Zorgbiografieën van AWBZ-cliënten

Zorgbiografieën
van AWBZ-cliënten
Cliënten retrospectief over 10 jaar gevolgd
Princenhof Park 3
3972 NG Driebergen
Postbus 232
3970 AE Driebergen
T 088 - 789 67 00
F 088 - 789 67 01
E [email protected]
www.ciz.nl
Het CIZ werkt mee
De toegang tot zorg verandert. Het CIZ, gemeenten en zorgverzekeraars zetten
zich in voor passende zorg voor de burger. Daarbij maken we gebruik van onze
kennis over cliëntgroepen, delen wij onze ervaringen als poortwachter en stellen
wij actuele informatie beschikbaar. Wij doen dit alles met de inzet van onze
Colofon
betrokken zorgprofessionals.
Zorgbiografieën van AWBZ-cliënten
juni 2014
Dit is een uitgave van het Centrum indicatiestelling zorg
Auteurs
Michiel Hol
Bart-Willem Lenders
Nena Ravelli
Redactie
Centrum indicatiestelling zorg
Sociaal Cultureel Planbureau
Vormgeving
Carta communicatie & grafisch ontwerp
Foto omslag
Mike Bink
Druk
Borrias, Kampen
CIZ Hoofdkantoor
Postbus 232
3970 AE Driebergen
T 088 – 789 67 00
www.ciz.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud van deze publicatie berust bij het
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het gebruik van cijfers en/of teksten uit
deze publicatie, alsmede de naam van de publicatie als toelichting of ondersteuning of benaming in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de
bron duidelijk wordt vermeld. Het CIZ aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
Voortschrijdend inzicht en informatiewensen vanuit het ministerie van VWS
en de AWBZ-ketenpartners kunnen leiden tot aanpassing van de vorm en
inhoud van deze publicatie.
Zorgbiografieën
van AWBZ-cliënten
Cliënten retrospectief
over 10 jaar gevolgd
Juli 2014
2
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Inhoudsopgave
Voorwoord
5
Samenvatting
6
Inleiding
9
1
1.1
1.2
1.3
1.4
Achtergrond
Onderzoek naar AWBZ-zorg
Doelstelling onderzoek
Vraagstelling
9
9
10
11
2
Onderzoeksmethode
13
Dataselecties
Samenvatten van zorgbiografieën (dataselectie 1)
Samenvatten van zorgbiografieën binnen intramurale zorg (dataselectie 2)
Samenhang zorgbiografieën en cliëntkenmerken (dataselectie 1 en 2)
Aannames en beperkingen
13
13
15
16
16
3
Resultaten
19
3.1
3.2
3.3
3.4
Zorgbiografieën cohort 1 januari 2004 (dataselectie 1)
Zorgbiografieën cohort 1 juli 2008 (dataselectie 2): ZZP-patronen
Terugkijken vanuit de huidige populatie (dataselectie 3)
Oudere cliënten overleden in de AWBZ (dataselectie 4)
19
26
34
39
4
Slotbeschouwing
49
Literatuurlijst
51
1
2
3
4
5
Bijlagen
Grondslagen AWBZ
Veranderingen in de AWBZ over de afgelopen 10 jaar
Typen zorg heden en verleden
Beschrijving Zorgzwaartepakketten
Afkortingenlijst
53
55
57
59
63
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
3
4
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Voorwoord
Voor u ligt ‘Zorgbiografieën van AWBZ-cliënten’. Deze rapportage is uitgevoerd in opdracht van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Met de uitgave geven we gemeenten, zorgverzekeraars, zorgaanbieders en andere belanghebbenden inzicht in de ontwikkeling van de individuele
zorgvraag van ouderen (>64 jaar) binnen de AWBZ, over een periode van 10 jaar. Regelmatig rapporteert het CIZ over de ontwikkeling van de aanspraak op AWBZ-zorg. Over de individuele ontwikkeling
van de zorgvraag van ouderen met AWBZ-zorg is echter nog weinig bekend. Met dit rapport vullen wij
de reeds bestaande rapportages aan, omdat nu de cliënt over een geruime tijd wordt gevolgd.
De toegang tot zorg verandert. Juist nu is het belangrijk om naar de ontwikkeling van de aanspraak
op AWBZ-zorg te kijken. In deze rapportage leest u welke patronen en variabelen te onderscheiden
zijn in de AWBZ-zorg. Het CIZ heeft daarvoor van 10 jaren data geanalyseerd van ouderen met een
AWBZ-­indicatie. Vanuit verschillende invalshoeken wordt een beeld geschetst van de dynamiek van de
zorgvraag van ouderen in de AWBZ.
Met deze rapportage sluiten we verder aan bij de groeiende vraag naar inzicht in de zorgbehoefte van
ouderen; een onderwerp waar gemeenten en zorgverzekeraars na de hervorming van de langdurige
zorg mee te maken krijgen.
Ik hoop dat het rapport een uitgangspunt biedt voor het beantwoorden van de vraag: ‘Waaruit
bestaat straks de populatie ouderen en welke zorgvragen kunnen verwacht worden in de loop van de
tijd?’.
Daan Hoefsmit
Voorzitter Raad van Bestuur
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
5
Samenvatting
De zorgbiografie geeft inzicht in de individuele ontwikkeling van geïndiceerde zorg van oudere cliënten binnen de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Dit is een aanvulling op de bestaande
rapportages van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), omdat in deze rapportages wordt gekeken
naar algemene veranderingen zoals wijzigingen in aantallen geldige indicaties over de tijd of verschuivingen in aantallen Zorgzwaartepakketten (ZZP’s). De focus van dit onderzoek ligt bij cliënten van 65
jaar en ouder met een dominante somatische of psychogeriatrische grondslag.
De zorgbiografie bestaat uit vier deelstudies. In de eerste cohortstudie worden alle op 1 januari 2004
bij het CIZ geregistreerde ouderen gevolgd tot in 2013. In de tweede cohortstudie worden alle op 1 juli
2008 geregistreerde ouderen met een ZZP in de reeks ‘Verpleging & Verzorging’ gevolgd tot in 2013.
