, richtte ook een vreeselijke ziekte, uitgebroken door de ophooping van menschen, in verscheiden steden groote verwoestingen aan. In Lemberg- stierven tijdens het beleg der Kozakken vele Joden den hongerdood. De overgeblevenen moesten hun geheel vermogen aan de belegeraars uitleveren, zoodat zij niets anders dan hun leven konden redden. De wreedheden te Narol, dat thans in de handen der vijanden viel, overtroffen nog alle vorige. Meer dan 12.000 Joden bezweken onder onbeschrijfelijke gruwelen. Niet minder ontzettende tooneelen van bloeddorstigheid vonden in de steden van Volhynie en .Podolie plaats. Eindelijk staakte de Kozakken-• hetman zijn tocht, daar de Poolsche edellieden en hertogen zich aan zijn wil onderwierpen, door Johan Kasimir kardinaal van Gnesen tot koning van Polen uit te roepen. 1 ) In Krjemienitz slachtte een barbaar ruim honderd Joodsche kinderen, wier lijken hij uit spotternij onderzocht, zooals dit bij de Joden plaats vindt bij ritueel geslacht vee. Daarna wierp hij vele dezer lijkjes den honden voor, onder den uitroep : " deze zijn ter0fa," en ging met de overgeblevenen, welke hij voor z koscher" verklaarde door de stad, schreeuwende : wie wil een lammetje koopen ?" Zulk eene barbaarschheid is niet anders denkbaar dan bij de Kozakken, die sours het vleesch der verslagenen opaten. 201 Hij verliet nu de landstreek, door hem in eene woestenij herschapen, en keerde naar Ukraine terug. Den Poolschen afgevaardigden, die hem in zijne residentie opzochten, om over de verdere vredesvoorwaarden te onderhandelen, stelde hij als eerste voorwaarde, dat zich in zijn gebied geen Jood mocht vestigen. De onderhandelingen bleven een tijd lang gestaakt en de strijd ware wederom uitgebroken, zoo men dien eisch niet ingewilligd had. Een tijd van verademing brak dan eindelijk voor Polen in het algemeen en voor het Poolsche Jodendom in het bijzonder aan (1649). Voor zoover hun dit toegestaan was, keerden de vluchtelingen weder naar hun haardsteden terug. Die uit dwang tot de Grieksche kerk overgegaan waren, mochten met 's konings verlof weder het voorvaderlijk geloof omhelzen. Maar welk een tal van moeielijkheden deed zich nu al niet voor ? Van vele Joodsche kinderen, die aan hun ouders ontrukt waren, om ze voor het Christendom groot te brengen, was de afkomst geheel onbekend. Honderde vrouwen wisten niet of hun mannen nog leefden. Van hen, die tot de treurige ervaring van den dood barer echtgenooten gekomen waren, verkeerden thans vele kinderlooze weduwen in het onzekere omtrent den toestand barer zwagers, op wie de plicht van het leviraat rustte. Welke gewichtige godsdienstige kwesties wierpen zich daardoor als van zelve op. In deze netelige omstandigheden moet, naar bet getuigenis van een tijdgenoot, die deze rampzalige geschiedenis beschreven heeft, ') de synode der vier landen zich op eene lofwaardige wijze van haar taak gekweten en door uitstekende maatregelen veel bijgedragen hebben tot leniging van den nood. Ook bepaalde zij, dat de Poolsche Joden jaarlijks den dag van de eerste Jodenslachting te Nemirow (2o Siwan) als treur- en vastendag zouden vieren. Het was echter den Joden niet gegund, langdurige rust te smaken. Weldra werd Polen door drie vijanden tegelijk, de Kozakken, Russen en Zweden bedreigd. (165 4). Waar deze overwinnaars bleven, en dat was in vele gevechten, moesten Jakobs zonen wederom uit den lijdensbeker drinken. Zoo woedde ten tweeden male het zwaard in vele Joodsche 1) Natan Hanover, schrijver van rOvsn Tr. T : Een andere r •• niet minder treffende beschrijving van deze Jodenvervolging leverde Sabbathai Cohen (rmy ;1;7 in), die ook, evenals T T T• Lipman Helier e. a. in treffende elegieen uiting gaf aan zijn van smarten geprangd gemoed. 202 gemeenten van Polen en Litthauen. *Ramp op ramp trof ons, harttreffend klaaggeschrei werd in iedere gemeente gehoord, de geleerden Israels vielen door het zwaard, ieders hoofd was ziek en aller harten bedroefd" zoo klaagt een dichter uit dien tijd in eene treffende Selicha. Het aantal Joden, gedurende de tien jaren (1648-1658) omgekomen door zwaard, vuur, ziekte en honger wordt op meer dan een kwart millioen geschat. De overgeblevenen waren verarmd en aan de bitterste ellende ten prooi gegeven. Bij scharen verlieten zij dan ook het land, dat hun niet langer eene veilige schuilplaats kon aanbieden. De landverhuizers trokken meerendeels naar Duitschland, Turkije en Nederland. Velen werden door de rondzwervende Kozakken overvallen, anderen bezweken op den tocht door ontbering en uitputting. Onder de uitgewekenen bevonden zich ook groote geleerden, zoodat het Poolsche Jodendom niet alleen stoffelijk, maar ook geestelijk een bijna onherstelbaar verlies leed. Drie beroemde talmudisten verlieten tegelijk Wilna. Het waren : de genoemde Sabbathai Cohen, R. Aron Kaidanover en R. Mozes Ribkes. De laatste begaf zich naar Amsterdam, waar hem de Portugeesche rabbijnen R. Saul Levie Morteira en R. Izak Aboab met weldaden overlaadden. 1 ) Later keerde hij naar zijne woonplaats terug. Ook Kai danover, van wien wij eene Teschubothverzameling en novellen op de talmud-tractaten van Seder Kadaschim Q) bezitten, zocht weder zijn vaderland op, nadat hij eenigen tijd de rabbinale zetels te Furth en Frankfort Of bekleed had. HOOFDSTUK XLIII. De komst der Hoogduitsche en Poolsche Joden in Amsterdam. De bloei der Portugeesch-Israelietische gemeente. 1630-1675. Niet lang na de komst der marrano's zochten ook Hoogduitsche Joden eene schuilplaats in het gastvrije Holland. 1) Men droeg hem de correctie op van 11131 ir1 171V), T T : welk werk juist toen te Amsterdam gedrukt werd. Op verzoek van R. Mozes d' Aguilar voegde hij daaraan toe eene opgave van de bronnen en eene zeer korte verklaring order den naam thj,71 2) mu" riznn. 203 Gedurencle de vervolgingen in Frankfort en Worms (zie bi. 192), maar vooral tijdens de woelingen vin den dertigjarigen oorlog begaven zich sommige familien, onderricht van de weiwillende opneming hunner zuidelijke stamgenooten, naar Amsterdam. Zij brachten echter niet zooals dozen schatten mede. Integendeel, beroofd van have en goed kwamen zij als arme ballingen in hunne nieuwe woonplaats, waar zij dan ook aanvankelijk een zeer treurigen indruk maakten. Door de komst van meer vluchtelingen waren zij weldra in staat in hun nieuw vrijheidsoord een klein kamertje te huren, dat zij tot synagoge inrichtten. Tot hun rabbijn kozen zij Rabbi Mozes Wehl, kwamen ook spoedig in het bezit van een tweede begraafplaats te Muiderberg - (1639) en hadden zoodoende den grond gelegd tot de Hoogduitsche gemeente, die zich van de Sefardische geheel afscheidde. In niet minder ellendigen toestand dan de Duitsche Joden zochten ongeveer een twintigtal jaren later velen van hun Poolsche geloofsbroeders, die tijdens de Kozakken-oorlog den dood en het zwaard hunner woeste vervolgers ontvlucht waren, het gastvrije en verdraagzame Holland op. Op de reede van Texel landden ongeveer 3000 Litthausche Joden (1656) en begaven zich van daar bij honderden naar Amsterdam. De Sefardim moeten toen schitterende bewijzen van liefdadigheid jegens hun door honger en gebrek uitgeputte geloofsbroeders aan den dag gelegd hebben. Het stedelijk bestuur onthield den Hoogduitschen Joden aanvankelijk vele rechten en vrijheden, waar mede het de Portugeesche Israelieten begiftigd had. Zoo had de vroedschap nog in 1648 hun verzoek, eene openbare synagoge en vleeschhal te bouwen (wel een bewijs van hun toenemende welvaart in dit korte tijdsbestek) niet toegestaan. Maar daar hun aantal door de komst der Poolsch-Litthausche Joden zoo aanmerkelijk toenam, vond men het niet geraden, hun de zoo vurig verlangde vrijheid van godsdienst te onthouden. De regeering koesterde echter de vrees, dat de splitsing in afzonderlijke gemeenten met behoud van eigen ritus en minhag aanleiding tot verdeeldheid en strijd zou geven en verbood daarom den Poolschen Joden afzonderlijke godsdienstoefeningen in hun eigen bidlokaal te houden, waarop zij zich met de Hoogduitsche (Aschkenazische) gemeente vereenigden (1673). Deze had reeds bijna veertig jaar in verscheiden gehuurde bidlokalen godsdienstoefening gehouden, maar kreeg eindelijk tot hare groote vreugde van den magistraat verlof, aan het einde van het nieuwe stadsgedeelte eene synagoge te bouwen. De eerste steen van de Groote Synagoge werd nu spoedig (1670) gelegd en op den eersten dag Pesach van het daarop 2 04 volgend jaar het Godshuis door den opperrabbijn Izak Dekingen ingewijd. Buiten Amsterdam telden in de i 7 de eeuw de Nederlandsche gewesten nog bijna geen Toden in de noordelijke provincien hadden zich toen reeds enkele Joodsche gezinnen, waarschijnlijk afkomstig uit Oost-.Friesland, gevestigd. 0 vertrof de Hoogduitsche gemeente to Amsterdam al spoedig hare zustergemeente in getalsterkte -- in stoffelijke welvaart, beschaving en ontwikkeling stond zij nog bij haar ten achter. De Duitsche joden gevoelden zich als het ware nog meer thuis in het ghetto-leven, terwijl de Spaansche marrano's in de maatschappij konden verkeeren. Zij be zaten beschaafde vormen, spraken eene beschaafde taal en hadden ook nog hun aangeboren liefde voor poezie en taalstudie behouden. De geest van het oude Spaansche jodendom leefde nog in hen, alhoewel door verscheiden omstandigheden aanmerkelijk verzwakt. Onder de eerstaangekomene marrano's bevonden zich mannen, wier dichterlijk gemoed al spoedig ontwaakte, toen zij het land van gewetensvrijheid betreden en zich in de armen van het hun zoo dierbaar geloof geworpen hadden. Zoo gaf Jakob Israel Belmonte in Spaansche verzen een diep aangrijpende schildering van de wreedheden der inquisitie. Reuel Jesurun (als marrano Paul de Pina) vervaardigde een gedicht z de zeven bergen," dat zelfs in de synagoge voorgedragen werd (1624). Ook Miguel (na zijn overgang tot het Jodendom Daniel Levie) de Barrios ontwikkelde veel dichterlijk talent.1) David Abunetor Melo vervaardigde, uit dankbaarheid voor zijne redding uit den kerker der inquisitie, eene Spaansche Psalmberijming (1626), waarin hij vaak uiting geeft aan zijne gewaarwordingen bij de herinnering van Israels lijden, door hem met eigen oogen aanschouwd. Op het gebied van . Hebreeuwsche en talmudische lexicographie maakte zich vooral verdienstelijk David Kohcn de Zara, een leerling van den rabbijn Izak Uziel. Zijne werken bewezen uitstekende diensten vooral aan de Christenen, die zich op de kennis van het Hebreeuwscb toelegden„ 2) Een van de beroemdste mannen der Portugeesche gemeente uit de 1 7-de eeuw was Menasse b. Israel. 1) Van veel belang zijn zijne geschriften over de Joodsche geschiedenis, en vooral die over de komst en het leven der marrano's in Amsterdam. 2) De toenmalige Christen geleerden in ons land, die zich met de studie van het Hebreeuwsch bezig hielden, als : Scaliger, Coccejus, /oh. Leusden e. a. lieten zich daarin meestal door Joden onderrichten. 105 Geboren te Lissabon 0604) vluchtte hij met zijn vader, dien de inquisitie vervolgd en van zijn vermogen beroofd De veelhad, op zeer jeugdigen leeftijd naar Amsterdam. belovende jongeling genoot eene zorgvuldige en beschavende opvoeding. Hij werd al vroeg zoowel in de Joodsche als ook in andere wetenschappen ingewijd en daar hij veel redenaarstalent bezat, volgde hij zijn leeraar Izak Uziel reeds op i 8-jarigen leeftijd als predikant bij zijne gemeente op. Na de vereeniging der drie gemeenten bekleedde hij met Saul Levie Morteira, kith Aboab 2 ) en David Pardo het rabbinaat der Talmud-Tora gemeente. Als predikant verwierf hij zich grooten roem, maar nog meer als veelzijdig ontwikkeld geleerde. Hij kon zich, behalve in het Hebreeuwsch en Latijn, in verscheiden Europeesche talen in woord en schrift gemakkelijk uitdrukken ; bezat groote belezenheid in de talmudische en rabbijnsche literatuur, was vertrouwd met de Joodsch-wijsgeerige schrijvers en in de Kabbala niet onbedreven. Zijne werken, die veel in aanital zijn, getuigen dan ook meer van zijne uitgebreide kundigheden en groote belezenheid op menig veld der Joodsche wetenschap, dan wel van oorspronkelijkheid en diepzinnigheid. Aan het hoofd zijner godgeleerde geschriften staat een in het Spaansch geschreven werk coneiliador," waarin hij de schijnbaar tegenstrijdige plaatsen in den Bijbel in overeenstemming tracht te brengen. Voorts schreef hij over onderwerpen van metaphysischen aard, als : A de opstanding der dooden" (1636) ) over de menschelijke zwakheid en overhelling tot de zonde" (beide in het Spaansch) en ) over den eindpaal des levens" (in het Latijn), in welk geschrift hij zijne opvatting over het verband van den vrijen wil en de goddelijke voorbeschikking uiteenzette. Deze werken waren waarschijnlijk meer voor Christelijke lezers bestemd. Een in het Hebreeuwsch geschreven verhandeling over 2 , de onsterfelijkheid der ziel" 3) ademt meer een kabbalistischen geest. Zijn bock over de schepping" maakte in de Christelijke kringen zulk een opgang, dat de dichter van Baerle den rabbijn itl schoone verzen zijn hulde bracht. Ook andere Christen 2) Van hem bezitten wij een . bundel predikatien van populair-philosophischen inhoud (7iNui np3,3), T : • 2) Behalve enkele kleine oorspronkelijke werkjes vertaalde hij in het Hebreeuwsch de Kabbalistische geschriften van den marrano Abraham de Herera. 3) t=rn •- - • 206 geleerden als Hugo de Groot, Vossius, Johan Buxtorf e. a. betuigden hun ingenomenheid met Menasse' s geestesproducten en zochten zijne vriendschap. De wijd en zijd vermaarde man had met geldelijke zorgen zwaar te kampen. Ook de Hebreeuwsche drukkerij — de eerste in Amsterdam — door hem reeds in 1627 opgericht, stelde hem niet in staat, in zijne behoefte te voorzien. Hij koesterde dan ook het plan, zijn land te verlaten en naar Brazilie te vertrekken (164o). Door de tusschenkomst van eenige rijke gemeenteleden, die hem uit zijne benarde omstandigheid redden, liet hij echter dit plan varen. De jonge Amsterdamsche gemeente bracht ook in de eerste eeuw van haar bestaan eenige mannen voort, die haar uit een godsdienstig oogpunt zeker niet tot sieraad kunnen strekken, alhoewel een van hen als geleerde en denker eene Europeesche vermaardheid en onsterfelijken naam verkregen heeft. De eerste, Uri el (Gabriel) da Costa, geboren uit eene Joodsche familie (1593), die reeds in Spanje uit dwang het Christendom omhelsd had, was van een dweepzieken aard. Hij was bestemd voor den rechtsgeleerden stand, maar toonde meer belangstelling voor de theologie. De misbruiken in de Katholieke kerk boezemden hem zulk een afkeer in van het Christendom, dat hij het den rug toekeerde. Daarentegen gevoelde hij zich meer aangetrokken tot het geloof zijner vaderen, dat hij uit den Bijbel leerde kennen. Da Costa legde nu het ambt van schatmeester eener voorname Stiftskerk in zijne geboorteplaats Oporto neder en begaf zich met zijne moeder en jongere broeders naar Amsterdam, waar hij zich in den bond van Abraham liet opnemen. Maar het Jodendom, zooals hij het daar leerde kennen, beantwoordde evenmin aan zijne verwachtingen. Daar het hem niet kon bevredigen, trad hij openlijk als tegenstander op van het traditioneele Jodendom. Zijne denkbeelden schenen den hoofden der gemeente zoo verderfelijk, .dat zij den ban (cherem) over hem uitspraken. Hierover diep verontwaardigd, viel hij het Jodendom aan in een geschrift, waarin hij ook de onsterfelijkheid der ziel ontkende. Men klaagde hem nu aan bij den magistraat, die hem is de gevangenis liet werpen. Na korten tijd herkreea" hij de vrijheid, toen hij de hem opgelegde boete betaald( had. Zoo leefde hij vijftien jaar, door allen als een onreine geschuwd en zelfs door zijn eigen verwanten verlaten. Eindelijk drong hij aan op de opheffing van den ban. Maar de smaad en vernedering, waaraan hij zich thans moest onderwerpen, schokte hem zoo zeer, dat hij in een soort zelfbioa raphie toonbeeld van het menschelijke Leven" het Jodendom b 201 openlijk bespotte en beschimpte en daarna door een pistool. schot een einde maakte aan zijn treurig bestaan (1647). 1) Ongeveer tien jaar na den dood van da Costa werd ten tweeden male door het bestuur der Portugeesche gemeente de ban uitgesproken over een man, die door zijn groote geestesgaven het traditioneele Jodendom tot roem had kunnen strekken, evenals hij thans onder de denkers en philosopher van alle tijden eene eereplaats inneemt. Het was de wijsgeer Baruch (Benedict) de .Vinoza (eigenlijk d'Espinoza), die te Amsterdam het levenslicht aanschouwde (163 2). Zijn vader behoorde onder de aanzienlijkste en deftigste gemeenteleden. Tie jongeling genoot dan ook, zooals dit bij Omstreeks dien tijd vertoefde te Amsterdam jozef Salomo del Medigo, een afstammeling van Elia del Medigo (zie bl, I20). Hij beoefende verscheidene wetenschappen en keerde, rijk aan kennis, van de hoogeschool te Padua, waar hij o. a. ook het onderricht van Galilei gevolgd had, naar Creta terug. Evenals in zijne geheele levenswijze was hij ook in de wetenschap zeer onbestendig. Zoo verheerlijkte hij soms de Kabbala, waarvan hij bij een andere gelegenheid weder met minachting gewag maakte. Nu eens dweepte hij met den Talmud, dan weder sprak hij er met geringschatting over. Na vele rondzwervingen door Azie en Europa overleed hij te Praaa (1655). Een dergelijk karakter vertoonde zijn oudere tijdgenoot Juda Leon di Modena uit Venetie (i571), die reeds in zijne prille jeugd algemeen bewonderd werd wegens zijn aanleg en zeldzaam geheugen. Men benoemde hem tot rabbijn zijner geboorteplaats. Maar zijne lichtzinnigheid, voortdurende geldverlegenheid, verslaafdheid aan het spel en verkeer in gezelschappen van dartele en bandelooze vrienden hadden voor hem treurige gevolgen. Hij verkeerde ten opzichte van het geloof in voortdurenden zelfstrijd, Nu eens viel hij het traditioneele Jodendom aan, dan weder verdedigde hij het met vollen ernst (76TO ri awn TT :' met eene belangrijke inleiding uitgegeven door I. Reggio). Een geheel ander karakter bezat Simon .Luzatto, gelijk met Juda di Modena, rabbijn te Venetie. Hij schreef eene Italiaansche verhandeling over den toestand der Joden in onderscheiden rijken, waarin hij bij herhaling de aanvallen tegen het talmudisch Jodendom weerlegt. Daarentegen verklaarde hij zich als een tegenstander van de Kabbala, eene wetenschap, naar zijne meening, in het geheel niet op Joodschen bodem ontstaan. "- • - • 208 de voorname Sefardim over het algemeen het geval was, eene beschaafde opleiding, Hij bezocht de Talmud-Toraschool en kreeg bovendien onderricht in natuur- en meetkunde, Spaansch, Latijn en andere talen. Door zijn vluggen geest verwierf hij de liefde van al zijn leeraren, die zeer veel van hem verwachtten. Op vijftienjarigen leeftijd overtrof hij zijn veel oudere medescholieren in de talmudische en rabbijnsche wetenschap. Om ook eenmaal in zijn onderhoud te kunnen voorzien, lieten hem zijne ouders een handwerk leeren, en wel het slijpen van optische glazen. Naar het schijnt, koos hij joist dit yak, omdat daarbij verscheiden mathematische wetten in toepassing gebracht werden. Zijn leermeester in het Latijn was de kundige geneesheer Frans van den Ende, wiens vrijzinnige gevoelens het waarschijnlijk waren, die op den jeugdigen Spinoza een voor diens geheel volgend leven beslissenden invloed geoefend hebben. Door hem toch werd hij opmerkzaarn gemaakt op de wijsgeerige werken van Rene Descartes (Cartesius), wiens lof en blaam toen op aller lippen zweefden. Hij maakte zich met deze werken vertrouwd, alhoewel hii in de philosophie volstrekt geen nieuweling meer was, daar hem de meeste geschriften van de Joodsch-middeleeuwsche wijsgeeren, als : Sa&dja, ibn Ezra, Maimoni des, Gersonides en Crescas reeds bekend waren. ') De overpeinzingen van den jongen denker, gevoed door deze vaak tegenstrijdige lectuur, brachten hem gaandeweg tot een philosophisch standpunt, dat hem tevens van dat des geloofs al meer en meer verwijderde. Hij ontwende geheel aan het Joodsche leven, verscheen uiterst zelden meer in de synagoge en vermeed zorgvuldig den omgang met de rabbijnen. Over het algemeen gevoelde hij geen behoefte meer aan het verkeer met anderen. Hij vond voldoende afleiding in zijne rijke gedachtenwereld. Slechts met een zeer kleinen kring wetenschappelijke mannen stond hij nog in vriendschappelijk verkeer. De hoofden zijner gemeente zagen intusschen met diep leedwezen, dat Spinoza met den, godsdienst, ter wille waarvan zoo vele zijner stamgenooten nog in de kerkerholen der inquisitie zuchtten, geheel gebroken had. Vervlogen waren al hun verwachtingen, verijdeld al hun idealen. Nog trachtten zij den diepzinnigen denker door vaderlijke vermaningen en gemoedelijke woorden van zijne dwalingen te overtuigen 1 ) Dr. M. Joel was de eerste, die in verscheiden verhandelingen er op gewezen heeft, dat het Spinozisme zijne belangrijkste denkbeelden aan de werken dezer mannen ontleend heeft. 2 09 en voor het traditioneele Jodendom te behotiden. Maar alles te vergeefs. De teleurstelling was zoo bitter, dat een ijveraar het als een Gode welgevallig werk beschouwde, den afvallige te dooden, Deze trachtte hem dan ook op zekeren avond, bij het uitgaan van de synagoge, met een dolk te treffen. Spinoza ontkwam het gevaar, verliet evenwel kort daarna zijne geboorteplaats. Het Portugeesche rabbinaat achtte zich eindelijk verplicht, hem wegens zijn openlijken afval van het Jodendom in den zwaren ban te doen. De banvloek werd naar de gewone wijze openlijk door den chacham Aboab in de synagoge uitgesproken (6 Ab 1656). Het was zeker eene groote teleurstelling voor den grijzen rabbijn, eene verwensching te moeten uitspreken over den man, van wien hij wellicht gehoopt had, hem eens als zijn opvolger te kunnen begroeten en den vaderlijken zegen te schenken. Een afschrift van dezen banvloek werd Spinoza nagezonden te Ouderkerk (nabij Amsterdam), waarheen hij zich begeven had. In dit dorp alsook later te Rhijnsburg, Voorburg en 's-Gravenhage, waar hij tot zijn dood woonachtig bleef, namen zijne wijsgeerige studien zijn meesten tijd in beslag. Zijn roem verbreidde zich ver buiten ons vaderland. De Heidelbergsche hoogeschool bood hem hare leerstoel aan, maar hij bedankte voor deze eervolle onderscheiding, uit vrees, dat het hoogleeraarschap te veel tijd in beslag nemen en hem niet de noodige rust zou schenken, om zich aan philosophische bespiegeling te kunnen wijden. Spinoza was in zijne geheele levensbeschouwing het ideaal van een philosooph. Hij was matig, bescheiden, wars van roem en standvastig in zijne overtuiging. Het eenige zijner vele werken, door hem zelf en dat nog wel op aanhoudend aandringen zijner vrienden uitgegeven, verscheen zonder den naam des schrijvers (1670). Het was zijn beroemd, zgodgeleerd staatkundig vertoog" (tractatus theologico politicus), evenals bijna al zijne werken in het Latijn geschreven, Zeven jaar vroeger hadden zijne vrienden, zonder zijne voorkennis, A de beginselen van de wijsbegeerte van Descartes" uitgegeven. Spinoza's overige geschriften verschenen eerst na zijn dood (1677). Het Spinozisme met zijne beschouwingen op metaphysisch, godsdienstig en staatkundig gebied druischte niet alleen aan tegen de leerstellingen van het Jodendom, maar van iederen geopenbaarden godsdienst. De Christelijke theologen veroordeelden dan ook niet minder dan de Joodsche Spinoza's vertoog." De een beweerde z dat zoo lang de wereld bestond, geen heilloozer boek in het licht verschenen was" ; een ander ,) dat het tot de eeuwige duisternis der vergetelheid moest veroordeeld worden." Ook de Hollandsche synode verklaarde dit boek 210 voor zeer gevaarlijk, zoodat de Staten het verdoemden en den verkoop daarvan verboden. Naar het schijnt bracht Spinoza's tractatus" toch de Christelijke wereld meer in beweging dan de Sefardische gemeente te Amsterdam. Aldaar verhief zich bijna geen stem tegen hem. ') Zij werd echter te dier tijd ook door geheel iets anders bezig gehouden. Reeds geruimen tijd gevoelde zij de behoefte aan eene grootere en ruimere synagoge. En toen nu chacham Aboab in eerie opwekkende rede zijne hoorders aanspoorde, daartoe het noodige geld bijeen te brengen, deelde ieder gaarne rijkelijk van het zijne mede, zoodat reeds in het volgende jaar (1671) de eerste steen van het nieuwe heiligdom gelegd werd. Daar evenwel spoedig daarna ons vaderland door een zwaren oorlog geteisterd werd, bleef het werk langen tijd gestaakt. Eerst na den vrede (1674) hervatte men den arbeid, waaraan men thans zooveel spoed bijzette, dat het statige Godsgebouw reeds op z Augustus (ro Menachem) 1675, in tegenwoordigheid van burgemeesteren, schepenen, en vele aanzienlijken met groote plechtigheid en onder veel vreugdebetoon ingewijd werd. HOOFDSTUK XLI V. Dienasse b. Israel en de toelating der Joden in Engeland. 1649 —1700. Nog meer wellicht dan om zijn letterkundigen arbeid mag de Amsterdamsche rahbijn .111-masse b. Israel aanspraak 1 ) Hij vond een bestrijder in Balthasar Orobio de Castro (162o-1687), wiens levensgeschiedenis een treffend beeld levert van het lijden der marrano's. De Castro werd te Salamanca, waar hij als arts in hoog aanzien stond, onverwachts wegens verdenking van gehechtheid aan het Jodendom door de inquisitie uit zijn huis gesleurd en in den kerker geworpen, waar hij drie jaar doorbracht. Niettegenstaande de zwaarste folteringen, die hem bijna tot waanzinnigheid brachten, kon men hem geene bekentenis van schuld afpersen, Zoo bracht hij een langen tijd van onbeschrijfelijke ellende door, totdat men hem eindelijk op vrije voeten Het, In Toulouse, waarheen hij zich thans begaf, benoemde men hem tot hoogleeraar in de geneeskunde. Om openlijk tot het Jodendom te kunnen overgaan, vestigde hij zich eindelijk in Amsterdam, waar hij eveneens grooten naam als geneeskundige verwierf en verscheiden polemische geschriften tegen het atheIsrne vervaardigde. 211 waken op den dank van het Jodendom voor zijne pogingen, om het vooroordeel tegen de Joden in sommige Europeesche staten op te heffen en hun toelating aldaar te bewerkstelligen. Hij toch was het, die zich schriftelijk tot Christina koningin -van Zweden wendde met de bede, hen in het Skandinavische rijk op te nemen. Nog voordat de Puriteinen, die toen in Engeland aan het roer van den staat stonden, ernstig dachten aan de toelating der Joden, was hij de eerste, die aldaar als hun verdediger optrad en aantoonde, dat recht en billijkheid zulks gebiedend eischten. Groote bezwaren waren verbonden aan de opheffing van het edict van 1290, dat alle Joden ten eeuwigen dage uit Engeland verbannen had. Allerlei vooroordeel moest daar bestreden worden aangaande E en yolk, waarvan men zich eene geheel verkeerde voorstelling gevormd en allerlei zonderlinge begrippen gemaakt had. Menasse was zich ongetwijfeld bewust van de vele moeielijkheden aan zijn edel streven verbonden, maar deinsde niet terug en verklaarde zich gaarne bereid, als hun verdediger bij Cromwel en de Engelsche natie op te treden. Kort na de verschijning van een geschrift ten gunste der Joden (an apology for the Jews) van Eduard Nicholas, den geheimsecretaris van Cromwel, diende de Amsterdamsche chacham een petitie in bij het lange parlement, waarin hij om hun toelating in Engeland verzocht (165o). Dit verzoekschrift ging gepaard van eene Engelsche vertaling van zijn pas verschenen werk » de hoop van Israel" (esperanza de Israel), behelzende de uiteenzetting der motieven, waarop zijn vertrouwen in Israels spoedige verlossing en in den terugkeer naar den aartsvaderlijken bodem berustte. Aan de vervulling dier Hemelsche belofte moest evenwel eene volkomen verspreiding van zijr. yolk over het geheele aardrijk voorafgaan. Daarom zou de toelating der Joden in het groote eiland, gelegen aan de uiterste grens van Europa, het voorteeken zijn van hun aanstaande bevrijding. Menasse wilde, zoo hem dit toegestaan werd, gaarne overkomen, om zijn denkbeelden nader uiteen te zetten. Dit schrijven maakte op de vrome Puriteinen wel indruk. Hij ontving dan ook van het parlement een vleiend antwoord en een reispas. Daar juist kort daarna een oorlog tusschen Engeland en Nederland uitbrak, maakte Menasse daarvan geen gebruik. Eerst eenige jaren later, toen de vraag omtrent de toelating der Joden levendige debatten in het Engelsche parlement uitlokte, stak hij met zijn zoon Samuel en eenige mannen van invloed naar Londen over. Kort na zijne aankomst (1655) werd hij bij den protector Cromwel ter audientie toegelaten, wien hij e'en verzoekschrift aanbood. Tevens verscheen van hem een in 212 bet Engelsch geschreven epistel vcrklaring aan het Engelsche gemeenebest" waarin hij nogmaals de gronden voor de toelating der Joden uiteenzette en de bezwaren weerlegde, die daaraan in den weg mochten staan. Nog op bet einde van hetzelfde jaar miakte de protector de Jodenvraag tot een punt van ernstige bespreking in een expresselijk daartoe belegde vergadering van rechtsgeleerden, geestelijken en kooplieden en waaraan ook Menasse deel nam. Cromwel beschouwde de toelating als een daad van billijkheid, zoowel uit een godsdienstig als een staatkundig oogpunt. Dit was evenwel niet het algemeene gevoelen. De kooplieden koesterden de vrees, dat de vestiging der Joden met hun handelsbelangen in strijd was. Zij verklaarden er zich dan ook eenparig tegen. Vele geestelijken konden zich nog maar altijd niet losrnaken van de banden van kerkelijke vooroordeelen, zoodat onder hen verdeeldheid heerschte. Het yolk, opgehitst door de bespottelijke verzinselen van Jodenhaat, schaarde zich over bet algemeen aan de zijde der tegenstanders. Reeds had men verscheiden zittingen aan deze belangrijke kwestie gewijd en was 'nog niet veel verder gekomen. Het decreet van 1290 werd dan ook niet formeel opgeheven. Maar toch miste Menasse' s laatste verdedigingsschrift redding der Joden," in het volgende jaar (April 1656) in het licht gegeven, zijn doel niet geheel. Want toen Cromwel eigenrnachtig enkelen Joden verlof ga,f zich te Londen te vestigen, liet men dit oogluikend toe. jammer slechts, dat het Menassd b. Israel niet gegeven was, de vrucht van zijn edel werk te aanschouwen, daar hij op den terugtocht naar zijn vaderland te Mi a'delbzirg- overleed (1657). Nog in hetzelfde jaar kwam de kleine Joodsche gemeente te Londen, die hoofdzakelijk nit Nederlandkh-Portugeesche en Spaansche familien bestond, in het bezit van eene begraafplaats. Zoo begonnen zich de Joden, bemoedigd door Cromwel' s verdraagzaamheid, weer in Engeland te vestigen, waar zij verschoond bleven van vervolging en verdrukking. Hunne rechten en vrijheden breidden zich gaandeweg uit. Reeds in 1662 bezaten zij, alhoewel nog gering in aantal, te Londen eene synagoge. Tot hun rabbijn benoemden zij Jakob Sasportas, die Menasse op zijn tocht naar Londe ,/ vergezeld had. Zijn opvolger Jakob Abendana (1679), eveneens afkomstig uit Amsterdam, vertaalde Juda Hallevie' s Kuzari en de Mischna in het Spaansch. Hij werd veel geraadpleegd door geleerde Christenen, die zich met de studie van het Hebreeuwsch bezig hielden. Ook zijn broeder 1zak gaf daarin onderricht te Oxford. Na Abendana kwam Salomon .Ayllon (1696-1707), later beroepen als chacham van de sefardische gemeente te Amsterdam. In zijne plaats koos , 2 13 men David Nieto (geb, te Venetic 1654 gest. 1728), arts en prediker in Livorno. Deze veelzijdig ontwikkelde geleerde schreef in het Spaansch, over de inquisitie van Sj5anje en Portugal; in het Italiaansch, over de oorzaken van het verschil der Paaschberekening tusschen de Grieksche, Latijnsche en Joodsche kerk (Pascalogia), en eindelijk in het Hebreeuwsch, Matte dan,') ook genoem-d tweede Kuzari, omdat het, evenals de eerste in dialogischdn vorm vervat is. 1)it werk dient hoofdzakelijk om de weifelenden te versterken in het geloof aan den Goddelijken oorsprong van de traditioneele wetten des Jodendoms en overtuigend aan te toonen, welk een hoog wetenschappelijk standpunt de wijzen des Talmuds reeds bereikt hadden, Naast de Portugeesche vestigden zich te Louden ook eene Hoogduitsche en eene Poolsche gemeente. De rechten der Engelsche Joden werden door minister Pelham (1753) aanmerkelijk uitgebreid. De burgerlijke gelijkstelling verkregen zij echter eerst later. HO OFDSTUK XLV. Sabbatai Tsewi. 1648-1676. Terwij1 Menasse b. Israel met onverflauwden ijver in het belang zijner geloofsbroeders arbeidde, trad in het Oosten een man op, eveneens van Sefardische afkonist. wiens naam eene treurige en beschamende herinnering in de geschiedenis van ons yolk achtergelaten heeft. Deze bracht een tijd lang de geheele Joodsche wereld in rep en roer ; werd de afgod niet alleen van lichtgeloovige lieden, maar ook van groote en beroemde mannen ; wist ontelbaren te betooveren door zijne voorgewende messianiteit en bleek ten laatste niets anders te zijn dan een sluwe bedrieger, een listige dweper, die zijn rol beter verstond te spelen dan de meesten van dit slag bedriegers, met welke wij reeds kennis gemaakt hebben. Het was Sabbatai Tsewi, de jongste van de drie zonen van Mordechai Tsewi, een vogelhandelaar te Smyrna, alwaar hij het levenslicht aanschouwde (9 Ab 1626). Reeds als knaap trok Sabbatai de algemeene opmerkzaamheid door zijn buitengewone schoonbeid, aangename stem en vooral door zijn vreemdsoortig gedrag. Hij zocht Diet, zooills •• 1) ilUt• Mori. Gesch. Hi, 15 214 andere jongelingen van zijn leeftijd, vrienden of kennissen, haakte niet naar kinderlijk vermaak, maar bracht het liefst uren achtereen door op stille, eenzame plaatsen, waar hij zich ongestoord aan zijne droomerijen kon -overgeven. Ouder geworden, toonde hij voor de studie van den Talmud weinig lust, maar des te meer voor die der Kabbala, waarin hij zich .spoedig grooten roem verwierf. Reeds op twintigjarigen leeftijd zag hij zich omringd door een tal leerlingen, die door hem in deze geheimzinnige wetenschap ingewijd werden en zijn roem als heilige en wonderdoener alom verbreidden. Naar het toenmalige gebruik, trad Sabbatai al vroeg in het huwelijk, maar onthield zich geheel van zijne vrouw, zoodat deze op echtscheiding aandrong. Evenzoo gedroeg hij zich jegens zijne tweede vrouw. Alle aardsche genietingen vermeed hij zoo veel mogelijk en leidde een boetvaardig leven. Zoo vastte hij bijna de geheele week, ging in het holle van den naeht baden in de zee en gaf door eene dusdanige asketische levenswijze zijn overspannen gees voortdurend voedsel. Velen hielden hem dan ook voor meer dan een gewoon sterveling en hechtten geloof aan zijn woorden, toen hij in het noodlottig jaar 1648, waarin duizenden zonen van Israel hun leven verloren, voor zijne bewonderaars optrad als de Messias, die weldra zijn yolk uit de macht van Christenen en Mohammedanen verlossen zou. Ten bewijze van zijne Hemelsche zending verstoutte hij zich, den vierletterigen naam Gods openlijk uit te spreken, zooals deze in den Bijbel geschreven staat, iets, wat volgens de Joodsche wet verboden en als heiligschennis beschouwd wordt. Het college van rabbijnen, aan welks hoofd Sabbataz' s leeraar fozef Eskafa stond, hierover ten hoogste verontwaardigd, sprak den ban over here uit en ontzeide hem het langer verblijf in de stad. Maar de Messiaansche dweperij was daardoor niet onderdrukt. Integendeel, zij schoot juist thans diepen wortel in het gemoed van den eerzuchtigen bedrieger, die zich niet ontzag, door allerlei heiligschennis zijn lichtgeloovige volgelingen nog meer te misleiden en onder den dekmantel van innige vroomheid met het Jodendom den draak te steken. Hij begaf zich naar Salonichi, waar het hem niet beter ging dan in zijne geboortestad ; vervolgens naar Morea en Athene en kwam eindelijk te Kairo, waar hij in den rijken tolpachter Raphael Chelebi een vurigen vereerder vond. Zijn zwerftochten moesten juist dienen om zijne messianiteit te. bewijzen. Immers de ware Messias moest veel ontberingen verduren, voordat hij algemeene waardeering zou vinden. Zoo doolde hij van de eene naar de andere plaats, totdat hij eindelijk feruzalem bereikte, de 215 heilige stad, waar zich de Verlosser in zijne voile heerlijkheid zou vertoonen. In den eersten tijd hield hij zich rustig. Wel leidde hij een vreemdsoortig leven hij legde zich zware ontberingen op, kastijdde dikwijls zijn lichaam en bezocht voortdurend de graven der heiligen, wier geesten zooals hij voorgaf zich met hem onderhielden. Gaandeweg begonnen ook aidaar velen hem als een buitengewoon mensch te vereeren en schaarde zich om hem een kring van mannen, die door hem in de diepe geheimen der Kabbala wenschten ingewijd te worden. Na een langdurig verblijf in de hoofdstad keerde hij naar Kairo terug, om daar natuurlijk volgens zijne bewering — met eene hem van den Hemel gezonden bruid in het huwelijk te treden. Het was een zeer schoon meisje, dat zich Sara noemde. Alhoewel nog zeer jong, had zij toch reeds, zooals het verhaal luidt, een tragisch verleden achter zich. Op ongeveer zesjarigen ouderdom had zij hare ouders tijdens de vervolgingen van Charnel verloren, en was, daar niemand zich het lot der jonge weeze aantrok, door de nonnen in een klooster opgenomen. Maar tegen het Katholieke geloof een weerzin koesterend, peinsde zij op een middel, om zich uit het klooster te verwijderen. Dit rnocht haar eindelijk gelukken. Het klooster ontvlucht, keerde zij naar hare vorige woonplaats terug, waar zij, zwervende langs de Israelietische begraafpiaats, door eenige Joodsche mannen opgemerkt werd. Zij deelde hun haar lotgevallen mede, verliet haar vaderland en bereikte na vele. zwerftochten Amsterdam, waar zij haren broeder moet teruggevonden hebben: De schoone Sara, want zoo liet zij zich noemen, vertrok naar Livorno, overal verkondigend, dat zij tot de vrouw van den te verwachten Messias bestemd was. Zij wees dan ook de hand van iederen minnaar hooghartig af, maar leidde, volgens een geloofwaardig getuigenis, liever een bandeloos en onkuisch leven. Dit zedeloos schepsel nu koos Sabbatai, die door zijne handlangers met haar in kennis gesteld was, tot zijne vrouw. Het huwelijk, te Kairo met groote plechtigheid en veel praalvertoon voltrokken, was een nieuw middel, om zijne verblinde volgelingen in hun geloof aan zijne messianiteit te versterken. Op zijne reis naar Egypte kwam Sabbatai in kennis met zekeren 1Vathan uit Gazza, een jongen man van Duitsche afkomst, in wien hij een waardigen bondgenoot vond. Deze gaf zich uit voor een profeet en den voorlooper van den Messias, wiens kornst ophanden was. Hij liet overal been brieven verzenden, waarin met veel ophef gewag gemaakt werd van den verlosser Sabbatai Tsewi, die weldra MoN. Gcsch. III, 15* 216 prijken zou met de kroon van den sultan. Daarna zou de Messias voor eenigen tijd verdwijnen, om, begeleid door Mozes, de tien stammen van achter den stroom Sambatjon naar het land der vaderen terug te voeren, en dan weder op een uit den hemel neergedaalden leeuw Jeruzalem binnenrijden, waar een menigte vijanden door den adem zijns monds zou bezwijken, Op dien grooten dag zouden de dooden uit hun graven verrijzen en andere wonderbare gebeurtenissen plaats vinden, die voorloopig niet ontsluierd mochten worden. Na zijn terugkomst in feruzalem stelde Sabbatai inderdaad eene poging in het werk, om het yolk van zijne messianiteit te overtuigen en gaf zich in het openbaar nit voor een afstammeling van het Davidisch koningshuis. A an de voorspellingen van den bedrieger nit Gazza hechtten velen geloof, maar de rabbijnen van jeruzalem werden juist daardoor nog versterkt in het wantrouwen, van den beginne of door hen tegen Sabbatai gekoesterd. In vereeniging met het rabbinaat van Constantinopel traden zij dan ook met kracht tegen hem op, zoodat hij nu de heilige stad voor goed verliet. Hij keerde naar Smyrna terug (Eloel 1665) , waar hem zijn boerenbedrog voorloopig althans beter gelukte. Aan den ban, vroeger over hem uitgesproken, werd in het geheel niet meer gedacht. Men ontving hem met uitbundige geestdrift en bewees hem koninklijke eer. Uit aller mond klonk het : leve onze koning Messias !" Om elken schijn van eerzucht te vermijden, vertoonde zich hij niet meer in het openbaar, alhoewel zijn geheimschrijver Samuel Primo zorgde, dat de gemeente in voortdurende spanning bleef aangaande de gebeurtenissen, die het volgend jaar, het jaar der groote verlossing, zooals uit den Zohar bewezen was, zouden plaats vinden. Eindelijk begaf hij zich met veel staatsie naar de synagoge (waarschijnlijk begin Tebeth), waar hij der menigte verkondigde, dat de Godheid zich aan hem geopenbaard had, liederen van geheimzinnigen inhoud zong, kabbalistische gebeden uitsprak en eindelijk in een soort geestverrukking geraakte. Naar het schijnt, was het Sabbatiaansch profetisme eene aanstekelijke zielsziekte, want velen werden er mede behept. Een ware tuimelgeest had de Smyrnasche gemeente aangegrepen. Men verkeerde in een voortdurende koortsachtige opgewondenheid, die tot de uiterste buitensporigheden leidde. Sommigen legden zich allerlei ontberingen op, brachten dagen door in vasten, zittende tot aan den pals in vochtige aarde, onthielden zich bij dag en nacht van den slaap en baden voortdurend om vergiffenis hunner zonden anderen gaven zich aan vene uitbundige en dartele vreugde over, vierden feest op feest ter eere 217 van den Messias, sprongen en raasden, als bezetenen, zoo dikwijls deze zich in het publiek vertoonde. Het was eene razernij, die bijna aan het ongeloofelijke grensde en waarbij de perken van welvoegelijkheid en zedelijkheid meer dan eens op schandelijke wijze overschreden werden. Grijsaards en jongelingen begonnen, onder allerlei vreandsoortige lichaamswendingen, als waanzinnigen te spreken. Zelfs mannen van groote talmudische geleerdheid, als Chaim Benvenisti i) en Mozes Galante, werden door dezen tuimelgeest bevangen. De grijze rabbijn Aron de la Papa, die ook thans, evenals den eersten keer, luide zijn stem tegen Sabbatai verhief, werd door hem in eene predikatie bespot en moest zijn ambt neerleggen. De tijding van de komst van den Messias verbreidde zich al spoedig in vele Klein-Aziatische steden. Men wilde getuige zijn van de vreemdsoortige openbaringen der opgewonden geloovigen, zoodat van heinde en ver menschenmassa's naar Smyrna stroomden, die met nog sterker overdreven berichten weder huiswaarts keerden. Overal heerschte dezelfde geestdrift als in Smyrna, overal dezelfde tooneelen van waanzinnige geestverrukking. Zoowel Joden als Christenen uit Smyrna en andere steden uit het Oosten maakten in hunne correspondentien met Europeesche handelshuizen gewag van het belangrijk nieuws. Bovendien zorgden de boden, door Sabbatai uitgezonden, dat het wereldkundig werd. Zooals gewoonlijk begonnen velen gaandeweg,geloof te hechten aan een schoon opgesierd verzinsel, dat zij zoo gaarne in werkelijkheid bevestigd zagen, en was er bij hen geen twijfel meer, dat Sabbatai de ware profeet, de werkelijke Verlosser was. In verscheidene Italiaansche steden alsook in Londen en Amsterdam, en vooral bij de Sefardische gemeente, nam het aantal van Sabbatai' s geloovigen dagelijks toe. In laatstgenoemde gemeente verheerlijkte men hem als den waren Messias. Aldaar verschenen zelfs afzonderlijke gebedenboeken in het Hebreeuwsch, Spaansch en Portugeesch, op welker titelblad het beeld van Sabbatai, met emblemen zijner heerschappij en Bijbelverzen prijkte. In Hamburg uitte de vreugde zich nog in grootere opgewondenheid, niettegenstaande Jakob Sasportas (zie bl. 212), die zich toen juist daar ophield, ernstig waarschuwde tegen het geloof aan Bien schandelijken bedrieger. Maar het gezond verstand was geheel beneveld. Van alle kanten 1) Hij is de schrijver van ri t7j-Uri : - non, een werk, dat : belangrijke bijdragen op den Schulchan-aruch bevat. 