In het derde deel van het onderzoek wordt gekeken naar de huidige populatie en wordt een vergelijking gemaakt tussen de cohorten uit 2004 en 2008 en de bij het CIZ geregistreerde ouderen op 1 juli
2013. In het laatste onderdeel van het onderzoek wordt teruggekeken naar de geïndiceerde zorg van
alle bij het CIZ geregistreerde cliënten, die op of na hun 65e zijn overleden.
In de zorgbiografie van een cliënt is het beloop van geïndiceerde zorg van de cliënt over de tijd in
kaart gebracht door op verschillende momenten in de tijd te onderzoeken of er wel of geen zorg is
geïndiceerd, en indien er zorg is geïndiceerd welke type zorg er dan is geïndiceerd. Gezien de omvangrijke onderzoeksgroep is getracht de verschillende zorgbiografieën met behulp van statistische
analyses samen te vatten in een aantal patronen.
Belangrijkste bevindingen van de deelonderzoeken
Cohort 2004
Voor het in kaart brengen van alle zorgpatronen van cliënten van 65 jaar en ouder met een dominante
somatische grondslag (SOM) of dominante psychogeriatrische grondslag (PG), die geïndiceerd
waren voor AWBZ-zorg op 1 januari 2004, zijn gegevens van 43.218 cliënten aanwezig bij het CIZ. De
verdeling tussen mannen en vrouwen ligt in deze groep op respectievelijk 29% en 71%. Wanneer we
ons beperken tot cliënten, van wie met waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat ze nog in leven
waren of overleden gedurende de onderzoeksperiode en die permanent geïndiceerd bleven binnen
de grondslagen SOM of PG blijven er 37.895 cliënten over. Van deze 37.895 cliënten blijkt 72%
(n = 27.290) permanent voor AWBZ-zorg geïndiceerd te zijn tot aan overlijden of tot aan het einde
van de onderzoeksperiode op 1 juli 2013. Van hen heeft 80% een dominante somatische grondslag en
20% een psychogeriatrische grondslag op 1 januari 2004. Op deze datum ligt de verhouding tussen
intra- en extramurale zorg op 36% om 64%. Wanneer cliënten een verschuiving doormaken tussen
de geselecteerde grondslagen, verloopt deze verschuiving vrijwel altijd van SOM naar PG. Voor
verschuivingen tussen extra- en intramurale indicaties geldt dat deze vrijwel altijd plaatsvinden van
extra- naar intramuraal. Vrouwen maken overigens vaker dan mannen een transitie naar intramurale
zorg door. Waarschijnlijk doordat mannen vaak eerder overlijden nog voordat ze deze transitie kunnen
maken en doordat mannen vaker dan vrouwen nog een beroep kunnen doen op hun partner als
mantelzorger. Verder valt op dat van de mannen die een verschuiving van extra- naar intramurale zorg
doormaken, dit ondanks een gemiddeld lagere leeftijd eerder doen dan vrouwen.
Uit de analyses blijkt een grote variatie in de zorgpatronen van ouderen. We zien dat vanuit alle
functiecombinaties wisselingen naar andere typen zorg plaatsvinden. Van de groep van 27.290
cliënten behoudt 56% gedurende de onderzoeksperiode of tot aan overlijden hetzelfde type zorg.
30% van de totale groep van 27.290 cliënten laat een verschuiving tussen twee typen zorg zien.
Verder maakt 12% een verschuiving tussen drie typen zorg. De resterende cliënten maken
verschuivingen door tussen vier of meer typen zorg. Hierbij gaat het nagenoeg altijd om een type
zorg met een hogere zorgzwaarte.
6
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Cohort 2008
Aangezien bij de start van het eerste cohort de ZZP’s nog niet bestonden, is er een extra cohort
geselecteerd op 1 juli 2008, zodat ook indruk kon worden gekregen van de ontwikkeling die cliënten
doormaken binnen de ZZP’s. Op 1 juli 2008 hadden 83.892 cliënten van 65 jaar of ouder met
dominante grondslag SOM of PG een geldig indicatiebesluit voor een ZZP uit de reeks ‘Verpleging
& Verzorging’ (VV) (zie bijlage 4). Van de cliënten blijkt 92% permanent voor AWBZ-zorg geïndiceerd
te zijn geweest. Van de cliënten wisselt 49% in de periode tot hun overlijden of tot het einde van de
onderzoeksperiode naar een ander ZZP en in zeldzame gevallen naar extramurale zorg. De resterende
groep (51%) behoudt tijdens de gehele onderzoeksperiode of tot aan overlijden hetzelfde ZZP.
Cliënten in de lagere ZZP’s VV01 t/m VV04 laten een beduidend grotere wisseling in type zorg zien
dan cliënten die zich al op 1 juli 2008 in een hoog ZZP VV06 of VV08, of in VV05 of VV07 bevinden. De
meest voorkomende verschuivingen zijn de verschuiving van een laag ZZP (VV01 t/m VV04) naar VV05
en de verschuiving van een laag ZZP naar een hoog ZZP (VV06 of VV08). Voor mannen en vrouwen zien
we in dit cohortonderzoek nagenoeg dezelfde verdeling van verschuivingen. Wel zien we bij vrouwen
een grotere verschuiving van een laag ZZP naar een VV05 ten opzichte van mannen. Verder valt op
dat mannen ondanks een gemiddeld lagere leeftijd eerder (na de start van de onderzoeksperiode) de
overgang naar een zwaarder ZZP doormaken dan vrouwen.