218 kwamen afgevaardigden te Smyrna, om den Messias-koning te begroeten en hem hun huldeblijken aan te bieden. Als een Oostersch vorst, omringd door oogverblindende pracht en luister, ontving hij de vele bezoekers, die zich gelukkig achtten uit zijn mond te vernemen, dat hij binnen een jaar den sultan zou onttronen en de verstrooiden zijns yolks naar het heilige land terugvoeren. Daar in den Messiaanschen verlossingstijd de herinnering aan Israels voormalige rampen behoorde op te houden, verklaarde Samuel Primo, de trouwe trawant van den sluwen Heer en God Sabbatai Tsewi", den eerstkomenden vastendag van 9 Ab als vervallen, De Sabbatiaansche zendelingen namen het zoo nauw niet met het Jodendorm Intusschen begon de Turksche regeering achterdocht te koesteren en achtte Sabbatai, die reeds droomde van de sultanskroon, gevaarlijk voor de rust van den staat. Wellicht werd zij op hem opmerkzaam gemaakt door het rabbinaat van Constantinopel, dat reeds vroeger den ban Over hem uitgesproken had. Hoe dit ook zij, de sultan riep hem ter verantwoording. Nadat hij kronen en koninkrijken, die hij echter nog niet bezat, onder zijn getrouwen en verwanten verdeeld had, scheepte hij zich in naar de Turksche hoofdstad (1666). Het schip werd door storm gevoerd naar de kust van de Dardanellen, waar Turksche gerechtsdienaren hem opwachtten en gevangen namen. Men bracht hem geboeid naar de hoofdstad, hield hem daar eenige maanden gevangen en wees hem eindelijk het eenzaam gelegen slot Abytlus tot verblijfplaats aan, waar hij als staatsgevangene beschouwd werd. Maar deze straf drukte hem volstrekt niet zwaar„ Enkelen zijner vrienden, onder welke ook zijn secretaris, mochten hem voortdurend gezelschap houden. Gelijk voorheen leefde hij ook thans nog op vorstelijke wijze ; ontving talrijke bezoekers, die van heinde en ver naar zijne nieuwe residentie stroomden. De Portugeesche gemeente te Amsterdam droeg hem zulk een eerbied toe, dat men aldaar een afzonderlijk gebed uitsprak voor hen, die zich op reis begaven, om den nieuwen Messias te goon bezoeken. Want het vertrouwen in zijne Goddelijke zending was nog volstrekt niet geschokt. Immers ook Mozes was door den Egyptischen koning vervolgd, voordat hij zijn yolk uit het land* der slavernij gevoerd had. Zoo nam de hoogachting voor den lijdenden Gezalfde nog toe. Niet alleen onder de Joden, maar zelfs onder de Christenen begonnen velen geloof aan hem te hechten. Overal wachtte men met de grootste spanning op de gewichtige gebeurtenissen. Iedere postdag, die berichten aangaande den Messias bracht, was een feestdag. In .Hongarije 219 maakten reeds velen voorbereidingen tot den terugtocht naar het land der vaderen. De bedrieger speelde intusschen zijn rol op meesterlijke wijze, daarbij gesteund door allerlei valsche berichten, die zijne zendelingen omtrent hem verspreidden, en door allerlei besluiten, uit zijn naam afgekondigd. Maar eindelijk zou aan het jarenlange bedrog een gevoelige slag toegehracht worden. Onder de talrijke bezoekers, die naar Sabbala s residentie, door zijne vereerders de burcht der macht" genaamd, stroomden, behoorden ook twee Poolsche talmudgeleerden, bloedverwanten van David Levie uit Lemberg, den schrijver van Ture Zahab. Van hen had Sabbatai vernomen, dat zich in hun land ook zekere Nechemja Kohen ophield, die zich voor profeet uitgaf en eveneens een spoedig herstel van het messiaansche rijk verkondigde, maar toch van den Messias uit het Oosten geen gewag maakte. Bij hun vertrek gat hun de Smyrnasche Messias een brief mede, waarin hij het Poolsche Jodendom tot wraakoefening op de Kozakken aanspoorde, en beval hun tevens, dat de Poolsche profeet voor hem moest verschijnen. Deze gaf aan dit gebod gehoor. Bij zijne aankomst te Abydus werd hij onmiddellijk tot den Messias-koning toegelaten, met wien hij zich een geruimen tijd onderhield. Nechemja kwam ria een langdurig dispuut tot de overtuiging, dat hij met een bedrieger te doen had. Voorzeker, niemand kon dit beter doorgronden dan hij zelf. Hij bazuinde nu overal rond, dat de gevangene van Abydus een valsche rol speelde. De aanhangers van Sabbatai noodzaakten den Pool, die hun zeer gevaarlijk toescheen, tot de vlucht. Deze begaf zich hierop naar Adrianoj5el, ging tot den Islam over en openbaarde, wat Sabbatai met zijne vrienden tegen den sultan in het schild voerden. De Turksche regeering, beducht -voor de gevaarlijke gevolgen van deze voortdurende geestdrij verij, ontbood Sabbatai andermaal ter verantwoording. Met een talrijk gevolg begaf hij zich naar Bij het onderzoek, dat thans plaats vond in tegenwoordigheid van de raadslieden des sultans, geraakte hij in zulk eene verlegenheid, dat hij, om den dood te ontgaan, den raad van den lijfarts des sultans, een voormaligen geloofsgenoot, opvolgde en tot den Islam overging onder den naam van Mehmed Effendi. Ditzelfde voorbeeld volgde zijne vrouw. de ontuchtige Sara, die in den harem opgenomen werd. 1) fp 'rim. • S90 Deze gebeurtenis ontnam evenwel noch aan den bedrieger zijne onbeschaamdheid, noch aan een groot gedeelte van zijn verblinde aanhangers het vertrouwen in de beloften van den Messias en diens zendelingen. Men schaamde zich voor zich zelf. Zou men dan inderdaad reeds zoo lang een schaduwbeeld nagejaagd hebben ? Neen, Sabbatai bleef de toekomstige verlosser. flier heette het, dat hij slechts in schijn tot den Islam overgegaan was, om de Turken, die toch ook nakomelingen van Abraham waren, voor het Jodendom te winnen ; elders liet men zich diets maken, dat hij naar verre landen gegaan was, om de tien stammen terug te voeren en daarna het verlossingswerk te voltooien. Ja, sommigen hielden zich overtuigd, dat hij ten hernel gevaren en slechts een schijnbeeld van Sabbatai tot het Mohammedanisme overgegaan was. Door deze en dergelijke phantasieen zochten velen hun geschokt gemoed weder tot rust en kalmte te brengen. Na verloop van eenigen tijd poogde Sabbatai weder aanhangers onder de Joden te winnen en gaf z;ch uit voor den Messias. Terwijl hij nu den Turken verzekerde, dat zijn verkeer met de Joden ten doel had, hen voor zijn nieuwen godsdienst te winnen, verscheen van hem een geschrift, waarin hij in geheimzinnige taal de oorzaak van zijn schijnbaren afval van het Jodendona uiteenzette. Zoo was hij een innig overtuigd mosleem en tegelijk een trouw aanhanger des Jodendoms. Het was hem echter met alles even weinig ernst. Om hem voor de Turken en voor de Joden onschadelijk te maken, werd hij eindelijk naar een afgelegen plaatsje in Albanie verbannen, waar hij zijne laatste levensjaren doorbracht en op vijftigjarigen ouderdoin overleed. HOOFDSTUK XLVI. De Sabbatiaansche zendelingen en sekten. De dood van den Smyrnaschen phantast en bedrieger maakte volstrekt nog geen einde aan de messiaansche beweging. Niettegenstaande de strenge waarschuwingen van verscheiden rabbijnen, vonden de Sahbatiaansche zendelingen in de voornaamste gemeenten van Europa, Klein-Azie en Noord-Afrika nog een tal aanhangers. Er ontstond zelfs eene sekte, the zich Sabbatianen (Schabtsen) noemde en gaandeweg hare vertakkingen kreeg door Polen en Hongarije. Behalve de leugenprofeten Nathan Gazzati en Sabbatai Raphael, wolke laatste o. a. in Ainsterdam, zoowel bij de 321 Sefardische als Aschkenazische gemeente een bijna afgodische vereering genoot, trad in Noord-Afrika als de verkondiger van eene Sabbatiaansche geheiinleer op Abraham Michael Cardozo, een in P ortugal geboren rnarrano. Zijn volgeling Mordechai uit Eisenstadt verkondigde ook de wedergeboorte van den grooten Sabbatai. Door zijn streng kabbalistisch leven en zijne predikatien, die wegens den geheirnzinnigen. inhoud niet te verstaan waren, maar juist daardoor algemeene bewondering wekten, won hij vele aanhangers in Aforavie en Polen, waar nog in het begin der - i9de eeuw resten aangetroffen werden van een sekte, door hem gesticht. Ongeveer gelijktijdig met hem gaf zich ook in Salonichi Jakob Querido of Jakob Tsewi, zooals hij zich noernde (de broeder van eene vrouw, met wie Sabbatai nog op het einde van zijn leven in het huwelijk moet getreden zijn) voor een Sabbatiaansch ijveraar uit. Zoowel hij als zijne aanhangers gaven zich aan ruw zingenot over en dreven den spot met het reine huwelijksleven. Hij stierf in .Eigypte op zijn terugkeer van een pelgrimstocht naar Mekka. Zijn zoon Berochja volgde zijn voetspoor. In Polen begon het Sabbatianisme eveneens welig wortel te schieten. Meer dan dertig Poolsche familien verlieten, onder aanvoering van zekeren Juda Chasid, hun vaderland, legden zich op hun zwerftochten door verscheidene landen allerlei ontberingen op en verkondigden overal de spoedige komst van den Messias. Zij ondernamen een bedevaart naar Jeruzalem, maar de meesten hunner kwamen op den tocht om. Van de overgeblevenen gingen sommigen, op het voorbeeld van Sabbatai Tsewi tot den Islam over, anderen omhelsden het Christendom (r7cso). Juda stierf kort na zijn aankomst in de heilige stall. Zijn neef Jesaja Chasid ging, in vereeniging met Chaim Moloch en den wonderdoener LObele Pr ostnitz, voort met de verbreiding van de Sabbatiaansche leer, niettegenstaande de rabbijnen hem van uit feruzalem en Constantinopel tot in het hart van Polen met den ban vervolgden. Zijne aanhangers noemden zich Chasidim (vromen) en kregen, zooals later blijken zal, tot nadeel van het Jodendom, in Polen groote uitbreiding. Met de sekte dezer Chasidim stond waarschijnlijk in betrekking N echemja Chia Chion, een man, wiens gelijke in sluwheid, bedrog, huichelarij en gewetenloosheid onder de aanhangers van het ongelukkig Sabbatianisme te dier tijd wellicht niet aangetroffen werd. Hij was afkomstig uit Turkije, leidde van zijn jeugd tot zijn grijsheid een zwervend leven, huichelde vroomheid, gaf zich uit voor een heilige en streng kabbalist, alhoewel zijn levenswandel alles behalve onberispelijk moet geweest zijn. Hij deinsde er zelfs niet 222 voor terug, in een door hem vervaardigd geschrift van kabbalistischen inhoud, dat den mystieken titel het geheim der eenhei d 1) voerde, te gewagen van eene Godheid, die ook volgens de leer des Jodendoms uit drie wezens (partsoefim) bestond. Met dit werk trad de bedrieger het eerst in Smyrna op (f7o8), met het doel, zijn geluk bij de aanhangers van Sabbatai te beproeven. Mocht hij bij hen niet slagen, dan kon hij zich even gemakkelijk bij de tegenstanders aansluiten. Maar reeds voor zijn komst had het rabbinaat van Jeruzalem de Smyrnasche gemeente voor dien gevaarlijken man gewaarschuwd, zoodat hij daar geen vruchtbaar arbeidsveld vond. Evenmin slaagde hij in itafie, daar een kabbalist uit Livorno terstond de Sabbatiaansche ketterij in zijn geschrift ontdekte. In Venetie maakte hij nog al opgang. Ook in sommige Oostenrijksche gemeenten maakte, de huichelaar goede zaken met zijne kabbalistische predikatien, waarachter men de hoogste wijsheid zocht. Zoo wist hij velen te verblinden en werd o. a. in Praag, waar het toen niet aan geleerden ontbrak, letterlijk vergood. Op zijn verderen tocht kwam hij ook in Berlin, waar de Joodsche gemeente reeds ruim honderd familien telde. Aldaar liet hij een werkje van gelijksoortigen inhoud als het eerste drukken, dat hij met valsche aanbevelingen van rabbijnsche autoriteiten voorzag. Van Berlin reisde hij naar Amsterdam, waar hem de Portugeesche gemeente met groote onderscheiding behandelde. Naar het schijnt, was Chion met haar opperrabbijn Salomon Ayllon, vroeger rabbijn van Londen (zie bl. 212), reeds van voorheen bekend. Deze legde dan ook veel blijken van genegenheid voor hem aan den dag. Aan het hoofd der Hoogduitsche gemeente aldaar stond toen Tsewi Hirsch Aschkenazie, meer bekend onder den naam Chacham Tsewi. Deze wegens zijne talmudische bek waamheid alom beroemde geleerde was geboren in Moravie (166o), waarheen zijne ouders tijdens den Kozakken-opstand gevlucht waren. Zijn vader, vroeger rabbijn in Lublin gaf hem het eerste talmudisch onderricht, totdat hij de van ouds beroemde leerschool te Salonichi ging bezoeken. Hij ma:akte groote vorderingen en toen 11:j op nog jeugdigen leeftijd te Constantinopel kwam, stond men dan ook verbaasd over de groote kennis en scherpzinnigheid van den veelbelovenden jongeling, die den eerenaam van Chacham Tsewi ontving. Men benoemde hem tot rabbijn van Bosna Serai. Om verschillende redenen verliet hij deze stad ; I) xlim,-1 223 hield zich langeren of korteren tijd in onderscheidene plaatsen op, kwam ook te Berlijn, waar hij voor den tweeden keer huwde met eene dochter van R. Meschullam Mireles, den opperrabbijn van de toen nog vereenigde gemeenten Altona, Hamburg en Wandsbeck ; l) en vestigde zich eindelijk in de eerstgenoemde plaats, waar hij eerst door den handel en later door de oprichting van eene drukkerij in zijne behoeften trachtte te voorzien. Overigens wijdde hij zich in zijne leerschool (klaus) met zijne vele leerlingen aan de talmudische wetenschap. Van uit Polen en Litthauen, de zetels der talmudstudie, werden tot hem vaak casuYstische vragen gericht. Toen R. Meschullam wegens gevorderden leeftijd de rabbinale functien niet alleen meer kon waarnemen, was het zijn beroemde schoonzoon, die hem daarin ter zijde stond. Na den dood van den opperrabbijn benoemden clan ook twee van de drie gemeenten Chacham Tsewi tot zijn opvolger, terwijl men te Altona naast hem nog een ander aanstelde, met de bepaling, dat ieder om de beurt een half jaar het oppergezag zou bekleeden. Dit leidde echter tot voortdurende verdeeldheid, zoodat Chacham Tsewi, een van nature hartstochtelijk en driftig man, de rabbinale waardigheid geheel neerlegde en zich weder in zijn klaus terugtrok. Maar niet lang daarna benoemde hem de Amsterdamsche kehilla tot haar opperrabbijn (To Januari 17 '0). Alhoewel hij te Altona in zijne boekdrukkerij, waar reeds verscheiden werken van hem verschenen waren, een goed middel van bestaan vond, aanvaardde hij toch deze heilige zending en vertrok nog in hetzelfde jaar naar zijne nieuwe gemeente, Aldaar zette hij met denzelfden ijver zijne studien voort, gaf eene belangrijke Responsen-verzameling 2) in het licht en vond algemeene waardeering en hoogachting. Maar spoedig werd zijn leven verbitterd, daar er tusschen hem en den rabbijn der zustergemeente een heftige strijd uitbrak naar aanleiding van het werk van den genoemden Chia Chajon. Chacham Tsewi, wien het verleden van dezen zwendelaar wel niet onbekend zal geweest zijn, stelde noch in hem noch in zijn werk 3) eenig vertrouwen. In dit vermoeden ver sterkte hem nog de verklaring van een Jeruzalemschen talmudgeleerde Mozes Chages, die zich toen te Amsterdam ophield en hem op verdachte plaatsen in Chalons geschrift opmerkzaam maakte, De opperrabbijn waarschuwde het Portugeesche gemeentebestuur voor den gevaarlijken be- 1) iriir rn57. 2) '3'S 037-1 n'i 3) N'tr1.1 124 drieger en drong er zelfs op aan, hem, als verdacht van Sabbatiaansche ketterij, nit de stad te verjagen. Maar men wilde zich door den rabbijn der zustergemeente de wet niet laten voorschrijven. Het hooghartig bestuur verlangde, dat deze de verdachte plaatsen zou aanwijzen of zich met eenige leden der Portugeesche gemeente tot eene commissie vereenigen, om een nanwkeurig onderzoek in te stellen. Chacham Tsewi was noch voor het een noch voor het ander bereid. Salomon Ayllon, die bovendien met den Hoogduitschen opperrabbijn op geen goeden voet stond, nam deze gelegenheid te baat, om zijn bestuur nog meer tegen hem op te hitsen, Dit benoemde thans uit zijne gemeenteleden eene commissie van onderzoek, zonder zich om het advies van Chacham Tsewi te bekommeren. Maar nog voordat deze commissie haar taak volbracht had, sprak Chacham Tsewi, in vereeniging met Mozes Chages, den ban nit over Chajon en diens geschrift > daar hij Israel van zijn God wilde afvallig maken en tot vreemde goden (het denkbeeld van de drieeenheid) wilde verleiden." Niemand mocht met hem omgaan, terwijl zijn vloekwaardig geschrift aan het vuur moest prijs gegeven worden. De banvloek, openlijk afgekondigd en door den druk in twee talen (Hebreeuwsch en Spaansch) algemeen verspreid, veroorzaakte een groote opschudding onder het Amsterdamsche Jodendom. Te meer nog, toen de commissie van onderzoek openlijk verklaarde, dat zij in Chajons werk niets ontdekt had in strijd met het Joodsche geloof, maar dat het slechts kabbalistische beschouwingen bevatte, zooals vele dergelijke geschriften, De verbittering tusschen de beide gemeenten nam steeds toe en leidde tot treurige straatschandalen. Van Chion verscheen een verdedigingsschrift, 1) waarin hij op schandelijke wijze uitvoer tegen den eerbiedwaardigen Chacham Tsewi. En deze onverlaat genoot de algemeene achting van den 1VIadmad der Portugeesche gemeente, die zelfs over den opperrabbijn en Mozes Chages den ban uitsprak. De verdeeldheid en vijandschap werd steeds erger zoodat eindelijk de Hoogduitsche opperrabbijn het voorbeeld van Mozes Chases volgde en Amsterdam verliet (17I4). Hij vertrok over Emden naar Polen, waar hem het rabbinaat van Lemberg aaugeboden werd. Slechts vier jaar was hij daar werkzaam, daar hij op 58-jarigen leeftijd naar hoogere gewesten opgeroepen werd (1718). Met diep leedwezen vernamen intusschen de meeste Europeesche rabbijnen, tot welke treurige !gebeurtenissen 1) ,3S TO. 225 de woelingen Van den gewetenloozen Chez/ on aanleiding gegeven hadden. Bijna alien kozen de partij van den beroemden Chatham Tsewi. Van heinde en ver kwamen dan ook bij het Portugeesche gemeentebestuur brieven, waarin met diepe verontwaardiging van den bedrieger Chalon gewag gemaakt werd, Leon Brieli de grijze rabbijn van Mantua ontmaskerde hem geheel, wees op de valsche aanbevelingen, waarmede deze sinds geruimen tijd rondreisde en hechtte zijne goedkeuring aan den ban over hem uitgesproken. Op grond van deze en andere berichten kon de Portugeesche gemeente hem niet langer in haar midden houden. Zij voorzag hem van geld en aanbevelingen aan invloedrijke Joden, met het verzoek, hem behulpzaam te zijn in zijn tocht naar het Oosten en bij het rabbinaat van Constantinopel stappen te doen tot opheffing van den ban. Zoo hervatte hij zijn zwervend leven. Eerst na veel moeite verklaarden zich eenige Turksche rabbijnen bereid, hem van den ban te ontheffen, maar onder de belofte, dat hij geen geschriften van kabbalistischen inhoud zou verspreiden of als prediker optreden (1724). Maar wat beteekende voor dien gewetenloozen zwendelaar een belofte ? Weldra begon hij weer voor het Sabbatianisme te ijveren, eerst in het Oosten en daarna in Europa. Hij was echter te veel ontmaskerd, zoodat zijne poging thans geheel mislukte. In zijne verwachtingen geheel teleurgesteld, beproefde hij nog eens zijn geluk in Noord-Afrika, waar hij waarschijnlijk stierf. Zijn zoon, die tot het Christendom overging, trad later aan het pauselijk hof als aanklager op tegen zijne vroegere geloofsgenooten, HOOFDSTUK Overzicht van het Europeesche Jodendom. 1650 —1780. Terwijl het Sabbatianisme in den boezem van het Jodendom schromeiijke verwoestingen aanrichtte, in'vele gemeenten aanleiding gaf tot twist en verdeeldheid, tot ontaarding en verwildering leidde, sekten deed geboren worden, die de Kabbala aan allerlei misbruiken dienstbaar maakten, liet bovendien de staatkundige toestand der Joden in de Europeesche landen veel te wenschen over. Behalve in Engeland en de Nederlandsche gewesten, beschouwde men hen in de overige staten nog altijd als de paria's der maatschappij, als verworpelingen en verachtelijke wezens. Het macht- 226 woord van koningen en vorsten besliste over hun lot. In de Mohammedaansche gewesten ging het hun vrij wel. De poging van den sultan Osman, om de fanatieke wetten van kalif Omar betreffende hen weer in toepassing te brengen, werd verijdeld (1654). In Egypte bekleedde zelfs de vroeger genoemde Raphael jozef Chelebi eene hooge waardigheid en was aan het Turksche hof zeer gezien. Maar in de Christelijke landen gingen de Israelieten nog altijd gebukt onder het middeleeuwsch vooroordeel en werden de nietigste voorwendsels te baat genomen, om hen op onmenschelijke wijze te vervolgen. Nog in de 17de eeuw vond in het Roomsch-Duitsche keizerriik eene Jodenvervolging plaats. De Joodsche bevolking van Weenen was tijdens de regeering van Ferdinand III aanmerkelijk toegenomen. Zij verkeerde ook in bloeienden staat, kreeg gaandeweg den groothandel weder in handen en kon wijzen op mannen van aanzien en rijkdom. Dit nu wekte in de hoogJe mate de wangunst van de Christelijke kooplieden, die, bovendien gesteund door de Jezuieten, bij de regeering aandrongen op de verdrijving der Joden. Het kostte maar weinig moeite, eenige beschuldigingen te verdichten, op grond waarvan de keizer het bevel uitvaardigde, dat zij Weenen en Beneden-Oostenrijk moesten N erlaten. Nog gelukte het hun door hartroerende gebeden 's keizers gemoed te vermurwen, zoodat het wreede besluit weder ingetrokken werd. Maar de verademing was slechts voor korten duur. Ferdinands opvolger _Leopold 1 stond geheel onder den invloed van de Jezuieten en zijne fanatieke gemalin, de Spaansche prinses Margaretha, I) die den Jodenhaat als het ware met de moedermelk ingezogen had. Toen zij nu eens van eene zware ziekte hersteld was en daarvoor Gode haar dank wilde betuigen, meende zij Been treffender blijk van erkentelijkheid te kunnen geven dan door haar land van den gehaten Joodschen stam te zuiveren. Zij drong nu bij haar echtgenoot aan op de verdrijving der Joden niet alleen uit de hoofdstad, maar uit het gansche rijk. Aan den tweestrijd, waarin de keizer thans verkeerde, maakte de ophitsende redevoering I) Op bevel van hare moeder, de weduwe van Philips IV van Spanje, waren een jaar te voren (1669) de Joden uit de provincie Oran, op de noordkust van Afrika, verdreven. Te dier tijd had ook de Joodsche bevolking van Marokko veel te lijden van Marley Arschid, die zijn broeder Ismael van den troon gestooten had. Vele vluchtelingen uit Algiers en Marokko vestigden zich in den omtrek van Savoye. 227 van den bisschop van Wiener-Neustadt, in tegenwoordigheid van het hof gehouden, weldra een einde. Bovendien verklaarde de burgerij zich bereid, het geldelijk nadeel, dat de staatskas door de verbanning der Joden zou lijden, te vergoeden. Nu werd onder trompetgeschal het keizerlijk bevel uitgevaardigd (14 Februari 167o), dat alle Joden binnen enkele maanden Weenen en Beneden-Oostenrijk moesten ontruimen. Alle pogingen, zelfs van zeer invloedrijke mannen, om den keizer tot zachtere gevoelens te stemmen, bleven vruchteloos. Op den vastgestelden tijd togen zij heen, met een donkey vooruitzicht in de naaste toekomst. Aan den keizerlijken zaakwaarnemer Markus Schlesinger en zijne familie werd, bij wijze van uitzondering, het verblijf in de hoofdstad toegestaan. Uit erkentelijkheid voor 's keizers blijk van Christelijke liefde gaf de magistraat van Weenen de voormalige Jodenwijk den naam van leopoldstaa'. De synagoge werd omvergehaald en op hare plaats verrees een kerk, waarvan de keizer den eersten steen legde. Ook de Joodsche leerschool, door een vromen en rijken man eerst ongeveer tien jaar geleden gesticht, onderging hetzelfde lot. De ballingen begaven zich meerendeels naar Moravie en Beieren. Ook over de Hongaarsche Joden sprak de keizer het verbanningsedict uit (24 April. 1671), maar trok dit nog hetzelfde jaar in. Desniettegenstaande bleef hun toestand zeer hachelijk en lieten de Jezuieten niets onbeproefd, hen voor het Christendom te winnen. Toen de keizer door den oorlog met de Turken in geldverlegenheid geraakte, gaf hij weer spoedig enkelen vermogenden Joden verlof, naar de hoofdstad van zijn rijk terug te keeren, maar verbond daaraan de uitdrukkelijke voorwaarde, dat zij zich niet tot eene gemeente mochten vormen of eene synagoge stichten. Onder de teruggekeerden maakten zich vooral Samuel Oppenheim en Samson Wertheimer 1) zeer verdienstelijk jegens hunne geloofsgenooten. Nog beklagenswaardiger werd het lot van de Joden in Oostenrilk en Hongarije onder Karel VI, den laatsten keizer uit het Habsburgsche huis. Deze beperkte hun rechten in de provincien, waar hun het verblijf toegestaan was ; verbood hun het bezit van grondgebied en ontzeide eindelijk (1738) het arme deel der Joodsche bevolking het verblijf in Silezie. Zijne dochter Maria Theresia, die hem in de regeering der Oostenrijksche erflanden opvolgde, was 1 ) Zie : Dr. D. Kaufmann, Samson Wertheimer dei Oberhoffactor und Landesrabbiner und seine Kinder Wien 1888. 2 2$ den Joden evenmin genegen. Haar afkeer berustte meerendeels op vooroordeel. Zoo kon zij niet begrijpen, hoe de Joden bij hun vasthoudendheid aan hun voorvaderlijk geloof, dat zoo geheel van het Christendom verschilde, toch trouwe en vaderlandslievende onderdanen konden wezen. Zij verdacht hen dan ook van verraad en geheime samenzwering • met de vijanden, die haar na den dood haars vaders bedreigden. Toen de oorlog geeindigd en • zij te Praag gekroond was (1743), stond zij den Joden wel het verder verblijf in alle Hongaarsche comitaten toe, maar onder de bepaling, dat ieder, zonder onderscheid van geslacht, stand of vermogen, voor dit blijk van verdraagzaamheid eene belasting van twee gulden (Toleranztax) 1) moest betalen, die drie of vier weken na iedere afkondiging zou gend worden. Dit besluit, hoe drukkend ook voor de behoeftige klasse, was nog edel en menschlievend te noemen in vergelijking met het decreet, kort daarna uitgevaardigd betreffende de Joden van Bohemen (i8 December 1744) en Mor avid (2 Januari 1745) en wel, dat dezen binnen eenige maanden beide kroonlanden moesten verlaten. Een onb e schrijfelijke angst maakte zich van de ongelukkigen meester. In hun nood zochten zij pulp bij bun broeders in het buitenland, en vooral in bet vrijheidslievende Holland. Drie Joodsche gemeenten (Amsterdam, Rotterdam en 's Gr avenhage) richtten een adres aan de vertegenwoordiging der Nederlandsche republiek, waarin zij om steun voor hun stamgenooten Baden, De Nederlandsche gezant te Weenen ontving dan ook de opdracht, bij de keizerin stappen te doen tot intrekking van haar besluit. Een dergelijken last ontving de Engelsche gevolmachtigde te Oostenrijk. Ook de hofjoden te Weenen zaten niet stil. Maria Theresia gaf eindelijk aan de beden, waarmede zij van alle kanten bestormd werd, in zoover toe, dat zij het tijdstip der verbanning voorloopig uitstelde. Om evenwel den aanwas der Joodsche bevolking tegen te gaan, bepaalde zij, dat Moravie niet meer dan 5100 en Bohemen 20,000 Joodsche familien tellen mocht. Door dit besluit moesten al spoedig uit Praagalleen i 8,000 Joden vertrekken, Voorts kreeg van ieder gezin slechts de oudste zoon het recht, een door den staat erkend huwelijk te sluiten, terwijl de echtverbintenissen der andere zonen niet als geldig erkend en de kinderen, daaruit geboren, als vreemdelingen aangemerkt werden, die in het geheel geen aanspraak op bescherming of staatszorg konden maken. Niettegenstaande deze Pharao- 1 ) Door de Joden Malka-g-eld genoemd. 229 nische decreten trachtte Maria Theresia aan den anderen kant verbetering te brengen in den maatschappelijken toestand barer Joodsche onderdanen. Ook vestigden zich in Weenen gaandeweg meer Joden, van welke enkelen aan het hof zeer gezien waren. Niet veel gunstiger dan in Oostenrijk was nog altijd het lot der Joden in Duitschland. Al waren zij ook eenigermate gevrijwaard tegen de woeste uitbarstingen van fanatisme en hebzucht, toch gingen zij nog altijd gedrukt onder den last van smadelijke uitsluitingsedicten en zware belastingen. Een zwakke lichtstraal brak eindelijk in de duisternis door onder de regeering van den grooten keurvorst Frederik Willem van Brandenburg (1640-1688), den grondlegger van de grootheid en macht der Pruisische monarchie. Hij toonde zich niet ongenegen jegens de Joden, die het gebied bewoonden, bun bij den Munsterschen vrede ten deel gevallen. Ook had hij een hofjood Elias Gomperts Kleef) in zijn dienst, die voor zijne krijgsbehoeften zorgdroeg en zelfs eens door hem net eene staatkundige zer ► ding naar Holland belast werd. ') Toen de uit Weenen verdreven Joden zich tot den Brandenburgschen gezant Neumann wendden met het verzoek, in den keurvorstelijken staat opgenornen te werden, stond de keurvorst zulks toe. Veertig of vijftig welE,restelde familien kregen verlof zich in zijn gebied te vestigen, maar onder voorwaarde, dat zij geen synagogen zouden stichten of openbare godsdienstoefening houden. Een zevental familien liet zich metterwoon in Berlin neder en legde den grondslag van de thans zoo talrijke Joodsche gemeente der Duitsche hoofdstad. Met toestemming van den keurvorst konden zich ook eenige rijke familien in _Frankfort a/O vestigen en werden twee Joodsche jongelingen tot de geneeskundige faculteit aldaar toegelaten. 2) Reeds op het einde van de i 7-de eeuw kwam 1) Waarschijnlijk is het deze Gomperis, wiens erfgenamen van het bestuur van Gelderland verlof kregen, zich in dit gewest te vestigen, en wien de pacht van de banken van leening aldaar toegewezen werd. Zie Koenen, Geschiedenis der Joden in Nederland bl. 224. 2) Jozef Athias, de eigenaar eener beroemde Joodsche boekdrukkerij te Amsterdam, droeg de bij hem verschenen Bijbelvertaling van Jozef Witzenhuizen aan den grooten keurvorst op, nit dankbaarheid voor de bescherming, door hem zijn geloofsgenooten verleend. Tusschen de jaren 1697 en 1721 verschenen in Fraukfort a/O reeds twee Talmuduitgaven. MON. Gesch. III, 16 230 onder het bestuur van zijn zoon en opvolgcr Frederik I een reglement tot stand voor de Joden van het voormalige keurvorstendom. Men denke echter niet, dat dit veel verandering bracht in hun staatkundigen toestand. Hun rechten en vrijheden bleven nog altijd zeer beperkt. Vele bepalingen en besluiten van voorheen behielden hun geldigheid. In menig opzicht heerschte nog het oude vooroordeel. Zelfs koning Frederik Willem I (1713-174o), wiens bestuur zich over het algemeen kenmerkt door een geest van verdraagzaamheid en onpartijdigheid, en die ook enkele verdienstelijke Joden door eerbewijzingen onderscheidde, bracht daarin geene verandering. Zoo handhaafde hij nog het bestaand gebruik, dat de Joden bij het uithuwen hunner kinderen voor 30o daalders porselein uit de koninklijke fabriek moesten koopen. Zij waren verplicht, de wilde zwijnen, door hem op de jacht geschoten of gevangen, voor een bepaalden prijs over te nemen. Frederik de Groote regelde opnieuw in een A algemeen Joden-privilege" den rechtstoestand zijner Joodsche oiiderdanen (175o). In Zwitserland werden in de 17 de eeuw bijna geen Israelieten aangetroffen. De weinigen, over de verschillende kantons verspreid, moesten deze nog in 1662 verlaten. In enkele plaatsen van het graafschap Baden bleef hun het verblijf toegestaan, alhoewel men ook daar op hunne verbanning aandrong. Sinds de verdrijving der Joden uit Frankrijk hadden zich in het midden der I6de eeuw weder enkele familien in Metz gevestigd, die er den grondslag legden van eene gemeente, aan wier hoofd reeds in het begin der volgende eeuw een rabbijn stond. Lod ewijk XIV was hun niet ongenegen en verleende hun zelfs enkele privilegien. De gilden van Metz gaven daarover hun ontevredenheid te kennen. Om de volkswoede tegen de Joden te wekken, maakte men ook daar gebruik van het gewone, vaak doeltreffende verzinsel van ritueelen kindermoord (167o). Zekere Raphael Levie werd beschuldigd, een Christenknaapie gedood te hebben, en onderging op de verklaring van valsche getuigen de doodstraf. Toen koning Lodewijk dit ter oore kwam, gelastte hij, dat men voortaan aanklachten tegen de Joden bij zijn staatscollege moest indienen. — In Spanje en Portugal vervolgde men nog altijd de marrano's met grdote bloeddorstigheid. Vooral in laatstgenoemd land rustte op hen de verdenking van geheime verstandhouding met buitenlandsche Joden. Niettegenstaande velen hunner onder den geestelijken stand, in nonnen- en monnikenkloosters aangetroffen werden, hield men zich toch vast overtuigd, dat zij wars waren van het Christendom en gevaarlijk voor de kerk. Joao IV, de eerste koning uit 231 het huis Brakanza trachtte wel aan hun deerniswaardig n, maar stiet op heftigen tegenstand. lot een einde te make Eindelijk vond hij steun bij de Jezuieten, die uit verbittering, dat een hunner orde door de inquisitie ter dood veroordeeld was, bij den paus stappen deed, om de bevoegdheid van deze kerkelijke rechtbank te beperken. Clemens X gelastte inderdaad, de marrano's niet meer te vervolgen (1674), maar de inquisitie bekommerde zich niet om 's pausen bevel. Evenmin waren hun Spaansche ambtgenooten daartoe genegen. Daar zij nu een dergelijk bevel van het pauselijk hof verwachtten, wilden zij den heiligen vader er reeds vooraf op wijzen, dat hij van hen geen gehoorzaamheid te wachten had. Te dien einde lieten zij in Spanje's hoofdstad het huwelijksfeest van den Spaanschen koning Karel 11 met eene Fransche prinses plechtig opluisteren door een auto-da-fe, waarbij niet minder dan 118 personen, onder welke 7o marrano's, op den brandstapel omkwamen (168o). De koning zelf stak den eersten houtmijt aan en gaf daardoor een blijk van echt Spaansch fanatisme. Niettegenstaande de voortdurende rampen, waaraan de Joden nog in de 17de en i8de eeuw in verreweg de meeste Christelijke landen bloot stonden, vond het veld der Joodsche en vooral der talmudische wetenschap nog steeds bearbeiders. In vorige hoofdstukken hebben wij reeds een tal mannen uit dien tijd vermeld, die zich op talmudisch gebied naam verworven hebben. Thans zullen wij nog met enkelen van hen kennis maken. In het Oosten onderscheidden zich Chizkia de Silva (laatste helft der 17de eeuw), Jakob (gest. 1674) en zijn zoon Mozes Chages (gest. i 7 44). De eerste, rabbijn van de Sefardische gemeente te eruzalem, schreef novellen van de drie eerste deelen van Schulchan-aruch. 1) De laatste, eveneens uit feruzalem atkomstig, had geen vaste woonplaats. Na zijn vertrek uit Amsterdam (zie bl. 2 2 4) ging hij mar Altona, vanwaar hij, na een langdurig verblijf, in hoogen ouderdom naar het heilige land terugkeerde. Verscheiden geschriften van hem zagen het licht, die getuigen van zijne groote bedrevenheid in Talmud en Casuistiek. Ook verscheen te dier tijd van fun' a Rozanes (gest. 1727) een uitvoerige commentaar van Maimuni' s codex. 2) Aan het hoofd van de Duitsche en Hongaarsche gemeenten stonden meestal Poolsche rabbijnen, die in hunne Jeschiboth de pilpulistische leermethode van den Talmud invoerden. Tot hare vertegenwoordigers behooren Naftali Kohen, • • • tr-irt TT 2 •: ) 117725 roz,m. Aim Gesch. III, 16* 2 32 Abraham Broda, Meir Schiff e. a. Een van de begaafdste rabbijnen uit dien kring was fair Chaim Bachrach (1628— 171 1) van Worms.9 Deze toonde ook veel zin voor de wiskunde en was -- eene zeldzaamheid in die dagen -een voorstander van de Hebreeuwsche taalstudie. Ook de Joodsche geschiedenis en bibliographic vonden enkele beoefenaars. David Conforte (geb. te Salonichi 1619) leverde een kort overzicht van de geschiedenis der Joodsche geleerden, 2) waartoe hij dikwijls uit zeldzame bronnen geput heeft. De Poolsche rabbijn jechiel Heilprinn uit Minsk (gest. 1 73o) bewerkte een Joodsche kroniek 3) van de schepping der wereld tot op zijn tijd, die zich vooral, wat het talmudisch tijdvak betreft, door groote volledigheid kenmerkt. Jonger dan de beide laatsten was Chaim David Azulai (geb. te pruzalem 1726 gest. in Livorno 1807), een bekend talmudist en kabbalist. Onder zijne vele geschriften is vooral beroc2md zijn bibliographisch werk, 4) dat een zoo volledig mogelijk overzicht bevat van de letterkundige nalatenschap der Joodsche geleerden, van de gaonen of tot op zijn tijd. 5) Ook waar de Joden nog voortdurend te lijden hadden, nu eens van de kerkelijke hierarchie dan weder van binnenlandsche onlusten of epidemische ziekten, bracht in de 17 de en 18de eeuw mannen voort, wier geschriften Diet gansch van belang ontbloot zijn. In Venetie leefden enkele beroemde nakomelingen van de oude en wijdvertakte familie Aboab. Immanuel Aboab (geb. in Oporto) schreef in het Spaansch over de verhevenheid van het traditioneele Jodendom (Nomologia 16 25). Samuel Aboab (gest. 1694), rabbijn van V enetie en tegenstander van Sabbatai Tsezeii, liet eene teschuboth-verzameling - 6) achter. Zijn zoon 1) Zijne rylV-verzameling 11 ∎ 1 rilri is van algemeene bekendheid. 2)nini7r; •. 3) nini7r, n10. 4) Vt7I -orl otz. ) Algemeene beroemdheid verwierf zich ook David Oppenheimer uit Worms, rabbijn van Nikolsburg (1 690) en Praag (r 704-1736), door zijne rijke Joodsche bibliotheek. Deze had hij deels geerfd van zijn oom, den rijken hofjood Samuel Oppenheim, deels zelf uitgebreid door groote aankoopen. Zij telde 7000 gedrukte werken en 1 000 handschriften. Na verscheidene lotgevallen kwam deze boekerij, waarvan eenige uitvoerige catalogen bewerkt zijn, in het bezit van de Oxfordsche bibliotheek. 5 ) L7N1U1fr. nn":r. 5 233 en opvolger Jakob hield zich met de Joodsche kunde onledig, In Venetie leefde te dien tijd Azarja Fig o, schrijver van een bundel predikatien, ') die door hun gemoedelijken toon en geleidelijken gedachtengang algemeene waardeering gevonden hebben. Te Ferrara wijdde zich Izak Lampronti (1679 — 756) aan de bewerking van een zeer uitvoerige encyclopedie van den Talmud. 2) Groote verwachtingen koesterde men van den veelbegaafden Italiaanschen jongeling Mozes Chaim Luzatto (17 07-1747)., Geboren uit eene aanzienlijke Portugeesche familie te Padua genoot hij eene beschaafde opvoeding en eene Joodsch-wetenschappelijke vorming. Reeds op jeugdigen leeftijd gaf hij blijken van veel dichterlijke begaafdheid en beheerschte bovendien ale Hebreeuwsche taal met groote gemakkelijkheid en vaardigheid. Nauwelijks 17 jaar oud schreef hij eene verhandeling over den Hebreeuwschen stip en dichtkunst 3) en dichtte nog voor zijn twintigste jaar 15o psalmen in den stijl der Bijbelsche poezie, die als meesterstukken van klassieke schoonheid Belden. Door zijne Nurige phantasie gevoelde hij zich al spoedig zoo aangetrokken tot het geheimzinnig kabbalistisch werk Zohar, dat hij reeds op 23-jarigen leeftijd een dergelijk mystisch geschrift nabootste. 4) Sinds dien tijd hield hij zich voor een hooger wezen en verbeeldde zich Goddelijke visioenen te aanschouwen en Hemelsche openbaringen te vernemen. Een zijner leerlingen en tevens zijn hartstochtelijke vereerder, Jekut/iiel uit Wilna, was onuitputtelijk in lof . over Luzatto, dien hij roemde als een buitengewoon kabbalist en wonderdoener. Het rabbinaat van Venetie zocht Luzatto door gemoedelijke raadgevingen te bewegen, den voor hem zoo gevaarlijken weg te verlaten. Toen zachtheid niet baatte, traden de Italiaansche rabbijnen, op aansporing vooral van A den Tsionswachter" Mozes Chages, die voor het gevaar van eene tweede Sabbatiaansche beweging vreesde, met meer kracht tegen hem op. Luzatto beloofde plechtig zijne mystische bespiegelingen te laten varen (173o). Maar dit was hem onmogelijk geworden. Reeds kort daarna schreef hij eene polemiek tegen Leon Modena's anti-kabbalistisch geschrift, waaruit duidelijk zijne hooge waardeering van deKabbala en de erkenning van hare hooge beteekenis blijkt. Het rabbinaat van Venetie. hierover zeer verontwaardigd, sprak den ban over Luzatto uit en veroordeelde zijne kab- 1 ) M'I'Vt7 4) N3,311 2 ) pnr 3 )= 710 *00• 234 banstische geschriften ten vure. Door armoede en gebrek, eenzaamheid en verlatenheid genoopt, zijn vaderland vaarwel te zeggen (1734), richtte hij zijne schreden naar Amsterdam, met het voornemen, daar zijne mystische studien voort te zetten, Op zijne reis kwam hij te Frankfort (tali, waar hem de rabbijn zoover bracht, dat hij zich door een eed verbond, de Kabbala niet meer te beoefenen, noch daarin iemand te onderrichten. Intusschen ondervond hij van de Portugeesche gemeente te Amsterdam ook blijken van welwillendheid. Daar hij zich en zijn gezin, dat hij na korten tijd liet overkomen, niet gaarne van liefdegiften wilde onderhouden, maar zelf in zijne behoeften wenschte te voorzien, legde hij zich toe op het leeren slijpen van glazen en edelsteenen. Maar nauwelijks tot de nuchterheid des levens teruggekeerd, bekroop hem weder een onwederstaanbaar verlangen naar de beoefening van de Kabbala. In dien tijd verrijkte Luzatto de nieuw-Hebreeuwsche poezie weder door een schoon allegorisch drama de lof der braven (1743), vervaardigd ter gelegenheid van het huwelijk van zijn voormaligen leerling Jakob de Chawes, wiens ouders hem bij zijne komst te Amsterdam veel gastvrijheid bewezen hadden. Daar hij evenwel inzag, dat Europa geen geschikte bodem was voor zijne kabbalistische dweperijen, begaf hij zich naar Palestina, waar hij na een verblijf van ongeveer drie jaar door de pest uit het leven weggerukt werd. Zelfs zijne tegenstanders roemden hem als een man van veelomvattende kennis en een edel karakter, zoodat hij, onder andere omstandigheden, een sieraad voor het Jodendom had kunnen worden. HOOFDSTUK XLVIII. Jonathan Eybenschuetz en Jakob Emden. Niet lang na den dood van Luzatto werd het Europeesche Jodendom in nog veel heviger mate in beweging gebracht door den onzaligen strijd tusschen twee mannen, die onder de Joodsche geleerden van de 18de eeuw eene eereplaats innamen. Het was een strijd, waarvan de naaste aanleiding moet gezocht worden in het Sabbatianisme en diens treurige gevolgen. De verdenking zelfs van Sabbatiaansche dweperij was in de dagen, waar deze voor het Jodendom 1 ) ritlnri miirj! t ?. 235 zoo schadelijk werkte, reeds voldoende, een man te verketteren, wiens roem als mensch en geleerde zich alom verbreid had, en vele jaren zijn leven te verbitteren. Deze man heette R. Jonathan Eybenschuetz. Geboren (1690) in Krakau (v, a. in Pinczow, in het tegenwoordige Russische gotivernement Radom) kwam hij reeds op jeugdigen leeftijd in Eybenschuetz (in Moravie), waar zijn vader R. Nathan tot rabbijn benoemd werd. In dit plaatsje, waaraan hij zijn familienaam ontleende, ontving hij het eerste onderricht in den Talmud van zijn vader, die hem echter spoedig door den dood ontviel. Zijne moeder wilde, alhoewel zij in behoeftige omstandigheden achterbleef, haar veelbelovenden zoon niet aan een ander, die haar daarom verzocht had, ter opvoeding afstaan, maar hield hem zelve onder haar wakend oog. Toen hem echter ook deze edele vrouw door den dood ontrukt werd, kwam de ouderlooze wees onder leiding van R. Meir Eisenstadt te Prost-nitz. Alhoewel nog zeer jong, kreeg hij zulk een naam als talmudist, dat hij, pas achttien jaar oud, tot rabbijn van een klein plaatsje in Bohernen benoemd werd, Maar toen de leergierige man (hij was intusschen in het huwelijk getreden met eene dochter van Simon Spira landrabbijn van Moravie) zijn onleschbaren dorst naar wetenschap aldaar in het geheel niet kon bevredigen, vertrok hij (1714) naar Praag, te dies tijd het middelpunt der Joodsche geleerdheid, In deze oude en beroemde kehilla vond hij ruime gelegenheid, zich te laven aan de bron van Joodsche kennis, en verdiepte hij zich in de talmudische literatuur met eene bewonderenswaardige scherpzinnigheid. Bovendien maakte hij zich ook eenigermate met de profane wetenschappen (geschiedenis, aardrijks- en natuurkunde) vertrouwd en wilde ook niet geheel onbekend blijven met de Kabbala, die toen algemeen beoefend werd. Aan deze veelzijdige kennis paarde R. Jonathan veel redenaarstalent, zoodat de. Praagsche gemeente hem tot haar prediker benoemde (1714). Zijne boeiende voordrachten vonden algemeenen bijval en deden hem in de liefde en genegenheid van het yolk stijgen. Maar hij zelf was met dezen werkkring alleen, hoe nuttig en verheven ook, niet tevreden. Zijn arbeidsveld zocht hij liever in de talmudische Halacha dan in de Aggada. Hij stichtte eene Jeschiba, waar hij dagelijks aan een tal van mannen en jongelingen onderricht gaf in de hoogere kennis des Jodendoms. Allen, die R. Jonathans onderricht volgden, koesterden voor hem een onbegrensden eerbied niet alleen wegens zijne groote geleerdheid, maar ook om zijn beminnelijk karakter. Zoo arbeidde hij tot wezenlijk heil der Praagsche gemeente, verbreidde Joodsche kennis onder 236 jongen en ouden, vormde vele jongelingen tot bekwarne talmudisten, totdat hem juist met het uitbreken van den Oostenrijkschen successie-oorlog door de gemeente van Metz de rabbinale zetel aangeboden werd. Zijn vertrek uit Praag geschiedde met grooten spoed (1741). Wat daarvan de oorzaak was, is nog altijd niet geheel opgehelderd, evenmin als van het keizerlijk besluit, volgens hetwelk hem de terugkeer naar de Oostenrijksche erflanden voor altoos ontzegd werd. Niet minder verdienstelijk dan in Praag maakte zich Eybenschuetz in zijn nieuwen werkkring. Hij ontzag geene moeite en achtte geene opofferingen te zwaar, om godsdienstkennis te verbreiden. Zoo vervaardigde hij een uittreksel van Schulchan-aruch in het Joodsch-Duitsch ten dienste van hen, die niet in staat warm, dit wetboek in zijn oorspronkelijke taal te lezen en te beoefenen. Hij daalde derhalve of tot het yolk, welks leider en leeraar hij in den volstrekten zin van het woord werd. Men stelde dan ook zijn zegenrijke werkzaamheid op hoogen prijs. Toen hem het rabbinaat van Furth, een zeer oude en beroemde gemeente, aangeboden werd (1746), stond men hem niet toe, dit te aanvaarden, daar de termijn, waartoe hij zich voor het rabbinaat van illetz verbonden had, nog niet vcrstreken was. Wel een bewijs van de liefde en gehechtheid, waarmede men aan den geestelijken herder verknocht was. Eenige jaren later kwam door den dood van Jechezkel Katzenellebogen de rabbinale zetel van de drie gemeenten Altona, Hamburg- en Wandsbeck open. Tot opvolger koos men den wijd en zijd beroemden R. Jonathan, die zich deze benoeming liet welgevallen. Hij ontrukte zich aan de armen van zijne vele vrienden en vereerders en aanvaardde onder de schoonste verwachtingen het heilig ambt, hem door de drie vereenigde gemeenten opgedragen (175o). Met een blijde hoop riep hij in zijne installatie-rede het psalmistenwoord uit : z deze zij mijne rustplaats voortdurend ; hier wil ik blijven, want ik begeer het," Maar het was helaas geheel anders over hem beschikt. In stede van rust zou weldra een strijd losbarsten, die zijn leven zou verbitteren, het tot een waar martelaarschap maken. Toen R. Jonathan den rabbinalen zetel van A. H. W. aanvaardde, woonde aldaar R. Jakob Israel; 1) de zoon van den voormaligen A msterdamschen opperrabbijn Chacham Tsewi. Hij is meer bekend onder den naam Jakob Emden (1698-1776), dien hij het liefst voerde. Evenals zijn vader, 237 bezat hij uitgebreide talmudische kundigheden en stelde bovendien veel belang in de Hebreeuwsche grammatica. Op twintigjarigen leeftijd verliet hij de ouderlijke woning, trad met eene dochter van den rabbijn van Brod (in Hones arije) in het huwelijk en zette ten huize van zijn schQonvader zijne studie ongestoord voort. Maar de treurige staatkundige toestand der Joden aldaar bewoog hem, dit land te verlaten. Na een kortstondig verblijf in Amsterdam, dat hij ook reeds vroeger schijnt bezocht te hebben, vertrok hij naar Emden. Men bood hem den aldaar opengevallen rabbinalen zetel aan. Na lang aarzelen aanvaardde hij de rabbinale waardigheid, maar legde haar reeds na eenige jaren neer (1733), daar hij voor dit ambt weinig neiging gevoelde en hem bovendien het klimaat voor zich en zijn gezin ongezond toescheen. Hij vestigde zich thans in zijne geboortestad Altona, waar hij met toestemming der regeering eene drukkerij opzette. Zoowel wegens zijne edele afstamming alsook om zijne geleerdheid genoot hij algemeene achting, zoodat hem dan ook het gemeentebestuur, uit hoofde zijner zwakke gezondheid, toestond, in zijn huis vaste godsdienstoefening te houden, iets, dat met de gemeenteverordening in strijd was. Maar veel genegenheid en oprechte vriendschap droeg men over het algemeen Emden niet toe. Hij bezat ook volstrekt niet de gave, menschen aan zich te verbinden, maar stiet hen veeleer door zijn onvriendelijken en barschen aard van zich Hij vermeed zooveel mogelijk elk gezellig verkeer. Met des te meer liefde wijdde hij zich aan de Joodsche wetenschap. Van zijne drukkerij verscheen dan ook achtereenvolgens een tal geschriften ; deels oudere werken, maar verrijkt met Emdens kritische aanteekeningen, deels oorspronkelijke. Onder deze neemt eene gewichtige plaats in eene orde der gebeden met de ritueele voorschriften, gesplitst in vier afdeelingen. Toen nu het rabbinaat in zijne geboorteplaats open kwam, koesterde Emden de stille hoop, dat hem dit zou aangeboden worden. Aihoewel hij waarschijnlijk voor deze eer bedankt had, lag er hem toch veel aan gelegen. Van eerzucht en naijver is hij zeker niet geheel vrij te pleiten. Bovendien had de rabbinale zetel der drie gemeenten eene Europeesche vermaardheid en was steeds door mannen van naam bezet geweest. Hij vond ook wel eenige voorstanders, maar deze bleven in de minderheid. De keuze viel, zooals wij reeds zagen, op R. Jonathan uit Metz. ') 17N rrs 238 Aanvankelijk legde Emden zekere welwillendheid aan den dag voor Eybenschuetz, die hem reeds bij zijn eerste optreden met veel onderscheiding behandeld had. Maar toch was dit een gedwongen vriendschap, wier duur dan ook niet lang was. Toen Jonathan zijne nieuwe betrekking aanvaardde, heerschte in zijne gemeenten eene vreeselijke ziekte, die vooral onder de kraamvrouwen vele slachtoffels eischte. De rabbijn kreeg van menige angstige vrouw het verzoek, haar eene amulet (kamea) uit te reiken, in de hoop, daardoor voor elk ongeluk beveiligd te blijven. R. Jonathan weigerde dit niet en paste zijne kabbalistische kennis toe bij het vervaardigen van deze kameoth. Toen nu een Bier kameoth Emden in handen kwam, meende deze daarin Sabbatiaansche ketterij. te ontdekken. Hij maakte dit wel niet algemeen ruchtbaar, maar deelde het zijn enkelen vrienden mede en schaarde zich, toen dezen den nieuwen rabbijn voor een aanhanger van het verwenschte Sabbatianisme verklaarden, aan hunne zijde. Zijne verklaring berustte, zooals hij plechtig verzekerde, niet op haat of vooroordeel, maar op een nauwkeurig onderzoek. Jonathan wilde de goede verstandhouding, waarin hij tot nu toe met Emden geweest was, liefst behouden en dezen van zijne verkeerde uitlegging der amulet overtuigen. Maar Emden, een verklaard tegenstander van de kabbalistische mystiek, van aard zeer oploopend en vurig en bovendien van den beginne of in Jonathan een geheimen tegenstander vermoedend, wilde van geene toenadering weten. Hij bleef zelfs in het bijzijn van het gemeentebestuur, dat aan de verdeeldheid een einde wilde maken, bij zijne beschuldiging volharden. Dientengevolge heerschte in de gemeente groote opschudding. Emden zocht thans naar bondgenooten in den strijd, dien hij tegen Jonathan wilde gaan ondernemen. Hij vond deze in Jakob fosua rabbijn van .Frankfort alM en Jonathans voorganger in Metz, den Amsterdamschen opperrabbijn R. Arje Leib (deze was gehuwd met eene dochter van Chacham Tsewi en dns Emd ens zwager) en Samuel Heilman, den opperrabbijn van Metz. Het spreekt intusschen van zelf, dat ieder onbevooroordeelde aan de verklaring van Emdens zwager, hoe achtenswaardig en geleerd deze ook was, weinig waarde hechtte. Als familielid kon diens uitspraak niet onpartijdig wezen. Ook de beide anderen waren R. Jonathan volstrekt niet genegen, wellicht uit spijt, dat hij in de gemeente van Metz meer vriendschap en vereering dan zij verworven had. Samuel _Heilman zond een amulet, door Schrijver van de talmudische novellen yrilm , 239 Jonathan vroeger in Metz uitgegeven, tot onderzoek aan Samuel Essinger rabbijn van Munster, die als een beroemd kabbalist bekend stond. Hij koest(rde de hoop, dat ook deze op het strookje perkament iets van verdachten inhoud zou ontdekken. Het antwoord van Essinger is onbekend gebleven, wel een bewijs, dat dit niet ten • ongunste van Jonathan uitviel. Intusschen nam de verdeeldheid in de drie gemeenten met den dag toe. De verbittering werd steeds heviger, zoodat het zelfs in de synagoge tot handtastelijkheden kwarn, Emden, door het gemeentebestuur in den ban gedaan, waagde het niet langer in Altona le blijven. Hij verliet in het geheim de stad en begaf zich naar Amsterdam tot zijn zwager R. Arje Leib. Aldaar verscheen van hem een geschrift over het Sabbatianisme, 1) waarin tevens gesmaald werd op geleerden uit Bohenten en Aforavie, die hij als aanhangers dezer gevaarlijke sekte hrandmerkte. Het waren meestal mannen van beproefde vroomheid en edele gezindheid, maar toevallig vrienden of leerlingen van R. Jonathan, die natuurlijk evenmin verschoond bleef. R. Jonathan verdroeg deze beleediging met gelatenheid. Hij sloeg volstrekt geen bitteren toon aan tegen zijn tegenstanders, maar beweerde, dat zij in de Kabbala geheel onwetend waren en dus niet bevoegd, een oordeel uit te spreken over de door hem uitgereikte Kameoth. Dat daarin echter niet het minst voorkwam van Sabbatiaansche ketterij, werd door hem onder eede betuigd. Om dit te bevestigen, zond hij de amuletten tot onderzoek aan genoemden Samuel Essinger en Elias Olajnow, een vriend van den Amsterdamschen opperrabbijn. Beiden, alhoewel met Emden bevriend, verklaarden eenparig, dat zij daarin niets verdachts konden ontdekken. Tevens verscheen toen een vlugschrift 2) van R. Jonathan, waarin hij een beroep deed op zijn smetteloos verleden en zijne vrienden en leerlingen aanspoorde, hem in zijn gekrenkte eer te herstellen. Uit alle oorden van Europa kwamen brieven, vol lof en waardeering voor den grooten leeraar. Ook Chaim, rabbijn van Lublin, trad als een warm verdediger van Jonathan op. Hij slingerde, in vereeniging met het college van rabbijnen en zijn gemeentebestuur, den ban tegen alien, die zich verstoutten, 2, het opperhoofd Israels" door valsche aanklachten te kwetsen. Zoo bleek R. jonathans onschuld al meer en meer op overtuigende wijze. Zijne tegenstanders sloegen thans een anderen weg in, om hem uit zijn rabbinaat te verwijderen. Zij wendden zich tot den senaat van Hamburg 1 ) nittrri ;rim. 2) rwp 2 40 met een aanklacht, dat hij zich door het uitreiken van amuletten aan hekserij schuldig maakte, en dat de arme leerlingen, die zich van heinde en ver om hem verzamelden, der gemeente maar tot last waren. Het stedelijk bestuur, niet onbekend met de eigenlijke bedoeling van deze aanklacht, wilde zich met dit krakeel in het geheel niet inlaten. In hun verwachting teleurgesteld, dienden zij bij Frederik V koning van Denemarken eene nieuwe acte van beschuldiging in, waarin in de eerste plaats gewezen werd op onwettige handelingen, die bij de benoeming van R. Jonathan tot opperrabbijn hadden plaats gevonden, zoodat deze niet als geldig kon beschouwd worden. Voorts klaagden zij hem aan van majesteitschennis, daar hij zich titels liet geven, waarop alleen de koning kon aanspraak maken, en eindelijk dat hij zich met het Goddelijk Wezen gelijk stelde, daar hij zijn .leerlingen inprentte, dat de eerbied voor den leeraar dezelfde moet wezen als die voor God. Tot zulke bespottelijke en ongerijmde aanklachten namen de tegenstanders in hun machteloosheid hun toevlucht. Ook Emden zat tijdens zijn verblijf te Amsterdam niet stil. Hij richtte een schrijven aan de synode der vier landen, waarin jonathans voorstanders de ergste misdaden ten laste gelegd werden. De synode te Constantinow sloeg op dit parnflet volstrekt geen acht. In eene afzonderlijke synode van litthauen (23 November 1751) verklaarde men zich voor Jonathan. De voornaamste rabbinaten lieten zich in dienzelf len zin uit. De jonge, maar toch reeds beroemde jechezkel Landau, toen nog rabbijn te javo/ (in Podolie), trachtte door een gemoedelijken zendbrief aan dien treurigen strijd een einde te maken. Hij nam zoowel Emden als Eybenschuetz in bescherming en wees er vooral op, dat door de voortduring van dien strijd het Sabbatianisme weder nieuw voedsel kreeg, iets, wat van beide kanten zeker niet gewenscht werd. Intusschen kwam de aanklacht tegen Jonathan bij de Deensche regeering in behandeling, Zij verlangde van den opperrabbijn, dat hij haar van een der amuletten eene duidelijke schriftelijke vertaling en verklaring in het Hoogduitsch zou doen toekomen, ten einde over den aard en inhoud dezer geheimzinnige formulieren te kunnen oordeelen. Daar hem dit te moeielijk viel, verklaarden zich twee Christen-geleerden bereici, zijn taak over te nemen. Zij traden tevens als zijne verdedigers op in hunne brochuren, waarin zij aantoonden, dat er volstrekt geen grond was voor de beschuldiging, dat Jonathan zich met hekserijen ophield. Om nu ook te onderzoeken, in hoever het eerste punt der aanklacht gegrond was, zouden op bevel der regeering alle stemgerechtigde gemeenteleden op nieuw overgaan tot de keuze van een opperrabbijn. Eene overgroote meerderheid verklaarde zich voor Jonathan, die nu door den vorst vrijgesproken en in zijn eer hersteld werd. R. Jonathan wilde, alhoewel hij reeds voldoende gerechtvaardigd was, voor een college van rabbijnsche autoriteiten eene verklaring van zijne kameoth geven. Maar de drie bondgenooten van Emden. verklaarden, wellicht uit vrees voor een nieuwe nederlaag, dat slechts zij in staat waren, daarover te beslissen. Zoo duurde de strijd steeds voort, totdat de dood van Arje Leib en zijn verwant Jakob fosua daaraan een einde maakte. Emden verspreidde no wel een reeks pamfletten, maar dit hartstochtelijk geschriif maakte weinig of geen indruk. Bovendien maakte R. Jonathan een bundel brieven ') openbaar van geleerde mannen, die zich alien met den meesten eerbied over den rabbijn uitlieten en met ernst wezen op het laakbare van den strijd. 2) Met den dood van R. Jonathan, die op 74 jarigen ouderdom overleed (1764), verloor Israel een van zijne beroemdste mannen uit de I8de eeuw. 3) De geheimzinnige Kabbala, de eerste aanleiding tot den fellen strijd tusschen Emden en .Eybenschuetz, vond in Polen nog altijd een vruchtbaren bodem. In dit land kreeg zij, gekleurd met een Sabbatiaansche tint, in sommige kringen eene groote heerschappij. Reeds vroeger maakten wij melding van den aanhang, (lien zich JUda Chasid verwierf en wiens volgelingen den naam van Chasidim aannamen. Deze sekte breidde zich aanmerkelijk uit, Coen aan Naar hoofd zekere Israel (omstr. 1698-1759) kwam, die zich voor een wonderdoener uitgaf en door zijne aanhangers 1)rn-uy px n-rni. -IT waartegen weder van Emden verscheen - • 2) Volgens eene volksoverlevering moet de koning van Denetnarken Eybenschuetz, tot bewijs van volkomen vrijspraak, tot den adelstand verheven hebben. Maar de rabbijn zou den adelbrief in het vuur geworpen hebben, onder den uitroep : »zoo veracht ik de aardsche grootheid !" 3) Under de vele werken van Eybenschuetz nemen een belangrijke plaats in zijne verklaringen op enkele deelen van Rambams codex, voorts op den rituaal-codex Jore-dea ('1-6Z1 TM) en choschen-mischpat (vnirn vnix) en ein• • delijk een bundel homilien (Inv tnrix). 242 Israel bawl-schema ') genoernd werd. In plaats van rabbijn nam hij den titel aan van isaddik (de deugdzame), welken titel voortaan het opperhoofd dezer sekte voerde, Zijne vereerders beschouwden hem als den plaatsvervanger Gods op aarde, die dan ook vaak Hemelsche openbaringen ontving. Het blinde geloof in en de stipte gehoorzaamheid aan alles, wat de tsaddik verkondigde, hoe ongerijmd en vreemdsoortig deze openbaringen ook mochten luiden, beschouwden zij als hun eerste en voornaamste plicht. Na den dood van Israel volgde hem zijn zoon Dob- Beer op, die door zijne zonderlinge wonderverhalen zijne geloovige schare nog meer wist te begoochelen en daardoor nog meer aanhangers vond. Alhoewel deze Chasidim zich weer in verscheidene sekten verdeelden, bleef toch bij alien de herinnering aan Israel Bescht heilig, omtrent wien in de chasideische geschriften allerlei wonderen medegedeeld worden, Zoo hielden zij zich overtuigd, dat deze niet gestorven, maar ten h€mel gevaren was, waar hij met de engelen in zeer vriendschappelijk verkeer leefde, Zijn voorspraak vermocht dus veel bij den Goddelijken Wereldrechter. Ook aan de kleeren en het huisraad, door hem achtergelaten, maar in bet bijzonder aan zijn graf, schreef men eene wonderkracht toe. Dit diende als een uitstekend behoedmiddel tegen ongelukken en bezat de kracht, allerlei zonden te verzoenen, De chasidim volgden in hun liturgie veel van de Sefardim, maar namen daarin ook verscheidene liederen en psalmen op van kabbalistischen inhoud. Bij het gebed bleef hun lichaam in voortdurende beweging en maakten zij veel geraas en misbaar, wat moest dienen tot opwekking van aandacht. Terwijl de chasidim naast de Kabbala ook den Talmud als den grondslag van het Jodendom beschouwden, werd deze laatste openlijk bespot door den stichter eener andere sekte, die intusschen gaandeweg met het Jodendom geheel gebroken en daarin ook bijna geen sporen achtergelaten heeft. Deze heette fazkiew, maar gaf zich later den naam van Jakob Frank, en was afkomstig uit Galicie. Volleerd in sluwheid en bedrog, gaf hij zich in Turkije, waarheen hij zich als brandewijnstoker begeven had, uit voor leeraar in de Kabbala (175o). Hij verkondigde de leer der zielsverhuizing en rnaakte zijne geloovigen diets, dat de ziel van den Messias, die reeds in vele profeten en natuurlijk ook in Tsabbatai Tsewi gehuisvest geweest was, thans in hem was gevaren. Bij zijne terugkomst in zijn vaderland nam de schaar zijner volgelingen, die zich Fran1) tz"tryz 1miIr. 2 43 kisten noemden, toe. Hun wetboek was de Zohar, waarvan Frank waarschijnlijk even weinig verstond als van den Talmud, waarmede hij den spot dreef. Evenals bij de vroegere Sabbatianen, liet ook bij de Frankisten de zedelijkheid en kuischheid veel te wenschen over. Niet alleen de Poolsche rabbijnen spraken over Frank den ban uit, maar ook de burgerlijke overheid van Podolie duldde het losbandig leven zijner volgelingen niet langer. Eindelijk werd hij, door Joden en Christenen mistrouwd en veroordeeld, gevangen genomen. Zijn aanhangers redden zich uit hun verlegenheid door volmondig te bekennen, dat zij het Christelijke leerstuk der drieeenheid voor waarheid hielden. Zij traden zelfs als aanklagers op tegen het Jodendom en den Talmud, ten gevolge waarvan op bevel van den aartsbisschop van Lemberg duizende talmudexemplaren verbrand werden. Intusschen trachtte Frank, nadat hij uit de gevangenis verlost was, zijn vloekwaardig werk voort te zetten (1774). Te dien einde reisde hij, met veel praal en luister en door een talrijk gevolg omgeven, I) door Hong arije en Oostenrijk. Maar zijne pogingen leden thans schipbreuk. Op zijne zwerftochten stierf hij als aanhanger van het Christendom, dat evenwel volstrekt geen reden had, trotsch te wezen op de aanwinst van dit karakterloos schepsel. Zoo was het Sabbatianisme voor het Jodendom de oorzaak van strijd en verdeeldheid, van verraad en afvalligheid de bron van bitter en vloekaanbrengend water, ; HOOFDSTUK XLIX. De Joden in Nederland. 1675-1790. Nog voor het einde van de I7d e eeuw vormde zich in ons vaderland naast de beide Joodsche gemeenten te Amsterdam en Rotterdam eene derde te 's Gravenhage. Aldaar moeten zich reeds in het begin dier eeuw enkele Joden metterwoon gevestigd hebben. Hun aantal nam omstreeks 176o aanmerkelijk toe door de komst van voorname familien, zoowel Hoogduitsche als Portugeesche, die aanvankelijk gezamenlijke godsdienstoefeningen hielden en zich tot eene gemeente constitueerden. De nieuwe gemeente ontving, 1 ) Ook een zoon van Eybenschuetz, die den titel van baron aangenomen had, moet met dezen zwendelaar in verbinding gestaan hebben. 2 44 nadat haar eerst kerkelijk reglement door den stedelijken magistraat goedgekeurd was, een stuk land tot begraafplaats (1694). Met de toeneming der bevolking voorzagen zich de Hoogduitsche Israelieten van een afzonderlijk bidlokaal (1707), dat reeds na twee jaar te klein bleek. De Portugeesche Israelieten, die oorspronkelijk twee gemeenten Chonen-dal en Beth. Jakob vormden en zich ook met kleine bidlokalen tevreden moesten stellen, kregen eindelijk verlof tot het bouwen van eene synagoge (1724). Reeds in het volgende jaar werd de eerste steen gelegd en niet lang daarna vond de plechtige inwijding plaats. Dit bedehuis was gebouwd naar het model van de Portugeesche synagoge te Amsterdam, maar op kleiner schaal, De Hoogduitsche gemeente geraakte reeds vroeger (1721) in bet bezit van eene afionderlijke synagoge, die echter nog geheel met huizen omringd was. Haar eerste opperrabbijn heette Salomon Lowenstam (1725-1728). In eene stad, die gedurende het stadhouderschap van Willem 11 1. het middelpunt van de Europeesche staatkunde was, speelden ook enkele nakomelingen der rijke marrano's in de diplomatieke wereld een belangrijke rol en stonden bij den stadhouder in groot aanzien. I) Over het algemeen heerschte nog in de eerste helft der i8de eeuw in Holland veel vooroordeel tegen de Hoogduitsche Joden, die zich onder Willem III als marskramers over het land begonnen te verspreiden. Slechts enkele steden (Middelburg en Amersfoort, 1721) stonden hun het verblijf toe, maar in sommige provincien was bun dit wettelijk ontzegd. De stedelijke overheden hielden zich ec ter over het algemeen niet zoo streng aan deze bepaling en stonden enkelen familien oogluikend toe, zich in haargebied te vestigen. De wethouderschap van Haarlem vaardigde zelfs het beslttit nit (1764), dat de Joden, die ter goeder faam bekend stonden, zich aldaar metterwoon konden neerlaten en in alle gilden opgenomen worden. Zij maakten van dit verlof al spoedig gebruik en reeds in het volgende jaar mochten zij een huis koopen tot het houden van godsdienstoefeningen. Intusschen vormde de Amsterdamsche gemeente de kern van het Nederlandsche Jodendom. De I) Een grooten dienst bewees o. a. den staat de rijke Izak Lopes Suasso, die Willem voor het uitrusten van een vloot tegen Engeland (1688), zonder eenig bewiis, de aanzienlijke som van twee millioen gulden leende. ilk ben overtuigd" zoo sprak hij A dat gij mij het geld zult teruggeven, zoo gij in uwe onderneming slaagt ; zijt gij ongelukkig, welnu, dan heb ik het aan mien vaderland geschonken." 24 5 Hoogduitsche gemeente, die onder het stadhouderschap van Willem III in vele opzichten in de begunstiging harer zustergemeente deelde, overtrof deze al spoedig in getalsterkte en telde omstreeks 17 2 0 reeds ongeveer 9000 zielen. Door hare voortdurende uitbreiding zag zij zich in 173o genoodzaakt tot de stichting van de zesde (nieuwe) synagoge, die twintig jaar later vergroot en van den grond op vernieuwd werd. In dien tijd ging men ook over tot de herziening en uitbreiding van het kerkreglement, waaraan, op verzoek. van parnassijns, de burgemeesteren hunne goedkeuring hechtten (1737). Volgens dit reglement was het administratieve beheer toevertrouwd aan een college van zes parnassijns, wien voor elk van de verschillende takken van weldadigheid twee bijzitters ter zijde stonden. Het geestelijk beheer stond onder leiding en toezicht van een opperrabbijn en rabbijnen (assessoren). Evenals in de meeste West Europeesche gemeenten, waren ook de A msterdamsche opperrabbijnen bijna alien van Poolsche afkomst. 2) Enkelen hunner hebben talmudische geschriften nagelaten en verwierven Europeesche vermaardheid wegens hunne talmudische geleerdheid. De opperrabbijn Argiuda stichtte (1708) een college onder den naam Saiidathbackurim3) (steun der jongelingen), om jongelingen in TalNa de Groote synagoge verrees de tweede in 1677 de derde in 168o ; op de plaats van het oude Poolsche bedehuis de Uilenburger- in 1722, terwijl vier jaar later door het doodgraverscollege v-1or1rr64n; de vijfde synagoge •T gesticht werd., 2) Wij laten bier de namen volgen van de Amsterdamsche opperrabbijnen na Izak Dekingen (zie bl. 204). Meir Stern (1677-168o). David Lida (1680-1685). Mozes Juda ( 0685-1707) meer bekend onder den naam van Leib Cliarif. Arje Juda Kalisch (17o8 7 I o). Chaeham Tsewi (1710-1714). Levie Sail Lowenstam (174o-1755) meer bekend onder den naam van Arje Leib. Zijn zoon Safi/ Lawenstam ( 1755-1790). Zjill. zoon Jakob Mozes (1790-1815). Zijn schoonzoon Samuel Berenstein (I815 — '839). Jozef Hirsch Diinner (sands 1874). 3) 04-nrin :rpm MoN. Gesell. III, 17 246 mud en Casuistiek te onderrichten en als theologen op te leiden, Dit college en de daaraan verbonden stichting begonnen se kwijnen, toen na het vertrek van Chatham Tsewi het opperrabbinaat langen tijd onbezet bleef. Saadathbachurim begon te herleven onder R. ArjE Leib, die haar aan de door hem gestichte (1749) leerschool (beth-hamidrasch .Ets-Chaim) verbond. Ook het kort te voren (1738) opgerichte college tot verzorging en opvoeding van weezen (Megadle Jethomim) vond in dezen opperrabbijn veel steun. Daar de Joden vo]gens een besluit van den Amsterdamschen magistraat (29 Maart 1632) van alle D poortsneringe" (d. z. beroepen, die tot de gildenvereenigingen behoorden) uitgesloten waren, ') zochten zij aanvankelijk hun middel van bestaan in den kleinhandel, en vooral in den handel in huisraad, goud- en zilverwerk, oude en nieuwe kleeren enz. Evenals de Portugeesche Israelieten, begonnen ook enkele Hoogduitschen den handel in edelgesteente en voornamelijk in diamant. Daardoor werd de diamant-industrie gaandeweg een voorname tak van nijverheid voor het Amsterdamsche Jodendorn, zooals zij tot nu toe gebleven is. Ofschoon de Joden van het academisch onderwijs niet uitgesloten waren, namen zij, op enkele uitzonderingen na, in de 18de eeuw daaraan geen deel. De Nederlandsche Israelieten legden steeds eene innige gehechtheid aan den dag' voor het huis van Oran/ e en bleven nimmer in gebreke, hun dankbaarheid te toonen voor de vele weldaden, die dit roemrijk geslacht hun van den beginne af bewezen had. 2) Zij deelden in de vreugde en in het leed van de stadhouders uit het doorluchtige Oranje-geslacht. In de staatkundige partijschappen, waardoor ons land tegen het einde van de 18de eeuw geteisterd werd, bleven zij op de zijde van den stadhouder Willem V en droegen roem op den naam van Oranjeklanten. Met vreugde begroetten zij de uitvaardiging van de nieuwe constitutie (1787). De afgevaardigden van de beide Joodsche gemeenten te Amsterdam legden voor den burgemeester de plechtige verklaring af, dat deze bereid waren haar in stand te houden. Maar het stadhouderschap nam kort Daaronder waren echter niet begrepen neringen en beroepen, waaraan zekere godsdienstige verplichtingen verbonden waren, als, het slagersvak, de handel in geslacht vee en gevogelte enz. ) Evenals onder Willem III hielp een rijke Portugeesche lsraeliet ook Willem IV door een aanzienlijk voorschot uit eene geldverlegenheid. 2 2 47 daarna een einde en de Fransche soldaten drongen in het hart der Vereenigde Provincin door. HOOFDSTUK L. De Joodsche wetenschap in Christelijke kringen. Door den invloed van het Humanisme en de daaruit ontstane kerkhervorming begon de Hebreeuwsche studie ook in niet-Joodsche kringen ingang te vinden. De Grieksche en Israelietische oudheid trad uit hare schuilplaats te voorschijn en de kennis van den Bijbel hield men voor even gewichtig als ; zoo niet belangrijker dan die van de Homerische gezangen en de Platonische geschrifien. Aanvankelijk stond de kennis van de Bijbelsche en Joodsche wetenschap in het algemeen ten bate van de Christelijke godgeleerdheid, maar maakte zich gaandeweg van de kerkelijke banden los, toen de Hebreeuwsche taalstudie eene plaats vond onder het hooger onderwijs. Het was vooral de geleerde familie 13uxtorf, die door de vervaardiging van een Hebreeuwsch en Chaldeeuwsch woordenboek (concordans), door massoretische studien en Latijnsche vertalingen de beoefening van de Hebreeuwsche en rabbijnsche literatuur voor Christenen gemakkelijker maakte. Haar arbeid vond een vruchtbaren bodem, svooral in de Nederlandsche provincien. Daar werd reeds in de 1 7 de eeuw, hoofdzakelijk door den invloed van den grooten Jozef Scaliger, eenige kennis van het Hebreeuwsch verplichtend gesteld voor de Protestantsche godgeleerden. Enkelen hunner brachten bet daarin tot eene aanzienlijke hoogte. Niet alleen mannen, maar ook enkele geletterde vrouwen legden zich met veel liefde op de Joodsche studie toe. Zoo verwierf zich Willem Surenhuis in Amsterdam groote vermaardheid door zijne Latijnsche vertaling van de Mischna met de beide verklaringen van Maimuni en Obadja da Bertinoro (1698), waarbij hij een veelvuldig gebruik maakte van den arbeid van Jaritib Abendana (zie bl. 2 1 2). Surenhuis was niet alleen een kenner, maar ook een warm vereerder van de rabbijnsche literatuur. In de inleiding van zijn werk schrijft hij )dat de mondelijke wet, neergelegd in de Mischna, in waarde en beteekenis niet lager staat dan de schriftelijke, en dat derhalve de Christelijke theologen deze evengoed moeten kennen als den Bijbel, willen zij het Jodendom naar waarheid begrijpen." Ook Jakob .Leusa'en maakte veel werk van Bijbelexegese en Hebreeuwsche grammatica (1699). Hij vertaalde zelfs enkele deelen van Redaks commentaar in het Latijn. In Engeland - MoN. Gesch. III, 17* 248 maakte men kennis met de rabbijnsche letterkunde door vde Hebreeuwsche en Talmudische uren" van Johan _Lightfoot (1675). Ook Joodsche kronieken, geschiedverhalen en reisbeschrijvingen werden door vertalingen voor velen toegankelijk gemaakt. Zelfs de Kabbala vond een vlijtigen beoefenaar in Christiaan Knorr van Rosenroth, die in den Zohar nog wel Christelijke leerstellingen meende te ontdekken. i) De liefde voor de Joodsche wetenschap ging in sommige kringen tot eene dweepzieke vereering over, zoodat men klaagde, dat vele geleerde Christenen te veel tijd aan de Hebreeuwsche studie wijdden. De beoefening van de Joodsche letterkunde ging echter bij sommigen met zeer onedele bedoelingen gepaard, en wel, om daardoor de geschikte wapenen te vinden ter bestrijding van de Joden. Met dit lage oogmerk waren drie Duitsche geleerden ongeveer gelijktijdig werkzaam. De eerste, Johan Wulfer uit Neurenberg, zocht in de Joodsche gebedenboeken, zoowel gedrukte als niet-gedrukte, de plaatsen op te sporen, waarin het Christendom bespot werd. 2) Nog meer moeite besteedde de tweed; Johan Wagenseil professor te Altorf, aan het verzamelen van Joodsche geschriften, waarin het Jodendom tegen de aanvallen van het Christendom verdedigd werd, om daaruit alle kwetsende uitdrukkingen op te sporen, die zich de een of andere schrijver tegen het Christendom had laten ontvallen. Deze vertaalde hij in het Latijn en vereenigde ze in een ,werk, door hem onder den venijnigen titel van des duivels vurige pijlen" in het licht gegeven (1681). Met nog rneer woede en verbittering dan deze beiden trad Johan Eisenmenger professor in de Oostersche talen te Heidelberg op. De wijdloopige titel van zijn uit twee folianten bestaand werk (17oo) verraadt reeds, wat hij in het schild voerde. I) Leibnitz, de beroemde Duitsche philosoof uit de i8de eeuw, stelde veel belang in Rosenroths kabbalistische studien. Dit is des te opmerkelijker, omdat deze veel aandacht ook aan Maimuni' s More geschonken heeft, die voor hem in eene Latijnsche vertaling toegankelijk was, 2 ) Vele plaatsen trof hij natuurlijk niet aan. Hij beriep zich hoofdzakelijk op eene uitdrukking, die in sommige uitgaven van het Alenu-gebed voorkomt, luidende : mrt Inr6 nrintin (de heidenen buigen zich voor ijdelheid •T • • en nietigheid), waarvan het laatste woord toevallig dezelfde getallenwaarde heeft als 2 49 Deze luidt : ' ontdekt Jodendom of een grondig en nauwkeurig bericht op welk eene ontzettende wijze de verstokte Joden de heilige drieeenheid beschimpen, de heilige moedermaagd versmaden, met het nieuwe testament, de evangelisten en apostelen den spot drijven en bet geheele Christendom versmaden. Voorts veel, wat nog in het geheel niet of slechts gedeeltelijk bekend is omtrent de dwaasheden en de grove dwalingen van den godsdienst en de theologie der Joden. Alles bewezen uit hun eigen geschriften en ter kennis van alle Christenen gebracht." Dit omvangrijke boek, bestemd om de geheele Christelijke wereld tegen de Joden in vuur en vlam te brengen en de middeleeuwsche tooneelen van Jodenvervolging en Jodenslachting weer in het leven te roepen, bestaat uit eene samenflansing van alle valsche beschuldigingen en verzinselen, in de middeleeuwen door gewetenlooze lasteraars tegen de Joodsche natie uitgedacht. Het moest dienen, om de verstoktheid der Joden en de gevaarlijke leerstellingen van hun geloof door historische bewijsstukken — door Wagenseil reeds 2. schromelijke onwaarheden" genoemd openbaar te maken. Door tusschenkomst van den hofbankier Samuel Oppenheimer wezen de Joden van Frankfort a/M, waar Eisenmengers werk gedrukt werd, keizer .Leopold I op de treurige gevolgen, die de verschijning daarvan voor hen in het bijzonder en hun geloofsgenooten in het algemeen kon hebben. De keizer verbood nu de verspreiding van dit gevaarlijk boek en liet op de 2000 reeds gedrukte exemplaren beslag leggen.. Eisenmenger was daardoor bitter teleurgesteld, te meer, daar hij -al zijn vermogen aan het drukken van dit werk ten koste had gelegd. De karakterlooze man deed nu den Joden het voorstel, dat hij voor eene schadevergoeding van 30.000 daalders alle exemplaren zou vernietigen. Maar toen dit geld niet bij elkaar kwam, stierf hij van spijt en wrok. Alhoewel verscheiden jaren later (I 7 I) een tweede oplaag van Eisenmerigers verderfelijk bock in Koningsbergen verscheen, bleven keizer Leopold en zijn opvolger jozef I zich krachtig verzetten tegen diens verspreiding in hunne landen. Intusschen begon toch door de beoefening van /srae/s letterkunde en de meerdere bekendheid met diens grootsch verleden menig onpartijdig onderzoeker hoogachting te gevoelen voor eene natie, die aan een duizendjarig lijden krachtigen weerstand geboden had ; eerbied te koesteren voor een yolk, dat nog teekenen van een gezond en krachtig leven verto9nde, niettegenstaande alle pogingen, door kerkelijke en wereldlijke vorsten aangewend, om het stoffelijk en zedelijk te vernietigen. Dit was het geval met den 250 Katholieken priester Richard Simon te Parijs. Na eene langdurige en nauwgezette beoefening van de Bijbelsche letterkunde trad hij in zijne z critische geschiedenis van het nude testament" (1678) te velde tegen de willekeur, waarmede de Protestantsche geestelijken in het verklaren van den Bijbel te werk gingen. Ook weerlegde hij de aanvallen van Spinoza op de autoriteit van den Bijbel. Het Jodendom had in zijne oogen eene zeer groote beteekenis, reeds daarom, omdat het Christendom daaruit ontstaan was. Zelfs ud nam hij in bescher ming tegen de spotternijen den Talm van een gedoopten Jood Christian Gerson. Al beschouwde ook_ pater Simon vele verschijnselen en toestanden in het Jodendom van een Christelijk gezichtspunt, toch valt het niet te ontkennen, dat zijn geschriften een warm pleidooi behelzen voor de Joden en hun geloof. Nog meer dank wellicht is het Jodendom verschuldigd aan den Protestantschen geestelijke Jakob Basnage, die in het Fransch beschreef de geschiedenis der Joden van het ontstaan des Christendoms tot op zijn tijd (uitgegeven 1707-1710 en dus eene voortzetting leverde van het beroemde geschiedwerk van Flavius Josephus. Basnage, die bij de verdrijving der Hugenoten zijn vaderland had moeten verlaten, was daardoor meer dan anderen in staat, de zedelijke kracht te waardeeren van Israel, dat aan voortdurende vervolgingen en verbanningen ten prooi gegeven was. Een diepere blik in het verleden van dit wonderbare yolk doet hem in de inleiding zijner historie uitroepen : z volkeren en koningen, heidenen, Christenen en Mohammedanen, in vele opzichten van elkaar gescheiden, hadden zich tot een doel vereenigd, en wel : om dit yolk uit te roeien. Dit is hun echter niet gelukt. Evenals Mozes' doornbosch, van alle kanten door vlammen omringd, brandde zonder te verteren, zoo kon ook deze natie niet door het brandend vuur vernield worden. Men heeft de Joden uit alle steden verjaagd, waarvan evenwel het gevolg was, dat zij zich over alle steden verbreidden. Zij bestaan nog, terwijl van de grootste en machtigste rijken der oudheid niets anders dan hun namen overgebleven zijn." Een dusdanig boek nu was wel geschikt om belangstelling te wekken voor het Joodsche yolk, waartegen nog in de meeste Europeesche staten veel vooroordeel heerschte, zelfs nog in het midden der I8de eeuw, toen een geheele omwenteling in de beschouwingen van het menschdom ook in de bestaande staatsregelingen diep ingrijpende veranderingen voorspelde. Nog altijd Jeefden de Joden, ingesloten in enge en bedompte ghetto's, als het ware buiten de maatschappij, Hun geheele wezen vertoonde dan ook de sporen eener langdurige verguizing en vernedering, On- 25I willekeurig waren zij aan hun treurig lot gewend geraakt. Het was hun allengs tot een tweede natuur geworden, Zij merkten bijna zelf niet meer de ontaarding en verwildering, die zich vertoonden in hun eigen boezem, als : het gemis aan alle uiterlijke beschaving, het spreken van een wanstaltig jargon, een tal onhebbelijkheden in handel en wandel, gebrek aan algemeene ontwikkeling enz. Er moesteri dus hervormingen komen, wilden de ghetto's omvergehaald, de hooge scheidsmuren, opgetrokken door vooroordeel en fanatisme, afgebroken worden. Dit kon echter niet geschieden door de geschriften van Christelijke geleerden, die bovendien, hoe vol bewondering ook voor het onvergankelijk Jodendom, zich toch niet geheel konden bevrijden van de banden der kerk. Neen, de treurige toestanden, geboren uit het ghetto-leven, konden slechts verdwijnen door de emancipatie; door Israel te bevrijden van de boeien zijner slavernij. Maar daarenboven ook door den arbeid van mannen, die, behalve door eene grondige kennis van het Jodendom, ook door hunne wetenschappelijke vorming den juisten weg konden vinden tot eene geleidelijke vereeniging van godsdienst en beschaving. Het Jodendom had dus behoefte aan mannen, die, zonder te verloochenen den stam, waaruit zij geboren waren, en de bron, waaruit zij geput hadden, hun broeders geschikt konden maken voor de groote maatschappij. De baanbreker van deze nieuwe richting was een man, wiens naam in de gedenkrollen der menschheid, mar vooral in die van ons yolk, eene eereplaats inneemt, omdat het zijn ernstige wil en heilige bedoeling geweest is, Israel te beschaven, te veredelen en te hervormen in den edelen zin des woords. HOOFDSTUK LI. Mozes Mendelssohn. Mozes Mendelssohn, de man, door ons in het vorige hoofdstuk bedoeld, werd te Dessau geboren in hetzelfde jaar (6 September 1729), waarin ook zijn latere vriend .Lessingr, de beroemdste Duitsche humanist uit de i 8de eeuw, het levenslicht aanschouwde. Hij was de zoon van een armen wetschrijver Mendel (Menachern), die hem met de gronden van den godsdienst en de beginselen van de Hebreeuwsche taal bekend maakte. Veel kon hij hem niet leeren en bovendien ontbrak het den armen man aan middelen, om zijn kind, dat veel aanleg toonde, eene behoorlijke leiding te laten genieten. De jonge knaap mocht zich wegens zijn vernuft en leergierigheid verheugen in de gunst van 25 2 den rabbijn David Frankel, die hem onderricht gaf in den Talmud en in de studie van de Joodsch-wijsgeerige geschriften inwijdde. Hoewel de kinderjaren nog niet ontwassen, gevoelde hij zich bijzonder aangetrokken tot het beroemde philosophisch werk van Maimonia'es, dat in hem de eerste kiemen legde van dat hooger wijsgeerig gevoel. waardoor hij zich later zoozeer gekenschetst en beroemd gemaakt heeft. Hij verdiepte er zich in, zelfs ten koste van zijne gezondheid. Deze Maimoni des" placht hij vaak schertsenderwijze te zeggen z draagt de schuld van mijn misvormd lichaam, maar toch heb ik hem innig lief. Hij immers heeft mij zoo menigmaal mijn bittere armoede en gebrek doen vergeten en daardoor tienvoudig vergoed, wat hij mij aan mijn lichaarnsbouw benadeeld heeft." Mendelssohn had zich namelijk door zijne onafgebroken studie en buitengewone inspanning eene zware zenuwziekte op den hals gehaald, waarvan eene ruggegraats-verkromming het gevolg was. Met innig leedwezen zag de weetgierige knaap zijn meester naar Berlin vertrekken, waar deze tot opperrabbijn benoemd was. Zijn onleschbare dorst naar wetenschap bewoog hem al spoedig, het ouderlijk huis te verlaten en zijn geliefden leeraar te volgen. Nauwelijks 14 jaar oud begaf hij zich, zonder eenige middelen, naar de hoofdstad der Duitsche beschaving, waar hij vrienden noch bekenden had, en zich dus tot niemand anders dan tot zijn rabbie wist te wenden. Deze, getroffen door dit bewijs van heilige liefde voor de wetenschap, nam den armen knaap welwillend op en beval hem in de gunst van een gegoeden lettervriend, die hem het verblijf in zijn huis toestond en ook nu en dan aan zijn tafel noodigde, Op Sabbath en feestdagen was hij de dischgenoot van den rabbijn, bij wien hij bovendien ook geestehjk voedsel genoot. De bescheiden en bedeesde jongeling leed evenwel bittere armoede, kommer en gebrek. Menigen nacht legde hij zich met een hongerige maag te ruste meer dan eens leefde hij een ganschen dag van een schamele bete broods. Maar deze ontberingen droeg hij geduldig, reeds overgelukkig, eene plaats gevonden te hebben, waar hij zijn dorst naar wetenschap kon lesschen. 0 vertuigd van de noodzakelijkheid, om zich vO6r alles,, zoowel in woord als schrift in zijne moedertaal goed en beschaafd te kunnen uitdrukken, legde hij zich toe op de Hoogduitsche taal en letteren. Ook kwam hij in kennis met een Pool Israel Zamosk, die hem onderricht gaf in de wiskunde, Een jonge Joodsche geneesheer Kisch verklaarde zich bereid, hem de Latijnsche taal te leeren. Door dezen knoopte hij weder vriendschap aan met een anderen geneesheer Aron Gumpertz, aan wien hij de kennis van de 2 53 moderne talen te danken had. Mendelssohn kwam ook met andere geletterde mannen in aanraking, en vooral met de leeraren van het Joachimstalsch gymnasium. Door zijn vluggen geest, gepaard met ijzeren vlijt en zeldzame volharding, vormde hij zich tot een veelzijdig ontwikkeld geleerde. De wijsbegeerte was hem echter boven alles lief. Het zuiver wijsgeerig (lenken vormde den grondslag van zijn wetenschappelijk streven. Mendelssohn was geen vreemdeling meer in de Duitsche hoofdstad, Hij kreeg vrienden, vereerders, begunstigers. Onder dezen behoorde Bernhard Zilis, een rijke zijdenfabrikant, bij wien hij als gouverneur zijner kinderen in huis kwam (175o). Thans kon hij zich, bevrijd van de nijpende zorgen voor zijn dagelijksch onderhoud, met verdubbelden ijver aan (le wetenschap wijden. Bernhard nam Mendelssohn, die zich ook in het boekhouden bekwaamd had, in zijne zaak, waarin hij na eenigen tijd deelgenoot word. Het was Mendelssohn intusschen niet voldoende, dat hij zich zelf gelukkig gevoelde door van de heerlijke vruchten op het veld der wetenschap te kunnen plukken; ook zijne broeders wilde hij verlossen van het juk eener duizendjarige slavernij. Ook zij moesten, bevrijd van duisternis en barbaarschheid. de rechten van den mensch verkrijgen. Hun ellendige toestand was, naar zijne overtuiging, te wijten eensdeels aa.n het lage peil van hunne beschaving, anderdeels aan vooroordeel en godsdiensthaat. Het . eerste euvel nu kon alleen verbeterd worden door beschavend en veredelend onderricht, het laatste door andersgeloovigen te overtuigen van de verhevenheid des jodendoms. Hij wilde verbetering brengen in het onderwijs der Israelietische jeugd, dat bijna overal toevertrouwd was aan Poolsche talmudisten, die echter doorgaans elken paedagogischen takt misten en van beschaafde vormen een zeer ftauw begrip hadden. VOOr alles moest zoowel op de school als daarbuiten een betere taal ingevoerd worden, als de eerste grondslag van beschaving en verbroedering. ') Maar in dit edel streven had hij te kampen met allerlei vooroordeel en verdachtmakerij, zoodat hij zijne pogingen, zoo al niet geheel opgaf, dan toch aanvankelijk liet rusten. Bovendien opende zijn kennismaking met mannen als Nikolai, Jakobi, Thomas Abi, Lessing e. a. voor hem weder nieuwe gezichtskringen, waaraan hij al zijn aandacht en onderzoekingsgeest schonk. Vooral met I) Reeds vroeger had hij in een Hebreeuwsch tijdschrift dat maar van korten duur geweest is, eenige 1010 lv stukken doen plaatsen over opvoeding, zedenkunde enz, 2 54 den laatstgenoemde, Goithold Ephraim Lessing, die zich door zijn geleerdheid en critischen geest grooten roem verworven en reeds door enkele geschriften getoond had, in welk eene hooge mate hij de beginselen van menschlievendheid en verdraagzaamheid huldigde, was Mendelssohn door de nauwste banden eener oprechte vriendschap verbonden. Hun gemeenschappelijk streven naar veredeling van den geest en bevordering van beschaving alsook hun overeenkomst van aard en karakter kweekten die merkwaardige vriendschap, die voor hun beider verdere ontwikkeling van groot belang was en tot hun dood bleef voortbestaan. Lessing bezat een critischen geest, veel scheppingskracht en bovendien de gave, zijne denkbeelden klaar, duidelijk en in gelouterde taal terug te geven. Hij deelde van zijne rijke geestesgaven veel mede aan zijn Joodschen vriend, door wiens omgang hij weder op zijn beurt veel won aan degelijkheid en nauwkeurigheid in het denken. Nam Lessing in roem toe door zijne uitstekende pennevruchten, niet minder Mendelssohn, wiens eerste philosofisch geschrift 3, over de gewaarwordingen" op Lessing zulk een diepen indruk maakte, dat hij het buiten weten van den schrijver liet drukken (1755). Net ligt niet op onzen weg, Mendelssohn te schetsen als een van de scheppers van een zuiver Duitschen wetenschappelijken stijl, maar toch mogen wij niet onvermeld laten, dat hij al spoedig onder de voornaamste medewerkers behoorde van tijdschriften over aesthetica en Duitsche literatuur. Zijn bondige, maar sierlijke stijl vereenigt Westersche nauwkeurigheid met Oosterschen gloed. Al heeft hij ook over het algemeen op het gebied der wijsbegeerte niets oorspronkelijks geleverd, toch lag in de wijze, waarop hij zijne wijsgeerige bespiegelingen ontwikkelde, iets nieuws, iets zelfstandigs. Deze was volkomen geschikt om te boeien niet alleen, maar ook om te overtuigen en te bezielen. De koning van Pruisen, alhQewel meer bewonderaar van de nieuwere Fransche dan van de Duitsche literatuur, erkende Mendelssohns verdienste als letterkundige door hem de rechten van ) beschermjood" te verleenen. Deze zeldzame onderscheiding viel hem ten deel in hetzelfde jaar (1763), waarin zijne beantwoording van eene prijsvraag, uitgeschreven door de Berlijnsche academie, 2 met den eersten prijs bekroond werd. Desniettemin kon ) I) Deze verzekerden hem het ongestoord verblijf in Duitschland, 2 ) Deze luidde : D of er voor de bovennatuurkundige waarheden, evenals voor de wiskundige, onwederlegbare bewijzen voorhanden zijn." 2 55 de vorst het niet van zich verkrijgen, den Joodschen denker tot lid te benoemen van de academie van wetenschappen te Berlijn, toen door het vertrek van Lessing en Abt in dit geleerd college twee zetels opengevallen waren. Maar Mendelsfohn troostte zich over deze beleediging door de overtuiging, dat niets anders dan zijne Joodsche afkomst de schuld was, dat de vorst hem Van de candidatenlijst geschrapt had. ›) De weigering," zoo liet hij zich uit z zou mij dan innig spijten, als de academie zelve mij niet had willen aannemen." Intusschen nam Mendelssohns roem voortdurend toe, al mocht hij ook niet in priestergewaad in den tempel der wetenschap verschijnen. Een onvergankelijk monument richtte hij zich op door zijn Phaedon of over de onsterfelijkheid der ziel" (1767). Diep geschokt door den dood van zijn vriend Abt, die in den bloei des levens stierf, alsook door het verlies van twee zijner jeugdige telgen Mena'elssohn was in 1762 in het huwelijk getreden — zocht hij troost in het lezen van Plato's Phaedon, welk werk op hen' zulk een diepen indruk maakte, dat hij het, bier en daar omgewerkt, in sierlijk Duitsch vertolkte. Door dit geschrift trachtte hij ook de materialistische denkbeelden te bestrijden van de Fransche schrijvers der I8de eeuw (Voltaire, Diderot e. a.), die het bestaan van God, de onsterfelijkheid der ziel, de toekomstige vergelding, kortom alle geloofspunten, zonder welke geene zedelijke en godsdienstige verheffing denkbaar is, stoutweg ontkenden. In eenvoudige, maar aangrijpende trekken schildert hij in de inleiding van zijn Phaedon" het karakter en het leven van Socrates, een leven geheel gewijd aan het zoeken der hoogste zedelijke waarheid, om daarna de bewijzen te ontwikkelen voor de onvergankelijkheid der ziel. Dit werk heeft den schrijver onsterfelijk gemaakt. Zoowel geleerden als leeken, geestelijken en vorsten lazen en herlazen het, want zij vonden daarin zooveel schoons en verhevens. Geen wonder, dat de naam van den Joodschen wijze, van den 2. Duitschen Plato," zooals men hem noemde, op bijna ieders lippen zweefde en vele geleerden, die Berlin bezochten, niet verzuimden, met hem kennis te maken. Onder deze nu behoorde ook een geestelijke uit Zurich, geheeten Johan Lavater, vooral bekend wegens zijne onderzoekingen over de gelaatkunde. Vol bewondering voor den Joodschen geleerde, met wien hij zich geruimen tijd over verschillende wetenschappelijke onderwerpen onderhield, kwam hij in den loop van het gesprek op een denkbeeld, dat hij bij zijn terugkeer in Zurich hoopte te verwezenlijken. Lavater hield zich toen namelijk juist bezig met het in het Duitsch vertalen van Bonnets onderzoek naar de bewijzen 256 van het Christendom," in welk werk de Fransche schrijver het Christelijk geloof op wijsgeerige gronden trachtte te ontvouwen. Lavater droeg nu deze vertaling op aan Mendelssohn, met het verzoek, de bewijsgronden te onderzoeken en, zoo ze hem onjuist voorkwamen, te weerleggen, of anders te handelen, zooals waarheidsliefde en rechtsgevoel hem geboden. De geestelijke koesterde de stille hoop, zoodoende den beroemden Jood voor zijn geloof te winnen. En dit zou eene schitterende overwinning wezen voor de Christtlijke kerk, eene overwinning, grooter