Vergelijking met huidige populatie
Voor de vergelijking van cliënten uit de cohortonderzoeken met de huidige populatie zijn alle cliënten
die 65 jaar of ouder waren met een besluit op 1 juli 2013 geselecteerd die bij hun eerste en laatste, of
bij hun enige besluit, een somatische of psychogeriatrische dominante grondslag hadden. Dit heeft
geresulteerd in een totaal van 380.053 cliënten met een intra- of extramurale indicatie. In de huidige
populatie ouderen ligt de verhouding mannen en vrouwen op respectievelijk 30% en 70%, dit komt
overeen met de onderzoekspopulatie uit 2004. De gemiddelde leeftijd van ouderen in de AWBZ ligt
voor zowel mannen als vrouwen tegenwoordig hoger in vergelijking met de onderzoekspopulatie
uit 2004. Ook het percentage met een dominante psychogeriatrische grondslag ligt tegenwoordig
hoger. De verdeling van functiecombinaties op de peildata 1 januari 2004 en 1 juli 2013 komt redelijk
overeen, met inachtneming van verschuivingen in de functies begeleiding en behandeling als een
gevolg van de pakketmaatregelen in 2009 en het wegvallen van de functie huishoudelijke verzorging
in 2007. Interessant is dat ook voor de huidige populatie geldt dat een relatief groot deel van de
cliënten een verschuiving naar VV05 heeft doorgemaakt. In hoeverre de cliënten uit 2004, 2008
en 2013 verder met elkaar vergelijkbaar zijn, is moeilijk te zeggen aangezien er bij de cliënten uit
2004 en 2008 mogelijk selectiebias heeft plaatsgevonden. Door de historie van het CIZ kunnen de
besluitgegevens namelijk pas vanaf 2010 compleet worden beschouwd. Algemeen geldt de beperking
dat de kenmerken van de populaties in alle deelonderzoeken niet zomaar te projecteren zijn op de
huidige of op toekomstige populaties. De groep ouderen en zorgbeleid wijzigen continu en daarmee
wijzigen ook de kenmerken van de populatie en de geïndiceerde zorg.
Overlijdensonderzoek
In de CIZ-data zijn 682.123 cliënten gevonden die op of na hun 65e levensjaar zijn overleden en die
zowel in hun eerste als laatste bij het CIZ bekende besluit een somatische of psychogeriatrische
grondslag hadden. Van deze cliënten is nagegaan voor welke zorg zij een indicatie hadden voordat
zij kwamen te overlijden. Van deze groep heeft 60% voor overlijden een indicatie voor intramurale
zorg. Hiervan komt de grootste groep cliënten te overlijden in het ZZP VV05 waarbij het om cliënten
met ernstige dementiële problematiek gaat. Cliënten met een ZZP lijken eerder te overlijden dan
cliënten met een oude verblijfsindicatie. Dit pleit mogelijk voor een slechtere gezondheidstoestand
bij cliënten in een ZZP. De extramuralisering van de laatste jaren zorgt voor een gemiddeld zwaardere
zorgzwaarte van de cliënten die intramuraal verblijven. Verder heeft 22% voor overlijden een indicatie
voor de functie begeleiding (BG) in combinatie met huishoudelijke verzorging (HV) en/of persoonlijke
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
7
verzorging (PV) en/of verpleging (VP). De overige 18% bestaat voornamelijk uit persoonlijke verzorging
al dan niet in combinatie met verpleging en overige functies waaronder huishoudelijke verzorging en
behandeling (BH).
Voor 393.498 cliënten is bekend dat hun eerste bij het CIZ bekende indicatie waarschijnlijk ook hun
eerste AWBZ-indicatie is. Voor deze groep is nagegaan wat de inhoud van hun besluit bij start en
overlijden was. Van de mensen die zijn gestart met de functiecombinatie HV/PV/VP/BH stroomt
42% uiteindelijk door naar intramurale zorg, 28% stroomt door naar een combinatie met begeleiding
en 30% blijft tot aan overlijden constant in de functiecombinatie HV/PV/VP/BH. Van de cliënten
die starten met een combinatie van de functie begeleiding stroomt uiteindelijk 34% door naar
intramurale zorg. Voor tijdelijk/kortdurend verblijf ligt deze doorstroom naar intramurale zorg zelfs
op 67%. Van de mensen die in de AWBZ starten met intramurale zorg zien we toch ook een klein deel
verschuiven naar extramurale zorg. Dit gaat in 72% van de casussen om cliënten met een indicatie
voor revalidatiezorg VV09, de overige cliënten zijn voornamelijk afkomstig uit de ZZP’s VV02 en VV03
waar waarschijnlijk sprake is van herstelzorg.
Tot slot
Het bestuderen van de individuele zorgbiografieën blijkt tot interessante resultaten te leiden. Allerlei
verschuivingen die doorgemaakt worden door individuele cliënten die in standaardstatistieken niet
naar boven komen, kunnen met behulp van zorgbiografieën wel worden onderzocht.
8
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
1 Inleiding
1.1 Achtergrond
Op 1 juli 2013 hadden 799.540 personen een indicatie voor AWBZ-zorg. Hiervan waren er 460.965
(58%) 65 jaar of ouder (CIZ basisrapportage).
In 2012 waren de totale kosten voor de AWBZ gelijk aan 27,5 miljard euro, 30,1% van de totale uitgaven aan gezondheidszorg (Van Erkelens e.a., 2012). Van dit deel werd 60% besteed aan langdurige
zorg voor mensen van 65 jaar en ouder (CBS statline, 2013).
De vraag naar langdurige zorg zal toenemen naarmate het percentage ouderen binnen de bevolking
groeit. In de jaren 1990 tot 2011 is het percentage van de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 65
jaar en ouder gegroeid van 12,8% tot 15,6% (CBS statline, 2013). Momenteel wordt de populatie van
65 jaar en ouder in het jaar 2039 geschat op 4,6 miljoen mensen, wat neer zal komen op ongeveer
26% van de totale Nederlandse bevolking. Eén derde van deze mensen zal dan ouder zijn dan 80 jaar.
Hierna zal de populatie 65-plussers dalen tot 4,4 miljoen in 2055 (Sanderse e.a., 2011).
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft in september 2013 de resultaten van het onderzoek
Met zorg ouder worden gepresenteerd (Van Campen e.a., 2013). Het onderzoek geeft een beeld van
welke trajecten 65-plussers doorlopen in de zorg in brede zin; van informele zorg en huisartsenzorg tot
de zwaardere instellingszorg. Hoewel de AWBZ-zorg is meegenomen in het onderzoek, kan het gezien
de bredere focus een beperkt beeld geven van de specifieke ontwikkeling van de zorgvraag van oudere
cliënten binnen de AWBZ.