dan ooit behaald was door den gewelddadigen doop van duizenden belijders van het Jodendom. Mendelssohn gevoelde zich door dit vleiend schrijven (1769), waarvan hij de bedoeling geheel doorgrondde, in groote verlegenheid gebracht. Hij wilde zijne medeburgers niet kwetsen door openlijk zijne zienswijzen omtrent het Christendom bloot te leggen, maar achtte het eveneens ongeraden en onhoffelijk, dit schrijven onbeantwoord te laten. In een uitvoerig betoog gaf hij nu Lavater te kennen, dat hij, alhoewel geheel doordrongen van de waarheden zijns geloofs, ook die van andere godsdiensten eerbiedigde, zonder ze ooit als de zijne aan te nemen. De deugdzame mensch kan, welke leer hij ook erkenne en welk geloof hij ook belijde, nimmer verdoernd worden. Zoo verijdelde Mendelssohn door zijn kalm, waardig en taktvol antwoord eene poging, die hem evenwel veel teleurstelling berokkende en waarover ook Lavater zelf, zoo wij khans aan zijne verzekering geloof mogen schenken, veel berouw gevoelde. Mendelssohns vrienden zwaaiden hem veel lof toe over de wijze, waarop hij den geestelijke van Zurich de les gelezen had, en zijne vijanden — want ook aan vijanden ontbrak het den bescheiden en vredelievenden geleerde niet — stonden geheel verbluft. Lessing, die na zijn vertrek uit Berlin zijn Joodschen vriend volstrekt niet vergeten had, wenschte hem geluk met dezen triumf en vlocht hem een onverwelkbaren lauwerkrans door zijn beroemd drama ) Nathan de Wijze," waarin hij in het edet en grootsch karakter van Nathan dat van Mendelssohn teekende. Droeg Mendelssohns optreden er veel toe bij, dat men in vele kringen geheel anders over het Jodendom begon te denken ; dat miskenning van en valsche meeningen over de Israelieten zooal niet ophielden, dan toch verminderden, toch was hij met deze overwinning nog volstrekt niet tevreden. Nog altijd aanschouwde hij met innig leedwezen, dat het zijnen broeders aan de eerste en noodzakelijkste voorwaarden ontbrak, om met waardigheid naar buiten te kunnen optreden. Er heerschte in hun eigen midden verwaarloozing, 2 57 ten gevolge van gemis aan ontwikkeling en beschaving. De studie der Hebreeuwsche taal, zoo hoog noodzakelijk voor het juiste begrip van den natuurlijken en eenvoudigen zin van het Bijbelwoord, werd door hen geheel verwaarloosd. Van zelf kon daardoor ook van gevoel voor de Bijbelsche poezie of van nuchtere en gezon& Bijbelexegese geen sprake wezen, Het Bijbelwoord werd dienstbaar gemaakt aan allerlei aggadische verklaringen, die, hoe schoon en zinrijk ook, geene vertaling konden genoemd worden. En juist aan eene goede Duitsche Bijbelvertaling, die, zonder te kort te doen aan de tradition des Jodendoms, het Goddelijk woord volgens zijne gezonde en natuurlijke opvatting vertolkte, had men zoowel op de Joodsche school als in het gezin groote behoefte. Mendelssohn nu gevoelde deze behoefte in de hoogste mate. Toen zijne kinderen den leeftijd bereikt hadden, waarin zij in de Tora onderricht zouden worden, very aardigde hij ten behoeve van hen eene vertaling van den Pentateuch, om hen daardoor bekend te maken met de juiste betcekenis van het Bijbelwoord en tevens in den geest van de gewijde taal, hare redefiguren en poezie in te wijden, Op aandringen van Salomo Dubno, die iVierdelssohns oudsten zoon jozef onderricht gaf in de Hebreeuwsche taal en met deze vertaling kennis maakte, besloot Mendelssohn haar ten dienste van de jeugd door den druk openbaar te maken. Dubno verklaarde zich op Mendelssohns verzoek bereid, de correctie op zich te nemen en de vertaling te voorzien van eene Hebreeuwsche verklaring (Biur), waarin de zienswijzen van de voornaamste Joodsche commentaren (ibn Ezra, Raschie, Raschbam en Nachmani) besproken en rekenschap van de vertaling gegeven moest worden, zoo deze van de opvatting der genoemde commentaren afweek. In 1778 verscheen de eerste aflevering als proeve van bewerking. Om liet werk voor alle Joodsche kringen toegankelijk te maken, werd het Hoogduitsch met Hebreeuwsche karakters gedrukt, Wat Mendelssohn voorzien had, vond werkelijk plaats. Het proefnommer maakte een pijnlijken indruk op hen, die meenden dat het oude Jodendom door een dusdanig werk geheel vernietigd, de talmudstudie gansch ondermijnd en een geest van afval en vrijzinnigheid onder het jonge geslacht gekweekt zou worden. De vertaling van Mozes Dessau ondervond dan ook veel tegenstand niet alleen bij hen, die zich uit onwetendheid verzetten tegen alles, wat nieuw en vreemd is, maar ook bij rabbijnen van groote talmudische geleerdheid, als : fechezkel Landau (zie bl. 240) van Praas-,i) Raphael Cohen van de drie I) Schrijver van de beroemde n"V-verzameling r11143 71M 25g gemeenten A., H. en W. en zijn schoonzoon Hirsch fanow (Hirsch Charif) van Furth. Het groote verschil en de breede afstand in geestesrichting tusschen den schrijver van Phaedon en van andere wijsgeerige geschriften en de genoemde rabbijnen, die zich uitsluitend in de talmudische wereld bewogen, maakt dezen tegenstand zeer begrijpelijk, ja bijna natuurlijk. Maar even begrijpelijk is het ook, dat de tijdgeest zijn rechten eischt en niet door banbliksems machteloos kan gemaakt worden. De tegenstanders zagen zich teleurgesteld in hnn poging, om het werk te doen mislukken. Toen Dubno in het midden zijn arbeid staakte, ') vond Mendelssohn veel steun in zijn geestverwant Naftali Wessely, die een keurigen en degelijken Biur van het derde boek Mozes' bewerkte, terwijl Aron farislaw het vierde en Hertz Bombers - het vijfde boek van een commentaar voorzag. Zoo verscheen dan het volledig werk in het licht (1783) onder den naam van de » wegen van den vrede" 2) tot groote vreugde van hen, die nu voor het eerst het verschil inzagen tusschen eene woordelijke en eenvoudige vertaling en eene allegorische of talrnudisch-exegetische vertolking van den Bijbeltekst. Mendelssohns Pentateuchvertaling vond in geheel Westelijk-Europa, zelfs in Polen, inteekenaren en verbreidde zich gaandeweg in meer kringen. Behalve van de vijf rollen verscheen nog van Mendelssohn eene vertaling van de Psalmen, waarin elke roerende klank van de harp des Hebreeuwschen zangers door hem op treffende wijze teruggegeven is. Trachtte Mendelssohn door deze werken zijn broeders te leiden op den weg van beschaving, eene noodzakelijke voorwaarde, om de ijzeren muren 0i-flyer te halen, die hun den toegang tot de groote maatschappij beletten, langs nog een anderen weg beproefde hij, het akelig donker in de kerkers van uitsluiting en verbanning te doen verdwijnen voor het licht van gelijkstelling en verbroedering, Te dien einde verscheen door zijn tusschenkomst van den kundigen Berlijnschen archivaris Willem Dohm een belangrijk geschrift over de burgerlijke verbetering der Joden" (1781), Na een uitvoerig overzicht van den staatkundigen toestand der Joden in de Europeesche landen doet de schrijver de middelen aan de hand, waardoor verandering en verbetering te verwachten zijn, en wel : door hun de burgerlijke vrijheid Hij schreef vele gelegenheidsgedichten en eenige verhandelingen over Hebreeuwsche taalkunde. Op gevorderden leeftijd begaf hij zich naar Amsterdam ; waar hij overleed (1813) 52 ) nit,t n1 ],r1.3. 259 te schenken en den vrijen toegang te verleenen tot alle openbare inrichtingen van kunsten en wetenschappen. De synagoge behoudt het recht, alles te regelen wat met den godsdienst in verband staat. Hij noemt den staat gelukkig, die deze beginselen van waarachtige naastenliefde en verdraagzaamheid huldigt en daardoor ook" in de Joden trouwe en dankbare onderdanen vinden zal. Al Teed het bij velen geen twijfel, dat Mendelssohn veel bijgedragen had tot de verschijning van dit geschrift, ja, al vertelden ook kwade tongen, dat Dohm zich daarvoor door de Joden duur had laten betalen, toch maakte het bij edeldenkende lieden diepen indruk. Geschreven in het belang van de Joden in den 'Elzas, die zich in hun deerniswaardig lot van middeleeuwsche vervolging tot hun geleerden geloofsgenoot in Berlijn om redding gewend hadden, was het tevens een warm pleidooi voor de rechten van de Joden in het algemeen. Het bleef dan ook niet zonder gevolg. Keizer Jozef II van Oostenrijk vaardigde kort na de verschijning van Dohms geschrift een reeks besluiten uit aangaande de Joden, die van ware menschenliefde en rechtsgevoel getuigden (178i). Bet waren de voorteekenen van de emancipatie der Joden in Oostenrijk. Daar thans van niet-Joodsche zijde een lans gebroken was voor de maatschappelijke verbetering der Joden, achtte Mendelssohn den tijd aangebroken, daarvoor zelf de pen op te vatten. Hij liet het apologetisch geschrift van Menasse b. Israel zover de redding van Israel" door zijn vriend Marcus Hertz uit het Engelsch in het Duitsch vertalen en voorzag deze vertaling van eene inleiding, waarin vele beschuldigingen tegen de belijders van het MozaIsme door krachtige bewijsgronden weerlegd werden. Voorts ontwikkelde hij zijn denkbeelden omtrent de emancipatie der Joden, waarbij hij vooral wees op het schoone voorbeeld gegeven door de Nederlandsche provincien, waar de vrijheid, een milde regeering en billijke wetten het welzijn van alle onderdanen, onverschillig van welk geloof, bevorderden. Mendelssohns edele bemoeiingen ontmoetten evenwel tegenstand niet alleen van Christelijke, maar ook van Joodsche zijde. Hij had zich over de bevoegdheid van de Joodsche kerk uitgelaten op een wijze, die bij velen twijfel deed ontstaan aan zijn rechtgeloovigheid als Israeliet en trouw aanhanger van het traditioneele Jodendom. Om zich van deze verdenking, die hem zeer griefde, te zuiveren, vatte hij het plan op, zijne denkbeelden nader uiteen te zetten omtrent de verhouding van kerk en staat. Dit nu deed hij in een zijner laatste werken : IJeruzalem of over de godsdienstige macht van het Jodendorn" (1783). Hij ontwikkelt in dit hoogst belangrijk geschrift het karakter van 260 den Joodschen godsdienst, die de vrijheid van gedachten en geweten huldigt en de beginselen van onbekrompen verdraagzaamheid erkent. Mendelssohns Jeruzalem" is een waardige eerezuil der voortreffelijkheid van het Jodendom. Intusschen leed Mendelssohn een gevoeligen slag door den dood van zijn boezemvriend Lessing. Hij verviel daardoor in eene zwaarmoedigheid, die op zijn overigens zwak gestel een zeer nadeeligen invloed had. Niets was hem thans aangenamer dan de gedachte aan zijn ontslapen vriend, aan wien hij, wat zijn worming en ontwikkeling betreft, zoo veel te danken had. In de herinnering aan de wijsgeerige gesprekken, met hem zoo menigmaal gehouden, vond hij troost en opbeuring. Hij maakte er zijn zoon Jozef mede bekend en nog eenige jongelingen, wien hij in den ochtendstond onderricht gaf in de wijsbegeerte en zedekunde. Om Lessings nagedachtenis te huldigen, maakte hij ze gereed voor den druk onder den titel : » de Morgenstonden of voorlezingen over het bestaan van God." Maar reeds vOOr de verschijning van het tweede deel der ) Morgenstonden" had voor den grooten man het laatste levensuur geslagen. Hij stierf in den ouderdom van 57 jaar (4 Januari 1786), diep betreurd door velen, die hem van nabij gekend hadden. Zacht en kalm was het levenseinde van den man, die steeds gestreefd had, langs den weg van vredelievendheid en verzoeningsgezindheid het geluk zijner broeders te bevorderen, hen te vormen tot beschaafde Israelieten en nuttige staatsburgers. Heeft zijn arbeid in alle opzichten zegenrijke gevolgen gehad ? 1-lebben de zaden, door hem gestrooid, die vruchten voortgebracht, welke hij er van verwachtte ? De beantwoording dezer vraag zal uit den loop der geschiedenis van zelve blijken. Maar wat de geschiedenis daaromtrent ook moge leeren, Mendelssohn zelf snag en kan niet verantwoordelijk gesteld worden voor de verwoestingen door sommigen zijner vereerders en vrienden, ja, door zijn eigen kinderen aangericht in den wijngaard des Heeren. Hij heeft tot op het laatste oogenblik gearbeid, ') in de hoop ; dat deze wijngaard heerlijke druiven zou voortbrengen." Behalve zijne geschriften over wijsbegeerte, zielkunde en aesthetica, door zijne familie in zeven deelen uitgegeven (1843-1845), leverde hij op Joodsch gebied, naast de reeds besproken Bijbelvertaling, o. a. een commentaar van Maimuni's terminologie en enkele opstellen in het Hebreeuwsche tijdschrift ) Meassef." VIJFDE TIJDVAK. VAN DEN DOOD VAN MOLES MENDELSSOIIN TOT DEN TEGENWOORDIGEN TIJD. 1786 —1880. HOOFDSTUK LII. De gevolgen van de Mendelssohnsche richting. Hare ontaarding. 1786 —1790. Mendelssohn heeft in den eigenlijken zin des woords geene school gesticht, evenmin als hij zelf zijne worming en geestesrichting aan eene bepaalde school te danken heeft gehad. Juist daaraan moet het waarschijnlijk toegeschreven worden, dat van hen, die meenden zijn weg te bewandelen en in zijn geest voort te arbeiden, velen zijne eigenlijke bedoeling volstrekt niet begrepen hebben. Hij wilde het Jodendom niet hervormen in dien zin, dat het zijn oorspronkelijk karakter zou verliezen, maar wenschte het te zuiveren van onedele elementen, die den vorm en volstrekt niet het wezen raakten, opdat het daardoor in zijn waren luister zou schitteren voor de oogen van de beschaafde menschheid. Reeds op jeugdigen leeftijd verschenen van hem, zooals wij vroeger mededeelden, in het tijdschrift Koheleth-musar eenige opstellen over opvoeding en zedenkunde. Aan de denkbeelden, daarin door hem ontwikkeld, is hij steeds trouw gebleven. Te midden zijner wijsgeerige overpeinzingen, niettegenstaande zijn vriendschappelijken omgang met de grootste mannen van Duitschland en zijn veelvuldig verkeer in niet-Joodsche kringen, trots zijne pogingen tot uitroeiing van verouderde misbruiken in onderwijs en opvoeding, bleef hij een oprechte zoon des Jodendoms, een innig overtuigd Israeliet, die ook Been haarbreed van de voorvaderlijke wetten afweek. Maar niet aldus velen zijner volgelingen. Zij misten niet alleen Mendelssohns bescheidenheid, maar ook diens innig gevoel voor het Jodendom. Verblind door het licht van den nieuwen dageraad, wiens eerste straleri de wijsgeerige denker met zooveel vreugde begroet Mow. Gesch. III, 18 262 had, en gedreven door de zucht naar gelijkstelling met hun medeburgers, meenden zij de laatste banden te moeten afsnijden, die hen nog aan het geloof der vaderen hechtten. Anderen gingen wel niet zoo ver, maar onttrokken zich toch geheel aan het Joodsche leven en sloegen een weg in, dien Mendelssohn nimmer bedoeld had. Er waren echter ook uitzonderingen, en onder deze neemt eene eerste pla.ats in de reeds genoem de Naftali Hartog Wessely (i 7 2 5— 1 8 0 5 ). Zijn grootvader R. Jozef, aan het bloedbad, door de Kozakken in 1648 te Bar aangericht, ontkomen, vluchtte Een van Jozefs zonen, Mozes, vesnaar Amsterdam. tigde zich in Wezel (vandaar de familienaam Wessely) en later in Gliickstadt, waar hij een geweerfabriek oprichtte. Deze nu was de vader van Hartog, meer bekend onder den naam Hertz Wtizel, die te Hamburg geboren word en aldaar ook overleed. Hartog genoot eene voor dien tijd zeer beschaafde opvoeding. Reeds van der jeugd of legde hij een bijzondere liefde aan den dag voor de Hebreeuwsche taal, waarvan • hij zich dan ook al spoedig op meesterlijke wijze bediende. Zoowel te Amsterdam als te Hamburg (in de eerste stad was hij geplaatst op een kantoor, in de andere dreef hij handel) besteedde hij zijn vrijen tijd aan zijne geliefkoosde taalstudie. Wegens achteruitgang in zaken vertrok hij naar Berlijn, waar hij vriendschap aanknoopte met Mendelssohn (1774), wiens vertaling van het boek Leviticus hij van een zeer gewaardeerden Biur voorzag (zie bl, 258). Deze commentaar getuigt, evenals zijn werk over de Hebreeuwsche synoniemiek 2), van grondigheid en degelijkheid, Voorts leverde hij eene Hebreeuwsche vertaling van het apokryphenboek ') de wijsheid van Salomo," waaraan hij eene breedvoerige verklaring 3) toevoegde. Even uitvoerig is zijn commentaar van ' de spreuken der vaderen," 4) Wessely was ook niet ontbloot van dichterlijken aanleg, zooals uit zijne vele gelegenheidsgedichten blijkt. Bekend vooral is zijne Mozaia'e, 5) een heldendicht over lsraels verlossing uit Egypte. Zijn zedekundig werk 6) en andere kleine geschriften zijn evenmin van belang ontbloot. Met vreugde begroette hij de verschijning van een Hebreeuwsch tijdschrift Meassef (de verzamelaar), het orgaan van eene vereeniging, die zich ten doel stelde de aankweeking en bevordering van de 2 ) Een deel van zijne verklaring van zijn noon uitgegeven (1842). 171P1 z. 3) irt mr. 4) r, T - niltri /o. •• 7) ti? ■ ?;. I T : - Genesis is door nuon 2 63 kennis der Hebreeuwsche taal. i) Deze vereeniging, in het leven geroepen door Izak Euchel en Mendel Bresselau- en gesteund door eenige jongelingen uit de rijke en beschaafde familie Friedlander in Koningsbergen, had haar ont.5taan te danken aan Mendelssohns Pentateuch vertaling, waardoor bij de studeerende jongelingschap liefde en bezieling voor de zuivere en klassieke taal der oude Hebreers gewekt was. Haar geestelijke stamvader ontzeide haar dan ook natuurlijk zijn steun en hulp niet. Zoowel hij als Wessely leverden enkele bijdragen voor het nieuwe tijdschrift, dat daardoor niet weinig in waarde .toenam. Nog bij Mena'elssohns leven trachtte Wessely de vruchten van diens arbeid te plukken. Innig verheugd over de milde besluiten van keizer jozef ten gunste der Joden (zie bl. 259), en wel o. a. dat zij in zijn land scholen inoesten oprichten, waar de Joodsche jeugd ook in de landtaal, geschiedenis, aardrijkskunde en andere voor de algemeene beschaving nuttige en noodige leervakken onderwezen zou worden, was hij het, die in eenige zendbrieven 2) de Oostenrijksche gemeenten met kracht aanspoorde, aan dit bevel gevolg te geven. Een dusdanig besluit toch kon niet anders dan tegenstand ondervinden bij de eenzijdige talmudisten, die in het lezen van een niet-Hebreeuwsch boek een godsdienstig vergrijp, een zware zonde zagen. Toen nu Wessely in zijn zendschrijven op de noodzakelijkheid wees van de verbetering in het onderricht der jeugd, de ongelukkige gevolgen schilderde van de tot nu toe heerschende methode van onderwijs, en de beoefening van de Hebreeuwsche taal naast die van de moedertaal als noodzakelijk voorschreef, haalde hij zich den haat van velen op den hals. Menige rabbijn slingerde van den kansel den banbliksem tegen Wessely, aan wiens strenggeloovigheid echter volstrekt niet te twijfelen valt. Intusschen breidde zich de kring van lezers en medearbeiders van het nieuwe tijdschrift Meassef steeds uit. Van heinde en ver kwamen bijdragen, zoodat een edele wedijver ontstond op het gebied der nieuw-Hebreeuwsche belletrie. Tot de voornaamste medearbeiders behoorden Joel Lowe (aril), Aron Halle (Wolfsohn), beiden leeraren aan de Joodsche Wilhelmschool te Breslau; David Friedlander, jozef Beit en Jozef Haltern uit Berlijn; Izak Satanow en juda Leib b. Zeeb, twee Polen, die zich in Berlin gevestigd hadden Mozes Ensheim (Metz) in Elzas, vroeger huisonderwijzer bij Mena'elssohn; David Friedrich- Inv , •• pv5 '1'11.7 : mon. - 2) ritzm o1t7t; MoN. Gesch. III, 18* 264 feld en David Franco Mendes beiden in Amsterdam. Vele medearbeiders van dit tijdschrift (de Meassefim) trachtten door nuttige geschriften kennis en beschaving te kweeken onder hun geloofsgenooten, voor de jeugd nuttig te werken en de grondslagen te leggen voor eene Joodsch-wetenschappelijke vorming. Zoo hielden zich Wolfsohn en Bra hoofdzakelijk bezig met het bewerkeii van eene vertaling der Bijbelboeken ; van Izak Euchel, die eene schoon gestiliseerde Hebreeuwsche biographie van Mendelssohn leverde, verscheen eene Duitsche vertaling der gebeden ; Izak Satanow arbeidde op velerlei Joodsch gebied ; Ben-Zeeb (gest. z 8 I 1), wiens Hebreeuwsche vertaling van het boek Sirach als een meesterstuk van . Bijbelschen spreukenstijl kan beschouwd worden, heeft door zijne grammatica en zijn woordenboek 2) veel bijgedragen tot de verbreiding der Hebreeuwsche taalstudie. De lyrische en dramatische poezie vond hare vertegenwoordigers in David Franco Mendes, 3) Bresselau, 4) Iozef .Troplow e. a. De grondige beoefenaar van Hebreeuwsche taal en massora, Wolf Heidenheirn (gest. 1832) in Rodelheim, maakte zich verdienstelijk door de correcte en schoone uitgaven van het gebedenboek, Machzor, den Pentateuch enz. De rabbijnen der oude richting konden zich evenwel met het streven der Meassefim volstrekt niet vereenigen, en vooral nadat de vereeniging, waaraan 1de verzamelaar" zijn ontstaan te danken had, haar doel gewijzigd en zich in eene vereeniging tot bevordering van het goede en edele" 5) (1787) herschapen had. In hun oog bleef de Mendelssohnsche geest zeer gevaarlijk voor het oude geloof. In deze meening werden zij nog versterkt door de ondervinding, dat zich onder de leden van het letterlievend genootschap mannen bevonden, vier godsdienstig leven veel te wenschen overliet, en die, onder den schijn van wetenschap en beschaving, het wezen des Jodendoms wilden ondermijnen. David _Friedlander, een van M end elssohns trouwste vrienden, had in vereeniging met zijn rijken zwager Daniel ItziJ te Berlin een normaalschool opgericht en daarvo',r een leerplan ontworpen, waarin de Joodsche vakken een zeer beperkte ruimte innamen. Aan deze school was eene drukkerij verbonden, waar Duitsche en Hebrceuwsche werken verschenen, die nu juist niet altijd '13; re) iit`nri. 2) oneitz41 4) van wien het allegorisch 3) van wien "P'71-1; 1? drama ninrini nrTtr. ; - ; 5) rrteinrn oluri T : ; *,* 265 een zuiver Joodschen geest ademden. Onder s verlichting" bedoelden Friedlander en zijn geestverwanten, wier aantal vooral in Berlijn sterk toenam, de omverwerping van het oud, eerbiedwaardig gebouw des Jodendoms. De kweekelingen van de norrnaalschool werden dan ook geheel onverschillig voor het voorvaderlijk geloof. Zij dreven den spot met zeden en gebruiken, die wellicht voor hun ouders nog heilig waren. In hun verwaandheid hielden zij de strenggeloovigen voor bekrompenen en onnoozelen, die het licht der beschaving nog niet beschenen had. Alles, wat hun in hunne hooge wijsheid in het Jodendom mishaagde — en dit was nog al veer werd eenvoudig als rabbijnsche spitsvondigheid, talmudische haarklooverij, kinderachtig bijgeloof, of iets dergelijks veroordeeld. • De ziekelijke toestand, waarin het Jodendom in de Duitsche hoofdstad over het algemeen verkeerde, bereikte zijn toppunt in de kringen van de moderne beschaving. Mannen van naam en aanzien op wetenschappelijk gebied achtten het beneden zich, aan den godsdienst nog eenige opmerkzaamheid te schenken. En aan dusdanige mannen was toen al geen gebrek meer. Want nauwelijks hadden de tempels der wetenschap hun deuren voor de Joden geopend, of menig hunner trad er binnen, om zich te laven aan de bron der kennis, De scherpzinnige Joodsche geest schepte vooral veel behagen in de studie der wiskunstige wetenschappen en wijsbegeerte, zoodat Kants voorlezingen over de philosophic, aan de hoogeschool te Koningsbergen, het meest door Joodsche studenten begreper, en gewaardeerd werden, 1) Van hen verwierven zich o. a. veel roem Marcus 2 ) In Kants philosophie verdiepte zich ook een man, die onder andere omstandigheden en eene betere leiding wellicht een sieraad voor het Jodendom had kunnen wordene Hij heette Salomon (1753-180o) en was afkomstig uit .Litthauen. Als knaap van negen jaar legde hij reeds eene bijzondere bedrevenheid en scherpzinnigheid in den Talmud aan den dag. Hij trad nog zeer jong in het huwelijk, maar liet vrouw en kind al spoedig in den steek en ging als bedelaar naar Duitschland. Van Koningsbergen kwani hij in Berlijn, knoopte kennis aan met Mendelssohn, die zijn dorst naar kennis opmerkte en hem zijne gewone gastvrijheid betoonde. Hij verdiepte zich in Maimuni' s More, waarmede hij zoo dweepte, dat hij zich liefst Salomon Maimon noemde, maar hield zich tevens met de Kabbala onledig. Rijk aan geest, was hij van een verdorven en zedeloos karakter. Zijn avontuurlijk leven was niet gescTiikt, daariii verbetering te brengen. In zijn zelfbiographie vergelijkt 26 6 Herz (gest. 1803), die zich als geneesheer te Berlijn vestigde, waar hij voorlezingen hield over wijsbegeerte en natuurkunde, evenals zijn jongere vriend Lazarus Bendavid in Weenen. Deze en andere geleerden, begaafd met veel geest, aangenaam in den orngang en algerneen geacht, hadden het Jodendom tot sieraad en Mendelssohns aandenken als Israeliet tot roem kunnen strekken. Maar in stede daarvan wierpen zij een smet op de herinnering aan hun hooggeschatten vriend en gaven den minder ontwikkelden het voorbeeld, hoe men de laatste vonk van liefde voor het Jodendom moet uitdooven. Marcus Herz stond in vriendschappelijk verkeer met de voornaamste geleerden van Berlin (Nicolai, de gebroeders Humboldt,Schleg -el e. a.), die • hem vaak bezochten, om zich te verlustigen in het leerzaam en gezellig onderhoud van den gastheer en diens echtgenoote, de schoone, beschaafde en geestrijke Henriette de Lemos z De salon," zoo noemde men de plaats van zulke letterlievende bijeenkomsten, werd ook door geleerde dames bezocht, van welke Mendelssohns dochter Dorothea en Rachel Levin den hoofdtoon voerden. Men bewonderde hare geleerdheid, was verrukt over hare geestesgaven. Maar deze tempel der wetenschap was tevens een afschuwelijke Baal-tempel. Deze werd de plaats, waar alle godsdienstig bewustzijn .ondermijnd, alle zedelijkheidsgevoel uitgewischt, echtbreuk en overspel niet als misdrijf gerekend werden. En deze beschaafde heeren en dames noemden in hunne bandelooze zedeloosheid hun kring nog wel 2. den bond der deugd" ! Wat stond hun in den weg, om den zeer lossen band, die hen nog aan het Jodendom hechtte, geheel te verbreken ? Volstrekt niets. Zoo zwoeren dan ook Mendelssohns dochters in het openbaar en Henriette Herz in het geheim haar geloof af, om zich in de armen van het Christendom te werpen. Ook voor David Friedlander werd het Jodendom ondragelijk. Hij maakte met andere geestverwanten den deken Teller met hun wensch bekend, onder zekere voorwaarden, tot de Katholieke kerk over te gaan. De geestelijke gaf den gewetenloozen verraders te verstaan, dat de kerk hij zich bij z een uitgehongerd mensch, die, aan een heerlijken en welvoorzienen disch aangezeten, door een overmatig gebruik van vele spijzen zijn maag bederft." Talmudische, Kabbalistische en philosophische beschouwingen, die in bonte mengeling zijn hoofd doorkruisten, brachten hem op dwaalwegen, zoodat hij elken godsdienstigen en zedelijken zrondslag miste. Onder zijne philosophische geschriften behoort ook een uitvoerige Hebreeuwsche commentaar van het eerste boek van More. 2 67 op de aanwinst van zulke geloovigeri volstrekt niet gesteld is, en dat zij daarom maar liever zouden blijven, waar zij waren. Maar het ging hun ,evenals de motten, die zoolang om de vlam fladderen, tot zij er invallen." Na niet langen tijd besproeide het doopwater ook hun hoofden, Weldra volgden nog meer farnilien, waaronder ook die van Mendelssohn, dit schandelijk voorbeeld. Tusschen de mannen der verlichting, van welke de meesten met het traditioneele Jodendom gebroken hadden. en de sekte der nieuw-chasidim (zie bl. 241), wier kabbalistisch ' karakter voor den zuiveren geest des Jodendoms ook gevaarlijk was, stonden te dier tijd nog enkele mannen van geestkracht, karakter en geleerdheid, die het juiste midden tusschen de beide uiterste richtingen wisten te behouden en zich ook voor de rabbijnsche wetenschap zeer verdienstelijk maakten. Onder dezen neemt de eerste plaats in R. Elia Wilna, gewoonlijk bijgenaamd de Gaon') (17 20-1797). Reeds als jongeling van dertien jaar bewonderde men hem wegens zijne verbazende talmudische geleerdheid en op zijn 20 s te jaar gold hij bij de voornaamste Poolsche talmudisten als een autoriteit. Als tegenstander van de pilpulische leermethode zocht hij naar den eenvoudigen en natuurlijken zin van den tekst, daarbij gesteund door zijn helderen geest en critischen blik, Ook den Jeruzalemschen Talmud, onder het stof van vele eeuwen verborgen, bracht hij uit zijn donkere schuilhoeken te voorschijn 2) en maakte daarvan bij de behandeling van den Babylonischen een veelvuldig gebruik. Zijne grondige behandeling van de geheele talmudische literatuur (1kischna, Mechilta, Szfra enz.) alsook van Aozef Karo's codex blijkt uit zijne vele verklaringen, glossen en critische aanteekeningen, waarmede hij deze werken verrijkt heeft. Ook de Bijbelstudie vernalatigde hij niet en maakte veel werk van de Hebreeuwsche grammatica. Ook de studie van andere wetenschappen, vooral van de wis- en sterrenkunde, werd door hem niet geheel verwaarloosd. Elia Wilna vormt dan ook een grootsche en tevens zeldzame verschijning in het Poolsche Jodendom, waar juist toen het Chasidisme grooten invloed begon te krijgen. De voorstanders van de mystiek, en dus ook de Chasidim, koesterden weinig genegenheid voor den klaren en helderen denker. Al verdiepte hij zich ook in den Zohar, hij was toch, evenals Jakob Emden en Jechezkel Landau, wars van , 1)N—un. 2) Ook Mena'elssohns leeraar David .Friinkel maakte van den Jeruzalemschen talmud veel studie. 268 elk misbruik, dat door velen, en vaak door oningewijden, van de Kabbala gemaakt werd. Deze laatste schreef o. a. uitvoerige novellen van enkele Talmudtractaten. I) De casuistische literatuur werd verrijkt door supercommentaren op schuichan-aruch, waarvan vooral die van Jozef Teomim in _Lemberg 2) en Samuel Kohn 3 ) groote vermaardheid verkregen hebben. Vermelding verdienen nog R. El'azar Fleckeles, 4) een beroemd prediker en geleerde in Praag, en Jesaja Berlin (gewoonlijk genoemd Jesaja Pick) in Breslau, wiens aanteekeningen op Mischna, Talmud en Targum-Onkelos van critischen blik en grondige geleerdheid getuigen. HOOFDSTUK LIII. De Fransche revolutie en de emancipatie der Joden. 1789 —1806. Geen staatkundige gebeurtenis heeft wellicht voor de Joden gewichtiger gevolgen gehad dan de Fransche revolutie. Wat Mendelssohm door eene langzame en geleidelijke ontwikkeling van zijne geloofsbroeders had willen bereiken, geschiedde veel sneller door de machtige wereldgebeurtenis, die op het einde van de I8 de eeuw in .Frankrk plaats vOnd en in .Europa's staatkundigen toestand een geheelen ommekeer bracht. De emancipatie der Joden vormde evenwel in dit land reeds v66r de uitbarsting der revolutie een punt van ernstige overweging en voortdurende bespreking, De eerste stoot daartoe werd gegeven door Herz Medeisheim of Cerf Berr (1730-1793), een leverancier van het Fransche leger, wien Lodewjk XVI - het recht verleende, zich met zijne familie in Straatsburg to vestigen, niettegenstaande den Joden het verblijf in deze stad niet toegestaan was. Hoe dankbaar ook voor dit bewijs van genegenheid, was Berr daarmede nog niet tevreden. Hij verlangde meer van den koning en trad op voor de rechten zijner geloofsgenooten, die, reeds onder Lodewijk XIV in .Frankrijk wrin vi-ut ne. 3)Lwn rrsrc, 1 ) 17; ( -rri r...,z117 in) ri tn. .T: • een uitvoerige commentaar van Drrox T T: '•'T 4) Zie over zijn beroemde stamvaders, Monatschr. fiir Gesch. and Wissens. des Judenth. 37e jaarg. bl. 378. 269 toegelatdn, nog altijd, en vooral in Elzas en Latharb igen, door vooroordeel en fanatieken geloofshaat van den kant der Christelijke bevolking gedrukt werden. Ter bereiking van zijn doel liet hij Dohms geschrift vertalen en zorgde, dat het onder de oogen van voorname en invloedrijke personen kwam. De koning, wiens aandacht door dit geschrift meer op zijn Joodsche onderdanen gevestigd werd, droeg zijn minister Malesherbes op, te trachten, verbetering in hun toestand te brengen. Te dien einde benoemde de minister eene commissie uit de aanzienlijkste Joden uit.alle provincien, waar zij zich gevestigd hadden, om met hen de middelen tot verbetering te beranien. Uit Elzas werd Berr afgevaardigd. Ook de Portugeesche gemeente van Bordeaux zond hare vertegenwoordigers. Men bracht het voorloopig zoover, dat de Joden van den onteerenden lijftol, dien zij met paarden en andere lastdieren gemeen hadden, ontheven werden (1784).` Dit was de eerste stap op den weg der emancipatie, die vooral in den graaf van Mirabeau, den krachtigen voorstander der algemeene vrijheid, een welsprekenden en warmen verdediger vond. Van Mirabeau, die tijdens zijn verblijf in Berlin als gezant van .Frankrijk met Mendelssohn en Dohm in vriendschappelijk verkeer gestaan had, verscheen een geschrift : z over Mendelssohn en de staatkundige hervorming der Joden" (1787). Daarin wees hij, in tegenstelling met Voltaire, wiens geschriften vol haat en venijn tegen de Joden waren, op hun groote verdiensten ; prees hun standvastigheid in het geloof en trad met kracht op voor hun rechten als staatsburgers. Door dit geschrift, dat in sommige kringen veel bijval vond, in andere weder de gemoederen der Jodenhaters verbitterde, trad de Jodenkwestie zoo zeer op den voorgrond, dat de koninklijke vereeniging voor wetenschap en kunst te Metz een prijs uitloofde voor de beste beantwoording van de vraag : bestaan er middelen, om de Joden gelukkiger en nuttiger in Frankrijk te maken ?" (1788). Van de ingekomen antwoorden werden drie ter bekroning waardig gekeurd. Deze waren van den abt Gregoire, den rechtsgeleerde Thiery in Nancy en een Poolschen Jood Salkind . te Farijs. Alle inzenders verklaarden zich voor Hurwitz de emancipatie en beschouwden haar als eene daad van billijkheid en rechtvaardigheid. De Fransche revolutie was eindelijk uitgebroken (1789). Wet en orde zwegen in het land ; de regeeringloosheid heerschte in de hoofdstad evenzeer als in de provincien. Aan deze verwildering en bandeloosheld trachtte de Nationale vergadering een einde te maken door de vaststelling van eene nieuwe staatsregeling, gegrondvest op de beginselen van 370 gelijkstelling van alle klassen en standen. Thans koesterden ook de Joden de hoop, dat voor hen een betere toestand zou aanbreken. Uit alle deelen des lands richtten zij verzoekschriften tot de Nationale vergadering, waarin ook hun voorstanders Mirabeau en Gregoire zitting hadden, om als Fransche onderdanen beschouwd en dus ook in het bezit van alle burgerrechten gesteld te worden. Men zou nauwelijks gelooven. dat in dit wetgevend lichaam, waar ieder den mond vol had van gelijkheid, verbroedering. afschaffing van het 'despotisme der koninklijke macht en opheffing van de privilegien der bevoorrechte standen, de rechtmatige petitien der Joden nog zooveel tegenstand ontmoetten. Zij werden voornamelijk bestreden door de afgevaardigden uit het Rhijnkwartier, waar de Jodenhaat nog niet veel van zijn middeleeuwsch karakter verloren had. Aanvankelijk besloot men clan ook (1790) alleen den Joden van Spaansche en Portugeesche afkomst het burgerrecht te verleenen, zoodat hun geloofsgenooten in de Rhijnprovincien daarvan uitgesloten bleven, al werden ook hun enkele privilegien toegestaan. Eerst na langdurig beraad nam de Nationale vergadering kort voor hare ontbinding het voorstel aan, dat alle Joden van Frankrijk het voile burgerrecht zouden genieten (September 1790., Dit besluit baarde natuurlijk algemeene blijdschap. Izak Berr uit .Nancy, naast Cerf Bert- een van de onvermoeide kampioenen voor de emancipatie, richtte thans een schrijven tot zijne geloofsbroeders, waarin hij hen aanspoorde, naast hun Hemelschen Verlosser, die hen uit hun deerniswaardigen toestand bevrijd had, ook den Staat hun dankbaarheid te toonen. Zij moesten zich in de eerste plaats het wanklinkend jargon ontwennen, waarvan zij zich als taal bedienden, hun kinderen een beschaafde taal laten leeren, zich toeleggen op kennis en beschaving en zich alleen door hun godsdienst van de overige landzaten onderscheiden. Aan deze roepstem gaven zij gaarne gehoor. Zij spaarden geene offers ter wille van den Staat, die hen thans als zijne zonen erkende, en hadden zelfs hun Leven veil voor hun vaderland, welks legers weldra naar de opperheerschappij van Europa streefden. Het schrikbewind, waaraan Frankrijk na de terechtstelling van zijn koning overgeleverd was, ging intusschen ook voor hen niet zonder treurige herinneringen voorbij. Evenals men met een onbeschrijfelijk vandalisme de scliendende hand sloeg aan de kerken en gewijde goederen der Christenen, zoo stormde ook op sommige plaatscn een tierende menigte de synagogen binnen, waar zij de wetsrollen verscheurde of andere heiligschennis pleegde. Op grond van de kalenderverandering, door de Conventie 21! ingevoerd, waarbij o. a. eenmaal in de tien dagen een rustdag bepaald werd, dwong men de Joden op het platteland op Sabbath en feesten veldarbeid te verrichten. Ook het leven van enkele rabbijnen werd bedreigd door de teugellooze vrijgeesten, die met elken godsdienst den spot dreven. Zoo kon David Zinsheimer uit Straatsburg slechts door een tijdige vlucht aan het doodsgevaar ontsnappen. De rabbijn Izak Lenczijc geraakte in den kerker. In Metz waagden de Joden het niet, hun Paaschbrood te bakken. Eene kloeke vrouw hielp hen uit hun verlegenheid, daar zij de ambtenaren deed opmerken, dat dit brood sinds onheugelijken tijd voor Israel als het zinnebeeld van de vrijheid gold. In Parijs moesten de Joodsche onderwijzers hun scholieren laten deelnemen aan een feest, gevierd ter eere van den ', dienst der rede," die in plaats van den Katholieken godsdienst door de republikeinen ingevoerd was. Maar met dat al bleven de staatsburgerlijke rechten der Joden tijdens het noodlottig schrikbewind onaangetast. Terwiji .Frankrijk zich door onderlinge partijschappen vaneenreet, ontwikkelde het naar buiten een bewonderenswaardige kracht. De republikeinsche legers streden onder aanvoering van den onoverwinnelijken held _Napoleon Bonaparte met voortdurend geluk. Waar hun wapenen zegevierden, konden de Joden Napoleon als hun weldoener en verlosser begroeten. Want hij duldde geen ghetto's of uitsluitingsedicten. Al zijne onderdanen moesten dezelfde rechten genieten en dus ook de Joden als staatsburgers erkend worden. De Joden hadden dan ook wel reden tot dankbaarheid jegens den machtigen veroveraar, als zij hun oog richtten naar die landen, waar hun broeders nog altijd bloot stonden aan smaad, vernedering en verguizing. Dit was vooral het geval in Pruisen en de andere talrijke Duitsche staten. Niet alleen onder den lageren, maar ook onder den hoogen en geletterden stand droeg men hun een onverzoenlijken haat toe. De toonaangevers van beschaving en geleerdheid waren van het eeuwenoud vooroordeel nog lang niet genezen. Goethe en de niet minder beroemde wijsgeer Fichte beschouwden de emancipatie der Joden als een ramp voor den Staat en verzetten er zich dan ook met kracht tegen. Zelfs Herder, de vurige bewonderaar van de Hebreeuwsche oudheid, verheelde volstrekt niet zijn afkeer van de joden. Er bestond dan ook voor hen nog weinig vooruitzicht op een gunstige verandering in hun socialen toestand. Integendeel, het scheen, alsof de godsdiensthaat met nog meer woede tegen hen ontbrandde. Van den kansel zoowel als van den katheder verhieven velen 272 hun stem tegen de Joden. Nu eens luidde het, dat zij met de Franschen heulden ; dan weder, dat zij zich in de Duitsche hoofdstad al meer en meer op den voorgrond drongen erg gevaarlijk werden door hun toenemenden invloed. De nationale trots van de Duitsche natie, haar overmoed en verwaandheid zouden echter weldra gefnuikt worden door den Franschen wereldveroveraar, wiens machtwoord de Duitsche Joden uit hun ellendigen staat van afzondering en uitsluiting bevrijdde. HOOFDSTUK LIV. De Joden in de Bataafsche republiek. 1794-1806. Geheel anders dan in Duitschland was de toestand der Joden in Nederland, waar onze voorvaderen van den beginne of vrijheid genoten en veel bewijzen van waarachtige menschenliefde ondervonden. Niets stond hun in den weg bij de betrachting „ hunner godsdienstplichten ; den onteerenden Jodenlap kende men in ons vaderland evenmin als het ghetto of de Jodenbelasting. Maar toch waren zij in vele opzichten uitgesloten van het verkeer in de groote maatschappij, Zij mochten niet opgenomen worden in de gilden, geen openbaar ambt bekleeden, zelfs niet alle bedrijven uitoefenen. Zij misten derhalve het burgerschap en maakten in staatkundig opzicht nog geen deel uit van het Nederlandsche yolk. Dit bleef zoo tot den tijd, waarop de Fransche legioenen ons land binnenrukten, de oude staatsregeling omverwierpen en het voorloopig beheer in handen kwam van mannen, die dweepten met de leus van de Fransche republiek : A vrijheid, gelijkheid en broederschap." De revolutionaire denkbeelden, die aan de oprichting van de Bataafsche republiek ten grondslag lagen, vonden ook ingang bij sommige leden van de beide Israelietische gemeenten te Amsterdam. Zij werden gedeeld door mannen van beschaving en ontwikkeling, wier vrijheidsgevoel zich krachtiger begon te verzetten tegen de uitsluiting, waartoe zij nog steeds gedoemd waren. In vereeniging met enkele niet-Israelieten richtten zij (omstr. x 7 95) eene vereeniging op onder de zinsprenk Felix libertate (gelukkig door vrijheid), om onderling en in samenwerking met andere dergelijke genootschappen de middelen te beramen tot het verkrijgen van algemeene vrijheid en langs den weg van verbroedering de inlijving der Joden in het Nederlandsche yolk te bewerken. Tot commissarissen koos men de 273 burgers : H. Bromet, Mozes Salomon en zijn zoon Carolus Asser, Jakob Sas_portas en Dr. H. de Lemon. Eindelijk kwamen de Fransche troepen met de uitgeweken Hollanders in de hoofdstad (Januari 1795) tot vreugde van de tegenstanders van den laatsten stadhouder. Onmiddellijk daarna kwam het bestuur in de handen der zegevierende partij. Nog in dezelfde maand lieten de staten van de provincie Holland onder trompetgeschal 3. de rechten van den mensch in de hoofdstad afkondigen, wat kort daarna mede uit naam van de Generaliteit geschiedde. Het bestuur van Felix libertate, thans de zege aan zijne zijde ziende, besloot daarvan onmiddellijk gebruik te maken. Het liet de verklaring van de rechten van den mensch in het JoodschDuitsch overbrengen, met het doel, deze in de synagoge te doen voorlezen. De Nederlandsche Joden waren over het algemeen met de beginselen der Omwenteling lang niet zoo ingenomen als hun broeders in Frankrijk. Verreweg het grootste deel meende, dat door de algemeene verbroedering en de inlijving der Israelieten IDE; de Nederlandsche natie het godsdienstleven zeer bedreigd werd. Immers met de lusten zou men ook de lusten van het burgerschap moeten dragen, waaronder de nauwgezette betrachting der godsdienstplichten wel wat te lijden zou hebben. Bovendien koesterden de parnassijns en de notabelen der beide gemeenten te Amsterdam de zeker niet ongegronde vrees, dat door de denkbeelden van vrijheid en gelijkheid ook hun bijna onbeperkt gezag aamerkelijk gefnuikt zou worden. Zij bewogen dan ook vele gemeenteleden tot het onderteekenen van eene verklaring, volgens welke het aflezen van z de rechten van den mensch" in de synagoge strijdig was met de geheiligde Joodsche wetten en religie en bovendien confusie onder de gemeente zou kunnen veroorzaken," Toed nu het bestuur van Felix libertate eene publicatie in de synagoge liet aanplakken, werd deze op last der parnassijns weder afgescheurd. Maar de leden van genoemd genootschap lieten zich daardoor niet ontmoedigen. In hun bijeenkomsten hielden zij betoogen voor de emancipatie en gaven verhandelingen in het licht, om op de noodzakelijkheid daarvan de algemeene aandacht te vestigen. Van een hunner verscheen o. a. eene verhandeling, waarin aangetoond werd, dat ) het den Joden volgens hun eigen wetten geoor•loofd is, zich op Sabbath te wapenen voor de vrijheid van den burgerstaat en de defensie van het land." Van Christelijke zijde verklaarden zich sommigen tegen de emancipatie, terwijl anderen haar als billijk en rechtvaardig beschouwden. ,Welaan dan landgenooten" schreef een edeldenken4 2 74 Christen ') komen wij tot de menschelijke en rechtvaardige taak, om de Joden als onze medeburgers aan te nemen ; hen te doen deelen in die rechten, welke de Algoedheid wil, dat alle menschen gelijkelijk zullen genieten." Reeds gernimen tijd verkeerde men in het onzekere omtrent den staatkundigen toestand der Joden in de Bataafsche republiek, wier zelfstandigheid door de Franschen erkend was maar onder voorwaarde, dat de Nationale vergadering het volk eene grondwet zou geven, gevestigd op de beginselen der algemeene verbroedering en in overeenstemming met de staatsregeling der groote natie" (i Maart 1796). Felix li5ertate bleef intusschen niet werkeloos. Het diende bij de Nationale vergadering een adres 9) in, waarvan de strekking was, dat z de Joden, nu stemgerechtigde burgers van het Bataafsche gemeenebest zijnde en dat burgerrecht reeds uit geoefend hebbende, thans in het voile bezit en recht tot de verdere uitoefening van het burgerrecht zouden gesteld worden en dit recht in alle deszelfs uitgestrektheid ongestoord genieten." Deze petitie (ingediend 2 9 Maart) werd nu op voorstel van den voorzitter van der Kasteele in handen gesteld van eene commissie van zeven leden, om daarover rapport uit te brengen. Maar er waren nog gewichtige vragen over de onderlinge verhouding van Kerk en Staat te behandelen, al vorens men daartoe kon overgaan. Er verliep zoodoende weder een geruime tijd, totdat eindelijk (1 Augustus) de commissie bij monde van den representant Hahn een versiag ujtbracht, dat eene belangrijke bijdrage behelst voor de geschiedenis van het Nederlandsche Jodendom. Het schetste de vervolgingen, waaronder de Joden eeuwen lang gebukt gingen ; ontwikkelde de redenen, waarom zij bier te lande aan het vorige bestuur zoo innig gehecht bleven en ontzenuwde de beschuldiging, dat zij als staatsburgers niet zouden medewerken tot den bloei van het vaderland. Verder wees de commissie op de grondbeginselen, waarop de staatsomwenteling berustte en stelde, om der waarheid en goede beginselen bulde te doen, het volgende decreet voor : ) de Nationale vergadering erkent, dat het 3) j. Kr ap in een brochure ' de Joden zijn onze landgenooten" (1795). In dienzelfden tijd verscheen van H. van den Bosch z over het recht van de Joden tot gelijke genieting der maatschappelijke rechten met de Christenen" en van D. H. Dauten ') aan het Eataafsche yolk wegens de uitsluiting der Joden uit het stemrecht." 2 ) In zijn geheel opgenomen in : qubileum der emancipatie van de Israelieten in Nederland." 275 Bataafsch burgerrecht onafhankelijk is van eenig Godsdienstig geloof en dat dus de Joden in Nederland niet alleen tot bet yolk behooren, maar ook in den volmaaksten gelijkstaat met alle andere burgers moeten gesteld en gehandhaafd worden ten aanzien der maatschappelijke rechten en plichten." Dit rapport werd gedrukt en den leden toegezonden, om het drie weken later in deliberatie te nemen. Na een zoo gunstig advies mocht men verwachten, dat het voorstel der commissie niet veel tegenkanting meer zou ontmoeten. Dit was echter niet het geval. Acht voile dagen (20-28 Augustus) werden gewijd aan de behandeling van het rapport, dat nog heftige debatten uitlokte. (1) Eindelijk werd het bij meerderheid van stemmen door de vergadering gearresteerd,. behoudens enkele wijzigingen in de redactie. Op grond van dit advies vaardigde men nu het volgende besluit uit (2 September) : Geen Jood zal worden uitgesloten van eenige rechten of voordeelen, die aan het Bataafsche burgerrecht verknocht zijn, en die hij begeeren mocht te genieten ; mits hij bezitte alle die vereischten en voldoe aan alle die voorwaarden, welke bij de algemeene constitutie van iederen actieven burger van , Nederland gevorderd worden." Dit besluit baarde allerwege groote vreugde, maar was vooral voor Felix libertate eene schitterende overwinning. Het was de vrucht van zijn streven en werken. De rekwestanten gaven hun gevoel van dankbaarheid te kennen in een aan de Nationale vergadering gericht adres, waarvan het slot aldus luidde : dat God het yolk van Nederland moge zegenen. Dat Hij alle vooroordeelen, alien haat en vervolgingszucht uit aller harten moge verbannen ; dat Hij alle menschen met die overtuiging begunstige, dat alleen onderlinge liefde en broederschap de groote verdiensten zijn, die men Hem kan betuigen." Intusschen hadden de voorstanders van de omwentelingspartij een hevige gisting doen ontstaan in den boezem van de Hoogduitsche gemeente te Amsterdam. De rabbijnen Daniel de Azevedo van de Portugeesche en Jakob Mozes van de Hoogduitsche gemeente, als ook de parnassijns volhardden bij hun gevoelen, dat het streven van Felix libertate 1) Het is opmerkelijk, dat de hoogleeraar van Swinden, een van de heftigste tegenstanders, later een zeer werkzaam aandeel genomen heeft aan een door de Joden opgericht wiskundig genootschap. Hij is zelfs eerlijk genoeg, in de voorrede van zijne z beginselen der meetkunst" te bekennen, dat hij aan twee Joodsche geleerden verscheiden nuttige me- dedeelingen te danken heeft, 276 het Jodendom veel nadeel zou berokkenen en daarom veroordeeld diende te worden. Zij wilden zelfs de kerkelijke straffen op de leden dier vrijheidsclub toepassen. De voorstanders der emancipatie verklaarden, dat zij zich niet 'anger zouden onderwerpen aan de dwingelandij en het onbeperkt gezag der parnassijns. Zij geloofden, dat thans de tijd aangebroken was, waarop een einde diende te komen aan hun aristoc ratisch despotisme" en het kerkelijk beheer in overeenstemming moest gebracht worden met de denkbeelden, waarop ook het nieuwe staatsbestuur rustte: vrijheid en gelijkheid. Ook verlangden zij eenige veranderingen en hervormingen in den eeredienst, waardoor de orde en plechtigheid in de synagoge verhoogd en de in bun oogen verouderde misbruiken opgeheven zouden worden, Toen bestuurders noch geestelijkheid aan deze wenschen wilden toegeven, scheidden zij zich af, hielden ten huize van een hunner godsdienstoefeningen en vormden eindelijk een afzonderlijke gemeente onder de naam Adath jeschurun. Tot opperrabbijn benoemden zij Izak Graanboonz (gest. 1807) die door Mozes Asser met eene toespraak in het Nederlandsch geinstalleerd werd (29 Maart 1797). Het bestuur der oude gemeente sprak over de afgescheiden of zooge naamde nieuwe gemeente" een soort ban uit en bereidde zich voor tot krachtige maatregelen tegen de weerspannigen, die men uit spotternij 'i de vergadering van Korach" noemde. Maar dezen bekommerden zich weinig om de smaadschriften en schimpnamen. waardoor men hen wilde vernederen. Zij gevoelden medelijden met de bekrompenheid hunner tegenstanders. In hunne oppositie vonden zij veel steun bij den Franschen gezant Noel, aan wiens invloed het ook waarschijnlijk moet toegeschreven worden, dat de parnassijns der ) oude gemeente" door de agenten van het uitvoerend bewind der Bataafsche republiek van hun post ontzet werden. Toen het besluit van hun ontslag door eene nit 's Gravenhas -e overgekomen commissie in de Groote synagoge, ten aanzien eener talrijke menigte, bekend gemaakt werd, hieven vele voorstanders van Adath jechzerun een zhoezee" aan. )Weg met de despoten en onderdrukkers" rep men luide in het Godshuis, dat wellicht, zonder tusschenkomst van de gewapende macht, de plaats van vreeselijke tooneelen geworden was (16 Maart 1798). Men benoemde een voorloopig bestuur, totdat door de stemgerechtigde contribuanten een nieuw gekozen werd, dat uit 15 leden (manhigim) zou bestaan, die ( 1) 1 ) irvitr 277 ieder jaar moesten aftreden. — In het vorige jaar waren twee Joden, Bromet en de Lemon, in de Nationale conventie gekozen. Niet lang daarna nam voor het eerst een Israeliet, Mozes Moresco, plaats in den stedelijken raad van Amsterdam en Mazes Asser in de rechtbank aldaar. De nieuwe gemeente was niet weinig trotsch op de eervolle onderscheiding, sommigen barer leden te -beurt gevallen. Over het algemeen vond zij bij de voorstanders der Bataafsche vrijheid meer waardeering dan de oude gemeente, waar men zich met de nieuwe orde van zaken niet kon vereenigen en wier leden nog niets verftauwd waren in hunne gehechtheid aan het huis van Oranje. Dezen verlangden zelfs, dat de oud-parnassijns, hoofdzakelijk door de Iaanhangers van Korachs-gemeente" van hun post ontzet, weder in hun waardigheid zouden hersteld worden. De regeeringscommissie wenschte de zaak in der minne te schikken en den vrede te herstellen. Zij stelde voor, het oude en het toenmalige bestuur te vereenigen en zoodoende aan den wensch van beide partijen te gemoet te komen. Men wilde evenwel daarvan niets hooren en volhardde • bij den wensch, dat de oud-parnassijns alleen het gezag in handen zouden krijgen, wat dan ook eindelijk geschiedde. Velen sloten zich echter uit misnoegdheid hierover bij Adath jeschurun aan, welke gemeente daardoor in ledental toenam. Zij had zich eindelijk geheel geconstitueerd als een zelfstandige gemeente en was in het bezit gekomen van alles, noodig voor het Joodsche gemeenteleven, als : eene Synagoge (ingewijd 27 September 1799), kerkelijk bad, vleeschhal, begraafplaats (op den Overveenschen weg nabij Haarlem) enz. Alle pogingen tot verzoening, door het staatsbestuur aangewend, bleven vruchteloos, zoodat de scheuring in de Hoogduitsche gemeente tijdens de Bataafsche republiek voortduurde. HOOFDSTUK LV. Be Joden in het Fransche Keizerrijk. 1806 —1813. Het begin van de i -9deeeuw opende voor den Corsicaanschen held, die eindelijk tot Keizer van .Frankrijk uitgeroepen was (18o4), een tijd van voortdurend krijgsgeluk, staatkundige grootheid en onbeperkte heerschappij. Niettegenstaande zijn rusteloos streven, om gansch Europa onder zijn schepter te brengen, behartigde hij toch de belangen Mori. Gesch. III, 19 27 8 van de hem onderworpen volkeren, wonder daarbij te letten op verschil van godsdienstige gezindheid, zoodat ook de staatkundige toestand zijner Joodsche onderdanen vele verbeteringen onderging. Hadden de schitterende overwinningen bij Austerlitz en Jena den nationalen trots der Duitschers gevoelig gefnuikt, tevens verbraken zij de ketenen, waarin de Duitsche Joden vele eeuwen gekluisterd waren. De zegevierende held duldde, gelijk wij reeds vroeger zagen, in zijne landen geen ghetto's of beperkende wetten en bepalingen aangaande de Joden. Alle onderdanen moesten zich aan dezelfde verplichtingen onderwerpen, maar zouden ook dezelfde rechten genieten. Geen wonder derhalve, dat het hart der Joden dankbaar klopte voor den machtigen monarch, in wiens hand het lot van geheel Europa lag. Maar spoedig dreigde de vrijheidszon, wier stralen hen nog nauwelijks verkwikt hadden, weer onder te gaan. Donkere vlekken benevelden haar helder licht. Men trachtte de Joden bij den keizer in ongenade te brengen en de bewondering, die deze voor de nazaten van een heldengeslacht koesterde, voor minachting te doen plaats maken. Vooral de Jodenvijanden in de Duitsch-Fransche Rhijnprovincien brachten bij hem bittere klachten in over den woekerhandel der Joden, die zich verrijkten ten koste van bet goed van anderen. Zij trachtten hem te bewegen, de emancipatie der Fransche Joden weer op te heffen, en bereikten in zoover hun doel, dat de keizer een decreet uitvaardigde, volgens hetwelk van elken Israeliet, die een schuld wilde invorderen, geeischt werd een bewijs, of te geven door de stedelijke overheid, behelzende eene verklaring, dat cleze noch woeker noch eenige onwettige nering dreef., Naar het schijnt, zag Napoleon zelf spoedig het vernederende en onbillijke van dezen rnaatregel in. Hij bepaalde althans, dat deze maar van tijdelijken aard zou wezen. Maar niet alleen in de Rhijnstreek stonden de Joden bloot aan den haat en de verbittering van de onverdraagzame bevolking. Ook in Prankrijk, waar de Katholieke kerk de heerschappij herkregen had, gingen stemmen op, om hun het onlangs verleende burgerrecht, de vrucht der Fransche revolutie, te ontnemen. Zoo werd andermaal de Jodenvraag een punt van ernstige overweging en bespreking in 's keizers staatsraad. Terwijl zich sommigen ten gunste van hen uitlieten en zich overtuigd hielden, dat hun emancipatie voor het rijk niet anders dan goede gevolgen kon hebben, beweerden anderen, dat de klachten en beschuldigingen, tegen hen ingebracht, niet zoo ongegrond waren. Napoleon zou evenwel nimmer dulden, dat men hen weder tot den middeleeuwschen staat van afzondering terugbracht en bande uit de maatschappij, die hun nauwelijks de rechten van den 279 mensch verleend had. Hij kwam nu op het denkbeeld, uit de onderscheidene departementen van lrankrijk en Italie, toen tot edn keizerrijk vereenigd, Joodsche gedelegeerden naar Parijs te ontbieden en hun een tal vragen voor te leggen, uit wier beantwoordlng hem blijken zou, of het Jodendom inderdaad haat en minachting predikte tegen de belijders van andere gezindten en diens aanhangers ten gevolge daarvan geen goede, trouwe en eerlijke staatsburgers konden wezen. Het aantal afgevaardigden bedroeg 112. Onder dezen bevonden zich lzak Berr en zijn zoon Michel Berr, die zich indertijd zeer verdienstelijk gemaakt hadden door hun bemoeiingen voor de emancipatie der Elzasser Joden ; Abraham Furtaa'o uit Bordeaux, een man van hooge beschaving en edele gezindheid ; Jozej David Zinsheimer, de geleerde rabbijn van Straatsburg ; Salomo Lipmann rabbijn van Colmar en de Italiaansche rabbijnen, Abraham Vita de Cologna en S?gre. Ook de gemeente Adathieschurun zond, met toestemming van Lodewijk Bonaparte koning van Holland, uit Naar midden eenige vertegenwoordigers. De Portugeesche en Hoogduitsche gemeenten te Amsterdam volgden dit voorbeeld. De eerste benoemde S. 111, Saportas, I. da Costa Athias en I. Capadose, de laatste den toen reeds beAan de afge roemden rechtsgeleerde Jonas Daniel vaardigden werd een zaal van het stadhuis te Paris aangewezen tot het houden hunner zittingen. Volgens een mi- nisterieel besluit had de eerste vergadering plaats op Sabbath. Deze was gewijd aan de benoeming van een voorzitter, secretaris en eene commissie van rapporteurs. Furtado vereenigde de meeste stemmen op zich en opende nu als voorzitter de volgende vergadering (29 Juli 18o6), waarin hij het gewichtige doel dezer bijeenkomst uiteenzette. Alsnu verschenen drie keizerlijke commissarissen, Mole, Portatis en Pasquier, om hun de vragen voor te leggen, waaromtrent zij den keizer rapport moesten uitbrengen, De eerstgenoemde leidde deze vragen in met eene Diet heusche toespraak, waarin hij ongeveer het volgende zeide : 2.Gij weer, dat het gedrag van de meesten uwer geloofsgenooten klachten veroorzaakt heeft, die voor den keizerlijkert troon gebracht zijn, Alhoewel deze klachten gegrond zijn, wenscht de keizer de verbittering te onderdrukken en van u de middelen te vernemen, om het kwaad te genezen. De wetten, u als belijders van bet Jodendom opgelegd, hebben over het geheele aardrijk veranderingen ondergaan, Het belang van bet oogenblik heeft ze dikwijls gewijzigd. Deze vergadering nu kent geen voorbeeld in de jaarboeken uwer gescbiedenis, Thans zijt gij voor de eerste niaal met billijkheid behandeld en zult nu uw lot beslist zien door een Christen vorst," MoN. Gesch. III, 19* 280 De vragen waren : is de veelwijverij volgens de Joodsche wet geoorloofd ? erkent zij eene echtscheiding, die de staat niet als geldig beschouwt ? erkent zij huwelijken, gesloten tusschen Joden en Christenen ? beschouwen de Joden de Franschen als hun broeders en ,Frankrijk als liun vaderland ? veroorlooft de wet den woeker jegens nietIsraelieten ? Eindelijk verlangde hij inlichtingen omtrent de benoeming en de bevoegdheden der rabbijnen. De voorzitter beantwoordde met eenige woorden Mole's toespraak en verzekerde, dat de vergadering met vreugde het oogenblik begroet, waarop haar de gelegenheid gegeven is, het Jodendom door het Licht der waarheid te doen beschijnen en daardoor vooroordeelen en valsche voorstellingen te verwijderen, die nog allerwege omtrent diens belijders heerschen." De commissie, belast met het maken van een ontwerp ter beantwoording van verrnelde vragen, bestond uit den voorzitter en den secretaris der vergadering, de rabbijnen Zinsheimer, di Cologna en Segre en twee leeken, /zak Berr en Lazare, Het leeuwendeel had Zinsheimer, die zijne taak in korten tijd voltooide, zoodat de afgevaardigden met hunne werkzaamheden al spoedig konden beginnen (4 Augustus). De beantwoording van de vragen omtrent veelwijverij en echtscheiding baarde niet veel moeielijkheid. Al stond de Joodsche wet de polygamie toe, toch had reeds acht eeuwen geleden bijna het geheele Europeesche Jodendom zich onderworpen aan een rabbinaal besluit, dat haar ongeoorloofd verklaarde. Voorts erkende de vergadering, dat geene echtscheiding geldig erkend wordt, zoo daarbij niet de behoorlijke burgerlijke formaliteiten pla,ats gevonden hadden. De vraag betreffende de wettigheid van gemengde huwelijken gaf aanleiding tot ernstige debatten. Van de leeken maakten velen, voor wie de staatkundige belangen hooger stonden dan de godsdienstige, geen bezwaar, ook deze vraag in bevestigenden zin op te lossen. Niet alzoo de rabbijnen, die zich overtuigd hielden, dat door de sanctioneering van gemengde huwelijken het Jodendom onvermijdelijk ten verderve gevoerd werd. Aan den anderen kant achtten zij het voor het behoud der burgerlijke vrijheid en gelijkstelling niet gewenscht, deze kortweg te veroordeelen. Men vereenigde zich eindelijk met het taktvol antwoord der commissie, dat in hoofdzaak op het volgende neerkwam. Alhoewel de Mozaische wet alleen de verzwagering met de Kenaanietische stammen verbiedt uithoofde hunner afgoderij en de Europeesche volkeren niet als afgodendienaars kunnen beschouwd worden, zouden toch de rabbijnen ernstig gemoedsbezwaar maken tegen het voltrekken van gemengde buwelijken. Bij eene echtverbintenis toch, wil zij in Joodschen 281 zin gesloten worden, moeten zekere ceremonien plaats vinden, die uit den aard der zaak voor den niet-Israeliet Beene waarde of bindende kracht kunnen hebben. Ook de geestelijken van andere gezindten zouden zich uit een godsdienstig oogpunt verzetten tegen de wettigheid van zoodanige huwelijken. Uit dien hoofde kunnen deze dan ook slechts in bur o-erlijken, maar niet in godsdienstigen zin geldig beschouwd°worden. De vraag, of de Joden de Franschen als hun broeders en Frankrijk als hun vaderland beschouwden, werd beantwoord door een beroep te doen op den geest des Joder1doms, dat naastenliefde en burgertrouw onder zijne voornaamste plichten telt, zoodat de Joden in niets anders dan in godsdienstige overtuiging van hun medeburgers verschillen. De vraag aangaande den woeker bood een geschikte gelegenheid, om eene eeuwenoude, valsche beschuldiging te ontzenuwen. De Joodsche wet, zoo ongeveer luidde het antwoord, verbiedt het nemen van elke bovenmatige rente, zelfs van den niet-Israeliet. Het Bijbelsch voorschrift, den Israelietischen broeder zonder rente te leenen, berust op de algemeen erkende Joodsche liefdadigheid, wier beginselen, zooals blijkt uit vele voorschriften en sententien van de talmudische ethiek, jegens ieder, zonder onderscheid van geloof, moeten toegepast worden. Mole gaf den afgevaardigden 's keizers tevredenheid te kennen met de beantwoording der door hem gestelde vragen en verzekerde hun, dat de keizer hun stamgenooten in het volkomen bezit hunner burgerrechten zou laten, )Maar," zoo ging hij voort de keizer verlangt ook een. waarborg, dat de beginselen en denkbeelden, in uwe antwoorden vervat, in toepassing zullen gebracht worden. Deze waarborg kan hem alleen verstrekt worden door de herstelling van het groote Synhedrion, welks wetten en besluiten, evenals ten tijde van het bestaan des tempels, door het geheele Jodendom opgevolgd moeten worden. Hij wenscht daarom, dit eerbiedwaardig college weer in het leven te roepen, om het yolk, waarover het zal regeeren, te herinneren aan den waren geest van zijne heilige Schrift en deze zoodanig te vertolken, dat alle valsche verklaringen gelogenstraft worden. Het zal Israel leeren zijn vaderland te beminnen en het wijzen op de plicht, om de liefdc, die het aan zijn voormalig vaderland verbond, te schenken aan den bodem, waar het sinds zijn staatkundigen val weder voor het eerst onbeperkte vrijheid geniet." Deze keizerlijke boodschap, die een zuiver Franschen geest ademde, maakte diepen indruk. De voorzitter dankte namens de vergadering voor dit hernieuwd bewijs van keizerlijke genegenheid en hoopte, dat met de medewerking van de commissarissen dit denkbeeld zou 282 verwezenlijkt worden. In de eerste plaats besloot men, dat het Synhedrion, evenals weleer, uit 7o leden — behalve den voorzitter zou bestaan, meerendeels te kiezen uit de leden dezer vergadering. Eene commissie, benoemd uit de vergadering, ontwierp in overleg met de keizerlijke commissarissen een concept-reglement, dat aan de goedkeuring van het Synhedrion zou voorgelegd worden, Het behelsde een geheel uitgewerkt plan aangaande de consistoriale inrichting van het Israelietisch Kerkgenootschap in het Fransche keizerrijk, dat de volgende punten bevatte. In elk departement, dat minstens 2000 Israelieten telt, wordt een consistorie opgericht, bestaande uit drie bezoldigde geestelijken (een opperrabbijn en twee rabbijnen) en drie notabelen uit de hoofdplaafs van het departement. Deze kiezen uit het departement nog 25 personen, boven de 3o jaar, tot commissie van bijstand. De consistorien hebben de taak : te zorgen voor de handhaving van de synhedriale besluiten ; de bevordering van de maatschappelijke ontwikkeling der Israelieten door het laten leeren van ambachten, bedrijven enz. en alles aan te wenden, wat tot hun stoffelijke verbetering kan leiden. De rabbijnen zijn mede verplicht : hun gemeenteleden gehoorzaamheid in te prenten aan de landswetten, in de synagogen te prediken, voor het welzijn van het keizerlijk huis te bidden, rabbinale functien te verrichten en te zorgen, dat Joodsche jongelingen zich stipt onderwerpen aan de rnilitaire dienstplichtigheid. De consistorien staan alle onder het centraal-consistorie te Parijs, dat saamgesteld is uit drie opperrabbijnen en twee notabelen. Dit bekrachtigt de benoeming der rabbijnen, stelt ook in sommige gevallen hun ontslag voor aan de regeering, met welke het voor de algemeene belangen des Jodendoms in voortdurende verbinding staat. Alhoewel dit ontwerp niet de algeheele goedkeuring der vergadering wegdroeg, omdat het gezag der rabbijnen daardoor ondermijnd werd, hun den weg tot zelfstandig optreden afsneed en hen tot keizerlijke politiedienaars verlaagde, waagde toch niemand, uit vrees voor den keizer, daartegen zijn stem te verheffen, zoodat het aangenomen werd (26 September). Na afloop van de voorbereidende werkzaamheden maakte men door eene proclamatie, opgesteld in vier talen (Hebreeuwsch, Fransch, Duitsch en Italiaansch), de Joodsche gemeenten van het keizerrijk bekend met het keizerlijk besluit aangaande het herstel van het groote Synhedrion. De afgevaardigden kwamen op den bepaalden datum te Paris, waar men hen in de rijk versierde synagoge op plechtige wijze ontving. Van daar begaven zij zich in statige kleeding naar de voor hen bestemde vergaderzaal. De voorzitter (nasi) David Zi nsheimer 2 83 zette in een schoon openingswoord het doel en den werkkring van het Synhedrion uiteen en verklaarde dit belangrijk college geconstitueerd (9 Februari 1807). Hem stonden ter zijde Sigre als ondervoorzitter (ab beth-din) en di Cologna, die den titel chacham voerde. Aan de tweede bijeenkomst (12 Februari) namen ook deel de afgevaardigden van Adath Jeschurun, Mr. C. Asser, Dr. de Lemon en J. Littzvack. Zij gaven hun ingenomenheid te kennen met het grootsche denkbeeld van den beminden keizer en verklaarden, zich te zullen onderwerpen aan de besluiten van dit eerbiedwaardig college. Ook van Fransche en erikele buitenlandsche gemeenten kwamen adressen in, waarin deze hare ingenomenheid betuigden met de constitueering van het groote Synhedrion. Verscheidene zittingen werden nu gewijd aan de vaststelling der bepalingen, die als uitvloeisels kunnen beschouwd worden van de verhandelingen, gehouden door de vroegere afgevaardigden over de keizerlijke vragen. Men vatte deze in negen artikelen samen, die handelen over veelwijverij, echtscheiding, huwelijk, naastenliefde, moraliteit en de burgerlijke en staatkundige verhouding tot andersgeloovigen. Het ontwerp-reglement betreffende de consistoriale inrichting van het Israelietisch Kerkgenootschap ondervond geen tegenstand bij het Synhedrion, dat zich in alles naar den wil van den gevreesden Napoleon schikte. In vele Duitsche staten waarover Napoleon thans den schepter zwaaide, zagen de Joden zich ontheven van de drukkende en onteerende wetten en bepalingen, waaronder zij eeuwen gebukt gegaan waren. Alleen in Beijeren en Saksen bleven deze nog in voile kracht. Maar in het koninkrijk Westphalen, waarover Napoleons broeder jeryime regeerde, alsook in de meeste staten van het Rhijnverbond kwam daaraan een einde tegelijk met de invoering eener meer vrijzinnige staatsregeling. Daartoe droegen ook veel bij de bemoeiingen van Israel Jacobson (1768-1828), wien de stoffelijke en staatkundige belangen zijner geloofsgenooten zeer ter harte gingen. Zijn rijkdom en zijne beschaving verschaften hem toegang aan sommige Duitsche hoven, waar hij slaagde in zijne pogingen tot de opheffing van den onteerenden Jodenlijftol. In dit opzicht heeft zich ook verdienstelijk gemaakt Wolf Breidenbach (gest. 1828). Tusschen deze beide mannen bestond overigens een hemelsbreed onderscheid. De laatste was een nederig en bescheiden man, Jacobson daarentegen zeer ijdel en roemzuchtig. Hij haakte naar aanzien en eer en greep iedere gelegenheid gaarne te baat, om te schitteren door zijn redenaarstalent. Het spreekt van zelf, dat zijne geloofsgenooten grooten eerbied koesterden voor dezen man, die in beschaving en 3 84 ontwikkeling ver boven hen stond en bovendien met aardsche goederen in ruime mate bedeeld was. Toen Jer 'dine Napoleon zijn Joodschen onderdanen van het koninkrijk Westphalen het voile burgerrecht verleend had (27 Januari 1808) en dezen zich genoopt gevoelden, den edelen vorst daarvoor hun dank te betuigen, was het Jacobson, die zich met eene deputatie naar Kassel begaf en als hun vertegenwoordiger optrad. Bij deze gelegenheid sprak hij den vorst toe in het Fransch. Deze onderhield zich geruimen tijd met de afgevaardigden en verlangde, dat zij nu ook de middelen zouden beramen, die konden leiden tot de stoffelijke verbetering van den toestand der Joden, hunne ontwikkeling en algemeene beschaving. Zij ontwierpen een plan betreffende de inrichting van een Joodsch consistorie van het koninkrijk Westphalen, waarop al spoedig de koninklijke goedkeuring (31 Maart) volgde. Volgens deze regeling zou het consistorie, waarvan Kassel als hoofdplaats aangewezen werd, bestaan uit drie rabbijnen en vier leeken, wier bevoegdheden en instruction ongeveer dezelfde waren als die van de consistorien in het keizerrijk. Tot voorzitter werd Jacobson aangewezen, die zich dan ook het meest met hare organisatie had bezig gehouden. De eerzuchtige man had thans het toppunt zijner wenschen bereikt. Hij toch stond als het ware aan het hoofd van het Westphaalsche Jodendom en oefende een bijna onbeperkt gezag uit, daar zijn medeleden zich geheel en al aan zijn wil moesten onderwerpen. Niemand had den moed, zijne meening te bestrijden. Hij nu hield zich overtuigd, dat het Jodendom in menig opzicht hervormd en meer in overeenstemming met den geest des tijds gewijzigd moest worden. Of deze hervormingen ook aandruischten tegen het karakter en de geschiedkundige ontwikkeling van het Jodendom, daarom bekommerde hij zich minder. In de eerste plaats wilde hij, dat de eeredienst door meer praalvertoon opgeluisterd zou worden. Aan de godsdienstschool te _Kassel verbond hij eene synagoge, waar grootendeels in het Duitsch gebeden en gezongen werd ; waar jongens en meisjes, naar Christelijke wijze, door het afleggen van een uit het hoofd geleerde geloofsbelijdenis als lidmaten aangenomen werden ; kortom, waar het kinderlijk gemoed gaandeweg ontwend werd aan de beschouwingen van het oude Jodendom, dat wars is van dusdanige ijdele praalvertooningen. Maar daarmede was Jacobson nog niet tevreden. In Seesen (een vlek nabij Brunswijk), waar hij reeds vroeger op eigen kosten een Instituut opgericht had tot verzorging en opvoeding van Joodsche en Christen kinderen, kwam nu ook een tempel, waar orgel en koor den eeredienst zouden opluisteren. Bij de inwijding van dit nieuwe Gods- huts fungeerde hij zelf als rabbijn. In pontificaal gewaad bekiom hij den kansel en hield, ten aanhoore eener talrijke schaar Joden en Christenen, eene redevoering, waarvan hij zelf waarschijnlijk het meeste genoegen had. Al heeft Jacobson door zijne hervormingen het Jodendom meer nadeel dan voordeel toegebracht, zoo mogen wij hem toch niet den lof onthouden, die hem als bevorderaar van de stoffelijke en maatschappelijke belangen zijner geloofsgenooten toekomt. Zijn naam bleef dan ook in dierbaar aandenken bij het Westphaalsche Jodendom, welks consistoriale inrichting tegelijk met den val van het koninkrijk Westphalen ophield (z 8 i 2). Evenals Jerome gaf ook zijn broeder Lodewiik Napoleon, de menschlievende koning van Holland, vele blijken van welwillendheid jegens zijne Joodsche onderdanen. Hij handhaafde de beginselen hunner burgerlijke gelijkheid niet alleen, maar trachtte ook alle hinderpalen te verwijderen, die aan hun stoffelijke welvaart • in den weg stonden. ') Reeds kort na zijne aanvaarding van het koningschap stelde hij pogingen in het werk, om aan de scheuring in de Hoogduitsche gemeente te Amsterdam een einde te maken. Daartoe benoemde hij eene commissie, bestaande uit twee leden (j, D. Meijer en Jonas Rintel) van de oude en een lid (Littwack) van de nieuwe gemeente, die zich nog drie personen konden toevoegen, zoo hun zulks wenschelijk voorkwam. Na lang beraad kwam eindelijk een plan van schikking en vereeniging tusschen de beide gemeenten" tot stand. Het ontwerp, waarin o. a. bepaald werd A dat alle plaats gehad hebbende twisten en oneenigheden verklaard werden geheel en al te hebben opgehouden" werd, behoudens enkele wijzigingen aangenomen en bekrachtigd door een koninklijk I reglement voor het Kerkbestuur der Hollandsche Hoogduitsche gemeente binnen Amsterdam" (1809). Het nieuwe reglement handelde over de bevoegdheid van de lidmaten, stemgerechtigden en parnassijns en voorts over de openbare godsdienstige ceremonien, het armwezen enz. Ook kwam een reglement tot stand voor het eveneens door een koninklijk besluit benoemde opperconsistorie, dat echter van kortstondigen duur was. Koning Lodewijk wilde ook eene reorganisatie brengen in het Godsdienst-onderwijs. In de eerste plaats wenschte hij, dat dit niet langer in het Joodsch-Duitsch (jargon), maar in het Nederlandsch zou 1 ) Ten bewijze van zijne verdraagzaamheid kan o. a. dienen, dat hij de weekmarkten van sommige steden in plaats van op Sabbath op een anderen dag bepaalde, opdat ook de Joodsche kooplieden daaraan konden deelnemen. 28 6 gegeven worden.' Maar de uitvoering van dit besluit liet nog zeer veil te wenschen over, alhoewel zich een genootschap 1) vormde, dat ten doel had P de uitgave te bevorderen van Nederduitsche opvoedingsgeschriften ten behoefte der Israelietische jeugd." Daar de Joden wel tot den krijgsdienst verplicht waren, maar niet tot de schutterij, die nog als een soort gilde beschouwd werd, kwam Lodewijk op het denkbeeld, een korps vrijwilligers op te richten, alleen uit Joden bestaande. Zij werden daartoe opgeroepen in eene afkondiging, die in alle synagogen van het koninkrijk plaats vond. 2) Deze miste haar doel niet. Er vormden zich twee Joodsche bataillons, elk 813 man sterk. Met de inlijving van Holland bij Frankrijk hield dit corps op. Thans moesten de Joden in de vernedering hunner Christelijke landgenooten deelen en werden honderden van hen ingedeeld in het keizerlijke leger, dat hem op zijn moeielijken en gevaarlijken tocht naar Rusland volgde. HOOFDSTUK LVI. De staatkundige en godsdienstige toestand der Joden in Duitsehland. 1813 —1830. Napoleons tocht naar Rusland maakte een einde aan zijn roemrijke regeering, daar van toen of het ongeluk hem bijna overal op den voet volgde. Zijn heerschzucht en overmoed werden gefnuikt door de zware en onherstelbare nederlagen, hem toegebracht in den strijd tegen de groote Europeesche coalitie. Thans konden Europa's staten, bevrijd van de boeien en het knellend juk eener zware tirannie, weder vrij adem halen. Maar niet zoo de Duitsche Joden, voor wie de vruchten van de revolutie en de daarop gevolgde Fransche overheersching met het herstel van Duiisch- )) Irrr 4s tiv -unt, 11:m. 2 ) Ook verscheen een werkje : ' Aanmoediging aan de Hollandsche Israelieten tot het betreden van de voor hen geopende loopbaan van den krijgsdienst" waarin gewezen werd op de belangrijke heldendaden, door de Israelieten, zoowel in Nederland als daarbuiten, verricht. 287 lands onafhankelijkheid verloren gingen. De Jodenhaat, door het Fransche geschut tot zwijgen gebracht, dook met Bonaparte's val onmiddellijk uit zijn donkere schuilplaa.tsen te voorschijn. Wel werden op het Weener congres (1815) door den invloed van den rijken bankier Meir Anschel Rothschild uit Frankfort en de barones Fanny Arnstezn ten opzichte der Joden gunstige besluiten genomen en hun het vooruitzicht geopend op het behoud van de bun reeds verleende rechten, maar de uitvoering dezer besluiten, waartoe vooral de vertegenwoordigers van Pruisen en Oostenrijk, de prins van Metternich en de graaf van Hardenberg, veel bijgedragen hadden, stiet of op den hardnekkigen tegenstand van Beieren, Saksen en de Hansesteden. Reeds tijdens de zittingen van het congres drong men in Frankfort aan op de inkrimping van hun rechten. In Lubeck en Bremen ging men nog verder, daar de burgerij hen uit het stadsgebied wilde verdrijven. In vele steden (Hanover, Hildesheim e. a.) hief men openlijk hun gelijkstelling met de overige bevolking op. Zoo dreigden de middeleeuwsche toestanden terug te keeren in het begin van de eeuw der beschaving., Gelijk vroeger hoorde men thans weder beweren, dat de Israelieten als vreemdelingen op Duitschen bodem te beschouwen waren ; als indringers, die geene aanspraak hadden op burgerrechten. Niet alleen in woord, maar ook in schrift verbreidde men deze even snoode als valsche bewering. Met de wapenen van een ernstig staatkundig overleg bestreed de pers de gelijkstelling der Joden, o m daardoor te verdedigen het verzet tegen de uitvoering der besluiten, ten aanzien van hen op het congres genomen. De Berlijnsche hoogleeraar Frederik Ruhs kwam in een geschrift : " de aanspraak der Joden op het Duitsche burgerrecht" onbewimpeld met zijne meening voor den dag, dat hun uit hoofde van hun natuurlijke en ingewortelde gebreken in karakter en aanleg alsook wegens de eigenaardige begrippen van hnn geloof het burgerrecht niet kon verleend worden. Zij moesten zich dus maar met de rechten van vreemdelingen tevreden stellen. Nog verder ging Frederik Fries, een Heidelbergsch professor, die de ongeschiktheid der Joden reeds uit de geschiedenis van hun eersten aartsvader afleidde en door de bekrachtiging der vroegere uitsluitingsedicten het Jodendom ten gronde wilde richten. De opruiende taal van deze en andere priesters der wetenschap vond weerklank in het gemoed van velen hunner leerlingen. Tot schande van Duitschlands geletterde wereld gat dan ook de studeerende jongelingschap van de hoogeschool te Wurzburg het eerste sein tot eene scbandelijke 388 Jodenvervolging. Onder woest getier en geschreeuw van hep ! hep !" (dat in de studententaal zoo veel als houd vast !" beteekent I)) drong men de winkels der Joden binnen en vernielde of plunderde alles, wat men meester kon worden (1819). Velen, die den geweldenaars weerstand wilden bieden, werden gewond of gedood. Wurzburg was ongetwijfeld het tooneel eener vreeselijke Jodenslachting geworden, zoo niet spoedig de overheid krachtige maatregelen genomen had. Maar toch moesten op aandrang van het woedende yolk weldra ongeveer 400 Joden de stad verlaten. Vele andere steden volgden spoedig dit treurig en schandelijk voorbeeld. Ook in Frankfort was het hep ! hep !" het wachtwoord, om de Joden openlijk te beleedigen en te mishandelen. Het gevaar werd zoo dreigend, dat enkelen de stad verlieten. De familie Rothschild, wier rijkdom en politieke invloed een doom in het oog der Christelijke patriciers waren, dacht er eveneens ernstig aan, zich elders metterwoon te gaan vestigen. Waar zagen de Joden niet met vrees de toekomst te gemoet ? In Karlsruhe had men aan de synagoge en vele huizen van Israelieten plakkaten aangeplakt met : z dood en verderf aan de Joden." In Hamburg durfde zich bijna geen hunner op straat vertoonen. In Heidelberg nam de verbittering eveneens toe. Waar men het niet waagde, de hand tegen hen op te heffen, vervolgde men hen met allerlei smaadwoorden en beschimpingen. De middeleeuwsche vervolgingszucht werd nog aangewakkerd door een schandelijk pamflet van zekeren Hundt, bijgenaamd Radowski, die het maar het best hield, de Joodsche mannen als slavers en de vrouwen voor bordeelen te verkoopen. Wel traden enkele edeldenkende Christenen (Johan Ludwig Ewald en Aug-ust Kramer) voor hen in de bres, maar men was doof voor de stem der billijkheid. Even vruchteloos bleven de pogingen door de Joden zelve aangewend. De Jodenhaat kon niet uitgewischt, het vooroordeel niet opgeheven worden. Desniettemin kon men niet meer zooals vroeger de Joden beschuldigen van gebrek aan beschaving of deelneming aan den bloei en de ontwikkeling van hun vaderland. Het Jodendom, welks zonen nog maar eenige tientallen jaren toegang hadden tot de inrichtingen van hooger onderwijs en mede mochten arbeiden op het veld der klassieke wetenschappen, bracht immers thans reeds mannen voort, die zich op het gebied I) Naar de meening van anderen de beginletters van de voor de Joden kwetsende woorden : Hierosolyma est (voor sunt) perdita" (jeruzalem is verwoest). 289 der Duitsche letterkunde grooten naam verworven, daaraan zelfs een geheel nieuwe richting geschonken hebben. Onder dezen nemen _Ludwig - Borne =) en Heinrich Heine de eerste plaats in. Beiden hebben door een samenloop van omstandigheden het geloof hunner vaderen afgezworen en zich in de armen van het Christendom geworpen, maar konden toch den smaad, hun stamgenooten aangedaan, niet ver- 1 ) Ludwig Borne, eigenlijk Leib Baruch (1786-1837), de zoon van Jacob Baruch, een van de aanzienlijkste Joden uit .Frankfort, bezocht met veel vrucht eenige Duitsche hoogescholen en keerde als doctor in de wijsbegeerte naar zijn geboorteplaats terug. Hij kreeg eene aanstelling bij de politie, die hij echter, na den val van Napoleon, verloor en wel, • omdat hij lsraeliet was. Met ijver trad hij thans voor zijne geloofsgenooten in de bres. Toen de senaat van Frankfort het contract, volgens hetwelk den Joden dezer stad bet burgerrecht voor de aanzienlijke som van 440.000 gulden verleend was, voor nietig verklaarde, verzamelde Borne al de bescheiden, die daarop betrekking hadden, en gaf deze in het licht (1816). Des te opmerkelijker is het, dat hij reeds twee jaar later tot het Christendom overging. Hij hield dien stap dan ook geruimen tijd verborgen, zelfs voor zijn eigen verwanten. Zoowel in zijne tijdschriften als in andere pennevruchten kenmerkt hi; zich als een talentvol verdediger van de liberale en de democratische beginselen. Van een geheel ander karakter was zijn geestverwant Heinrich Heine (1799 —1856), evenzeer een geestig prozaschrijver als een uitstekend dichter, wien het echter aan vastheid van beginselen ontbrak, om zich tot een hoogen trap van volkomenheid te ontwikkelen. Zoowel het heilige en verhevene als het lage en gemeene koos hij tot het mikpunt van zijn bijtende satiren en grillige luim. Zijne gedichten ademen een verlangen naar idealen, die hij evenwel niet kon bereiken. Niettegenstaande zijn overgang tot een ander geloof leefden de herinneringen aan het Jodendom, dat hij in de ouderlijke woning beter dan Borne had leeren kennen, bij hem voort en was het hem een waar genoegen, daarvan te gewagen. Hij dreef vaak den spot met zich zelf over zijne afvalligheid en beschimpte anderen, die zich tot dezen dwazen stap lieten verleiden. Evenals Borne bracht ook hij vele jaren te Parijs door, waar hij overleed. Eenige dagen voor zijn dood moet hij met volle overtuiging tot God teruggekeerd zijn. (Zie daaromtrent zijn testament, medegedeeld in : Heinrich Heine's Familienleben. Hamburg 1_92 bl. 322). 290 dragen. Met onverschrokkenheid traden zij in hunne geschriften op tegen de Duitsche natie, wier gebreken zij, als de hoofdvertegenwoordiprs van de radicale letterkunde, op meesterlijke wijze hekelden. De smaad en vernedering, waaronder de Joden wederom gebukt gingen, had een tweeledig gevolg. De strengvromen werden daardoor nog versterkt in hun overtuiging, dat Mendelssohn en zijne volgelingen niets hadden bijgedragen tot het heil des Jodendoms, dat zijn levenskracht dan ook alleen kon vinden in het strenge vasthouden aan alle oude vormen, begrippen en toestanden. Daarentegen zochten anderen juist daarin de oorzaak van de minachting, waaraan men allerwege blocktstond. De Joodsche stam — zoo beweerden zij — klemde zich met te veel angstvalligheid vast aan eeuwenoude en daardoor ook verouderde beschouwingen en bestendigde toestanden, die noodzakelijk veranderingen behoefden. Of werd het niet meer dan tijd, dat vernedering kwam in het onderwijs, gegeven in een zoogenaamden cheder (school) door een Poolschen rabbie in een wanstaltig jargon, en vaak zonder eenig systeem ? Ten gevolge van Israels langdurige ellende was de synagoge de plaats geworden, waar men elkaar het lief en Teed mededeelde, iets wat veel te kort deed aan den ernst en de stille aandacht, die men in het bedehuis mocht verwachten. Men beschouwde zich daar thuis als in de ouderlijke woning, waar men geheel naar de ingevingen van zijn gemoed zijn hart kon uitstorten voor den Hemelschen Vader. Aan dit dwaalbegrip moest een einde komen. De synagoge mocht niet langer door gemis aan orde en passend decorum bij andere bedehuizen ten achter staan. Deze eisch was alleszins gewettigd. Maar de hervormers gingen nog verder. De Duitsche predikatie zou niet alleen de ouderwetsche derascha vervangen en een koor het zijne bijdragen tot opluistering van den eeredienst, maar ook de orgeltonen moesten in de Joodsche bedehuizen weergalmen en de gebeden in plaats van in het Hebreeuwsch in het Duitsch gelezen of gezongen worden. Zooals wij vroeger zagen, had Jacobson daarmede een begin gemaakt, die, na de opheffing van het Westphaalsche consistorie, naar Berlin vertrok (1813), waar hij op den door hem ingeslagen weg der hervorming voortging. Hij liet in zijn huis een -zaal tot synagoge inrichten en toen deze te klein werd, een ruimer bidlokaal in orde brengen, waar de dienst geschiedde onder begeleiding van orgel en koor. De predikatie vormde schering en inslag van den geheel in Christelijken geest geregelden eeredienst. Deze vond veel bijval in de Duitsche hoofdstad, waar het Jodendom sterk taande. De Duitsche predikatien, meestal door Jacobson zelf ge- 291 . houden, maakten, vooral wat vorm en inkleeding betreft, op de meer ontwikkelden een geheel anderen indruk dan de voordrachten van Poolsche of Hongaarsche darschanim, die gewoonlijk elk logisch verband misten. Onder de Joodsche studenten van de Berlijnsche hoogeschool, die deze predikatien vaak volgden, behoorde Eduard Kley (1789-1867). Deze, benoemd tot directeur van de Israelietische armenschool te Hamburg, bracht de indrukken mede, opgedaan in de Jacobsonsche synagoge, die de koning van Pruisen juist kort te voren, op aandringen van eenige strenggeloovige gemeenteleden, had laten sluiten. Hij schaarde zich gaarne bij de voorstanders der hervorming en schreef A een catechismus van de Mozaische godsdienstleer" en een A Israelietisch-Duitsch-gebeden- en gezangboek." Dit laatste vervaardigde hij ten gebruike in den tempel, die te Hamburg door de hervormde tempelvereeniging gesticht werd (1818). Geruimen tijd bleef Kley als prediker verbonden aan de nieuwe gemeente en went opgevolgd door Gothold Salomon (gest. 1862), wiens kanselredenen, waarvan vele in het licht verschenen zijn, vooral door sierlijke taal uitmunten, De bouw en de daarop gevolgde inwijding van den Hamburgschen tempel hadden aanleiding gegeven tot een heftigen strijd tusschen de voorstanders der hervorming of de verlichten en hare tegenstanders of de orthodoxen, zooals men hen spottenderwijs noemde, In dien strijd mengde zich ook Lazar Riesser, de vader van Gabriel Riesser, een beroemden . rechtsgeleerde en wakkeren strijder voor de emancipatie zijner Duitsche geloofsgenooten. Deze, steeds een trouw aanhanger van het oude Jodendom, verklaarde zich, tot groote verbazing van beide partijen, in zijn zendbrief aan mijne geloofsgenooten in Hamburg" (1819) voor de tempelvereeniging, Onuitputtelijk in lof en waardeering voor de verlichten, bestempelde hij de orthodoxen met den naam z huichelaars en schijnheiligen.' 1 Dit maakte de hervormers, wier denkbeelden al meer bijval vonden, nog overmoediger. Ook te Leipzig verrees een tempel, waar geheel het programma van de Hamburgsche tempelvereeniging gevolgd werd. In andere plaatsen (Karlsruhe, Breslau e. a.), nam men ook veel daarvan over. Evenwel waren er nog gewesten, waar de nieuwe richting in het geheel niet, of althans slechts in zeer geringe mate vermocht door te dringen. Daartoe behoorde de provincie Posen, waar de invloed van enkele beroemde rabbijnen als R. Jakob Lissa (gest. 1832) en Akiba Eger (1752-1837) nog sterk genoeg was, om het streng talmudisch element de bovenhand te doen behouden. De eerste, rabbijn in Lissa, beheerschte het geheele gebied van den Talmud met veel grondigheid 292 en degelijkheid, zooals uit zijne vele werken ') duidelijk blijkt. De tweede wijdde zich, niet alleen als jongeling maar ook als man en familievader, toen de zorgen des levens hem zwaar drukten, met onverflauwden ijver aan de Joodsche studie. Hij verwierf zich grooten roem wegens zijne verbazende talmudische geleerdheid en werd benoemd tot rabbijn van .Friedland, welk rabbinaat hij 24 jaar bekleedde, tot hij dat van Posen aanvaardde. Aan zijne geleerdheid 2) paarde hij een edel en beminnenswaardig karakter. Door zijne bescheidenheid en gemoedelijkheid won hij de liefde van jong en oud, stond bij alle standen in aanzien, genoot ook de achting van andersdenkenden en werd als een vader bemind door zijne talrijke leerlingen. Ook in Hongarije bleef over het algemeen de eenzijdig talmudische richting de heerschende, waardoor de gehechtheid aan den voorvaderlijken godsdienst zeer bevorderd werd. Daartoe droeg vooral veel bij de overwegende invloed van den beroemden R. Mozes Sofer (1762— I 839). Deze bekleedde ruim 4o jaar het rabbinaat van Pressburg en vormde in de J eschiba aldaar vele leerlingen, die in zijn geest voortarbeidden. Met bezieling verdedigde hij zijne overtuiging ; een heilig vuur brandde in zijn gemoed voor alles, wat het heil des Jodendoms kon bevorderen. Zijne beginselvastheid perste eerbied af; zelfs aan hen, die zijne richting niet toegedaan waren. Zijne uitgebreide talmudische en casuistische geleerdheid blijkt uit zijne beroemde T eschuboth-verzameling. 