1.2 Onderzoek naar AWBZ-zorg
Er is nog maar weinig bekend over de individuele ontwikkeling van de zorgvraag van ouderen met
AWBZ-zorg. Aangezien het CIZ bijna 10 jaar bestaat, is het nu mogelijk met de CIZ-data een eerste stap
te zetten in het onderzoek naar de individuele ontwikkeling van de zorgvraag van de cliënt.
De uitkomsten van dit onderzoek sluiten aan bij ander onderzoek naar het gebruik van langdurige zorg
en de variabelen die hierop van invloed zijn. Een aantal van deze relevante variabelen wordt ook door
het CIZ geregistreerd. Door het bestuderen van de individuele ontwikkeling van cliënten, kan het CIZ
een aanvulling bieden op eerder onderzoek.
Uit de literatuur blijkt dat het gebruik van langdurige zorg voornamelijk wordt bepaald door de
gezondheidstoestand van de cliënt (Dijkstra, 2001; Portrait e.a., 2000; Algera e.a., 2004). Cliënten
die lijden aan hart- en vaatziekten, fracturen, kanker, arthritis, COPD of dementie hebben een hogere
kans op het gebruik van langdurige zorg (Wong e.a., 2010; Portrait e.a., 2000). Deze ziekten worden
gekarakteriseerd door serieuze fysieke en cognitieve beperkingen. Naast deze grootst bepalende factor
is leeftijd sterk van invloed op het gebruik van langdurige zorg, vooral op intramurale zorg (Portrait
e.a., 2000; Van Campen en Van Gameren, 2005). Individuen hebben meer zorg nodig naarmate ze
ouder worden.
De aanwezigheid van een partner verlaagt de kans dat langdurige zorg nodig is (Wong e.a., 2010;
Tomini e.a., 2012). Wanneer personen daarbij ook getrouwd zijn, verlaagt dit de kans om te worden
opgenomen in een verpleeghuis. Overigens wordt dit gedeeltelijk verklaard doordat getrouwde personen vaker kinderen hebben dan personen die niet getrouwd zijn. Kinderen zijn een belangrijke bron
van mantelzorg en de reeds aanwezige hoeveelheid mantelzorg is van invloed op de zorgvraag voor
intramurale zorg (Jorg e.a., 2006). Individuen die alleen wonen hebben een beduidend hogere kans op
het gebruik van langdurige zorg (Meijer e.a., 2011; Van Campen & Van Gameren, 2005; Gaugler e.a.,
2007). De afwezigheid van een partner verhoogt tevens de kans op een volgende indicatie.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
9
Dat geldt overigens ook voor leeftijd en de aanwezigheid van problemen met cognitief functioneren
(Van Gameren & Woittiez, 2005).
Geslacht is ook gerelateerd aan het gebruik van langdurige zorg, het effect hiervan is echter voornamelijk te wijten aan gezondheidsstatus en burgerlijke staat (Norton, 2000). Vrouwen hebben een
hogere kans op het gebruik van extramurale zorg en een lagere kans op het ontvangen van mantelzorg (Tomini e.a., 2012; Portrait e.a., 2000). Wanneer gecorrigeerd is voor leeftijd hebben vrouwen
een lagere kans op het gebruik van intramurale zorg dan mannen (Portrait e.a., 2000; Van Campen en
Van Gameren, 2005).
Andere variabelen die relevant zijn met betrekking tot de zorgvraag zijn de perceptie van de eigen
gezondheid (Van den Berg Jeths e.a., 2004 & Algera e.a., 2004), voorkeuren van de cliënt met betrekking tot de keuze voor een bepaald type zorg (Jorg e.a., 2006) en de persoon die de zorgvraag heeft
geïnitieerd (Van Campen & Van Gameren, 2005). Het gebruik van langdurige zorg is verder afhankelijk
van de beschikbaarheid van langdurige zorg en ingezet beleid (Tomini e.a., 2012).
1.3 Doelstelling onderzoek
De focus van dit onderzoek ligt bij cliënten van 65 jaar en ouder. Dit vanwege de toenemende omvang
van deze groep, maar ook vanwege het karakter van de ontwikkeling van hun zorgvraag; tegen het
levenseinde neemt de zorgvraag in veel gevallen toe. Daarnaast is er bij het ministerie van VWS en bij
gemeenten behoefte aan informatie over deze groep zorggebruikers, gezien de komende wijzigingen
in het stelsel van de langdurige zorg.
Hoewel het relatief eenvoudig is statistieken te genereren over de AWBZ-zorg die is geïndiceerd voor
cliënten van 65 jaar en ouder in bijvoorbeeld 2013, zal dit onderzoek een aanvulling zijn op dergelijke statistieken door te trachten een samenvatting te geven van individuele zorgtrajecten over een
periode van bijna 10 jaar (1 januari 2004 t/m 1 juli 2013). Dat wil zeggen met de data die bij het CIZ
beschikbaar zijn, zal worden getracht de ontwikkeling van een groep cliënten die tien jaar geleden 65
jaar of ouder was en van wie bekend is dat ze destijds al over een AWBZ-indicatie beschikten achteraf
te onderzoeken tot in 2013. Er wordt verwacht dat een dergelijke aanpak zal leiden tot een beter
inzicht in de individuele ontwikkeling van de zorgvraag. De zorgbiografie, met de bijhorende verschillende stadia waarin zorg nodig is, kan belangrijke input geven voor keuzes bij de manier waarop de
zorg georganiseerd wordt.