3) Naast deze mannen verdienen nog bijzondere vermelding R. Mordechai Benet rabbijn van Nikolsburg (gest. 182o) en Wulf Hamburger in Furth (gest. 185o). Intusschen maakten de veranderde tijdsomstandigheden het noodzakelijk, dat de Joodsche geestelijke, wilde hij inderdaad de vaan van het orthodoxe Jodendom hoog houden, aan theologische bekwaamheid en talmudische geleerdheid een algemeene ontwikkeling op profaan gebied verbond. Hij moest de geschiktheid bezitten, in beschaafde taal en beschaafde vormen het standpunt, door hem in het )) nri fin (commentaar op een deel van 11, rmin - t , ri nip?: (over rop rnthr) en w,r1 Tin ;-17011. Hij schreef o. a. novellen van verscheiden talmudtractateri en glossen over alle deelen der 1Viischna. ') loo crirt. T 2 93 rechtgeloovig Jodendom ingenomen, te kunnen verdedigen tegen de aanvallen van Riesser en diens geestverwanten, die den mond vol hadden van beschaving, verlichting, ontwikkeling, maar daarmede niets anders beoogden dan eene stelselmatige slooping en vernietiging van het oud, eerbiedwaardig gebouw des Jodendoms. Zulk een man, die aan Joodsche wetenschap en degelijke vertrouwdheid met Israels rijke literatuur, aa,n bezielden en bezielenden godsdienstzin een hoogen graad van wetenschappelijke beschaving paarde, vond de oude Hamburgsche gemeente, die reeds geruimen tijd geheel machteloos stond tegenover de steeds veld winnende tempelvereeniging, in lzah Bernays (1792-1849). Vol bezieling voor Israels wereldzending aanvaardde hij met heilige liefde zijn taak als opperrabbijn van Hamburg (1821). Met onverflauwden moed en geestkracht streed hij in zijne predikatien en voordrachten, die tintelden van Joodsch gevoel en innige overtuiging van de verhevenheid en waarheid des Jodendoms, tegen de hervormers, wier oppervlakkigheid en dwaze hervormingszucht door hem bij iedere gelegenheid bespottelijk gemaakt werden. De rabbijn of de Chagam Bernays, zooals hij zich gewoonlijk liet noemen, trachtte ook door onderricht aan ouden en jongen de kennis des Jodendoms te bevorderen en daardoor een kring te vormen van mannen, die zelf in staat waren, weerstand te bieden aan de verleidende taal der logenprofeten. Zoo arbeidde hij tot wezenlijk heil van het Jodendom, evenals zijn geestverwant .1zah Noa Mannheimer (geb. te Koppenhagen 1793, gest. in Weenen 1865), een priester in den edeisten zin des woords, die als leeraar der jeugd, voorganger zijner gemeente en afgevaardigde in de volksvertegenwoordiging met moed en overtuiging streed voor deugd en waarheid, voor geloof en godsdienst, voor naastenliefde en broedermin. Na de voltooiing zijner Joodsche en profane studie, aanvaardde hij in zijne geboortestad het ambt van prediker, tot hij naar Duitschland ging, om daar een ruimer arbeidsveld te zoeken. In verscheidene plaatsen verkondigde hij het Godswoord en verwierf grooten roem als kanselredenaar, zoodat de jonge gemeente van Weenen hem tot Naar prediker benoemde. Maar daar deze nog niet als gemeente erkend was aanvaardde hij deze betrekk ing onder den titel van ' directeur der godsdienstschool. Illannheimer wachtte thans een wel is waar schoone maar moeielijke taak. Bij moest immers eerst eene Joodsche gemeente in den eigenlijken zin des woords stichten, de ouderen overtuigen van het verkeerde hunner ijdele hervormingsplannen en de jongeren vormen naar zijn geest. In de synagoge, op de school en in het gezin moest Mori. Gesch. III, 20 294 door zijn woord, zijn onderricht en zijne gesprekken een Joodsche geest gewekt, een Joodsch leven geschapen worden. Voor deze grootsche zending was k/annheimer volkomen geschikt. Zijne predikatien, die tot navolgenswaardige voorbeelden der nieuwere Joodsche homiletiek kunnen strekken, ademen innige liefde voor het oude Jodendom, dat hij op taktvolle wijze met de eischen van zijn tijd in ov ereenstemming wist te brergen. Deze kanselredenen, waarin het Midrasch-element een hoofdrol speelt, en die daardoor ook een echt Joodsch karakter dragen, spraken tot het verstand niet minder dan tot het gemoed. De hervormingen, door hem in den eeredienst ingevoerd, konden beide richtingen bevredigen. Zij waren, evenals zijn herderlijke taal, de trouwe afspiegeling van zijn streven naar verzoening en verbroedering. De jonge gemeente met hare verschillende inrichtingen voor godsdienst en weldadigheid, alle door Mannheimers invloed in het leven geroepen, werd dan ook een model voor de andere Oostenrijksche gemeenten. Want ook hare stoffelijke belangen lagen hem na aan het hart. In den Oostenrijkschen iijksdag waar hij als afgevaardigde van de stad Brody zitting nam — behoorde hij onder de voornaamste woordvoerders voor de afschaffing van de doodstraf en de opheffing van de Jodenbelasting. Tot op het einde zijns levens bleef hij, niettegenstaande hem in den loop des tijds vele wederwaardigheden troffen, aan zijne roeping getrouw. In de paleizen der rijken en in de hutten der armen, in de feestzaal en aan de ziekensponde, in tijden van voor- en tegenspoed trachtte hij door het opwekkend woord van den godsdienst troost en verademing te schenken of tot trouw aan het voorvaderlijk geloof aan te sporen. Zoo wisten Bernays en Mannheimer in de dagen van woeling en strijd de vaan des jodendoms hoog te houden en deze tegen woeste aanvallen te verdedigen. 1100FDS'TUK LVII. Het ontluiken en de bloei van de nieuwere Joodsche wetenschap. 1820 —1850. Het was nu juist eene eeuw geleden, sinds van den Protestantschen geestelijke Basnage (zie bl. 250) eene geschiedebis van het Israelietische yolk verschenen was. Dit werk had evenwel in Joodsche kringen volstrekt geen opgang gemaakt, alhoewel daarin met veel waardeering van dit roernrijk yolk gesproken werd. Over het algemeen toonde 295 , Israel, zelfs in den bloeitijd van zijne letterkunde, weinig zin voor de beoefening zijner eigen geschiedenis. Nu en dan verscheen een dorre kroniek of een kort verhaal van Israels lotgevallen in een enkel gewest, maar eene systematische behandeling zijner geheele geschiedenis liet nog maar altijd op zich wachten. De groote ommekeer, dien met bet begin der i 9 de eeuw niet alleen het staatkundig leven, maar ook de opvoeding, het onderwijs, kortom de geheele menschelijke denkwijze onderging, bracht ook daarin eene verandering. Evenals onder den invloed van de machtige wereldgebeurtenissen op het einde der I 8de en in het begin der volgende eeuw in Duiisch/and de beoefening der geschiedenis vooral een hooge vlucht nam en men zich ale rijke ervaring van het tegenwoordige ten nutte maakte, om het volksleven van vroeger eeuwen beter te doorgronden, zoo openbaarde zich ook in den boezem van bet Jodendom bet edel streven, zijn eigen verleden beter te leeren kennen. De overtuiging won al meer en meer veld, dat de kennis der geschiedenis leidt tot opwekking van het nationaliteitsgevoel en dat door haar de letterkundige schatten beter begrepen en meer naar verdienste gewaardeerd zullen worden. De eerste, die haar tot het onderwerp eener ernstige studie maakte, was de begaafde, jong overledene (1822) Salomon Lozelissohn. Zijne voorlezingen over de nieuwere geschiedenis der Joden" te Weexen gehouden en later gedeeltelijk dooj- den druk verspreid, hadden ten doel, zijne hoorders bekend te maken met Israels lotgevallen sinds de verstrooiing. Op eene meer volledige en wetenschappelijke behandeling kan intusschen bogen lzak Marcus Jost (i793— 186o) Reeds op jeugdigen leeftijd ouderloos, werd hij opgenomen in de Samsenschool te Wolfenbuttel (eene stichting van lzak Samson), waar evenwel het onderricht en de opvoeding nog veel te wenschen overlieten. Aldaar knoopte hij kennis aan met den even jeugdigen Leopold Zunz, die een andere Joodsche school bezocht. Zijn omgang met Zunz, die reeds als knaap veel beloofde, oefende op hem een gunstigen invloed. Nadat hij zich met de Joodsche wetenschap vertrouwd gemaakt had, voor zoover de gelegenheid hem daartoe in staat stelde, legde hij zich toe op de kennis der oude en nieuwe talen en voltooide zijne studie aan de hoogeschool te Berlijn. Aldaar wijdde hij zich aan het onderwijs en werd eindelijk (1835) benoemd tot directeur van de Joodsche normaalschool in Frankfort alM, in welke betrekking hij tot zijn dood werkzaam bleef. Naast dezen nuttigen werkkring als leeraar en opvoeder der jeugd zocht hij nog een ander arbeidsveld, en wel dat van de geschiedenis zijns yolks. Hij Wilde daardoor ook voor de MoN Gesch. 111, 20* 296 volwassenen nuttig werkzaam zijn, die met hun eigen glansrijk verleden zoo goed als onbekend waren, en tevens de andersgeloovigen overtuigen, dat de Israeliet, die op zulk een verleden wijzen kan, ook aarspraak mag maken op erkenning en waardeering. Naast zijn uitvoerige Geschiedenis der israelieten van den tijd der Makkabeen tot op onze dagen" (door hem in Berlijn uitgegeven tusschen de jaren 1819-1827), verschenen van hem eene beknopte y) Algemeene geschiedenis van het Israelietische yolk (1832), 2Nieuwere geschiedenis der Israelieten van 1815-1845" en eindelijk Geschiedenis van het Jodendom en zijne sekten" (1857-1859). Alhoewel Jost tijdens zijn langdurig verblijf te Berlin veel van de Jacobsonsche richting overgenomen en onder den invloed van de denkbeelden der verlichten" zijne geschiedenis bewerkt heeft, kan men toch niet ontkennen, dat hij de Joodsche wetenschap met belangrijke pennevruchten verrijkt heeft. ') Hij was de eerste, die de aandacht op meest nog onbekende historische bronnen gevestigd en de gron .dslagen van eene methodische behandeiing der Joodsche geschiedenis gelegd heeft. Dit uitgebreide, nog grootendeels braak liggende veld der geschiedenis werd verder ontgonnen door mannen, die in genialiteit en critischen geestiosi verre overtroffen. Daartoe behooren in de eerste plaats N achman Krochmal, Salomon Lob Rappoport en _Leopold Zunz. De beide eersten, wier wetensaappelijke !onderzoekingen een fielder licht verbreid hebben over veel, wat tot nu toe in het duister verborgen lag, waren de stichters eener nieuwe school, die de Galicische kan genoemd worden. Krochmal (geb. Brody 1785 gest, Tarnoj5ol 184o) had nog de matte stralen van het ondergaande licht der Mendelssohnsche school opgevangen. Mendelssohn was het beeld, waarin hij zich spiegelde. Azarja di Rossi, de verketterde Joodsche geschiedvorscher uit de 7-de eeuw, herleefde weder in zijn persoon. Niettegenstaande den banvloek, door de eenzijdige talmudisten en kabbalistische chasidim in Polen geslingerd tegen ieder, die zich met eene andere studie dan Talmud of Kabbala bezig hield, zocht Krochmal in het geheim zijn dorst naar kennis te lesschen door ook uit andere bronnen van wetenschap te putten. 3 ) Behalve de genoemde werken leverde hij historische bijdragen voor wetenschappelijke tijdschriften. Ook redigeerde hij een Joodsch-letterkundig tijdschrift Israeli etische Annalen (1839-41) en nam, toen dit ophield, in vereeniging met Creizenach, de redactie op zich van een Flebreeuwsch tijdschrift dat ook maar eenige jaren bestaan heeft. 2 97 Reeds in zijn jeugd maakte hij zich vertrouwd met Maimunis More. Aan de philosophische geschriften van Philo,ibn Ezra en Mairnuni wijdde hij zic% met dezelfde belangstelling als aan die van de nieuwere Duitsche wijsgeeren. Door zijn woord, voorbeeld en leiding spoor& hij ook anderen aan tot onderzoek en navorsching. Zijn critische blik_ in het aggadisch element van de Talmudische literatuur bracht hem tot belangrijke ontdekkingen, die veel bijdroegen tot een juister begrip van Israels innerlijke geschiedenis tijdens den tweeden tempel. De uitkomsten zijner onderzoekingen zijn neergelegd in een in het Hebreeuwsch geschreven werk, z) dat eerst na zijn dood door Zunz uitgegeven is. Krochmal werd nog overtroffen door zijn veelbegaafden leerling en vriend Rappoport (geb. te Lemberg 179o, rabbijn in Tarnopol en Praag, alwaar hij overleed 1867), wiens scherpzinnige onderzoekingen veel aan het licht brachten, dat nog geheel in het duister tag. Ook hij brandde van gloeiende liefde voor de wetenschap, die hij echter in een land, waar de eenzijdig-talmudische richting nog altijd de overhand had, niet anders dan met vele moeielijkheden kon bevredigen. 2) Hij overwon echter al deze bezwaren, geholpen door zijne genialiteit en scherpzinnigheid, waaraan hij een ijzersterk geheugen paarde. Vele bronnen voor een critisch onderzoek der Joodsche geschiedenis, waarvan tot nu toe of geen of een zeer oppervlakkig gebruik gemaakt was, werden door hem grondig behandeld bij zijne historische onderzoekingen. Het was zijn voornemen, een biographisch werk te leveren van de beroemdste mannen uit de Joodsche letterkunde. 3) De vruchten van zijn grondig onderzoek kwamen door gebrek aan tijd niet spoedig tot rijpheid, zoodat hij niet meer dan zeven biographien bewerkt heeft. 4) Maar deze zijn voldoende, om Rappoporis critischen blik en scherpzinnige combinatie-gave te be- ') ':133 2) De eerste, die onder het Galicisch Jodendom meer beschaving en ontwikkeling trachtte te brengen, was Jozef Perl uit Tarnopol (1773-1839), een onvermoeid bestrijder van het Chasidisme en de stichter van eene Joodsche hooge burgerschool in zijn geboorteplaats. It3N. 3) Dri •• •• 4) In de jaarboeken wripm 1 1123 verschenen de levens- beschrijvingen van Saadja, Nathan Romi, Hai, Kalirt, R. Chananel en R. Nissim. 298 wonderen, en hebben geheel nieuwe banen geopend op het veld der nieuwere Joodsche wetenschap. Naast deze belangrijke monographieen en andere letterkundige bijdragen verscheen van hem het eerste deel van een Talinudischwoordenboek, ') waarin onderwerpen van geographischen, historischen en archeologischen aard naar alphabetische orde behandeld worden. Terwijl Rappoport het leven en werken van enkele groote mannen uit Israels verleden met een bewonderenswaardig vernuft beschreef, verspreidde de geleerde Zunz (geb. in Detmold '794, gest. Berlijn 1886) meer licht en helderheid over een anderen tak der Joodsche letterkunde. Gelijk wij vroeger zagen, was hij de studievriend van Jost, dien hij evenwel in genialiteit overtrof. Door een geregelde studie wetenschappelijk gevormd, leverde hij op jeugdigen leeftijd een werk, dat, evenals een kostbaar en kunstig bewerkt kleinocd, nimmer zijn waarde zal verliezen. Het behandelt onder den titel 2. de godsdienstige voordrachten der Joden historisch ontwikkeld" (1832) de geschiedenis van den Bijbelschen kanon, de verschillende elementen van den Talmud, de ontwikkeling van den ritus en de liturgie, de verschillende phasen van de godsdienstvoordrachten, en dit alles met zoo veel grondigheid en degelijkheid, dat het als een standaardwerk kan beschouwd worden. Het bevat de bouwstoffen van zijne voortreffelijke werken, die in den loop des tijds van hem het licht zagen en waarvan wij slechts vermelden : bijdragen tot geschiedenis en literatuur" (1845)' de synagogale poezie der middeleeuwen" (1855) en ) de ritus van den synagogalen godsdienst" (1859). Ook /tafie leverde eenige mannen, aan welke de nieuwere Joodsche wetenschap veel dank verschuldigd is. Onder dezen neemt de eerste plaats in David Samuel Luzzatto 2) (geb. Triest i 800, gest. Padua 1865). Afkomstig uit eene oude familie van dichters en geleerden, koesterde ook hij in zijn jeugd eene gloeiende liefde voor de Hebreeuwsche en de Italiaansche poezie. Hij schreef klassiek Hebreeuwsch, vormde zich tot een man van veelzijdige kennis en vond eindelijk een schoonen werkkring aan het rabbijnen-seminarium (collegio rabbinico), door de Oostenrijksche regeering to Paa'ua in het leven geroepen (1829), waar hij naast izak Samuel Reggio 3) (geb. Gorz 1784, gest. 1855), onderricht gaf in de Bijbelexegese, een vak, tot nu toe door de Joden stiefmoederlijk behandeld, Alhoewel hem de werken van de toenmalige Christelijke exegeten (Eichhorn, de Waite e. a.) niet onbekend waren, 1) 1 7; -1 7 . ' '7-i tr. 1„1:„. 299 sloeg hij in zijne Bijbelverklaring een geheel anderen weg omdat de Massora voor hem hooge waarde en een zoo goed als onbetwistbaar gezag bezat, terwij1 genen zich daarom niet bekommerden. Luzzatto's taalkundige geschriften, vertalingen en verklaringen van verscheiden Bijbelboeken hebben dan ook groote verdiensten. Maar niet alleen daardoor heeft hij zich grooten roem verworven. Op het voorbeeld van Rappoport begon ook hij zich op historisch-literarische studien toe te leggen. Hij bracht vele tot nu toe onbekende letterkundige schatten van het Spaansch-Joodsche tijdvak uit hun schuilplaatsen te voorschijn of verbeterde reeds uitgegeven werken door vergelijking met andere handschriften, door hem in de rijke bibliotheken van Italie opgespoord. De geschriften door .Luzzatto (uitgegeven, of afzonderlijk of in wetenschappelijke tijdschriften, 2) hebben niet weinig licht verbreid over den bloeitijd der Spaansch-Joodsche letterkunde, een der schitterendste perioden uit Israels beroemd verleden. Zoo arbeidde hij, vaak te midden van de nijpendste zorgen, tot het einde zijns levens als een waardig opperpriester in den tempel der Joodsche wetenschap. Behalve door de werken van Krochmal, Rappoport, Zunz e. a. werd de Joodsche wetenschap nog in hooge mate bevorderd en verbreid door jaarboeken en periodieke geschriften, die deels in het Hebreeuwsch deels in het Duitsch (een critisch onderDaartoe behooren o. a. 11•• nru •• zoek over Targum-Onkelos) ; verhandelingen over de Hebreeuwsche taalkunde, in het Italiaansch ; eene Italiaansche vertaling van het boek Ijob ; Lmornzr; (scholien op den •Pentateuch); eene Italiaansche vertaling en verklaring van het boek Jesaja. Reggio's exegetische en philosophische geschriften getuigen eveneens van zijne wetenschappelijke vorming. Daartoe behooren o. a. Vii7X niWi, eene Italiaansche I) vertaling van den Pentateuch voorzien van een Hebreeuwsche verklaring: 71 ■ ND10171 a7117111:171 over philosophie en theologie T • • - r - - en een tal brieven (nf-oN) en verhandelingen over verT• schillende onderwerpen. 2 ) Daartoe behooren 0. a. min, n5inn (een liederen- bundel uit den divan van Jude Hallevie) en vele verhandelingen van historischen of exegetischen aard in it:r1 Orient en andere tijdschriften. 300 verschenen. Daartoe behooren: Bikkure-haittim (182 I-I 83 I) onder redactie van Schalom Kohn; Kerem-chemed uitgegeven door Goldberg en voortgezet door Senior Sachs ; Otsar, nechmad van Blumenfeld (1856-1863) ; Jeschurun van Koback; tijdschrift voor Joodsche theologie en wetenschap van Abraham Geiger (1835-1848 en i862—I 874) ; Orient van Julius Furst (1840-1852) ; het tijdschrift voor de godsdienstige belangen des Jodendoms (1844—1846) van Zacharias Frankel; het maandschrift (Monatschrift) voor de geschiedenis en wetenschap des Jodendoms (onder redactie van Z. Frankel 1851-1868, van H. Gratz 1869-1889 en sinds 1892 onder redactie van M. Brann en D. Kaufmann) e. a. Uit een wetenschappelijk oogpunt bezitten deze tijdschriften over het algemeen groote waarde en hebben veel bijgedragen tot de verbreiding en ontwikkeling der nieuwere Joodsche wetenschap. HOOFDSTUK LVIII. Het Nederlandsohe Jodendom. 1814-1850. Geheel anders dan in Duitschland waren voor de Joden in Nederland de gevolgen van den staatkundigen ommekeer, veroorzaakt door den val van Napoleon Bonaparte. Met niet minder vreugde dan hun Christelijke landgenooten begroetten zij den telg van het doorluchtige Oranjehuis, die uit zijn ballingschap terugkeerde en als Willem I tot souverein vorst uitgeroepen werd (1813), welke waardigheid hij twee jaar later verwisselde met die van koning der Nederlanden. Maar ook deze nam van zijn kant de belangen zijner Joodsche onderdanen ter harte, uit dankbaarheid voor de ondubbelzinnigste blijken van trouw en gehechtheid zoowel jegens hem, als jegens zijn roemrijk voorgeslacht, aan den dag gelegd. Hij trok zich den onvoltooiden en in de laatste jaren kwijnenden staat hunner zaken ernstig aan. Kort na zijne troonsbeklimming nam de souvereine vorst een besluit (26 Februari 1814), behelzende de opheffing van de consistoriale inrichting van het Israelietisch Kerkgenootschap en de vaststelling van nadere bepalingen aangaande de verhouding van het Kerkgenootschap tot het gouvernement. Dientengevolge werd eene consuleerende commissie benoemd uit de Hoogduitsche en Portugeesche Israelieten, die, onder voorzitting van een commissaris voor kerkelijke zaken, over de belangen van de Israelieten bier to lande zou adviseeren. Nog in hetzelfde jaar (12 Juni) 30 1 vaardigde Willem 1 een organiek besluit omtrent het Israelietisch Kerkgenootschap" uit. Nadat de voorloopige commissie haar omvangrijke taak ten einde gebracht had, werd zij permanent verklaard onder den naam van lloofdco m missie tot de zaken der Israelieten." Haar karakter en doel verschilden niet veel van het opper-consistorie onder koning lodewijk. Als het hoogste college van het Kerkgenootschap had het te waken voor de nakoming der verordeningen en bevelen van het gouvernement, de handhaving der kerkelijke reglementen en het doen van voordrachten aan de regeering. Het bestond uit zeven of negen leden, van welke jaarlijks twee moesten aftreden, die weder terstond herkiesbaar waren. De Haagsche afgevaardigden van de hoofdcommissie vormden tevens het dagelijksch bestuur. Op grond van de adviezen der Hoofdcommissie kwam nu volgens een koninklijk besluit (ro Mei 1817) eene reorganisatie in het lager Godsdienstonderwijs. Er moesten in alle Hoofdsynagogen en — voor zoover de omstandigheden zulks gedoogden — ook in de overige gemeenten armenscholen opgericht worden, tot verstrekking van godsdienst- en maatschappelijk onderwijs. Voorts regelde dit besluit de bevoegdheid en de werkzaamheid der schoolcommissien en rabbijnen, aan wie de inspectie van het onderwijs opgedragen werd, alsook de vereischten voor de bevoegdheid van het geven van onderricht. Het maatschappelijk onderwijs, aan de armenscholen gegeven, bleef aan de deswege bestaande algemeene verordeningen der regeering onderworpen. De hoofdcommissie kreeg ook de bevoegdheid tot het uitloven van eerepenningen voor de schrijvers van de beste Nederlandsche leerredenen en van schoolboeken ten dienste van het godsdienst-onderwijs. Na het herstel van het koninkrijk der Nederlanden vormden eenige letterlievende mannen te Amsterdam het plan, een Joodsch-letterkundig genootschap in het leven te roepen, dat in den geest der vroegere Meassefitn door onderlinge studie en het voordragen van Hebreeuwsche verhandelingen de joodsche literatuur zoowel als de beoefening der gewijde taal uit haar vervallen staat hier te lande zou oprichten. Tot de I) Volgens dit besluit werden o. a. twaalf correspondeerende of Hoofdsynagogen ingesteld. Hare bestuurders zouden den naam van Parnasijns, die der kleinere of ring-gemeenten dien van Manhi:gim voeren. Het aantal opperrabbijnen, wier instruction vastgesteld werden, werd voorloopig bepaald op zes. De reglementen der afzonderlijke gemeenten behoefden de koninklijke bekrachtiging, om in werking te kunnen treden. 302 stichters en ijverigste leden van dit genootschap, dat den naam Toeleth ') (nut) kreeg, behoorden Jona Benjarnins, Gabriel Polak, Mozes Loonstein en Samuel Israel Mulder. Het kwani gaandeweg in het bezit van eene keurige boekerij 2) en gaf de vrucht van zijn arbeid in het Licht in thee bundels, 3) .die wat degelijkheid en sierlijkheid van taal betreft, bij Meassef niet ten achter staan. Toeleth mocht zich evenwel in geen langdurigen bloei verheugen, daar het na een ruim tienjarig bestaan zijn levenskrachten reeds verloren had. Intusschen deed zich de behoefte al meer en meer gevoelen aan eene kweekschool, waar de toekomstige _godsdienst-onderwijzers en godgeleerden gevormd konden worden, om te beantwoorden aan hetgeen door de verschillende besluiten en verordeningen van hen gevergd werd. Sacta'ath-Bachurim (zie bl. 245) kon, zooals het onderwijs aldaar ingericht was, in deze behoefte niet voorzien. De eischen, toen gesteld aan de geestelijke herders of de leeraren der jeugd, waren van een anderen aard dan ruim eene eeuw geleden. De tijdgeest had, zooals wij reeds vroeger opmerkten, ook in dit opzicht zijn invloed krachtig doen gelden. En al kende men in ons vaderland nog niet eene hervormingspartij, zooals in het aangrenzende Duitschland; al had het orthodoxe element hier nog de overhand, toch verlangde men van den geestelijke iets meer dan eene eenzijdige talmudische ontwikkeling, en was deze eisch zelfs reeds gebiedend. De bestaande leerschool moest derhalve eene verbetering ondergaan, Wilde zij aan haar doel beantwoorden. Toen nu haar bestuur door de benoeming van eenige energieke mannen, wien tevens de waarachtige belangen van het Nederlandsch Jodendom na aan het hart lagen, uitgebreid was, deed men weldra (1827) bij de regeering stappen, om haar op een beteren voet in te richten. De voorbereidende schikkingen, die vooral tusschen de jaren 1832 en 1834 met veel ijver voortgezet werden, leidden eindelijk tot een gewenscht ge volg. De nieuwe kweekschool, sinds dien tijd tot eene rijksinstelling onder den naarn van 117 ederlana'sch-Isra lietisch Seminarium verheven, werd de plaats, waar naast de theologische ook de meest noodige profane wetenschappen onderwezen werden en hare kweeke. : 1) thy ln. Deze is later aan de bibliotheek van het NederlandschIsraelietisch Seminarium ten geschenke gegeven. 3) thvin (1825). (1820) en thpro „,, 303 linger derhalve eene meer naar de toentnalige eischen des tijds behoorlijke leiding en ontwikkeling genoten. De reorganisatie van het lager godsdienst-onderwijs deed het gemis aan geschikte en doelmatige schoolboeken in hooger mate dan vroeger gevoelen. Enkele verdienstelijke mannen gevoelden zich opgewekt, in deze leemte te voorzien. Onder dezen verdient eene eerste plaats Mozes Be/infante (1761-18 27) onderwijzer te ' s-Gravenhage, die niet alleen voor de jeugd, maar ook voor zijn volwassen geloofsgenooten nuttig arbeidde. Reeds in het begin dezer eeuw deed hij zich als een der ijverigste leden van het genootschap Chanoglannaiir (zie bl 286 root t) kennen ') en bezorgde later de uitgave van verschillende schoolboeken, 2) die beoogden de bevordering van maatschappelijke vorming naast die van godsdienstige kennis. Verscheiden werkjes over Hebreeuwsche taalkunde, Bijbelsche geschiedenis en godsdienstleer verschenen (t 820-1830) van de hand van D. A. Lissauer te Amsterdam, die., in een tijd, waarin nog zoo weinig voor het onderwijs verricht was, reeds met groote vreugde begroet werden. Leer verdienstelijk voor tijdgenoot en nageslacht maakte zich Mozes Lemans (1785-1832), een grondig beoefenaar van de Hebreeuwsche mat en letterkunde, een man van algemeene ontwikkeling en vooral zeer bedreven In de wiskunde. Te Naarden geboren kwam hij als jongeling met zijne ouders te Amsterdam, waar betere gelegenheid voor onderricht bestond. In het jaar i8o8 verscheen zijn eerste letterkundige arbeid, en wel een in het Hebreeuwsch geschreven werkje 3) over de juiste uitspraak van het Hebreeuwsch, dat van een grondig onderzoek getuigde. Omstreeks dienzelfden tijd werd hij tot lid van onderscheiden letter- en wiskundige Zijne Nederlandsche Bijbelvertaling, in vereeniging met M. Lemans en H. Sommerhausen begonnen, heeft hij niet voltooid. Eveneens mislukte zijne poging, in 18o6 beproefd en later in 1822 weder hervat, tot het uitgeven van een tijdschrift ter bespreking van de innerlijke belangen der Israelieten. 2) Daartoe behooren : ' de gronden des geloofs" (naar (naar het het Engelsch van S. Cohen), rulz T • .• • T Hoogduitsch van M. Philippsohn), > de Talmudische parahelen" en geschenk voor de Israelietische jeugd." 3)mans 3 04 genootschappen benoemd. l) Bij de oprichting van de Nederlandsch-Israelietische armen school te Amsterdam (1818) benoemde men hem tot hoofdonderwijzer voor het maatschappelijk onderricht, waarop hem de provinciale schoolcommissie de acte van den hoogsten rang, onder vereerende bewoordingen, uitreikte. Al nam deze betrekking, waarin hij zich zeer verdienstelijk maakte, een groot deel van zijn tijd in beslag, toch vond hij voldoende gelegenheid, zich met zijne lievelingsstudie der gewijde taal bezig te houden. Eindelijk verscheen zijn )Rudimenta of gronden der Hebreeuwsche taal," een werk, dat den beoefenaars dier taal uitmuntende diensten bewees. Daar het hem echter voorkwam, dat dit voor schoolgebruik te moeielijk en omslachtig was, gaf hij eenige jaren later een uittreksel daarvan in het licht, onder den titel : Allereerste gronden der Hebreeuwsche taal," dat in alle opzichten aan zijn oogmerk beantwoordde. Steeds bedacht, om mede te arbeiden tot verlichting en beschaving zijner geloofsgenooten, sloeg hij thans de hand aan een veel gewichtiger werk, eene volledige Nederlandsche vertaling der Israelietische gebeden" naar den Hoogduitschen ritus, dat in 1822 met rabbinale goedkeuring uitgegeven werd. Daardoor zouden de zoogenaamde Joodsch-Duitsche vertalingen gaandeweg in onbruik geraken en vooral bij het opkomend geslacht godsdiensiige kennis en beschaving in taal en vormen in zusterlijke harmonie gepaard gaan. Tot dit doel was ook met onvermoeiden ijver werkzaam zijn vriend S. I. Mulder, met wien zich Lemans vereenigde tot een hoogst belangrijken arbeid, namelijk de uitgave van een uitvoerig A Hebreeuwsch-Nederlandsch woordenboek" (r841). Dit zou iederen beoefenaar der gewijde taal in de gelegenheid stellen, door eigen studie de Bijbelboeken te leeren vertalen. Naarmate nu de verdiensten van Lemans als geleerde en onderwijzer meer en meer bekend en naar waarde geschat werden, zag hij het getal zijner leerlingen, die zijn onderricht in taal- of wiskunde volgden, langzamerhand toenemen. Onder dezen verdient bijzondere vermelding Abraham Daniel Delaville (1807— 1877), die zich later door zijn voortreffelijk onderwijs in de I) Het ligt niet op onzen weg, over Lemans' beteekenis als wiskunstenaar uit te wijden of zijne werken en verhandelingen op wiskundig gebied op te sommen. Alleen zij vermeld, dat zijne : ' Handleiding tot het teekenen van land-, zee- en hemelkaarten, conglobien en globen" door den hoogleeraar J. de Gelder zeer geroemd en, op last van koning Willem 1. ten behoeve van de boekerijen bij de korpsen van het 'ego- aangekocht werd. 305 Hebreeuwsche taal en letterkunde aan het Nederlandsch- en het Portugeesch-Israelietisch Seminarium groote verdiensten verworven en, behalve eenige kleine geschriften, een groot aantal gelegenheidsgedichten vervaardigd heeft, die alle uitmunten door keurigen Hebreeuwschen poezie-stijl. ') Lemans' vroege dood ware een onherstelbaar verlies geweest, zoo zijne plaats niet weldra op waardige wijze ingenomen ware door zijn reeds genoemden vriend, den verdienstelijken Dr. S. 1 Mulder. Mulder (i 7 9 2-1862) te Amsterdam geboren, neemt eene eereplaats in onder de weinige mannen, die toen een open oog hadden voor de behoeften van hun tijd. Hij was van een vooruitstrevende richting en Wilde het godsdienst-onderwijs, dat, niettegenstaande de enkele verbeteringen daarin gebracht, nog in treurigen staat verkeerde, een meer beschavend en veredelend karakter verleenen. Daardoor zou, naar hij hoopte en verwachtte, het Nederlandsche Jodendom een schoone toekomst te gemoet gaan. Naast de Joodsch-letterkundige studien maakte hij zich vertrouwd ook met de moderne literatuur en stelde zich in zoover op de hoogte van verscheidene wetenschappen, dat het hem niet moeielijk viel in geletterde kringen te verkeeren en daar het woord te voeren. Zoo behoorde hij onder de verdienstelijkste leden van Toeleth en van het letteroefenend genootschap Tot nut en beschaving (opgericht in 1807). Eindelijk besloot hij (1823) de vruchten zijner veeljarige beoefening der Heilige Schrift door het uitgeven eener Nederlandsche vertaling dienstbaar te maken aan zijne jeugdige geloofsgenooten. In dit voornemen werd hij gesteund door den Amsterdamschen opperrabbijn S. Berenstein, zoodat binnen weinige jaren de Pentateuch-vertaling het licht zag, Zij vond ingang in vele Joodsche gezinnen en werd in alle openbare Israelietische scholen ingevoerd. Deze hoogst nuttige arbeid (waarvan in 1842 een derde druk verscheen met eene vertaling der Haftaroth, Sabbathgebeden en Piutim) werd weldra gevolgd door eene vertaling van de Eerste profeten, eenige boeken der Hagiographen, de gebeden en het Machzor der Portugeesche Israelieten, de Haggada e. a. Deze vertalingen zijn reeds voldoende, om zich een denkbeeld te vormen van Mulder's werkzaamheid. Maar hij stelde zich daarmede niet tevreden en arbeidde onver- 1) Delaville's dankbare herinnering aan zijn leermeester bevat 2xn - 30 6 moeid voort, hoofdzakelijk voor de Joodsche jeugd. ') Ook verschenen van hem enkele verhandelingen, voorgedragen in wetenschappelijke vereenigingen. Door zijn veelvuldigen arbeid ter bevordering en verbetering van het onderwijs verwierf zich Mulder grooten naam en werd door het ministerie van den Hervormden eeredienst tot consulent voor het godsdienst-onderwijs in Nederland aangesteld. Als zoodanig bezocht hij jaarlijks een gedeelte der Joodsche scholen, zoodat de inspectie door de opperrabbijnen gaandeweg ophield. — De Joodsche wetenschap in het algemeen en het Nederlandsche Israel in het bijzonder kon met trots bogen ook op den geleerden maar bescheiden Hebraicus Gabriel Izak Polak (1803-1869) uit Amsterdam. Hij narn een werkdadig aandeel aan de nieuwe richting op Joodschletterkundig gebied, was een van de verdienstelijkste leden van Toe/an, paarde aan stalen vlijt een buitengewoon sterk geheugen, wat hem in zijne bibliographische studien zeer to stade kwam. • Geen wonder, dat de grootste en beroemdste mannen in Israel zoo gaarne met den nederigen geleerde een levendige briefwisseling onderhielden. De dragers der letterkundige wetenschap als : Luzzatto, Reggio, Rappoport, Munk, Jost, Zunz, Carmoly e. a. vroegen vaak zijne voorlichting. 2) In vereeniging met anderen hield hij zich onledig ook met het vertalen in het Nederlandsch van verscheiden Bijbelboeken, het gebedenboek, het Machzor, de Selichoth en andere tot den Joodschen ritus behoorende werken. Even verdienstelijk als zijn Leven, zoo voortreffelijk waren ook zijne hoedanigheden als mensch en burger. Voor ieder genaakbaar, voor ieder een vraagbaak en gids, telde 3 ) Zoo schreef hij o. a. een Chronologisch Handboek voor de geschiedenis der Israelieten, Bijbel. voor de Israelietische jeugd, eene aardrijkskundige schets van Palestina, en gaf nieuwe uitgaven en omwerkingen van Leinans' vertaling der gebeden en van diens Rudimenta in het Eat. 2 ) Een deel dezer correspondentien heeft hij bijeenverzameld in 0-17 nivir• l en andere geLchriften. I-lij bezorgde de •.• (zie bl. 70). uitgave van Abr. Bedareschi's rmn • T T Tot zijne voornaamste Hebreeuwsche dichtstukken behooren : de echtscheiding (bewerkt naar het Nederlandsch), rnrrizn, eene Hebr. vertaling van rnt-ipx, 71107 (de geschiedenis van jona). Een tal gelegenheidsstukken, zoowel in proza als in poezie, getuigen van zijn meesterschap in de Hebreeuwsche taal. 30 7 bij als de meest populaire geleerde een tal vrienden en vereerders. Tevreden met het bescheiden lot, hem door den Albestuurder toegedacht, arbeidde hij tot zijn dood op het groote veld der Joodsche letterkunde. De eerste kiemen van eene Joodsche journalistiek vertoonden zich in ons land door de verschijning van een tijdschrift : z Jaarboeken voor de Israelieten in Nederland" (1835). Het zou om de twee maanden verschijnen en beoogde door het geven van 2, Kerkelijke en ambtsberichten, bijzondere berichten nopens de Israelieten bier en elders, boekverslagen en mengelingen" een nuttige zaak tot stand te brengen, De redactie twijfelde niet, dat 3 zij metterdaad die hulpvaardige medewerking en ondersteuning zou vinden, waarop zij nederig vermeende aanspraak te hebben." Zij zag zich echter in haar hoop teleurgesteld. De uitgave der Jaarboeken," die inderdaad veel leerrijks behelsden, moest door gebrek aan deelneming reeds na eenige jaren gestaakt worden. Intusschen hidden zich velen overtuigd, dat de zedelijke en maatschappelijke toestand der Israelieten hier te lande in onderscheiden opzichten niet alleen voor verbetering vatbaar was, maar daaraan ook werkelijk behoefte had. Langen tijd zocht men naar de middelen, waarvan werkelijk heil te wachten was, totdat eindelijk, door den krachtigen steun van Mr. Abraham de Pinto (1808-1878) '> de maatschappij tot nut der Israelieten in Nederland" tot stand kwam. Haar doel bestond in » de bevordering van goede zeden, deugd en beschaving onder de Israelieten in Nederland, overeenkomstig den Israelietischen godsdienst ; alsmede in de verspreiding van nuttige kundigheden, voornamelijk onder de min geoefenden." De middelen ter bereiking van dit doel wilde zij hoofdzakelijk vinden in : Ihet bevorderen van alle takken van onderwijs en opvoeding ; de uitgave en verspreiding van nuttige boekwerken en de aanmoediging daarvoor bij anderen ; het uitschrijven van prijsvragen ; het houden van voorlezingen over zedekundige en wetenschappelijke onderwerpen ; het aansporen tot arbeidzaamheid, menschlievendheid enz." Met dit schoone doel voor oogen werd de Maatschappij juist omstreeks het midden dezer eeuw (1849) opgericht. HOOFDSTUK LIX. Gverzicht van den toestand der Joden in de andere landen van Europa. 1813 —1848. Evenals in Nederland bracht ook in Frankrijk de val van Napoleon in den rechtstoestand der Joden geene ver- 308 andering. Zij behielden hun gelijkstelling met de overige bevolking des lands en toonden ook bij voortduring, dat zij deze volkomen waardig waren, zoodat de adel, weder in zijn rechten hersteld, er zelfs niet aan dacbt, den Joden eenig privilege te betwisten. De Juli-revolutie, (1830) hief het eenig onderscheid op, dat de staat tusschen Joden en Christenen nog maakte. De Kamer der afgevaardigden besloot namelijk, op voorstel van den minister Merilhon. dat, evenals de kerk en hare geestelijken, ook de synagoge en hare rabbijnen van staatswege eene bezoldiging zouden genieten. Koning Louis Philips hechtte zijne goedkeuring aan dit besluit. Sinds dien tijd stond ook voor de Joden de weg open tot de hoogste staatsambten en kende men in het politieke leven geen verschil van geloof en godsdienst. Met de verovering van Algiers door de Franschen brak ook voor de aldaar wonende Joden een gunstiger tijd aan en werden zij eenigermate verlost van de ellende, waaronder zij tot nu toe gezucht hadden. Niettegenstaande den gunstigen staatkundigen toestand, waarin zich de Fransche Joden mochten verheugen, vond de Joodsche wetenschap bij hen veel minder beoefening dan in Duitschland. De weinige geleerden aldaar op joodsch gebied waren Duitschers van geboorte. !) Under dezen neemt de eerste plaats in Salomo Munk (geb. te Glop au 1802 gest. Parijs 1867), die als een lichtende ster schitterde aan den hemel der Joodsche wetenschap. In dezen uitstekenden geleerde vereenigden zich de Duitsche degelijkheid, de helderheid der Fransche schrijvers en de Joodsche scherpzinnigheid. Zijn leven, uitsluitend gewijd aan de wetenschap, was het toonbeeld van de hoogste zedelijkheid, offervaardigheid en zelfverloochening. Ziine hoofdstudie maakte hij van het Arabisch, met het doel, daardoor met meer objectiviteit de Joodsch-Arabische letterkunde te kunnen beoefenen. Hij kreeg een buitengewone vaardigheid in de ontcijfering van Arabische handschriften. Zijne studien over de JoodschArabische philosophic, gedurende het tijdvak van Saadja tot Maimonides getuigen van grondige kennis. Een groot deel van zijn leven wijdde hij, zelfs met opoffering van zijn 1 ) Eene uitzondering maakte de arts Jozef Salvador uit Montpellier (1796-1873), een wiisgeerig gevormd geleerde, die zich hoofdzakelijk met joodsch-historische studien bezig hield. Zijne geschriften s Geschiedenis van de instellingen van Mozes en van het Hebreeuwsche yolk" en ,) Geschiedenis van de Romeinsche overheersching in Judea" munten evenwel meer uit door sierlijken Franschen stiji dan door wretenschappelijkheid, 309 gezicht, aan de beoefening van Maimuni' s More-nebuchim, welk werk hij voor de eerste maal in den oorspronkelijken Arabischen tekst uitgaf, voorzien van eene Fransche vertaling (Le guide des egares, 3 deelen 1856, 61, 63) en verklaring. Munk bleef, niettegenstaande de groote vereering, die hij in de wetenschappelijke wereld genoot — hij was ook lid van de Fransche academie — een trouw aanhanger des Jodendoms. — In Belgie behielden de Joden, nadat dit land zich van Noord-Nederland afgescheiden en zich tot een afzonderlijk koninkrijk gevormd had (1831), hunne burgerlijke gelijkstelling. Ook daar droeg de Staat een gedeelte van hun uitgaven voor den eeredienst bij. — In Groot-Brittanie genoten de Joden eveneens alle burgerrechten. Zij waren evenwel van hoogere staatsambten uitgesloten en mochten in het parlement geene zitting nemen. Deze uitsluiting sproot intusschen niet voort uit onverdraagzaamheid of vooroordeel, maar uit de omstandigheid, dat zij den parlementseed, die aldaar bij het Nieuwe testament gezworen moest worden, niet konden afleggen. Elke poging, om in dit eedsformulier verandering te brengen, bleef vruchteloos. Sinds de emancipatie der Katholieken in Engeland (1829), drong men er met meer ernst op aan, dien laatsten scheidsmuur voor de Joden omver te werpen. Nadat nu de eed voor de Joodsche Sherifs veranderd was (1835),- werd, op voorstel van Lord John Russell, een eedsformulier vastgesteld, waaruit men alles verwijderde, wat den Joden gemoedsbezwaar kon veroorzaken, zoodat hun de toegang tot het parlement geopend was. Geheel anders was hun lot in Italie. Aldaar gevoelden zij de treurige gevolgen van den ouden Jodenhaat, die, na de opheffing van het Fransche keizerrijk, het sterkst in den Kerkelijken Staat en Piemont losbarstte. In Rome wees men hun weder het ghetto tot verblijf aan en dwong hen tot het aanhooren van Christelijke predikatien, die hoofdzakelijk zielenjacht beoogden. Deze en andere vernederende besluiten vonden 's pausen goedkeuring. De hertog van Modena verlangde zelfs de wederinvoering van den smadelijken Jodenlap. Ook de meeste kantons van Zwitserland sloten hun den toegang af. Slechts in enkele was hun het verblijf toegestaan, en dan nog vaak onder bezwarende voorwaarden. Daarentegen opende Portugal zijne poorten voor de Joden, die bijna vier eeuwen uit dit land verbannen waren. Nadat enkelen hunner uit de Barbarijsche staten daarheen overgestoken waren, vaardigde de Cortez het besluit uit, dat den Joden in Portug -al en zijne kolonien alle rechten en vrijheden zouden verleend worden, die hun voorvaderen daar eens bezeten hadden. Sinds dien tijd (1815) nam moN. Gesch. III, 21 3T O hun aantal toe en vormden zich gemeenten in Lissabon, Oporto en andere plaatsen. In Spanie, waar men hen sinds 1837 weder toeliet, is hun aantal tot nu toe zeer gering gebleven. In Denemarken, dat hen in de 17 de eeuw opnam en hun in 1738 vele vrijheden verleende, kwamen zij in het begin dezer eeuw in het bezit van het volkomen burgerrecht. Eveneens verkeeren zij in Zweden sinds de grondwet van 1855 in een gunstigen toestand, hoewel zij nog niet volkomen met de Christenen zijn gelijk gesteld. Terwijl het grootste deel van de Europeesche staten streefde naar verbetering van het eener natie, die, alhoewel van Oosterschen oorsprong, aan de Westersche beschaving een werkdadig aandeel nam en op elk gebied van kunsten en wetenschappen hare krachten begon te beproeven, bleven hare zonen, die in grooten getale in het uitgestrekte Czarenrijk woonden, door gebrek aan een geregeld staatsbestuur en door de willekeur der beambten, aan de diepste vernedering en verachting blootgesteld. Wel kwamen hun de menschlievende en vrijzinnige verbeteringen van keizer Alexander I (180r-1825) in enkele opzichten ten goede, ') maar de schoone uitkomsten van diens wijs en goedaardig beheer gingen voor hen weder verloren onder zijn wreeden opvolger Nikolaas 1, de ware type van een Russischen despoot. De Joden, die binnen 5o werst 9) van de grenzen des lands wooiiden, moesten, beschuldigd van smokkelarij, hurt gebied verlaten (1843) en zich in een van de 17 hun tot verblijf aangewezen gouvernementen vestigen, In de weinig bevolkte gouvernementen, waar zij zich op landbouw of veeteelt konden toeleggen, werd hun het verblijf niet toegestaan. Een ander besluit verplichtte hen, de kleeding, waaraan de Poolsche en Russische Joden reeds vele eeuwen gewend waren, of te leggen en deze te verwisselen met eene hun door de regeering voorgeschreven kleederdracht. Zoo dienden de ukasen, die elkaar snel opvolgden, om hun het leven te verbitteren. Door zweep- en knoetslagen dwong men de ongelukkige mannen en jongelingen tot den krijgsdienst. Gelukkig voor de fel vervolgde g'id (zoo werden de Joden met verachting genoemd), dat zoowel de lagere als de hoogere ambtenaren zich gemakkelijk lieten omkoopen, zoodat 's keizers dwangbevelen niet altijd ten uitvoer kwamen. — Het verval, dat reeds geruimen tijd de krachten van het Turksche • rijk sloopte, had ook voor de aidaar ') Hij bevorderde o. a. den aanleg van Joodsche landbouwkolonien in de nabijheid van Alikolajew. 2) De naam van een Russische lengtemaat, gelijk aan 1,067 Ned. mijl. 3 11 wonende Joden de treurigste gevolgen. Zij deelden in de algenieene armoede, waaronder het land bijna bezweek, en gingen, niettegenstaande zij menig bewijs van de welwillendheid en genegenheid der regeering ondervonden, in stoffelijk opzicht met reuzenschreden achteruit. De Jodenwijk in Constantinopel vertoonde dan ook de sporen van ellende en gebrek, waarvan deze zich nog heden ten dage niet geheel hersteld heeft. De verslapping en het gemis aan orde en tucht veroonden zich ook in de Aziatische provincien van Turkije. Dit was vooral het geval in Syrie en Palestina, sinds Nehmed Ali, de pacha van Egypte, de macht van den sultan ondermijnde. Daardoor kon te dier tijd in Syrie eene gebeurtenis plaats vinden, die getuigt van verregaande ontaarding en bandeloosheid ; eene gebeurtenis, die niet alleen het Furopeesch Jodendom maar de geheele beschaafde menschheid met ontzetting vervulde en allerwege diepe verontwaardiging wekte. Wij bedoelen de bloedbeschuldiging te Damaskus, waarvan wij de bijzonderheden op beknopte wiize zullen mededeelen. HOOFDSTUK LX. De bloedbeschuldiging to Damaskus en hare gevolgen. 