De functiegerichte indicatiestelling – het indiceren van zorg in zorgfuncties en klassen – bestaat
sinds 1 april 2003. Het CIZ is per 1 januari 2005 opgericht. Daartoe werden de bestaande Regionale
Indicatie­organen (RIO’s) en Landelijk Centrum Indicatiestelling Gehandicaptenzorg (LCIG) samen­
gevoegd. Bij de RIO’s waren verschillende registratiesystemen in gebruik (GINO, ZorgNed en OCR), op
sommige locaties (deels) naast eigen registratietools. Deze systemen sloten niet op elkaar aan. De
eerste jaren van het CIZ zijn de drie registratiesystemen in gebruik gebleven, vanaf eind 2006 zijn
geleidelijk alle regio’s overgegaan op GINO. Bij die overgang zijn de gegevens zo goed mogelijk over­
gezet in het nieuwe systeem, maar mogelijk is hierbij informatie verloren gegaan. Hierdoor kan niet
met zekerheid gezegd worden dat de data van voor 2007 volledig zijn voor de gehele onderzoeksperiode. Eén van de subdoelstellingen van het onderzoek zal daarom zijn een indruk te geven van
de vergelijkbaarheid van de gegevens met de huidige populatie van cliënten van 65 jaar en ouder.
Onafhankelijk van effecten van de onvolledigheid van de data hierop, zijn er mogelijk ook andere
redenen waarom de groep van tien jaar geleden niet geheel vergelijkbaar is met de groep in 2013 of
in de toekomst. Het is wel belangrijk mogelijke afwijkingen in het achterhoofd te houden wanneer
bijvoorbeeld beleid wordt gemaakt.
10
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
1.4 Vraagstelling
De vijf onderzoeksvragen die in deze rapportage centraal staan zijn:
1 Welke typen zorgbiografieën kunnen worden onderscheiden bij AWBZ-cliënten die tien jaar
geleden (1 januari 2004) 65 jaar of ouder waren en die retrospectief zijn gevolgd tot in 2013?
2 Welke zorg gebruiken oudere cliënten binnen de AWBZ voordat zij komen te overlijden?
3 Zijn er bepaalde kenmerken van invloed op de verschillende typen zorgbiografieën en over­
lijdensgegevens? Er kan hierbij gedacht worden aan relevante cliëntkenmerken zoals bijvoorbeeld leeftijd, geslacht en burgerlijke staat, zoals ook beschreven in de wetenschappelijke
literatuur.
4 Welke ontwikkeling maken oudere cliënten door binnen de intramurale AWBZ-zorg?
5 Hoe verhoudt de onderzochte populatie die tien jaar geleden 65 jaar en ouder was zich tot de
CIZ- cliëntenpopulatie van 65 jaar en ouder in 2013. Is er met de beschikbare relevante cliënt­
kenmerken vast te stellen of en in hoeverre deze groepen van elkaar verschillen?
In de zorgbiografie van een cliënt zal het beloop van geïndiceerde zorg van een cliënt over de tijd in
kaart worden gebracht door op verschillende momenten in de tijd te onderzoeken of er wel of geen
zorg is geïndiceerd, en indien er zorg is geïndiceerd welke type zorg er dan is geïndiceerd. Aangezien
de onderzoeksgroep omvangrijk zal zijn, zal vervolgens getracht worden de verschillende zorgbiografieën samen te vatten in een aantal typeringen.
Overigens richt dit onderzoek zich op de zorgvraag en de indicatiebesluiten die het CIZ hierop heeft
afgegeven. De daadwerkelijke zorgconsumptie wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten,
omdat het zich beperkt tot de CIZ-data die hierover geen gegevens bevatten.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
11
12
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
2 Onderzoeksmethode
2.1 Dataselecties
Cliënten bij wie AWBZ-zorg wordt geïndiceerd als gevolg van aandoeningen die optreden bij het ouder
worden, zullen zich voornamelijk bevinden in de groepen met een somatische of een psychogeriatrische dominante grondslag. Deze twee grondslagen vormen de basis van de ouderenzorg in de AWBZ.
De vier datasets die hieronder worden geselecteerd, beperken zich gezien de focus van het onderzoek,
tot cliënten met een somatische of een psychogeriatrische dominante grondslag. Hiermee worden de
cliënten met de overige dominante grondslagen: psychiatrische aandoening/ziekte (PSY), lichamelijke
handicap (LG), verstandelijke handicap (VG) en zintuiglijke handicap (ZG) uitgesloten van dit onderzoek. De analyses worden uitgevoerd met behulp van de statistische software SPSS.
1. Alle cliënten die 65 jaar of ouder waren op 1 januari 2004 en die een besluit hadden dat geldig
was op 1 januari 2004 worden opgespoord. Voor deze cliënten wordt in ieder volgend half jaar
in de onderzoeksperiode voor de resterende 19 data (1 juli 2004, 1 januari 2005, …, 1 juli 2013)
vastgesteld of er een geldige indicatie bestond. Vervolgens wordt er een databestand samengesteld waarin voor iedere cliënt per datum wordt weergegeven of er een geldig besluit van
toepassing was inclusief variabelen met betrekking tot de inhoud van dit besluit.
2. Om een indruk te krijgen van de ontwikkeling die cliënten met een intramurale indicatie doormaken binnen de reeks van ZZP’s, zal de groep cliënten die 65 jaar of ouder was op 1 juli 2008 en
die een geldige indicatie voor een ZZP uit de reeks VV hadden worden geselecteerd. Deze groep
cliënten wordt in ieder volgend half jaar in de onderzoeksperiode voor de resterende tien data
(1 januari 2009, 1 juli 2009, …, 1 juli 2013) gevolgd. Deze onderzoeksgroep is toegevoegd, omdat
ZZP’s pas medio 2007 zijn ingevoerd. De groep uit 2004 (dataselectie 1) zou een te beperkt beeld
geven van de ontwikkeling die cliënten intramuraal doormaken.
3. In de CIZ-data worden alle cliënten die 65 jaar of ouder waren op 1 juli 2013 en die een besluit
hadden dat geldig was op 1 juli 2013 geselecteerd. Voor cliënten met meerdere besluiten is in
deze selectie verder de beperking gemaakt dat zowel het eerste als het laatste besluit een somatische ofwel psychogeriatrische grondslag had.
4. In de CIZ-data worden alle cliënten die voorafgaand aan 1 juli 2013 zijn overleden in de AWBZ
geselecteerd. Hierbij gaat het alleen om cliënten die op of na hun 65e zijn overleden. Voor
cliënten met meerdere besluiten is in deze selectie verder de beperking gemaakt dat zowel het
eerste als het laatste besluit een somatische ofwel psychogeriatrische grondslag had.