1840-1860. De helsche aanklacht van het gebruik van Christenbloed door de Joden, voor welke in bijna elke eeuw zoovele onschuldige zonen en dochters van het huis Israel als voorgewende zoenoffers moesten boeten, vond ook in de eeuw der verlichting en beschaving een vruchtbaren bodem in de woeste steppen van het Czarenrijk. In Russisch-Polen werden tusschen de jaren 1824 en '26 ten gevolge van drie dusdanige bloedbeschuldigingen vele aanzienlijke Joodsche familien in diepen rouw gedompeld. De verdwijning van een Christen-kind was voor de Russische Joden gewoonlijk een onheilspellend voorteeken, de voorbode van zware rampen. Maar de gruwelen, daaruit nu en dan voortgesproten, werden nog verre overtroffen door de afgrijselijke tooneelen, die in het begin van het jaar 184o te Damaskus plaats vonden. Daar verdween op zekeren dag (5 Februari) een monnik van een Capucijner-klooster, pater Tomas, met zijn dienaar. Daar men zich nu verbeeldde, hen het laatst in de Jodenwijk gezien te hebben, verbreidderi de monniken, gesteund door den Franschen consul Ratti Menton, wien de belangen der Christenen in Syrie toevertrouwd waren, het gerucht, dat zij door de Joden vermoord waren, om MoN. Gesell. III, 21 * 31 2 hun bloed ten dienste van het naderend Paaschfeest te gebruiken. Een arme Joodsche barbier werd gevangen genomen en voor den consul gebracht, maar deze volhardde, niettegenstaande alle strikvragen en beloften, in zijne onschuld. Na een gevangenschap van drie dagen verscheen hij voor Scherif Pascha den gouverneur van Damaskus, in wiens tegenwoordigheid de ongelukkige man zoolang gegeeseld werd, tot hij, radeloos van de pijn, een afgeperste schuldbekentenis aflegde. Men had hem, zoo luidde zijn verhaal, ontboden bij een rijken Israeliet, ten wiens huize hij nog zes andere Joden aantrof, die hem tot den moord hadden aangespoord. Men liet hem de namen van zes mannen opgeven, die men het liefst van deelgenootschap betichtte. Het waren juist zes rijke kooplieden en de invloedrijkste leden der Joodsche gemeente. Dezen werden nu onmiddellijk uit hun woningen gelicht en aan een streng verhoor onderworpen. Alhoewel hun onschuld bewezen was, daar de barbier op den avond, waarop — naar hij voorgaf — de moord gepleegd was, wegens de treurdagen over den dood zijner dochter zijn huis niet verlaten had, poogde men hun toch door zware folteringen eene bekentenis of te persen. Een grijsaard moest, op bevel van Ratti Menton, tweemaal 36 uur pal blijven staan, zonder gebruik van eenig voedsel. De overigen werden zoo lang gegeeseld, tot zij hun bewustzijn verloren. Is het te verwonderen, dat een hunner, op het punt te bezwijken, de vraag, of hij het bloed van den vermoorden Tomas aan een der rabbijnen gegeven had, bevestigend beantwoordde? Nu onderging de hoogbejaarde rabbijn Jakob Antibi eene foltering, die elke beschrijving te boven gaat. Hij volhardde in zijn onschuld, al sprong hem ook het bloed uit oogen en gezicht. Maar daarbij bleef het nog niet. De gouverneur liet drie rabbijnen mishandelen en kwellen, tot zij zouden bekennen, dat de Joden inderdaad Christenbloed gebruikten ter bereiding van hun Paaschbrood. Maar zij weigerden dit en beriepen zich op hun geschriften. Nu trachtte men door de mishandeling van de kinderen eener Joodsche school de ouders tot belijdenis te dwingen. Maar alles te vergeefs. Desniettemin gaf de opgezweepte volkswoede zich lucht in eene teugellooze bandeloosheid. Men ontwijdde de synagogen in Damaskus en andere plaatsen, verscheurde de wetsrollen, vernielde de gewijde voorwerpen, mishandelde mannen en vrouwen, wierp onschuldigen in de gevangenis, waar zij aan verschrikkelijke ellende bloot stonden. Dit alles liet de Fransche gouverneur straffeloos toe, die zich evenmin verzette tegen het doodvonnis, dat weldra de aanzienlijkste Joden van Damaskus zouden ondergaan. Ongeveer terzelfder tijd hadden 3 13 ook de Joden van Rhodus, een eiland, dat ook onder Turksche heerschappij stond, veel te lijden ten gevolge van de plotselinge verdwijning van een tienjarigen Griekschen knaap. De voorvallen te Damaskus, v;aartegen de Oostenrijksche gezant aldaar, alhoewel te vergeefs, ernstig protesteerde, bleven intusschen in Europa niet lang geheim. Zij werden door de nieuwsbladen bekend gemaakt, maar vooral door de hartverscheurende brie ven, uit verscheidene Syrische steden naar de groote Joodsche handeishuizen in Parijs, Amsterdam en Londen gericht. In deze brieven werd de toedracht der zaak naar waarheid geschilderd, terwijl de Fransche bladen, om de handelwijze van Ratti Menton te verdedigen, den moord op den pater als een onbetwistbaar en bewezen feit voorstelden. De Europeesche pers schonk haar aandacht aan deze gebeurtenis. Naast de Oostersche kwestie, die toen in de politieke wereld een gewichtige rol speelde, was zij het onderwerp van den dag. Hier verwekte zij verontwaardiging en afschuw ; elders kon men den twijfel niet geheel onderdrukken, of er dan werkelijk geen grond bestond, aan eene bloedbeschuldiging te gelooven. Al traden ook groote staatsmannen als Lord Palmerston en de vorst van Metternich voor de ongelukkigen in de bres ; al verhieven ook onder de geestelijken de Katholieke priester Beith in Weenen en de evangelische kerkleeraar Neander in Berlijn luide hun stem tegen dergelijke gruwelen, toch begon hier en daar het oude • vooroordeel uit het schimmenrijk te verrijzen. In deze treurige omstandigheden maakte Izak Adolph Cremieux (geb. te Nimes 1796) een voortreffelijk gebruik van den invloed, dien hij reeds geruimen tijd als beroemd rechtsgeleerde en uitstekend redenaar in Frankrijk bezat. Hij ontwikkelde in een Fransch orgaan de redenen, die het geloof aan eene bloedbeschuldiging onmogelijk maakten, en bewees, dat de aanklacht te Damaskus niets anders was dan een schandelijk weefsel van Taster en bedrog. Al was de band, die Cremieux aan het Jodendoin he6htte, veel losser dan die van den Engelschen opperrabbijn Herschel en van andere Duitsche rabbijnen, die eveneens in publieke organen onder eede verklaarden, dat hun niets bekend was, wat het geloof aan een bloedbeschuldiging kon bevestigen ; toch liet hij niets onbeproefd om zijn geloofsbroeders in het verre Oosten uit hun neteligen toestand te redden. Als lid van het centraal-consistorie te Parijsstelde hij zich in verbinding met een Joodsch comite in Londen, dat zich uit de aanzienlijkste mannen, met den edelen menschenvriend Sir Mozes Montefiore (geb. te Livorno 1784, gest. bij Londen 1885) aan het hoofd, gevormd had, 314 om de noodige maatregelen te treffen, die tot het gewenschte doel konden leiden. Men besloot afgevaardigden naar Damaskus te zenden, die daar ter plaatse de valsche beschuldiging zouden trachten te weerleggen en de gevangenen uit den kerker te verlossen. Cremieux en Montefiore verklaarden zich bereid, deze zending te aanvaarden. V66r zijn vertrek bracht Monteflore, begeleid door een tal aanzienlijke mannen, koningin Victoria een afscheidsbezoek en gaf haar de verzekering van de trouw harer Joodsche onderdanen. Getroffen door dit blijk van gehechtheid en eerbied, stelde zij een staatsschip te zijner beschikking. Behalve zijne edele, beschaafde en godvruchtige vrouw Judith (gest. i 86 2), behoorde onder het gevolg, dat hem op zijn tocht naar het Oosten vergezelde, de geleerde Dr. Loewe. In .Frankrijk voegde zich bij hem Cremieux, onder wiens gevolg zich de meergenoemde Dr. Munk beyond, die hem als bekwaam Arabist uitstekende diensten kon bewijzen. De edele mannen werden op hun reis in alle Joodsche gemeenten met geestdrift ontvangen. Overal zond men vurige gebeden hemelwaarts voor het welslagen hunner moeielijke onderneming. In de synagoge te Livorno, dat zij op hun tocht aandeden, vond eene zeer treffende godsdienstoefening plaats. Eindelijk landden zij na een voorspoedige reis te Alexandra (4 Augustus). Nog op den dag der aankomst bezocht Montefiore den Engelschen consul Hodges, wien hij een schrijven van Lord Palmerston overhandigde, met het verzoek, voor hem bij den pacha van Egypte, Mehmed Ali, eene spoedige audientie aan te vragen. Daarop begaf zich Montefiore tot de overige Europeesche consuls, die hem alien, met uitzondering van den Franschen consul, hun medewerking beloofden. De Fransche consul gaf ook Cremieux te verstaan, dat hun zending vruchteloos was, daar bij het onderzoek Ratti Menton in het gelijk zou gesteld worden. Het is duidelijk, dat hij dit onderzoek vreesde, en daarom alles in het werk stelde, om de pogingen der gezanten te verijdelen. Intusschen werd Montefiore spoediger dan hij wellicht gedacht had tot den pacha toegelaten, dien hij om vrijlating van de gevangenen te. Damaskus smeekte. De onderkoning van Egypte toonde zich aanvankelijk wel weifelend, maar de afgevaardigden bereikten eindelijk hun doel, vooral door den steun van den Oostenrijkschen consul. Op hooger bevel werden de gevangenen op vrije voeten gesteld, de vluchtelingen teruggeroepen en het gerechtelijk onderzoek gestaakt. Montefiore en Cremieux, hoe verheugd en dankbaar ook over den uitslag hunner onderneming, stelden zich daarmede nog niet tevreden. Z:j wilden het Oosten niet verlaten, voordat zij hun 1 15 broeders in het Turksche rijk eenigermate konden verzekeren, dat zij voor de herhaling van eene dusdanige treurige en gevaarlijke aanklacht niet meer behoefden te vreezen. De weg, dien zij daartoe insloegen, was verschillend. Sir Mozes begat zich naar Constantinopel, waar hem een plechtige audientie bij den sultan verleend werd. Deze was hem zeer ter wille en vaardigde, na een langdurig onderhoud, e'en ferman uit, waarin hij verklaarde, dat de beschuldiging te Damaskus valsch bevonden en hem bovendien uit de godsdienstboeken der Joden duidelijk gebleken was, dat hun niet alleen het bloed van menschen, maar ook dat van dieren verboden is. De Joodsche natie staat onder de bescherming der wet, evenals de overige aan zijne macht onderworpen volkeren. Uit dien hoofde zal zij volkomen vrijheid genieten en op geenerlei wijze in hare rechten gestoord worden." In het geheele Turksche rijk, maar vooral onder de Joden in Damaskus, baarde deze ferman, die hun door tusschenkomst van Montefiore zelf bereikte, groote vreugde. Cremieux bleef nog eenigen tijd in Egypte, om daar op eene andere wijze nuttig te arbeiden. 0 vertuigd, dat de bevordering van ontwikkeling en kennis het eenige middel was, om verbetering te brengen in het lot zijner Oostersche broeders, stichtte hij in Alexandria en Kairo Joodsche volksscholen voor jongens en meisjes, waar de zaden der Europeesche beschaving zouden gestrooid worden. Munk, die door een Arabisch en Hebreeuwsch zendschrijven de bevolking op het nut dier scholen wees, werd belast met het ontwerpen van het leerplan, het benoemen der onderwijzers enz., terwij1 Cremieux de fondsen bijeenbracht tot het instandhouden der scholen. Nog eerder dan .Montefiore keerde hij naar zijn vaderland terug, waar hem de gelukwenschen van velen wachtten. Met nog meer eer werd Sir Mozes bij zijne terugkomst in Londen overladen. Hij ontving van de Engelsche koningin een bijzonder eereteeken en door geschenken, dankadressen en gedichten in verscheiden talen de hulde van bijna het geheele Europeesche Jodendom. Zoo was hun terugkeer uit het Oosten een ware zegetocht, Was het voor hen een aangename gewaarwording, hun bedrukte broeders uit den nood gered te hebben, de edele mannen stelden zich met dit liefdewerk nog lang niet tevreden. Monteflore, een trouwe zoon des Jodendoms, verwant aan zeer aanzienlijke familien, met aardsche goederen ruim gezegend, wijdde zijn geheele leven, een leven van over de up° jaar, aan het welzijn zijner geloofsbroeders in alle landen, ja in alle werelddeelen. Voor de leniging hunner smarten en de verbetering van hun staatkundigen toestand ontzag hij geld noch moeite. Reeds vroeger had hij 316 de sprekendste bewijzen gegeven van zijne liefde voor het heilige land. In het jaar 1827, toen Palestina door een zwaren hongersnood geteisterd werd, en tien jaar later, toen eene aardbeving groote verwoestingen in Tiberias en andere plaatsen aangericht had, begaf hij zich met zijne levensgezellin derwaarts, om den nood te lenigen. Herhaaldelijk ondernam hij` den tocht naar dien gewijden bodem der vaderen, en telkens liet hij er de sporen van zijne onbegrensde weldadigheid achter. De strenge ukasen, door keizer Nikolaas ten aanzien der Joden uitgevaardigd, voerden hem naar de hoofdstad van Rusland (i 848), waar hij bij den czaar een welwillend gehoor ontving. In 1859 begaf hij zich naar Rome, om paus Pius 1X te smeeken voor de bevrijding van den met geweld geroofden en gedoopten Joodschen knaap Mortara. I) Op zijn 8oste jaar verscheen de edele baronet voor den sultan van Marokko, wien hij een smeekschrift overhandigde voor de emancipatie van de verdrukte Marokkaansche Joden. In 1871 plaatste hij zich aan het hoofd van een comitd, dat zich gevormd had tot leniging van den nood, waarin zich de Perzische Joden bevonden. Nog als grijsaard van 90 jaar ondernam hij zijne zevende reis naar Palestina. Zoo arbeidde hij tot zijn dood voor het welzijn zijner broeders en zal zijn naam als philantroop ten eeuwigen dage in de geschiedenis van de menschheid in Te Bologna (in den Kerkelijken Staat) woonde eene Joodsche familie Mortara, bestaande uit een achtenswaardig en braaf koopman, vrouw en zes kinderen. Een der kinderen, een vierjarig knaapje Edgard, werd ernstig ziek. De dienstbode diende hem in het geheim den doop toe, in de hoop, dat hij daardoor zou genezen. Na verloop van tijd deelde zij het voorgevallene aan den geestelijke van haar kerspel mede, die daarvan onmiddellijk aan de inquisitie te Rome bericht zond. In het laatst van Juni 1858 deden vijf gendarmes, door een monnik der inquisitie geleid, een inval in het huis van Mortara, met de aankondiging aan de onthutste moeder — de vader was juist niet thuis — dat zij haar kind, waarop de Kerk aanspraak maakte, thans kwamen opeischen. De vurige gebeden en het gesmeek der arme moeder baatten niets. Net knaapje werd haar ontrukt en naar Rome gevoerd, waar het voor den geestelijken stand opgeleid werd. Deze schandelijke kinderroof deed een stem van diepe verontwaardiging opgaan in alle deelen van Europa. Van alle kanten richtte men adressen tot den paus, om het kind aan de wanhopige ouders terug te geven, maar de Kerk wilde haar buit niet loslaten. I) 317 het algemeen en van zijn yolk in het bijzonder met gouden letteren geboekstaafd blijven. Eveneens verwierf zich de wakkere Cremieux een onsterfelijken naam .door zijn werkzaam leven, dat van reine menschenliefde en weldadigheidszin getuigt. Ook hem was, niettegenstaande zijn politieke loopbaan veel tijd en inspanning van hem eischte 1), geene moeite te groot of opoffering te zwaar, zoo deze kon leiden tot de verbetering van het lot zijner stamgenooten. De door hem in het Nijiland gestichte en naar hem genoemde Cremieux-scholen hielden zijn voortdurende belangstelling gaande. Waar het gold, met de pen of door het woord de belangen van zijn nog in vele landen vervolgden en fel gehaten stam te verdedigen, plaatste hij zich in de voorste rij der strijders. Toen zes jonge mannen te Paris het denkbeeld opvatten, een broederbond van alle zonen des Jodendoms te stichten, die de slagboomen zou opheffen, welke nog in sommige landen van Europa, maar vooral daarbuiten, den Israeliet beletten, zich vrij te bewegen als deelgenoot van de groote maatschappij des menschdoms werkzaam te zijn en zich door kennis en wetenschap te ontwikkelen, vond dit denkbeeld onmiddellijk bijval bij Cremieux, door wiens persoonlijken invloed en krachtige medewerking dit 3Algemeen Israelietisch Verbond" (Alliance Israelite Universelle) tot stand kwam (186o), en waarvan hij tot zijn dood (188o) het voorzitterschap bekleedde. Dit verbond vertakte zich al spoedig over alle landen van Europa en vond ook ,daarbuiten krachtige ondersteuning. R) Getrouw aan zijne roeping, heeft het in den loop des tijds veel edels en schoons tot stand gebracht en kan thans bogen op de vruchten van zijn voortdurend en onvermoeid streven voor het maatschappelijk en zedelijk welzijn onzer broeders in verre gewesten, 1) Na de omwenteling van het jaar 1848 werd hij minister van justitie. Onder keizer Napoleon bekleedde hij geruimen tijd een zetel in de Fransche kamer. Na den val van het Keizerrijk aanvaardde hij weder voor eenigen tijd de betrekking van minister van justitie en keerde na het sluiten van den wapenstilstand met Duitschland tot het ambteloos leven terug, om zich aan de rechtsgeleerde praktijk te wijden. 2) Tien jaar later vormde zich in Engeland een dergelijke bond (Anglo-Jewish Assocation), die met de A. I. U. hand aan hand gaat. Evenzoo ontstond te Weenen eene 3Israelitische Allianz" (1873) tot bescherming van vervolgde geloofsgenooten. 318 HOOFDSTUK LXI. De verbetering van den staatkundigen toestand der Europeesche Joden. De godsdienstige richtingen in Duitschland. 1848 —1880. De Juli-revolutie van het jaar 1848, waardoor de monarchie in Frankrijk in een republikeinschen regeeringsvorm herschapen werd, vond haar weerkiank in bijna geheel Europa, Overal openbaarde zich een revolutiegeest, aangewakkerd door democratische geestdrijvers en voorstanders van een teugellooze vrijheid. Men droomde van eene algemeene Europeesche republiek, waarin elk nationaal en godsdienstig verschil uitgewischt en vrijheid, gelijkheid en broederschap de leuze zouden wezen. Evenals de groote omwenteling op het einde der vorige eeuw, had ook deze revolutie voor den socialen toestand der Joden, en vooral in Duitschland, gunstige gevolgen. Zij eischte ook voor hen de volkomen vrijheid als burgers van den Staat zoo gebiedend, dat aan dien eisch niet langer weerstand kon geboden worden. De emancipatie der Joden, waarnaar men in menigen Duitschen staat tot nu toe te vergeefs gestreefd had, ondervond thans geen of althans weinig tegenstand. Weldra namen aldaar Joden zitting in de constitueerende staatslichamen en kregen er een niet geringen invloed. Het Duitsche parlement, dat zijne zittingen in Frankfort hield, vond in Gabriel Riesser (1806-1863) een man van groote rechtsgeleerdheid en geestkracht, die onvermoeid medearbeidde voor Duitschlands vrijheid, eenheid en zelfstandigheid. Hij was een begaafd spreker, die door den gloed van zijn woord anderen wist te bezielen voor zijne denkbeelden en beginselen. Zijne geschriften wekten het gevoel van eigenwaarde op bij zijne geloofsgenooten, die in hem een trouwen, hulpvaardigen vriend, een weldoener in den nood vonden. Niet minder verdienstelijk dan deze edele kampioen maakte zich Rafael Kosch (gest. 1872), die als onder-voorzitter van de Pruisische nationale-vergadering en later als lid van de Pruisische kamei de belangen van het land, alsook van zijne geloofsbroeders met trouw behartigde. Aan dusdanige woordvoerders hadden de Joden nog voordurend behoefte, daar zich eene kleine maar machtige partij vormde, die zich tegen hunne volledige emancipatie en slechts voor gedeeltelijke gelijkstelling verklaarde, zooals in de vrijstad Lubek het geval was. Koning Willem 1 (1861), wiens hoofd later de Duitsche keizerskroon sierde, bekomrnerde zich niet om de nietige voorwendsels, 319 op grond waarvan men de scheidsmuren voor een gedeelte wilde laten bestaan. Onder zijn voor Duitschland zoo schitterend en roemvol bestuur kwam dan ook in Pruisen en gaandeweg in de andere Duitsche bondstaten (Beieren, Saksen enz.) de hurgerlijke gelijkstelling der Joden tot stand. l) Ook voor de Oostenrijksche Joden hadden de staatkundige gebeurtenissen van 1848 gunstige gevolgen. Tot hun innige vreugde werden alle uitsluitingsedicten opgeheven. Zonder veel tegenstand verklaarde men de schandelijke Pharaonische familiewet" (zie bl. 2 2 8) vervallen, zoodat reeds lang gehuwde echtparen hun huwelijken thans van staatswege als wettig lieten erkennen en hunnen kinderen namen gaven, die deze tot nu toe niet hadden mogen dragen. In den constit 2eerenden rijksdag kregen ook enkele Joden, onder welke de rabbijnen Mannheimer (tie bl. 293) en Meisel (1815— 1867), zitting. Tot nu toe uit vele provincien en steden uitgesloten, kregen zij thans het recht. zich in het geheele land te vestigen, zoodat hun aantal aanmerkelijk toenam. Sommige gemeenten, zooals die te Brunn, Linz en Graz klommen tot een hoogen trap van aanzien en bloei. Wel openbaarde zich al spoedig weder een vijandelijke geest tegen de Joden en traden, krachtens een besluit van 2 October 1853, enkele smadelijke en drukkende bepalingen tegen hen in werking. maar de uitkomst bewees weldra, dat deze onrustbare verschijnselen slechts van tijdelijken aard geweest waren. Door de grondwet van 1867, die de volledige gelijkstelling van alle staatsburgers en vrijheid van godsdienst of kondigde, werden de Joden in den broederbond van de volkeren der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie opgenomen. Sinds dien tijd namen zij ook krachtig deel aan het openbare leven en bewogen zij zich op elk gebied van kunst en wetenschap. Den Russischen Joden, die nog steeds gebukt gingen onder het juk eener onmenschelijke dwingelandij, opende de troonsbeklimming van Alexander II (1855) het vooruitzicht op eene betere toekomst. Hij liet vele drukkende en wreede ukasen van zijn voorganger opheffen. In Warschau en andere steden van Polen, waar zij tot nu toe in nauwe, bedompte en vuile straten gewoond hadden, mochten zij I) In de nieuwe wereld huldigde men de beginselen der vrijheid in de hoogste mate: Zoo bestond op Jamaica het zesde gedeelte van het aantal parlementsleden uit Joden (1849). Daarentegen was het lot der Aziatische Joden nog zeer treurig en waren zij aan voortdurende vervolging, uitmergeling en afpersing overgeleverd. 32 0 zich in alle stadswijken vestigen. 1) Ook in St. Petersburg, welks poorten keizer Nikolaas voor hen gesloten had gehouden, mochten zij zich metterwoon nederlaten. De toegang tot de gymnasien en hoogescholen werd hun niet 'anger geweigerd, zoodat zij aan de beschaving konden deelnemen, Door deze en andere maatregelen toonde de vrijzinnige czaar, dat hij ernstig van plan was, de emancipatie der Joden voor te bereiden en alle hinderpalen te doen verdwijnen, die aan hun ontwikkeling nog in den weg stonden. Ook zij gaven van hun kant bij vele gelegenheden duidelijke bewijzen van hun trouw aan vaderland en vorstenhuis. Maar de dood van den edelmoedigen vorst, die door lager sluipmoord om het leven kwam, bracht in hun toestand een zeer treurige verandering. Al spoedig werd het sein gegeven tot eene Jodenvervolging, die deed denken, dat men in Rusland tot de middeleeuwen teruggekeerd was. Op het Paaschfeest (27 April i 88 i) vernam men te Eli sabethgrad voor het eerst den helschen kreet : slaat de Joden dood !" Deze kreet vond weerklank in vele steden. Te Kiew werden (8 Mei) de synagogen verwoest, de Torarollen verscheurd, vele Joden wreedaardig vermoord, hun goederen geroofd en huizen vernield. Van daar trok de wilde horde naar de naburige plaatsen, overal de sporen van haar onbeschrijfelijk vandalisme achterlatend, Geheel Zuid-Rusland was gedurende bijna een half jaar (Mei—September) het tooneel van slachting, moord en verwoesting. In vele steden (Minsk, Slonim, Mohilew e. a.) werden de Jodenwijken met duizenden harei bewoners een proof der vlammen. De geschiedenis van het Russische Jodendom van dien tijd tot op den dag van heden is in den vollen zin des woords eene lijdensgeschiedenis. De wreede Tartaar dorstte naar het bloed en goed van duizenden en tienduizenden onschuldige Israelieten. Betrekkelijke welvaart veranderde door barbaarsche besluiten in korten tijd in de diepste armoede. Zij werden verdreven uit de provincien, waar zij niet lang geleden in vrede met de overige bevolking geleefd hadden. De woestelingen, naijverig op de meerdere welwaart hunner Joodsche medeburgers, vergolden met roof, plundering en manslag de diensten, die dezen hun bewezen hadden. Gedwongen hun bezit tot elken prijs te verkoopen, ja vaak genoodzaakt, uit zucht tot zelfbehoud alles in den steek te laten, zagen koopman en arbeider zich tot den bedelstaf gebracht. Grijsaards en ziekeri, kinderen en vrouwen, alien 1 ) Toch sloot zich eene menigte Joodsche jongelingen bij den opstand der Polen aan en vonden velen van hen op het slagveld den dood voor de vrijheid van hun vaderland, 321 werden meedoogenloos uit erf en hof verjaagd. Men liet hun de keuze, het land te verlaten of zich te vestigen binnen de grenzen van het zoogenaamde Jodengebied, waar zij door overbevolking elkaar met scherpe concurrentie de schamele bete broods betwistten in den zwaren strijd om het bestaan. In talrijke scharen ontvluchtten de wanhopigen het land, waar hun Leven, have en goed geen oogenblik meer veilig waren. Net Europeesch Jodendom, diep bewogen met de ongelukkige landverhuizers, die, verstoken van de eerste levensbehoeften, met steeds wassenden stroom in de groote steden van Duitschland, Nederland en Engeland aankwamen, om van daar naar de overzijde van den Oceaan over te steken, trachtte door vereende krachten, en daarbij ook gesteund door edeldenkende Christenen, den nood te lenigen. Ook de Amerikaansche Joden brachten groote sommen bijeen, om de aangekomen broeders in hun pogingen te steunen, De invloedrijkste mannen van verschillenden godsdienst deden bovendien stappen bij de Russische regeering, om den storm te bezweren, maar de wetten ten aanzien der Joden werden soms voor een oogenblik in geinatigden zin ten uitvoer gebracht, o_n ze aanstonds scherper en strenger dan ooit toe te passen. Zoodoende bleef voor duizenden geen andere weg open, dan het land der barbaarschheid te verlaten en in de nieuwe wergild hun nieuw vaderland te zoeken. Groote verdiensten en een onsterfelijken naam verwierf zich in de jongste tijden de beroemde philantroop baron M. von Hirsch door de bevordering van de emigratie der Russische Joden naar de A rgentijnsche republiek. • • In Turkije, waar de Joden reeds geruimen tijd in het bezit van alle burgerrechten gesteld waren, miste de regeering vaak de macht, hen tegen het herhaald fanatisme der Grieksche Christenen in bescherming te nemen. In Rumenie daarentegen smachtten zij nog onder den druk van middeleeuwsche uitsluitingswetten en waren daar de Jodenvervolgingen aan de orde van den dag. Wel gaf vorst Karel 1 bij zijne troonsbeklimming (1866) de verzekering, dat hij de beginselen van humaniteit en verdraagzaamheid jegens de Israelieten zou handhaven, maar het bleef slechts bij eene belofte en de hoop op verbetering van hun toestand bleek weldra ijdel te zijn. Niettegenstaande de pogingen van Cremieux en Montefiore, die zich persoonlijk naar Boekarest begaven, om den' vorst en de regeering ten gunste hunner geloofsgenooten te stemmen, bleef het bij het oude. Voortdurend kwamen de treurigste berichten uit de Donauvorstendommen. Honderde Joodsche familien werden uit het district Bac/ow (in Itiola'avii) van hare bezittinuen 322 beroofd en nit hare woonplaatsen verdreven. In Jassy mishandelde de jeugd Joodsche mannen en vrouwen openlijk op straat. In Galatz en andere plaatsen waren zij hun leven niet veilig. Zoo bleek, dat de grondwet, die den. Joden de verkrijging van de burgerlijke en burgerschapsrechten openstelde, niets anders schonk dan eene vrijheid op het papier. Ook de hoop op een beteren toestand, die men na den val van den minister-president Bratiano, den bitteren vijand der Joden, koesterde, verwezenlijkte zich in geenen deele. De 1, Alliance Israelite Universelle" wendde alle pogingen aan, hun lot te verbeteren, maar tot nu zonder bevredigenden uitslag. De uitsluitingsgeest van het Rumeensche parlement is nog ongeveer dezelfde gebleven. Zeer gunstig steekt daarbij of de toestand hunner broeders in Servie en Bulgarije, waar de sporen van uitsluiting geheel verdwenen zijn. Eene schoone en bemoedigende tegenstelling met den staat onzer geloofsgenooten in Oost-Europa vormt die in het Westen van dit werelddeel. Geen verandering van bestuur noch eenige politieke omwenteling oefende in Frankrijk eenigen nadeeligen invloed op hun staatkundige vrijheid. Hun rechten bleven onaangetast en in het leger zoowel als in de rechterlijke en wetenschappelijke collegien bekleeden zij thans hooge en belangrijke waardigheden. Ook in England kregen zij sinds 1858 zitting in het parlement en in Londen werd de waardigheid van )Lord-Mayor" reeds herhaalde malen door Israelieten bekleed. In Australia, evenals in de Engelsche bezittingen, genieten zij dezelfde rechten als in het moederland. Aldaar worden enkele aanzienlijke en goed georganiseerde Joodsche gemeenten aangetroffen. Zoowel in Londen als in Parijs onderscheidt zich de familie Rothschild door haren weldadigheidszin. Nathanel Rothschild te Parijs (gest. 1868) liet vooral in Palestina de sporen van zijn menschenmin achter door het stichten van scholen en liefdadige instellingen. Hij werd daarin ter zijde gestaan door zijn aalmoezenier Albert Cohn (gest. 1878), die reeds vroeger, ingevolge een opdracht van het Fransche gouvernement, veel gedaan had voor de organisatie van het Jodendom in Algiers. — Voor de Joden in den Kerkelijken Staat, waar zij wel ten alien tij.de geduld, maar steeds gekrenkt en onderdrukt werden, en in de overige staten van welks eenheid door Victor Emanuel tot stand kwam, brak onder dezen vorst een schoone dageraad aan. De scheidsmuren werden omvergehaald en de herinneringen aan de middeleeuwsche toestanden door hem uitgewischt, Geen wonder, dat de Joden van Rome den dag feesteiijk begroetten, waarop zij z uit buitengewoon smartelijke omstandigheden gered, 3 23 de burgerlijke rechten deelachtig werden", en hun weldoener in een schoon adres hun hartgrondigen dank betuigden (187o). Ook in Zwitserland kwamen de Joden een stag nader tot de emancipatie. Door een handelsverdrag, gesloten tusschen .F? ankrijk en Zwitserland, zou het voortaan den Franschen Joden geoorloofd zijn, zich in dit rijk te vestigen, zoodat alle kantons hun het verblijf moesten toestaan en de bezwaren, aan hun oponthoud aldaar tot dusver verbonden, uit den weg geruimd werden. Niettegenstaande de Joden van alle West-Europeesche staten — uitgezonderd Span/ e, waar godsdienstige onverdraagzaamheid nog steeds den schepter zwaaide — de staatkundige vrijheid genoten, was er geen land, waar de Joodsche wetenschap weliger bloeide en op grootere mannen kon bogen da.n Duitschland. Maar tevens ontbrandde in dit land het eerst een felle strijd in den boezem des Jodendoms, die tot treurige gevolgen leidde, zooals verder blijken zal. HOOFDSTUK LXII. V ervolg. Sinds de Duitsche hoogescholen hare deuren ook voor de zonen des Jodendoms openstelden, gevoelden velen, die zich voor het geestelijk ambt voorbereidden, de behoefte, ja de noodzakelijkheid, naast de Joodsche studie zich ook te laven aan de bron van andere wetenschappen, waardoor hun gezichtskring verruimd en hun ontwikkeling niet langer binnen de enge perken eener eenzijdige richting afgebakend zou worden. Dit was zeker een lofwaardig streven, daar zulks het wctenschappelijk peil van rabbijnen, predikers en godsdienstleeraren zou verhoogen en hen geschikter maken voor de eischen, door de veranderde tijdsomstandigheden van hen gevorderd. Maar de p!otselinge overgang van de omgeving, waarin velen zich verplaatst zagen ; de geheel nieuwe denkbeelden, (lie zij van den katheder hoorden verkondigen ; de tot dusver gansch onbekende wereld, waarin de klassieke wetenschappen hen voerden ; dit alles had op menigeen een bedwelmenden invloed. Het doofde — en vooral als het slechts bij een oppervlakkige kennis bleef — bij menigeen het heilige vuur van den godsdienst en bracht de gehechtheid aan hetgeen hem tot nu toe Goddelijk scheen aan hit wankelen. In zijn waanwijsheid brak hij den staf over de dierbaarste belangen van het Joodsche leven en zag medelijdend neder op hen, die het in hun oog oude, echte en 3 24 geschiedkundige Jodendom nog wilden redden. Neen, het Jodendom, zoo riep men, heeft behoefte aan een nieuw godsdienst-programtna, ontleend aan de uitkomsten van de jongste wetenschappelijke onderzoekingen van Bijbel en Talmud. Aan het hoofd dezer verlichte 'rabbijnen stond Abraham Geiger (I 810-1874), rabbijn in Wiesbaden, wiens reeds vroeger vermeld tijdschrift : 2Voor Joodsche theologie en wetenschap" in den boezem des Jodendoms een verderfelijken invloed oefende. Zijne wetenschappelijke genialiteit misbruikte hij, om Israels heiligdommen met ruwe band aan te tasten en zoo mbgelijk te verpletteren. Zijne historische critiek had ten doel, het gebouw des Jodendoms, rustende op Tora., Talmud en Rabbanisme, aan het wankelen te brengen en liefst te vernietigen. Want hij droeg het oude joderitlom een bitteren haat toe. Om dezen baanhreker nu van het moderne Jcdendom schaarde zich een tal mannen van oppervlakkige kennis en ontwikkeling op theologisch en profaan gebied, die zijn woord als een orakel, zijne afbrekende critiek als een heilige openbaring beschouwden. 2. Het Jodendom moest hervormd worden naar den geest van den grooten Geiger" zoo luidde het wachtwoord, waaronder 2 2 rabbijnen uit Duitschland te Brunswijk samen kwamen (1844) tot het beleggen van eene vergadering, waarin het werk der gewenschte hervorming tot stand moest komen. Het waren meestal jonge rabbijnen of predikers, die zich geheel lieten leiden en beheerschen door den voorzitter, eene dusdanige vergadering waardig, Samuel Jloldheim uit Kempen (1806-186o). Het is opmerkelijk, ofschoon zeer begrijpelijk, dat de Talmud, wiens studie en verbreiding door de Poolsche rabbijnen in zulk eene hooge mate bevorderd is, in dezen gewetenloozen Poolschen rabbie een zoo bitteren vijand gevonden heeft. In zijne jeugd hield hij zich uitsluitend met de Talmudische en Rabbijnsche studien bezig, waarin hij het door zijne scherpzinnigheid tot een aanzienlijke hoogte gebracht had. Eerst op mannelijken leeftijd maakte hij • zich de Duitsche beschaving eigen en gevoelde zich vooral tot de wijsbegeerte aangetrokken. Door een tuimelgeest bevangen deed hij eenige jaren als rabbijn te Frankfort a /1M het masker van vroomheid en gehechtheid aan het Jodendom voor, om dit weldra in Mecklenburg -Schwerin, waar hij tot landrabbijn beroepen werd (184o), of te werpen en op verlangen van den vorst als hervormer des Jodendoms op te treden. Dit viol den karakterloozen man volstrekt niet moeielijk. Zijne scherpzinnigheid kwam hem overal te stade, zoodat hij anderen en wellicht zich zelven diets maakte, dat zijn hervormingen het wezenlijk heil des Jodendoms bevorderden. Even ge- 3 25 makkelijk nu viel het hem, de leden der rabbijnen•vergadering door zijn vlugheid van geest, spitsvondigheid, behendigheid in het disputeeren en meerdere bekwaamheid in de Joodsche wetenschap te verblinden en zijn denkbeelden algemeenen ingang te doen vinden. Alle wetten, die een nationaal karakter droegen, hadden volgens zijn meening, sinds het verlies van Israels nationaliteit hun beteekenis verloren en konden derhalve opgeheven worden. En daar hij daaronder alles rekende, wat maar eenigszins een specifiek-Joodsch karakter droeg, stortte het geheele gebouw des Jodendoms onder zijn praesidialen hamer ineen. De Sabbath- spijs- en huwelijkswetten, ja zelfs de Hebreeuwsche taal konden als noodelooze ballast over boord geworpen worden. De brutale hervormer deinsde voor niets terug. Toen hij bemerkte, dat hij met deze eerste rabbijnen-vergadering zijn doel niet bereikt had, rustte hij niet eerder voordat in het volgende jaar te Frankfort eene tweede vergadering belegd werd, waar het programma van het Berlijnsche hervormingsgenootschap rabbinale sanctie zou verkrijgen en tot grondslag van het ware Jodendom verheven worden, Dit programma stelde op den voorgrond : verzverping van den Talmud, verwerping Van de Messias leer, terzigkeer tot den geest tier heili o..-e Schrift. Holdheim zag zijne pogingen althans voorloopig met goeden uitslag bekroond. Zoowel te Frankfort als te Berlijn werd een tempel opgericht, waar de dienst niets meer gem.een had met dien in eene Joodsche synagoge. Het Jodendom, verwijderd uit het huiselijk leven, verbannen uit hart en gemoed, vond ook in het Godshuis geene genade meer. Holdheim zelf trad als prediker op in den Berlijnschen tempel en werd de herder der hervormers aldaar. In woord en schrift bleef hij tot zijn dood het Talmudisch Jodendom bestrijden. In zijn sterfjaar verscheen van Geiger, toen rabbijn te Breslau, een werk, dat nog alles overtrof, door hem tot dusver in het licht gegeven en verricht tot ondermijning van het Jodendom. Niet de Talmud maar de Bijbelsche literatuur moest thans den haat ondervinden, dien deze geleerde sophist het geloof der vaderen toedroeg. Een niets ontziende critiek over > de bestanddeelen der Bijbelsche geschriften in hun afhankelijkheid tot de innerlijke ontwikkeling des Jodendoms" vormt schering en inslag van deze pennevrucht (Urschrift), die slechts dienen moest, om de dragers van de waarheden des Jodendoms te brandmerken als bedriegers en hare bestrijders als diens ware apostelen en betrouwbare gidsen. Het z Urschrift" verbreidde Geigers roem onder de gelederen der vrijdenkers en bezorgde hem eene aanstelling aan z de hoogeschool voor de Joodsche wetenschap" te Berlijn. Zoo werd wetenschappelijk en nietMoN. Gesch. III, 22 326 wetenschappelijk materiaal aangewend om het Jodendom te begraven. In die dagen, waarin velen met bezorgdheid de toekomst des Jodendoms te gemoet zagen, maar aan de meesten de moed, kennis en geschiktheid ontbraken, om den strijd tegen de overmoedige vernielers van den wijngaard des Heeren aan te binden, omgordden zich enkele mannen met de wapenen van den geest, om den reuzenstrijd te ondernemen tegen wetenschappelijke ketterij, ongeloof en onverschilligheid. In de eerste rij dier wakkere mannen stond de jonge Samson Raphael Hirsch (geb. te Hamburg i 8o8, gest. te .Frankfort alM. 1888), die tot zijn dood voor zijn heilig beginsel gearbeid heeft met onvermoeiden ijver en onwankelbare karaktervastheid. Aanvankelijk voor den koopmansstand en eerst later voor de geestelijke loopbaan bestemd, begaf hij zich naar Mannheim (1827), waar hij door den klausrabbijn Jakob Ettlinger — later rabbijn te Aliona — tot talmudgeleerde gevormd werd, en genoot daarna te Bonn eene academische leiding. Op twee en twintig jarigen leeftijd aanvaardde de man, die in korten tijd door zijn goeden aanleg en noeste vlijt een schat van degelijke kennis verworven had, het rabbinaat van Oldenburg. Bezield met heilige en reine liefde voor de joodsche studie, maar ook voor het Jodendom, Meld hij zich onledig met de bewerking van een handboek, waarin hij op duidelijke en bevattelijke wijze dat Jodendom teekende naar zijn geestes- en gemoedsleven, wetten en uitspraken, waarheden en beschouwingen. Aan de verschijning van dit handboek, Choreb genoemd, liet hij voorafgaan 2.de negentien brieven over het Jodendom," die onder den pseudoniem van ben-Chiel het licht zagen. Uit ieder dezer brieven sprak een bezielde en bezielende overtuiging van de verhevenheid en Goddelijkheid des Jodendoms, niet zooals het in de laatste tijden vervormd en gemoderniseerd was, maar zooals de grijze Tora en de eeuwenoude traditie het leerden en vertolkten. Dit was de eerste en gevoelige slag, den hervormers toegebracht door een jongen geleerde, die intusschen zijn wapenen scherpte om den heiligen strijd voort te zetten en de aanvallen op zijn Choreb (1837) te verdedigen. Als rabbijn van Oldenburg en later van Emden en 1V ikolsburg liet hij niets onbeproefd, om in zijn gemeenten een innig en waarachtig godsdienstleven op te bouwen op streng traditioneelen bodem, gepaard met edele beschaving Trachtte Hirsch in zijn Choreb en latere geschriften, naar den geest van zijn voormaligen leermeester cliacham Bernays, door schoone symboliek en van veel geest en geleerdheid getuigende allegorieen een nieuw en frisch leven te brengen in de godsdienstgebruiken en alle 327 uitingen van het Joodsche leven, dat zich daardoor bij velen weder krachtig begon te ontwikkelen, op eene andere wijze trad Zacharias Frankel (1801-1875) tegen de geestelooze hervorming te velde. Hij was de man van den gulden middelweg, die niet terugdeinsde voor hervorming, zoo deze slechts diende tot loutering en verheffing an het oude, geschiedkundige Jodendom, zooals zijne degelijke studien op Joodsch-literarisch, talmudisch en historisch gebied het hem hadden leeren kennen en waardeeren. Maar hij dacht er niet aan, het Jodendom te ondermijnen door allerlei grillige en met den dag veranderende hervormingen. I) Ernst, vastberadenheid en bezadigdheid spraken uit zijne handelingen niet minder dan uit zijne geschriften, de vruchten van zijne grondige, critische en nauwgezette onderzoekingen op het rijke veld der Joodsche wetenschap. 2) Toen nu de edele Jonas Franckel, bij zijn overlijden (t 846), van zijn vermogen, dat hij meerendeels aan weldadige doeleinden had vermaakt, een aanzienlijk kapitaal afzonderde, onder de uiterste wilsbeschikking, dat daarvoor te Breslau een Joodsch-theologisch Seminarium moest gesticht worden, en de beheerders van het testament naar een man omzagen, wien zij de leiding van deze nieuwe kweekschool voor toekomstige geestelijken konden toevertrouwen, viel hun keuze op den beroemden Fr dmkel, toen opperrabbijn te Dresden. Hij liet zich deze keuze welgevallen en aanvaardde zijn schoonen en veelomvattenden werkkring als directeur van het Breslausche Seminarium, dat in 1854 geopend werd. In het onderricht van de verschillende leervakken werd hij ter zijde gestaan door twee mannen, die zich door hun belangrijke werken op Joodsch-letterkundig gebied onvergankelijken roem verworven hebben. Het waren Jakob Bernays, later eerste bibliothekaris en professor aan de hoogeschool te Bonn, en Hirsch Gratz uit Xions in Pruis. Posen 3) (i817-1891). ') Hij nam deel aan de rabbijnen-vergadering te Frankfort, niet om het Berlijnsche programma te onderteekenen, maar om de hervorming naar zijne zienswijze te leiden. Toen hij merkte, dat zijn pogingen vruchteloos waren, wilde hij in het gezelschap der spotters niet langer plaats nemen en onttrok zich, onder luid protest, aan de zitting. 2) Daartoe behooren o. a. Studien zur Septuaginta (1841), Der gerichtliche Beweis nach MosaIsch-talmudischen Rechte (1846) en de vele artikelen in de door hem geredigeerde tijdschriftea (zie bl. 300). 3) In dezelfde provincie had twaalf jaar vroeger de reeds genoemde Julius Furst (gest. 1873) het levenslicht aanschouwd. Te midden van de grootste ontberingen wijdde MON, Gesell. III, 22* 32 8 Deze laatste nam tegenover de richting van Gezker en diens geestverwanten ongeveer hetzelfde standpunt in als Frankel. 'Fe Oldenburg, waar hij als jongeling het gymnasium bezocbt, werd hij de leerling en beschermeling van den rabbijn Hirsch, die hem liefde voor het Jodendom inboezemde, eerbied en achting voor de groote mannen, die het tegen de machtige aanvallen van uit- en inwendige vijanden gered hadden. Hij schatte zijn meester hoog en wijdde hem, als blijk van dankbare herinnering, een zijner eerste geschriften (Gnosticismus in Judentum 1846). Deze verhandeling alsook andere opstellen en beschouwingen over verschillende werken I) kenmerkten Gratz, die intusschen eenige jaren aan de godsdienst-school te _Lundenburg (in Moravie) en daarna te Berlifn werkzaam was, als een toekomstig geleerde, een man begaafd met veel genie en scherpzinnigheid. Een onvergankelijk monument heeft hij zich opgericht door zijne A geschiedenis der Joden," van welk werk het eerste deel in 1853 en het laatste in 1874 verscheen. Dit meesterstuk van bewonderenswaardige vlijt en groote belezenheid in de Joodsche letterkunde, overtreft in helderheid, volledigheid en boeienden, sierlijken stip alles, wat op het gebied der Joodsche historie tot nu toe geleverd was. Wel vomit het werk, dat uit twaalf deelen bestaat, niet in alle opzichten een harmonische eenheid en blijkt vooral uit het laatste deel — de Bijbelsche geschiedenis dat de schrijver bij de bewerking daarvan reeds geheel onder den indruk van de z moderne Bijbelhij • zich aan de Joodsche wetenschap, waarin hij bet tot een aanzienlijke hoogte bracht. Hij arbeidde op het gebied van de Aramdsche taalkunde (leerboek van het ArameIsche idioom 1835), lexicographie (concordanz 184o, Hebr. en Chald. handwoordenboek over het oude testament (1857 — 1863), bibliographie (Bibliotheca Judaica 1849-1863) en geschiedenis (over de Bijbelsche literatuur 1867-187o, over het Karaisme (1862-1869). Deze werken alsook zijne vele artikelen in het door hem geredigeerd wetenschappelijk tijdschrift Orient en andere. geschriften konden wel niet altijd den toets . eener wetenschappelijke critiek doorstaan, mar getuigen toch van 's mans groote werkkracht en voiharding. Kort voor zijn dood werd hij benoemd tot professor aan de hoogeschool te Leipzig, welke betrekking 1766r hem nog geen Jood in Saksen bekleed had. 1 ) Als : de Septuaginta in den Talmud ; eene recensie van Geigers leer- en leesboek over de taal der Mischna ; over de grondlijnen der Joodsche geschiedenis ; inleiding tot den Talmud e. a. 3 29 critiek" verkeerde, waarvan ctok Gratz' exegetische geschriften getuigen. Ook is het hier en daar niet geheel vrij te pleiten van partijdigheid en van eene hartstochtelijkheid, waarvan zich eene geschiedschrij ver in de eerste plaats dient te onthouden. Maar deze schaduwzijden dienen wij over het hoofd te zien bij de vele lichtzijden, waarop dit werk bogen kan. De richting van Gratz kon echter, evenmin als die van Frankel, den rabbijn Hirsch en zijne geestverwanten bevredigen. Zij vreesden, dat de ernstige wetenschap, zonder het juist te willen, met zekere beginselen van geloof en overlevering in botsing kon komen, wat voor de leiding aan de op te richten kweekschool treurige gevolgen zou hebben. Eenigen hunner richtten nu tot de bestuurderen van het aanstaand Seminarium te Breslau een openlijke vraag" (1854), ) wat voor het Seminarium Openbaring, Bijbel, 0 verlevering, Derabanan en Minhag zullen beteekenen." Zij hielden zich overtuigd, dat de bestuurderen als verstandige mannen dit verzoek met vreugde zouden begroeten, als eene gelegenheid tot ontvouwing hunner beginselen." Maar er kwam geen antvvoord. De tijd is te kostbaar voor de bestuurderen, om zulken weetnieten, zulken Sidur-lomdim een antwoord te geven," zoo luidde het in eene anonieme mededeeling in de 2, Allgemeine Zeitung des Judenthums. Deze stilzwijgendheid verdroot de tegenstanders der nieuwe leerschool, en niet het minst den vurigen, van heilige godsdienstliefde brandenden Hirsch, Deze was intusschen tot 1) Dit eerste sinds 1837 geregeld in Duitschland verschijnend Joodsch orgaan stond 2 2 jaar onder redactie van zijn oprichter Dr, Ludwig Philippson (181 I-1889), Het screed voor de emancipatie der Joden in Pruisen en de overige Duitsche landen en trad steeds met onverschrokkenheid op voor hun staatkundige belangen, Een eigenaardig standpunt heeft het ingenomen in den langen en zwaren strijd tusschen de religieuse partijen, daar het voor alle richtingen zijne kolommen opengesteld heeft, alhoewel het alles, wat maar naar hervorming rook, met kracht bevorderde, Hetzelfde raadselachtig verschijnsel neemt men over het algemeen waar in de geschriften van Phi/ippon, die een niet te ontkennen werkzaamheid ontwikkeld heeft op het gebied van Joodsche philologie en belletrie. Hij bevorderde de stichting van de )hoogeschool voor de Joodsche wetenschap," riep A de Israelietische Bijbel-inrichting" (Bibelanstalt) het instituut tot bevordering der Israelietische literatuur" , het predikmagazijn" en andere tijdschriften in het leven. 