Met behulp van de eerste selectie kunnen we inzicht geven in de ontwikkeling van de zorgvraag van
oudere cliënten in de AWBZ over een periode van tien jaar. De tweede selectie zal worden gebruikt om
een indruk te krijgen van de ontwikkeling die cliënten doormaken binnen de intramurale AWBZ-zorg.
De derde selectie zal gebruikt worden om terugkijkend vanuit de huidige populatie antwoord te geven
op de vraag hoe de cliëntenpopulatie in de eerste en de tweede dataselectie zich verhoudt tot een
recentere. Hiervoor zullen een aantal beschikbare cliëntkenmerken zoals leeftijd en geslacht worden
gebruikt. Uitgebreid onderzoek naar de representativiteit van geïndiceerde zorg zal geen deel uit­
maken van dit onderzoek gezien de grote veranderingen die hebben plaatsgevonden in de AWBZ sinds
2004. De vierde selectie zal inzicht geven over de groep cliënten die is overleden in de AWBZ.
2.2 Samenvatten van zorgbiografieën (dataselectie 1)
Het samenvatten van de zorgbiografieën van duizenden cliënten kan op vele verschillende manieren.
Er is gekozen om een stapsgewijze aanpak te hanteren van algemeen naar meer specifiek. Hierna
worden de niveaus weergegeven waarop zal worden gerapporteerd.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
13
Patronen in opeenvolging van besluiten
Zorg wordt geïndiceerd voor afgebakende periodes. Deze periodes kennen tegenwoordig een maximale duur van 15 jaar. Van 2003 tot en met 2010 werd een indicatiebesluit afgegeven voor een
periode van maximaal 5 jaar. Een cliënt kan voor die tijdsperiode aanspraak maken op de geïndiceerde
zorg. Als er tussentijds een verandering in de situatie van de cliënt optreedt, kan er een herindicatie
worden aangevraagd en krijgt deze cliënt een nieuw indicatiebesluit. Het vorige besluit heeft dan niet
de gehele geïndiceerde geldigheidsduur doorlopen, maar wordt beëindigd op het moment dat het
nieuwe besluit ingaat. Een cliënt kan dus meerdere indicatiebesluiten hebben in de tijd, maar slechts
één geldig besluit op één moment.
Voor iedere cliënt in de geselecteerde data geldt dat er een geldig indicatiebesluit bestond op
1 januari 2004. Voor iedere cliënt is vervolgens nagegaan of deze cliënt ook een besluit had op 1 van
de volgende 19 peildata in de onderzoeksperiode en of bekend is dat de cliënt in de onderzoeks­periode
is overleden. Vervolgens kan worden nagegaan of bepaalde patronen van opvolging van geldige
besluiten meer voorkomen dan anderen. Cliënten in de cohorten 2004 en 2008 die op enig moment
gedurende de onderzoeksperiode geen geldig indicatiebesluit meer hebben, zonder dat ze zijn over­
leden, worden verwijderd uit de verdere analyses.
Wanneer een 1 aangeeft dat er een besluit van toepassing is op de peildatum, een 0 dat er geen indicatie van toepassing is en een + dat iemand is overleden, zou het volgende patroon een voorbeeld van
een denkbeeldige cliënt kunnen zijn:
111+0000000000000000
Deze cliënt had op drie van de twintig peildata in de onderzoeksperiode een geldig besluit maar bleek
op de 4e peildatum (1 juli 2005) te zijn overleden. Vervolgens volgden er vanzelfsprekend geen indicaties meer.
Onderzoek naar dergelijke patronen kan antwoord geven op vragen zoals:
- Blijven cliënten die in AWBZ-zorg komen vaak tot hun dood in AWBZ-zorg?
- Zijn er (veel/weinig) cliënten waarbij de AWBZ-zorg onderbroken wordt, bijvoorbeeld cliënten die
twee jaar in zorg zijn, vervolgens twee jaar niet, en dan weer een aantal jaar wel?
Patronen in opeenvolging van extramurale versus intramurale zorg
Er wordt binnen de AWBZ onderscheid gemaakt tussen extramurale en intramurale zorg. Het CIZ
spreekt over extramurale zorg als de cliënt een indicatiebesluit heeft zonder verblijf. Indien een cliënt
voor drie etmalen of minder per week Verblijf heeft (Kortdurend Verblijf), dan is er ook sprake van
extramurale zorg. Worden meer dan drie etmalen zorg met Verblijf geïndiceerd, dan spreken we van
een intramuraal besluit. Intramurale zorg wordt geïndiceerd als de zorgvraag noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een beschermende woonomgeving, therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht.
Het CIZ deelt de cliëntpopulatie in op basis van de zorg die is toegekend in het indicatiebesluit. Het is
mogelijk dat de cliënt uiteindelijk de zorg in een andere setting consumeert; een indicatie voor intramurale zorg kan als extramurale zorg worden verzilverd.
Analoog aan bovenstaande analyse van patronen van geldige besluiten kan ook de opeenvolging
van extramurale versus intramurale zorg worden bestudeerd. Wanneer een E aangeeft dat er een
extramuraal indicatiebesluit van toepassing is op de peildatum, een I dat er een intramuraal indicatie­
besluit van toepassing is op de peildatum en een 0 dat er geen indicatie van toepassing is en een + dat
iemand is overleden, zou het volgende patroon een voorbeeld van de eerder genoemde denkbeeldige
cliënt kunnen zijn:
14
EEI+0000000000000000
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
De cliënt had op drie van de twintig peildata in de onderzoeksperiode een geldig besluit, de eerste
twee extramuraal en de laatste intramuraal. Op de 4e peildatum bleek de cliënt te zijn overleden.
Onderzoek naar deze patronen kan antwoord geven op vragen zoals:
- Gaan cliënten die eerst in extramurale zorg verblijven uiteindelijk vaak over naar intramurale zorg?
- Komt het voor dat cliënten die lang intramuraal verblijven toch nog overgaan naar extramurale
zorg?
Patronen in opeenvolging van dominante grondslagen
In de dataselectie zijn cliënten opgenomen met een dominante grondslag SOM of PG. Echter voor de
dominante grondslag die op een cliënt van toepassing is, geldt dat deze kan wijzigen in de loop der
tijd. Wanneer een S aangeeft dat op de cliënt een somatische grondslag van toepassing is, een P dat
er een psychogeriatrische grondslag van toepassing is, een 0 dat er geen indicatie van toepassing is
en een + dat iemand is overleden, zou het volgende patroon een voorbeeld van de steeds genoemde
denkbeeldige cliënt kunnen zijn:
SSP+0000000000000000
De cliënt had op drie van de veertig peildata in de onderzoeksperiode een geldig besluit, de eerste
twee met een somatische grondslag en de laatste met een psychogeriatrische grondslag. Op de 4e
peildatum bleek de cliënt te zijn overleden.
Onderzoek naar deze patronen kan antwoord geven op een vraag zoals:
- Is aan de opeenvolging van dominante grondslagen terug te zien dat er zich bij een groot deel van
de AWBZ-populatie na somatische problematiek psychogeriatrische problematiek gaat ontwikkelen?
Patronen in opeenvolging van functies
Voor iedere cliënt zal worden vastgesteld welke verschuivingen hij/zij heeft doorgemaakt binnen de
AWBZ. In de afgelopen jaren hebben zich veranderingen met betrekking tot de toekenning en inhoud
van enkele functies voorgedaan (zie Bijlage 2). Mede hierdoor is het aantal patronen van mogelijke
verschuivingen erg groot. Om deze toch inzichtelijk te kunnen weergeven zullen een aantal functies
worden samengevoegd. Verder zal de categorie intramurale zorg voor het cohort als één categorie
worden beschouwd. Hiermee wordt het aantal mogelijke patronen beperkt, maar deze keuze ligt ook
in het feit dat er in 2004 nog geen ZZP’s bestonden.
2.3 Samenvatten van zorgbiografieën binnen intramurale zorg (dataselectie 2)
Aangezien de ZZP’s pas in 2007 zijn ingevoerd, is dit deelonderzoek met een cohort uit 2008 aan dit
rapport toegevoegd. Met behulp van dataselectie 2 wordt onderzocht hoe cliënten van 1 juli 2008 met
een intramurale indicatie met een ZZP zich hebben ontwikkeld tot het eind van de onderzoeks­periode
op 1 juli 2013. Analoog aan bovenstaande opzet voor dataselectie 1 wordt voor dataselectie 2
na­gegaan welke patronen optreden wat betreft mogelijke verschuivingen in dominante grondslag
en mogelijke verschuivingen tussen verschillende ZZP’s of eventueel extramurale zorg. Voor
verschuivingen tussen ZZP’s geldt ook dat er heel veel mogelijkheden kunnen optreden. Daarom
worden een aantal ZZP’s samengevat om verschuivingen beter inzichtelijk te maken. Er is gekozen om
de ZZP’s VV01 tot en met VV04 als ‘laag’ te beschouwen. De ZZP’s VV06 en VV08 worden als ‘hoog’
gezien. In deze twee categorieën bevinden zich voornamelijk cliënten met een dominante somatische
grondslag en kunnen in zorgzwaarte ordinaal worden gezien. De overige ZZP’s zijn specifiek gericht op
een bepaalde problematiek (zie Bijlage 4) en kunnen daardoor niet zodanig worden gerangschikt.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
15
2.4 Samenhang zorgbiografieën en cliëntkenmerken (dataselectie 1 en 2)
Na het categoriseren van verschillende patronen inclusief overlijdensdata zal er worden onderzocht
of er een samenhang bestaat met het cliëntkenmerk geslacht. Verder wordt voor cliënten die in het
cohort uit 2004 een verschuiving doormaken van een extra- naar een intramurale indicatie nagegaan
of de snelheid waarmee dat gebeurt afhankelijk is van geslacht. Voor het cohort uit 2008 wordt voor
de meest voorkomende verschuivingen tussen ZZP’s nagegaan wat de snelheid is waarmee cliënten
deze doormaken en of mannen en vrouwen hierin verschillen.
2.5 Aannames en beperkingen
Gezien de korte historie van het CIZ kunnen de bij het CIZ geregistreerde cliëntgegevens pas als
compleet worden beschouwd sinds 2010. Dat brengt met zich mee dat de in dit onderzoek op­genomen
AWBZ-geïndiceerde cliënten in het eerste cohort onderzoek (1 januari 2004) en het tweede cohort
(1 juli 2008) niet alle op dat moment AWBZ-geïndiceerde cliënten bevatten. Daardoor kan het zijn
dat bepaalde cliëntgroepen in de onderzoekspopulaties zijn over- of ondervertegenwoordigd. Hierdoor
zijn de onderzochte populaties mogelijk niet representatief voor de populaties op 1 januari 2004 en
1 juli 2008. Voor het onderzoek waarin teruggekeken wordt vanuit de huidige populatie (data­
selectie 3) kan worden verondersteld dat de populatie op 1 juli 2013 volledig is voor de cliënten
met een besluit op dat moment. Wanneer echter voor deze populatie wordt teruggekeken naar
oudere besluiten, kan het zo zijn dat gegevens hierover om dezelfde reden als hierboven beschreven
niet aanwezig zijn in de CIZ-gegevens. Voor het onderzoek naar in de AWBZ overleden cliënten
(dataselectie 4) kan ook niet worden verondersteld dat het CIZ alle gegevens in bezit heeft.
De onderzoeksafdeling van het CIZ werkt met een standaard peildatumsystematiek die sinds een
aantal jaren wordt toegepast. In deze systematiek wordt bij besluiten waarin volgtijdelijke functies of
ZZP’s voorkomen voor iedere peildatum vastgesteld welke functies er op dat moment geldig waren. In
een besluit met volgtijdelijke functies kan bijvoorbeeld een ZZP voor revalidatiezorg voor een bepaalde periode worden geïndiceerd, waarna deze in hetzelfde besluit wordt opgevolgd door een periode
met extramurale zorg.