330 geestelijk hoofd en leider gekozen van een klein aantal streng vrome familien te _Frankfort a/M, die zich van de hoofdgemeente a fgescheurd en eene zelfstandige godsdienstige vereeniging (orthodoxe Religions-gesellschaft) gevormd hadden (1852). Daar vond de rustelooze strijder voor het orthodoxe Jodendom een uitgebreid arbeidsveld en heeft met wezenlijk heilrijke gevolgen voor de herleving van het wegstervende Jodendom gewerkt. De breede afstand tusschen den geleerden idealist en de onderzoekers van het historische Jodendom maakte het zeer natuurlijk, dat de eerste zich met de geestesproducten van de laatsten over het algemeen niet kon vereenigen en deze dan ook aan eene alles behalve verkwikkelijke critiek onderwierp. Gratz' geschiedenis van het talmudische tijdvak en vooral Frankels vHodegetiek der Mischna" ') (i 86 i ), behelzende de geschiedkundige ontwikkeling der Halacha, werden door hem heftig bestreden in het door hem opgerichte (1855) maandschrift Jeschurun. Dit orgaan had ten doel z de bevordering van den Joodschen geest en het Joodscbe leven in huis, gemeente en school." In dezen strijd van beginselen verhieven ook anderen hun stem, alhoewel niet altijd met eerlijke bedoelingen. Hirsch vond grooten steun in eeti orgaan, kort te voren door Moir Lehman (1831-189o) rabbijn te Mainz opgericht onder den naam der Isradit, dat zich zeer verdienstelijk gemaakt heeft door zijne verdediging van het orthodoxe Jodendorn en van zijne oprichting tot den dag van heden als een wakker kampioen diens belangen behartigd heeft. Door woord en schrift bleef de rabbijn Hirsch werkzaam met onafgebroken volharding voor tijdgenoot en nageslacht, Zijne ) verklaring en vertaling van den Pentateuch" (1867 — 1878) en die van de Psalmen (1882) teekenen beter dan de pen van den geEchiedschrijver het beeld van den man, wiens eenig streven bestond in z opwekking tot ware Godsvrucht en heilige liefde voor het oude, duizendjarige Jodendom." Al gaf ook de strijd tusschen de beide richtingen in de meeste voorname gemeenten van Duitschland aanleiding tot verdeeldheid en scheuring, toch moesten Geiger en Holdheim nog de eerste teekenen bemerken van het verval van het gebouw, door hen met zulke schoone verwachtingen opgetrokken. De grondsiagen bleken te zwak, de bouwstoffen niet bestand tegen de stormen, die het al spoedig bedreigden. Een gevoelige slag werd den nieuwen Berlijnschen tempel ]) rorflzri ,r11. 33 1 toegebracht door den rabbijn Michael Sachs (18o8-1864). Innig vertrouwd met de Joodsche en klassieke literatuur, werd hij, na de voltooiing zijner studie, benoemd tot prediker te Praag en acht jaar later te Berl jn. Door zijn oratorisch talent, klankvol en aangenaam stemgeluid en zeldzame zeggingskracht nam hij eene eerste plaats in onder de kanselredenaars van zijn tijd. Het Jodendom, welks idealen in zijn dichterlijk gemoed een schoonen weerklank vonden, was hem boven alles dierbaar en hij beschouwde het als zijne hoogste roeping, dit te verdedigen met alle kracht, die in hem was, tegen de schendende hand der hervormers. Van den kansel verkondigde hij het woord Gods met innige overtuiging en heiligen ernst, zoodat het ook een machtigen indruk op zijn talrijk gehoor achterliet. Want terwiji de bezoekers van Holdheims tempel steeds verminderden, zag Sachs het aantal zijner belangstellende hoorders voortdurend toenemen. Maar niet alleen in de synagoge, ook in zijn studeervertrek arbeidde hij voor de bevordering van Joodsche kennis en de opwekking van Joodsch gevoel. Hij leverde eene sierlijke Duitsche vertaling van de Psalmen en eenige andere boeken der gewijde Schrift. In zijn hoofdwerk : 1de religieuse poezie der Joden in Spanje" (1845) gaf hij een overzicht van de geschiedenis en de letterkundige voortbrengselen der groote Spaansche dichters, van wier gezangen hij vele door zijne gevoelvolle vertalingen in wijden kring bekend maakte. Ook de Synagogale poezie (het Machzor) vond in hem een waardigen vertolker 0 856). Als grondig taalkenner hield hij zich veel onledig met taal- en oudheidkundige onderzoekingen en gaf hij in zijne : A Beitrdge zur Sprach- und Alterthumsforschung" (185 2) hoogst belangrijke afleidingen, verklaringen en ophelderingen van vreemde woorden in Talmud en Midrasch. De laatste helft dezer eeuw kan, behalve op de genoemde geleerden, nog wijzen op een tal mannen, die op het groote veld der Joodsche wetenschap gearbeid en hare literatuur met vele werken verrijkt hebben. Op het gebied van Talmud en Halacha verwierven zich grooten roem o. a. Jakob Ettlinger (gest. i 871), opperrabbijn van Altona (zie bl. 326), schrijver van Talmudische novellen 1 ) en Seligman Bar Bamberger (gest. 1878), rabbijn van Wurzburg, wiens geschriften groote populariteit verkregen. Eene belangrijke bijdrage tot de Talmudische wetenschap vormt het niet voltooide werk van Raphael Rabbinowicz (gest. 1888) variae lectiones in Mischnam et in Talmud Babylonicum." I) mi.) In? e. a. 332 Eene schrille tegenstelling met hun strenggeloovige rkhting vormde Adolf Jellinek (1821-1894), die zich, althans aanvankelijk, onder de vaan der meest vooruitstrevende hervormers schaarde. Evenals Sachs behoorde hij tot de beroemdste Joodsche kanselredenaars van den nieuweren tijd. Zijne leerredenen, door hem als prediker in Leipzig - en later in Weenen gehouden, kenmerken zich door oorspronkelijkheid en schoone toepassing en bewerking van Midraschplaatsen. Vele zijn door hem in het licht gegeven. Maar deze vormen slechts een klein deel van zijne talrijke letterkundige producten, die hoofdzakelijk bestaan in biographische schetsen, bijdragen tot de geschiedenis der Kabbala en Joodsche wijsbegeerte. Voorts gaf hij in het licht eene verzameling van kleine Midraschirn 2), waarvan vele slechts in handschriften bestonden, en belangrijke werken van middeleeuwsche schrijvers. Daarmede hielden zich ook .Filipowshi, Senior Sachs, Leopold Dukes e. a. onledig. De laatste (geb. te Pressburg 181o, gestorven in Londen 1891) heeft de oude Joodsche letterkunde behandeld in den modernen en wetenschappelijken geest en in verscheiden werken de vruchten zijner studie verzameld 2). Op het gebied van de geschiedenis der Joodsche wijsbegeerte werden belangrijke bijdragen geleverd door Manuel Joel (gest. 189o), leeraar aan het seminarium te Breslau en rabbijn aldaar 3). Historische monographieen verschenen van den onlangs overleden Jozef Perles, rabbijn te Munchen; Nehemia Brull (gest. 1891), uitgever van jaarboeken voor Joodsche geschiedenis en letterkunde" (1874-189o) ; Isidor Loeb te Paris; Abraham Berliner te Berlin; Wilhelm Bacher in Budapest e. a. Ook enkele Christen-geleerden hebben in den jongsten tijd ernstige studie gemaakt van Israels geschiedenis en letterkunde. De taalkundige werken van W. Gesenius droegen veel bij• tot de verbreiding van de Hebreeuwsche taalstudie. Op het gebied van Bijbelexegese zijn verdienstelijke werken geleverd door Eichhorn, de Wale, Tholuk en Fr. Delitzsch. Evenwel berust hun Bijbelverklaring vaak op een Christelijk-theologischen grond- T • 2) 0,nri7 tru, 173/ rzip, Rabbijnsche bloemlezing, Bibliographien enz. 3) Daartoe behooren o. a. Levi b. Gerson als Religionsphilosoph (1862), Die Chasdai Crescas' rel. philos. Lehren (1866), Spinoza's theol.-polit. Tractat (187o) en Blicke in die Religionsgeschichte (188o-83). . 333 slag. Het meest objectieve standpunt is wellicht ingenomen door H. Ewald, tevens den schrijver van eene r geschiedenis van het yolk Israel." De uitvoerige werken van E. Schur er en H. L. Strack getuigen van veel belezenheid in de voortbrengselen der nieuwere Joodsche wetenschap. HOOFDSTUK LXIII. Het Nederlandsche Jodendom in de laatste helft der negentiende eeuw. Te midden der volksbeweging, die in het jaar 1848 de meeste Europeesche staten op hun grondvesten deed beven, kwam in ons land eene herziening van de grondwet in meer vrijzinnigen geest tot stand. Volgens de nieuwe grondwet nu mocht de Staat, die wel het oppertoezicht over de gemeenten der verschillende gezindten behield, zich in hare huishoudelijke aangelegenheden niet mengen. Toen daarna allengskens de organieke wetten als uitvloeisels dier hervorming tot stand kwamen, moesten ook uit den aard der zaak de belangen der Israelieten ter sprake komen. De toenmalige 'minister baron nan Heemstra schonk daaraan het eerst zijne aandacht. Zijn opvolger zond, op voorlichting van eenige as,.nzienlijke Israelieten, eene circulaire aan de verschillende kerkbesturen, om hun belangen op vasten grondslag te regelen (185o). Ofschoon enkele punten in deze circulaire niet de algemeene goedkeuring wegdroegen, miste zij toch haar doel niet. Bij de algemeene verkiezingen, door den minister voorgeschreven, tot vorming van de Constituante, werden de notabelste mannen van het Nederlandsche Jodendom tot afgevaardigden gekozen. Zes en twintig mannen van verschillende, zeer uiteenloopende godsdienstige richting vereenigden zich te ' s-Gravenhage, om eene reorganisatie in het algemeen beheer van het Israelietisch Kerkgenootschap te brengen en diens verhouding tot den Staat te regelen. Reeds bij de voorbereidende zittingen ontwaarde men, dat de heterogene bestanddeelen, waaruit de vergadering saamgesteld was, niet zoo gemakkelijk tot eenheid zouden geraken. Dit bleek nog duidelijker uit den langdurigen strijd, die de eerste artikelen, waar het beginselen gold, uitlokte. Nadat men eindelijk daarover tot eenstemmigheid gekomen was, werd door de commissie van redactie een ontwerp-reglement tot stand gebracht, dat uit ruim 300 artikelen bestond en aan te groote uitvoerigheid en omslachtigheid leed. Het gaf derhalve ruim stof tot langdurige debatten en discussien. De constitueerende vergadering 334 hervatte na een lange rust hare werkzaamheden (28 October 1851). Vele zittingen werden gewijd aan de bespreking van • het concept-reglernent, mar met dit al kwam men niet veel verder. Over allerlei punten van groot en klein belang heerschte verschil van meening, werden op- en aanmerkingen gemaakt, lange discussion gevoerd, en zoo scheen er geen einde aan het werk te komen. De Constituante, waarvan men zooveel goeds verwacht had, gaf eindelijk bijna geen teeken van leven meer. Alles bleef dus bij het oude. Ongeveer tien jaar later begon men weder ernstig aan de wettelijke reorganisatie te denken. Te dien einde benoemden de ressorten afgevaardigden, wier bijeenkomsten spoedig een aanvang namen. De nieuwe Constituante benoemde, evenals de vorige, eene commissie tot het ontwerpen van een concept-reglement. De zaak liep thans vlugger van stapel. Het concept-reglement werd door de Constituante aangenomen en daarna aan alle gemeenten binnen het rijk ter beoordeeling verzonden. Maar enkele kerkbesturen, waaronder vooral die van de beide gemeenten te Amsterdam, hadden daartegen ernstige bezwaren. De tegenstand dezer gemeenten, die te samen de grootste helft van de Israelietische bevolking in ons land uitmaakten, verhinderde, dat de gewenschte organisatie tot stand kwam. De minister van financien, tot wiens departement de administratleve belangen van het Israelietisch Kerkgenootschap behoorden, deelde in zijn verslag van de staatsbegrooting over 1E69 mede, dat hij zich nogmaals tot de constitueerende vergadering gewend had met het verzoek, zoo mogelijk nog eene poging te wagen tot opheffing van de belemmeringen, die aan de voltooiing van den veeljarigen arbeid in den weg stonden. Ook aan de Hoofdcommissie tot de zaken der Israelieten richtte de minister het verzoek, hare medewerking te verleenen. Maar deze poging leidde niet tot het gewenschte doel, zooals uit het verslag van de Staatsbegrooting voor het volgende jaar bleek. De bezwaren van de Amsterdamsche gemeente waren nog altijd niet uit den weg geruimd, alhoewel deze zich bereid verklaarde, de totstandkoming van het nieuwe ontwerp voor het Kerkgenootschap, met inachtneming van de aan Naar zorg toevertrouwde godsdienstige en stoffelijke belangen, te bevorderen. In een kort daarna gehouden zitting (28 Februari 187o) der constitueerende vergadering werden deze bezwaren uit den weg geruimd en kwam men dus tot eene bevredigende oplossing van een werk, waaraan ruim 20 jaar gearbeid was. Het Nederlandsch Israelietisch Kerkgenootschap was eindelijk gereorganiseerd (het Nederlandsch Israelietisch Portugeesch Kerkgenootschap scheidde zich van hare zustergemeente of en vormde zich tot een afzonderlijk Kerk- 335 genootschap) ; de Hoofdcommissie Meld daardoor op te bestaan en werd vervangen door de centrale commissie tot de algenaeene zaken van het Nederlandsch-Israelietisch Kerkgenootschap", die (29 Augustus 187o) hare eerste zitting te Amsterdam hield. In de twee tientallen jaren, gelegen tusschen de eerste en de laatste vergadering der Constituante, hadden in het Nederlandsch Jodendom groote veranderingen plaats gevonden. Men denke bier niet aan diep ingrijpende hervormingen in den eeredienst of aan besluiten van rabbijnen-vergaderingen, geheel in strijd met den geest, de traditie en de geschiedkundige ontwikkeling van het Jodendom. zooals in dien tijd in Duitschland uitgevaardigd werden. In ons land, waar niet alleen de geestelijkheid, maar ook verreweg het grootste deel der Israelietische bevolking met hart en ziel het traditioneele Jodendom toegedaan was en daarvoor heilige en innige liefde koesterde, duldde men zulk een schandelijk verraad niet. Hier liet men zich over het algemeen niet betooveren door een tempeldienst, waaraan het echt Joodsche element ontbrak en die tegen de voorschriften van den ritueelen codex aandruischte. In bijna alle gemeenten van eenige beteekenis, en vooral in Amsterdam, dat den toon aangaf in het Joodsche leven, waakten nog voorname familien voor de instandhouding van het voorvaderlijk geloof en den eeuwenouden eeredienst. Zij ontzagen geene moeite of opoffering, waar het gold de behartiging van godsdienstige belangen, de bevordering van Joodsche studie. Door dit edel streven onderscheidden zich in onze hoofdstad de gebroeders Hirsehel (1784-1853), Afeir (1793-4861) en Akiba Lehr en (1795— 1876), die, in vereeniging met enkele mannen .uit andere achtenswaardige familien, hun beste krachten wijdden aan het welzijn hunner gemeente, aan haren godsdienstigen en zedelijken bloei. Hun leven was een toonbeeld van offervaardigheid en menschenliefde, van innigen godsdienstzin en oprechte vroomheid. Het licht, dat schitterde in de gezinnen van deze en andere godvruchtige en aanzienlijke familien, bestraalde de gemeenten en verspreidde eene koesterende en weldoende warmte. Het Jodendom had evenwel in die dagen meer dan ooit behoefte aan mannen, die aan grondige theologische kennis eene wetenschappelijke vorming en ontwikkeling paarden ; aan mannen, die op beschaafde wijze het standpunt des Jodendoms konden verdedigen, de beteekenis van den godsdienst ontwikkelen, de belangen van het Kerkgenootschap Deze was 5o jaar onafgebroken werkzaam voor de belangen van onze geloofsgenooten in het heilige land. 336 bepleiten in en voor kringen, waar men met medelijden, ja vaak met minachting neerzag op de trouwe aanhangers des geloofs en de vrome zonen en dochters van den Joodschen stam. Want al was ook verreweg het grootste deel doordrongen van den ouden Joodschen geest ; al vertoonde zich nog het Joodsche leven bij vele familien in zijne verheffende uitingen ; al werden de gemeentebelangen toevertrouwd aan besturen, wier meerderheid de beginselen der orthodoxie huldigde, toch nam de invloed aanmerkelijk toe van hen, die nog slechts door een lossen band aan het Jodendom gehecht waren. Zij traden gaandeweg meer op den voorgrond, niet door hun kennis op Joodsch gebied of hunne warme belangstelling in Joodsche aangelegenheden, maar door hun meerdere wetenschappelijke leiding en vorming. Doordien zij van de vruchten der emancipatie een beter gebruik gemaakt hadden, matigden zij zich het recht aan, zich op een terrein te begeven, dat volstrekt het hunne niet was. Zij wilden op godsdienstig gebied mannen, vergrijsd in de Joodsche wetenschappen, de wet voorschrijven. Zij wenschten den eeredienst te hervormen, veranderingen te brengen in het godsdienst-ondervvijs en over de belangrijkste levensvragen van .het Jodendom het hoogste woord te voeren, omdat zij zich inbeeldden, de behoeften en nooden van hun tijd beter te begrijpen dan de eenzijdige, bekrompen en stompzinnige mannen, voor wie slechts Bijbel en Talmud de hoogste autoriteit bezaten in het Joodsche le ven. Het laat zich niet ontkennen, dat er werkelijk misbruiken geslopen waren in het gemeentewezen, de synagogale eeredienst in sommige opzichten verbetering behoefde, enkele verouderde toestanden opgeheven of gewijzigd dienden te worden ; maar de voorstanders der hervorming wilden verder gaan en koesterden de stille hoop, gaandeweg ook het eigenlijke wezen des Jodendoms aan te tasten. Het ontbrak hun niet aan drogredenen en phrasen, om de onnadenkenden te verblinden. Zoo beriepen zij zich op Israels groote en uitstekende wetgeleerden, die ook bij verschillende gelegenheden concession gedaan hadden wat de vormen betreft, om het wezen te behouden. Ook dezen waren menschkundig genoeg geweest, om het ongeoorloofde dikwijls voor geoorloofd te verklaren, ten einde zich niet aan het gevaar bloot te stellen, van door niets toe te geven alles op het spel te zetten. Ook dezen geleerden kwam het dus in de hoofdzaak slechts op de kern aan en waren in hun oogen vele vormen niets anders dan eene bijzaak, een omhulsel, om het kleinood beter te bewaren. Maar wie met het kleinood zelf voorzichtig omgaat, behoefde die omkleedsels niet en kon deze gerust afwerpen. Eene eerste poging tot langzame afbre- 337 king van het traditioneele Jodendom beproefde te Amsterdam eene vereeniging Schocharbtlla, opgericht op aansporing en net medewerking van zekeren Dr. Chronik, een Duitscher, die zich als rabbijn, prediker of iets dergelijks aldaar wilde vestigen. Deze vereeniging gaf een programma in het licht voor den kerkelijken eeredienst (Juni 1860), vergezeld van eene toelichting, waarin z de redenen ontwikkeld werden, die aanleiding gegeven hebben tot den geest, die in dit programma heerscht." Er behoort niet veel vernuft toe, om de bedoeling van deze vereeniging te doorgronden. De rabbinale assessoren van de Amsterdamsche gemeente Abraham Susan (gest. 1861) en Jozef Hirsch (gest. 187o) richtten, naar aanleiding van dit programma, een ernstig woord van waarschuwing en vermaning tot hun geloofsbroeders en spoorden hen aan tot krachtige samenwerking, opdat het gebouw van den godsdienst zgevestigd op heiligheid, eerbiedwaardig door zijne grijsheid en krachtig door zijne goddelijken oorsprong" niet door strijd en verdeeldheid zou ondermijnd worden. Het gevaar van scheuring, waardoor de oude A msterdamsche Kehilla bedreigd werd, werd nog tijdig afgewend. Maar toch maakte dit enkelen der hoofden en leiders van het orthodoxe Jodendom met nog meer aandrang opmerkzaam op de noodzakelijkheid, om de kweekschool voor godsdienstonderwijzers en rabbijnen, het Nederlandsch- Israelietisch Seminarium, naar de eischen van den tijd te doen reorganiseeren, zoodat de aldaar gevormde geestelijken in eene behoefte konden voorzien, die door sommigen reeds lang gevoeld en waarop een orgaan ) Israelietisch weekblad" (opgericht 185 i) reeds herhaaldelijk gewezen had, Toen nu na den dood van den assessor Susan een nieuwe leeraar aan de kweekschool moest benoemd worden voor het hooger theologisch onderwijs, zagen hare curatoren uit naar een man, wiens vorming en capaciteiten de waarborgen gaven van geestkracht en takt, om het Seminarium te reorganiseeren en die tevens het rectoraat over de instelling zou aanvaarden. Zij benoemden daartoe (September 1862) Dr. fozef Hirsch Donner. De geschiedschrijver behoeft niet lang uit te weiden over de groote verdiensten van den nieuwen rector, die al spoedig toonde, de rechte man op de rechte plaats te wezen. Immers de vruchten van zijn zegenrijken arbeid zijn het duidelijkst en sprekend bewijs van 's mans doortastend en energiek optreden en van de voortreffelijkheid zijner leiding, waaronder de kweekschool sinds dien tijd gekomen is. Aan de degelijke reorganisatie der kweekschool, waarvan de heilzame gevolgen al spoedig merkbaar waren, moet het dan ook toegeschreven worden, dat er een op e- 33 8 wekter leven kwam in het Nederlandsche Jodendom, alsook dat onbevoegden, die tot nu toe het hoogste woord gevoerd hadden in Joodsche aangelegenheden tot zwijgen gcbracht werden, het althans niet meer waagden, zich met de aanmatiging van weleer op den voorgrond te plaatsen. Naast een reeds bestaand weekblad verscheen (Augustus 1865) een tweede Joodsch orgaan, onder den naam NieuwIsraelietisch Weekblad, dat zich ten doel stelde, de godsdienstige, zedelijke en maatschappelijke belangen der Israelie ten in Nederland te bevorderen en het rabbijnsche Jodendom met zijne instellingen te verdedigen. Een wetenschappelijk tijdschrift, dat onder den naam van parchletterkundige bijdragen als bijblad van genoemd orgaan verscheen (Mei 1867), en waarvan beroemde Joodsche geleerden en letterkundigen van ons land de medewerkers waren, hield echter na een kortstondig bestaan op wegens onvoldoende ondersteuning. Dit is zeker te betreuren, daar de eerste jaargang belangrijke bijdragen voor de nieuwere Joodsche wetenschap bevatte en dus veel goeds beloofde '). Loffelijk was ook het streven van eene vereeniging ter beoefening van Joodsche wetenschappen, te dier tijd te Rotterdam opgericht. Kort na hare oprichting vatte zij het plan op, een populair tijdschrift uit te geven, waarvan een rubriek zou gewijd zijn aan stichtelijke lectuur in den vorm van predikatien, overdenkingen enz. Voorts zou het behelzen, bijbelverklaring, biographische schetsen van beroemde Joodsche personen, novellen enz. (September 1868). 1VIaar ook dit tijdschrift mocht zich in geen langdurig bestaan verheugen. Het hield reeds in 187o op en werd herschapen in een weekblad voor Israelietische huisgezinnen. Evenals het nieuw-Israelietisch weekblad" heeft het zich tot den dag van heden staande gehouden en ook steeds met warmte de belangen van het traditioneele Jodendom verdedigd. Naast de bestaande weekbladen verscheen in 1875 onder redactie van den verdienstelijken bibliograaph Meijer Marcus Terzelfder tijd (1868) verscheen van de hand van Heiman A. Wagenaar, een van de medearbeiders van genoemd letterkundig bijblad, eene in het Hebreeuwsch .geschrevene biographie van Jacob Hirschel Emden (n11 71n I) r"Zp. Aan dit niet van belang ontbloot letterkundig product, waaraan tevens toegevoegd is eene in alphabetische volgorde samengestelde lijst van de verkortingen in Emdens gebedenboek, had de geleerde Hebrakus Gabriel Polak (zie bl. 306) de laatste hand gelegd. 339 Roest l) (geb. te Amsterdrm 182z, aldaar overleden 1889) een nieuw orgaan, dat zich ten doel stelde lhet Joodsche bewustzijn zijner lezers op te wekken hun liefde in te boezemen voor de leer des Jodendoms, diens eeredienst., wetenschap en geschiedenis de belangen van kerk en school te bespreken enz. ;" Ter bereiking van deze doeleinden verscheen onder zijne redactie het weekblad de Israelietische Nieuwsbode en het maandblad de Israelietische Letterbode. Het maandblad ging, niettegenstaande de medewerking en den steun, dien het aanvankelijk zoowel van Nederlandsche als buitenlandsche geleerden ondervond, denzelfden weg van de vroegere z Joodsch-letterkundige bijdragen." Het hield op na de verschijning van den tienden jaargang. Het weekblad mocht zich in een langduriger bestaan verheugen en beleefde nog den zeventienden jaargang. Intusschen gaf de kweekschool voor rabbijnen en onderwijzers bij herhaling de duidelijke bewijzen van de voortreffelijkheid der reorganisatie en van hare goede leiding. Toen nu in het jaar 1874 ernstig gedacht werd aan eene reorganisatie van het Amsterdamsche rabbinaat, vond het voorstel, om den verdienstelijken rector van het seminarium den reeds 35 jaren 2 ) Reeds sedert 1865 had Roest ook de Joodsche journalistiek tot zijne werkzaamheid gekozen en zich belast met de redactie van het z Nieuw-Israelietisch Weekblad," waarin belangrijke artikelen, uit zijne pen gevloeid, voorkomen. Zijne uitgebreide kennis op het rijke veld der Joodsche bibliographie blijkt uit de door hem bewerkte catalogen : 1=1 rro, 100 trip en vooral uit dien van de L. Rosenthalsche boekerij. Toen deze kostbare boekenverzameling, die vele zeldzame drukken en handschriften bevat, aan de stedelijke bibliotheek van Amsterdam ten geschenke gegeven werd, benoemde het stedelijk bestuur Roest tot haren bibliothecaris. Roes/ heeft echter niet uitsluitend op Joodsch gebied gearbeid. Voor de koninklijke academie van wetenschappen, die hen) in 1858 tot onder-bibliothecaris benoemde, heeft hij een gedeelte van de werken over de geschiedenis van Nederland met hare hulpwetenschappen gecatalogiseerd. Zijne letterkundige opstellen in verschillende tijdschriften getuigen van noeste vlijt, groote belezenheid en een wetenschappelijk streven. Zijne critieken zijn vaak vol humor en scherpe satire. Zoowel bier als in het buitenland heeft hij zich een grooten naam verworven. Roests leven, werken en streven is in korte, maar schoone trekken geteekend door Diinner. (Zie Israel. Nieuwsbode van 29 November 1889.) 34 0 vacanten opperrabbinaatszetel aan to bieden, grooten bijval. Deze iiet zich deze benoeming welgevallen en werd nog op het einde van hetzelfde jaar tot opperrabbijn van het synagogale ressort van Noord-Holland genstalleerd. Mocht de nieuwe opperrabbijn door deze eervolle benoeming tot de aangename ervaring komen, hoezeer men zijne verdiensten op prijs stelde, niet minder streelend voorzeker was het voor hem, dat zijne leerlingen gaandeweg tot de hoogste geestelijke waardigheid of andere belangrijke betrekkingen op het gebied van godsdienst-onderwijs en Joodsche wetenschap in den lande bevorderd werden. p VERZICH T. De Joodsche cultuur, omstreeks de I 'de eeuw van het Oosten naar het Westen overgeplant, begon zich aldaar welig te ontwikkelen en bereikte spoedig een hoogen trap van bloei. De gelukkige staatkundige toestand der Spaansche Joden en hun volkomen vrijheid van godsdienst en geweten bevorderden hun liefde voor de verschillende takken der Joodsche wetenschap. die dan ook ijverige en degelijke beoefening vond. Nog thans persen ons de voortbrengselen van hun geest bewondering af. Nog worden wij in verrukking gebracht door de heerlijke zangen der JoodschSpaansche dichters. Eveneens verdienen de taalkundige, exegetische en wijsgeerige geschriften, die in Andalusia toen het licht zagen, onze hooge waardeering. Ook NoordFrankrijk bracht te dier tijd mannen voort, wier arbeid op het groote veld der Joodsche wetenschap, en vooral op dat van den Talmud, heerlijke, onverwelkbare vruchten voortbracht, Raschie en zijne nakomelingen, de stichters van de Tosafisten school, verbreidden door hun commentaren de grondige beoefening van den Talmud, met welks studie men zich ook in Spanje ernstig begon bezig te houden. Maar terwijl het Spaansche Jodendom bijna ongestoord zijn geest kon laven aan de bron van kennis, brak in Frankr/k en Duitschland een storm los boven het huis Jakobs, die zoowel in stoffelijk als geestelijk opzicht, groote verwoestingen aanrichtte. Het was de woeste Jodenvervolging en Jodenslachting, door de kruisvaarders begonnen en eeuwen lang voortgezet met een steeds aangroeienden rassenhaat. De tijd was niet ver meer verwijderd, waarin niet alleen in genoemde landen, maar over bijna het gansche aardrijk de Joden beschouwd werden als een verachtelijk en afschuwelijk yolk, dat men zooveel mogelijk uit de menschelijke samenleving moest bannen, ja, het liefst aan de vernietiging prijs geven. - Mort. Gesch. III, 23 34 2 Deze tijd brak spoedig aan na den dood van den grooten Maimonides, met wiens verscheiden de eenheid des Jodendoms geheel verbroken was. Een heftige tweespalt in eigen boezem tusschen de voor- en tegenstanders van Maimuni' s Joodschwijsgeerige richting en de felle, steeds aanwakkerende haat der Katholieke kerk hadden voor den Joodschen stam zeer treurige gevolgen. Wat wonder, dat onder zulke omstandigheden de Joodsche wetenschap met reuzenschreden achteruitging ? Spanje bracht geen dichters meer voort als een ibnGabirol of .Duda Hallevie, Ook de Talmud-studie bereikte niet meer haar hooge vlucht als ten tijde van Alfassi, ibn Misrasch en anderen. Desniettemin was het lot der Joden aldaar oneindig gelukkiger dan in .Frankrijk, waar de Talmud het slachtoffer werd van wreede vervolgingszucht, waar de Talmud-exemplaren op koninklijk bevel bijeengebracht en eindelijk in de hoofdstad des lands openlijk ten vure gedoemd werden. Israel had daar dus zijn geestelijk levenselement verloren ; de Tosafisten-scholen daalden ten grave. Kort daarna werd den Joden het langer verblijf op Franschen bodem ontzegd. Met een bange hoop in de toekomst zochten zij elders nieuwe schuilplaatsen, Niet lang te voren had hun broeders in Engeland ditzelfde harde lot getroffen. De ellende hunner Duitsche geloofsgenooten gaat elke beschrijving te boven. Door de ruwheid van Germanie' s lagere bevolking, het lage peil van ontwikkeling en het helsch fanatisme bij alle standen der maatschappij gingen zij gebukt onder een nameloos lijden. De keizerlijke bescherming, hun ten koste van zware belastingen verzekerd, vermocht al zeer weinig. De voor Israel zoo treurige gevolgen van den zwarten dood vertoonden zich op afgrijselijke en ontzettende wijze het sterkst in alle deelen van het Duitsche keizerrijk. Ook de fierheid en trots van het Spaansche Jodendom werden eindelijk gevoelig, gefnuikt door de opruiende taal van gewetenlooze pauselijke legaten, die het zaad van godsdienst- en rassenhaat met kwistige hand uitstrooiden. In vele Spaansche provincien vloeide eindelijk 343 bij stroomen het bloed van duizenden zonen en dochters van den Joodschen stam. De inquisitie, daarmede echter nog niet tevreden, wist eindelijk het koninklijk echtpaar Ferdinand en Isabella te bewegen tot de uitvaardiging van het wreede edict, dat de belijders van den eenigen God het langer verblijf op Spaanschen bodem ontzeide. Honderdduizenden Israelieten verlieten het land, hun zoo lief en dierbaar, en met hun verbanning was dan geheel westelijk Europa ontruimd van den stam, wien de dweepzieke Kerk reeds verscheiden eeuwen dood en verderf gezworen had, Terwijl het Westen van Europa den Joden geene veilige oorden meer aanbood, vonden zij deze in het Oosten van dit wereiddeel. Naast enkele plaatsen in Italic, was het vooral Europeesch- en Aziatisch Turkije, waar zij zich ongestoord konden vestigen. Daar bleven zij verschoond van den bitteren haat, waaraan hun broeders in Duitschland nog voortdurend bloot stonden, en die juist te dier tijd weder aangewakkerd werd door den fellen strijd tusschen de humanisten en de duisterlingen; een strijd, die veel bijgedragen heeft tot de bespoediging van de Kerkhervorming. Alhoewel naast andere belangrijke gebeurtenissen de Kerkhervorming veel bijgedragen heeft tot de opheffing van middeleeuwsche toestanden en deze het menschdom begon te verlossen uit de boeien van onkunde en onbeschaafdheid, had zij voor de Joden volstrekt niet de gunstige gevolgen, die dezen, wellicht op grond van Luther's welwillendheid jegens hen aanvankelijk aan den dag gelegd, gekoesterd hadden. Wel bevorderde zij in hooge mate de waardeering en beoefening van de Bijbelsche literatuur in de Christelijke wereld, daar hare kennis voor de Protestantsche theologen als noodzakelijk beschouwd werd, maar in den staatkundigen toestand der Joden bracht zij nog weinig verandering. De I 6de eeuw schonk hun dan ook over het algemeen weinig verademing. Voor de Marrano's was zij een tijd van onbeschrijfelijke ellende. In den Kerkelijken staat waren Jodenverdrijvingen, de verbranding van de Talmud-exemplaren MoN. Gesch. III, 23* 344 of de confiscatie van andere Joodsche geschriften aan de orde van den dag. In Duitschland en Oostenrijk, waar hun nog slechts in enkele streken het verblijf toegestaan werd, en dit nog wel onder drukkende en vernederende voorwaarden, waren plunderingen en verbanningen eveneens geene ongewone verschijnselen. \Vat het Turksche rijk was voor de Iberische ballingen, de Sefardim, werd eindelijk Polen voor hun Duitsche broeders, de Aschkenazim, die daarheen bij groote massa's uitweken. Terwijl in Duitschland de Jeschiboth al meer en meer in verval geraakten en het aantal geleerden aldaar aanmerkelijk verminderde, nam de Talmud-studie in Polen verbazend toe en bereikte er de j5ilj5ulische leermethode in korten tijd een hooge vlucht. De overige takken der Joodsche wetenschap vonden geen of althans weinig beoefening. Daarentegen kreeg de Kabbala groot gezag, en vooral bij het Oostersche Jodendom. Zij werd de bron van eene Messiaansche dweperij, die vooral den ongelukkigen Marrano's, welke in schijn het Christendom omhelsd, maar in hun hart eene heilige, onuitbluschbare liefde voor het geloof der vaderen bewaard hadden, eenige vertroosting en bemoediging schonk en hen versterkte in hun hoop op de spoedige komst des Verlossers. Al werd deze verwachting ook niet verwezenlijkt, toch brak tegen het einde der i6de eeuw voor hen een gelukkiger tijdperk aan. Toen ook bet Ottomanische rijk den Sefardischen bal lingen de gewenschte bescherming niet meer kon verleenen, vernamen de Marrano's tot hunne niet geringe vreugde, dar er nog een land in Europa was, waar de vrijheid van godsdienst en geweten gehuldigd en het menschenrecht geeerbiedigd werd. Het waren de Nederlandsche provincial, die juist to dier tijd om hare onafhankelijkheid en vrijheid streden tegen het fanatieke ,S.'panje. Enkele Marraansche familien vonden er een veilig toevluchtsoord en gevoelden zich gelukkig in het nieuwe vaderland, waar zij openlijk tot den godsdienst der vaderen konden terugkeeren. Spoedig begaven zich zeer vele aanzienlijke Marraansche gezinnen 345 naar Nederlands hoofdstad, die ook kort daarna hare poorten opende voor de Duitsche ballingen, gedurende den dertigjarigen godsdienstoorlog nit hun ghetto's verdreven, alsook voor hun Poolsche geloofsbroeders, die het moordend staal van de woeste, verdierlijkte Kozakkenhorden ontkomen waren. Het schoone voorbeeld van menschenliefde en verdranziamheid, door het vrije N ederland gegeven, vond ook navolging in Engeknd. Ook daar kregen de Joden, alhoewel niet zonder veel moeite, verlof, zich weder te vestigen. Zoo vond de Joodsche stam althans in eenige Europeesche staten rust en verademing en kon hij zich herstellen van de wonden, hem door een eeuwenlang lijden toegebracht. Jammer slechts, dat eene nieuwe Messiaansche beweging, die van het Oosten uitging, ook voor het Europeesch Jodendom treurige gevolgen had en in eigen boezem twist en verdeeldheid veroorzaakte, waarvan de sporen nog langen tijd merkbaar bleven. Alhoewel vooral in de Duitsche landen het lot der Joden nog veel te wenschen overliet en zij nog in het midden van de 18de eeuw in Oostenrijk door smadelijke wetten gedrukt werden, braken er toch enkele zwakke lichtstralen door, die ook daar het vooruitzicht op een betere toekomst openden. Al had het Joodsche yolk door zijn zedelijke kracht, zijne vasthoudendheid aan het voorvaderlijk geloof en zijne onafgebroken wetstudie alle pogingen om zijn aandenken te vernietigen getrotseerd en daardoor zegevierend zijn talrijken vijanden weerstand geboden, toch vertoonde het de duidelijkste sporen eener langdurige verguizing en vernedering. Innerlijk nog krachtig en gezond, had het behoefte aan uiterlijke verbetering ; aan mannen, die het konden overtuigen van de noodzakelijkheid van maatschappelijke ontwikkeling naast godsdienstige vorming. Deze behoefte nu werd geheel gevoeld door Mazes Mendelssohn, wiens naam in de gedenkrollen der menschheid, maar vooral in die van ons yolk, eene eereplaats inneemt. Het was immers zijn ernstig streven en innigste wensch., zijn geloofsbroeders te beschaven. te veredelen en te her, 346 vormen in den edelen zin des woords. Al had hij ook te kampen tegen allerlei vooroordeel, toch liet hij den moed niet zinken, maar wijdde zijn geestesgaven aan de geestelijke en staatkundige verbetering zijner dierbare stamgenooten. De invloed van de Mendelssohnsche richting vertoonde zich al spoedig bij het jongere geslacht, dat, wars van eene eenzijdige richting, naar een wetenschappelijke ontwikkeling streefde, en in de eerste plaats hare opmerkzaamheid schonk aan de lang verwaarloosde studie van de Hebreeuwsche taal en letterkunde. Jammer slechts, dat zoovelen, die in Mendelssohn den baanbreker van een nieuwe richting begroetten, de ware bedoeling van den grooten meester volstrekt niet begrepen. Zij wilden niet alleen de muren van het ghetto omverwerpen, maar tegelijk daarmede de perken en omheiningen, het Jodendom gesteld. De band, die hen aan het grijze geloof der vaderen hechtte, werd al losser en zwakker. Een treurigen aanblik leverde spoedig de kern van het Jodendom in de Duitsthe hoofdstad, die ter wille van volkomen geliikstelling met andersdenkenden de herinnering aan hare afstamming geheel uitwischte en het geloof der vaderen afzwoer, voor welks behoud Germani s bodem met het bloed van duizenden martelaren doorweekt was geworden. • Neen, voor zulk een vermad deinsde men elders terug. Langs dezen weg trachtte de Joodsche stain elders het kostbaar goed der vrijheid niet te verkrijgen. Maar een dusdanig offer werd ook niet geeischt. \Vat Mendelssohn door eene langzame en geleidelijke ontwikkeling zijner stamgenooten had willen bereiken, namelijk hunne emancipatie, kwam door de Fransche omwenteling en hare gevolgen veel sneller tot stand. Dezg gebeurtenis, zoo belangrijk voor de geheele Europeesche staatkunde, vormt tevens een gewichtig keerpunt in de geschiedenis van het Europeesche Jodendom. Niet alleen in .Frankrijk, maar overal waar de wapenen der Fransche republiek zegevierden, brak voor de Israelieten het uur der vrijheid aan. De Corsicaansche held duldde geen ghetto's, hief alle uitsluitings- 347 edicten op, zoodat zij in het geheele Fransche keizerrijk als volkomen staatsburgers erkend moesten worden. Wel dook, na den val van N apoleon, in Duitschland de Jodenhaat, door het Fransche geschut tot zwijgen gebracht, weder onmiddellijk nit zijn donkere schuilplaatsen te voorschijn, mar elders gingen de vruchten der revolutie voor de Joden niet verloren. Gaandeweg verbeterde hun lot. In bijna alle Europeesche staten waakte de grondwet voor hun vrijheid en gelijkheid. Had Israel eindelijk het juk eerier eeuwenlange dienstbaarheid voor het grootste deel van zijne schouders geworpen, toch kon het den nieuwen dageraad niet anders begroeten dan met een gemengd gevoel van vreugde en leed. Velen zijner zonen immers, verblind door de vrijheidszon, meenden, dat het gebouw van het oude Jodendom niet meer paste in de moderne maatschappij. Diepingrijpende hervormingen, waardoor het eigenlijke Joodsche karakter geheel verdween, werden door hen ingevoerd. VOoral in Duitschland richtte de her vormingsgeest groote verwoestingen aan en ondermijnde in vele kringen, ja, in vele gemeenten, het godsdienstleven, dat daar eens zoo krachtig gebloeid had. Ook elders merkte men de treurige gevolgen van deze nieuwe geestesrichting. Tegen deze ontaarding traden eindelijk mannen op, toegerust met degelijke Joodsche kennis, mannen van ontwikkeling en beschaving en tevens bezield met een heilige liefde voor het geloof der vaderen. Met woord en pen streden zij voor de belangen van het traditioneele Jodendom en konden reeds wijzen op de schoone vruchten, die in korten tijd het rijke veld der Joodsche wetenschap voortgebracht had. Want op dit veld was men weder met een edelen -wedijver werkzaam, zooals b2langrijke lettervruchten ten duidelijkste bewezen. Alhoewel aan dien strijd nog Been einde gekomen is, toch heel): het orihodoxe Jodendom, vertegenwoordigd door mannen van algemeen erkende capaciteiten en talenten, zoowel bier als elders, zijn vaan hoog weten te houden en de aanvallen zijner tegenstanders met fierheid getrotseerd. En voorzeker, het 348 oude, eerbiedwaardige Jodendom zal niet to gronde gaan, want daaruit spreekt de geest Gods, de geest en het woord des Eeuwigen, waar ►ra.n de profeet jesaja zijn yolk verzekert : zij zullen niet wijken noch uit uw mond, noch uit dien van uwe kinderen en nakomelingen, zegt de Eeuwige, van nu tot in eeuwigheid." 1NHOUD. EERSTE TIJDVAK. BLZ, Samuel en Jozef ibn Nagdela. Hunne tijdgenooten Vervolg 5 . ...... De tijd van de vijf Izaks . 9 De Rabbijnsche wetenschap in Frankrijk. Raschie. 12 16 Het lijden der Joden gedurende de eerste kruistochten. R. Juda Hallevie en zijn tijd . 21 24 Geloofsdwang in Spanje. Abraham ibn Ezra. . . De Tosafisten, De tweede kruistocht en de eerste bloedbeschuldiging tegen de Joden . 28 Het Jodendom op het einde der twaalfde eeuw . 34 38 Vervolg . . ... Mozes ben Maimon 43 TWEEDE TIJDVAK. De Jodenlap. Verdeeldheid in den boezem van het 52 Jodendom Mozes ben Nachman 57 Godsdienstdisputen. De Talmud in Frankrijk ten vure 6o gedoenid . . . . De joden in Engeland gedurende de dertiende eeuw 66 Hunne verdrijving uit Engeland en Frankrijk . . De hernieuwing van den strijd tegen de wetenschap De Kabbalistische richting. Ben. Adereth en Ascheri 7o Vervolg . ........... . 76 De strijd over de wetenschap buiten Spanje. Het Italiaansche Jodendom ....... . . . 79 De vervolgingen in Frankrijk. De Joden in Castilie . 83 De Ascheriden. De Zuid-Fransche wijsgeeren . . 87 De treurige gevolgen van den zwarten dood. De inwendige toestand van het Duitsche Jodendom . . . , 91 Treurige lotsverandering van het Castiliaansche Jodendom . ............... . 98 Innerlijke verzwakking van het Spaansche Jodendom. Zijne vervolging en diepe ellende . . 1o Gevolgen der in het vorige hoofdstuk beschreven ramp 106 Eene kortstondige verademing 112 Het Jodendom in de overige landen van Europa gedurende de vijftiende eeuw 114 350 BL, . Het lijden der marrano's en der Spaansche ,Joden. De invoering van de inquisitie 121 Don Izak Abarbanel. De verdrijving der Joden uit Spanje en Portugal ..... , . . . . 124 De Joden in de Nederlandsche gewesten gedurende de middeleeuwen ......... . . . 130 DERDE TIJDVAK. Inleiding . 135 De pelgrimstochten der Spaansche en Portugeesche Joden 138 Vervolg 142 Reuchlin en Pfefferkorn 147 De invloed der kerkhervorming voor de Joden . • • 156 Messiaansche dweperij. . ..... 16o De Joden in Italie gedurende de laatste helft der zestiende eeuw 166 Jozef Nasi. Jozef Karo 172 Vervolg 176 De Joden in Oostenrijk en Polen in de zestiende eeuw 179 VIERDE TIJDVAK. De vestiging der marrano's in Amsterdam, Hamburg en Bordeaux . . . . 186 De Joden in Duitschland en Oostenrijk gedurende de eerste helft der zeventiende eeuw 192 Net Poolsche Jodendom. De treurige vervolging onder Chmielnicki 196 De komst der Hoogduitsche en Poolsche Joden in Amsterdam. De bloei der Portugeesch-Iraelietische gemeente 202 Menasse ben Israel en de toelating der Joden in Engeland 210 Sabbatai Tsewi ..... 213 . De Sabbatiaansche zendelingen en secten 220 Overzicht van het Europeesche Jodendom, 225 Jonathan Eybenschuetz en Jakob Emden . . 234 De Joden in Nederland . 243 De Joodsche wetenschap in Christelijke kringen . 247 Mozes Mendelssohn ..... . . . , . 251 VIJFDE TIJDVAK. De gevolgen van de Mendelssohnsche richting. Hare ontaarding . ........... . • • 26i De Fransche revolutie en de emancipatie der Joden . 268 De Joden in de Bataaf3che republiek . 272 35 1 BLZ. 277 De Joden in het Fransche keizerrijk De staatkundige en godsdienstige toestand der Joden ........ • • 28 6 in Duitschland . . Het ontluiken en de bloei van de nieuwere Joodsche .. 294 wetenschap . . ... 300 Het Nederlandsche Jodendom Overzicht van den toestand der Joden in de andere landen van Europa ..... . . . • • 307 De bloedbeschuldiging to Damaskus en hare gevolgen 31i De verbetering van den staatkundigen toestand der Europeesche Joden, De godsdienstige richtingen in 318 Duitschland .. 323 Vervolg Het Nederlandsche Jodendom in de laatste helft der negentiende eeuw . . • 333 Algemeen overzicht . . 341
© Copyright 2024 ExpyDoc