Aangezien dit onderzoek is gericht op wijzigingen in gezondheidstoestand waarvan het moment van
intreden voor indicatiestellers niet voorspelbaar is, is ervoor gekozen om voor de cliënten in het eerste
cohort (1 januari 2004) per peildatum vast te stellen welke functies er aanwezig waren in het op dat
moment geldige besluit, zonder rekening te houden met volgtijdelijkheid. Er wordt niet verwacht
dat deze aanpak noemenswaardige effecten heeft op het onderzoek, omdat volgtijdelijke besluiten
zelden worden toegepast. Ze mogen namelijk alleen worden geïndiceerd wanneer een gezondheidsverbetering wordt verwacht, bijvoorbeeld na revalidatiezorg. Bovendien zullen voor indicatiestellers
onvoorspelbare gezondheidswijzigingen automatisch in het onderzoek naar voren komen omdat deze
vanzelf leiden tot een verzoek voor een nieuw indicatiebesluit. Voor het tweede cohort (1 juli 2008) is
wel gebruik gemaakt van de standaard peildatumsystematiek, omdat hiervoor vrijwel alle gegevens
aanwezig waren in de onderzoeksdata.
Voor het overlijdensonderzoek en het onderzoek naar de huidige populatie is bovenstaande niet van
toepassing omdat hier alleen naar de inhoud van de eerste en laatste besluiten wordt gekeken.
Dataselecties 1 en 2 zijn wat complexer van aard doordat hierin uitgebreid longitudinaal wordt
onder­zocht welke ontwikkelingen cliënten doormaken vanaf de startdatum van een cohort. Voor
beide cohor­ten wordt gekozen voor een halfjaarlijkse peildatumsystematiek, hierbij moet worden op­
gemerkt dat er tussen de halfjaarlijkse peildata niet wordt vastgesteld of zorg tijdelijk is onderbroken.
In de resultaten wordt de nadruk gelegd op de populaties die permanent waren geïndiceerd voor
16
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
AWBZ-zorg. Cliënten zijn aangemerkt als cliënten met permanente zorg wanneer zij op alle halfjaarlijkse peildata binnen de cohorten een geldige indicatie hadden. Hoewel het weinig voor zal komen,
is het mogelijk dat cliënten tussen de halfjaarlijkse peildata niet geïndiceerd waren voor zorg en
zodoende strikt genomen niet permanent voor zorg geïndiceerd waren.
Verder is het van belang om in het achterhoofd te houden dat de cliënten in de cohortonderzoeken
ook nog een mogelijke voorgeschiedenis in de AWBZ hebben. Deze is in de cohortonderzoeken niet
onderzocht. Ontwikkelingen van cliënten betreffen steeds indicatiewijzigingen ten opzichte van de
startdatum van het betreffende cohort. Bijvoorbeeld: een cliënt die bij de start op 1 januari 2004 een
intramurale indicatie had, kan in het verleden een extramurale indicatie hebben gehad.
In alle dataselecties wordt met behulp van overlijdensgegevens nagegaan of cliënten nog leven op
allerlei momenten tijdens de onderzoeksperiode. Wanneer niet bekend is of cliënten zijn overleden
wordt er indien zij op een bepaalde datum nog een geldig besluit hebben vanuit gegaan dat ze nog
leven. Voor cliënten waarvan niet bekend is dat ze binnen de onderzoeksperiode zijn overleden, maar
die ook geen geldig besluit hebben op het eind van de onderzoeksperiode kan niet worden vastgesteld
of ze inmiddels toch zijn overleden of nog leven zonder geïndiceerd te zijn voor AWBZ-zorg. Over­
lijdens­­­gegevens worden alleen periodiek nagegaan voor cliënten met geldige indicatiebesluiten. Vooral voor cliënten die geen permanente zorg hebben genoten tijdens de onderzoeksperiode betekent dit
dat er mogelijk meer cliënten zijn overleden dan in de CIZ-gegevens bekend is. Uit intern onderzoek
naar een verbeterde check op overlijden in het in 2013 ingevoerde nieuwe registratiesysteem van het
CIZ is gebleken dat voor een kleine groep cliënten (3000 van voor 1 oktober 2013) in de historische
CIZ-gegevens de overlijdensgegevens ontbreken. Het kan dus zijn dat in dit onderzoek cliënten zijn
aangemerkt als hoogstwaarschijnlijk in leven, omdat er op een bepaalde datum een geldig besluit
aanwezig was, maar dat ze toch al waren overleden tijdens de onderzoeksperiode. Aangezien deze
overlijdensgegevens tijdens de uitvoering van dit onderzoek nog niet beschikbaar waren, kon er geen
tijdige correctie op de data worden toegepast. Er wordt verwacht dat deze correctie de resultaten en
conclusies niet noemenswaardig zou hebben beïnvloed.
Verder hadden we ook graag de cliëntkenmerken burgerlijke staat, leefsituatie en medische diagnose
willen betrekken in het onderzoek. Uit literatuur blijkt dat deze kenmerken in relatie staan met de
zorgvraag. Met betrekking tot de cliëntkenmerken burgerlijke staat en leefsituatie blijkt dat deze
variabelen in de dataset worden overschreven door de situatie bij de laatste aanvraag. Hiermee
zijn eventuele veranderingen die zich over de tijd in deze variabelen hebben voorgedaan niet meer
zichtbaar. Voor dit onderzoek zijn deze variabelen daardoor niet betrouwbaar geacht en daarom niet
op­genomen als cliëntkenmerken in deze studie. In de toekomst is het wellicht wel mogelijk deze
gegevens te achterhalen. Voor de medische diagnose geldt dat deze niet aanwezig is in de dataset van
het CIZ. Deze gegevens zijn overigens wel beschikbaar bij het CIZ in de vorm van een vrij tekstveld.
Deze wijze van registratie maakt echter dat de gegevens over medische diagnoses niet eenvoudig
exporteerbaar zijn voor statistische analyse.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
17
18
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
3 Resultaten
Hieronder worden de resultaten van de vier deelonderzoeken die betrekking hebben op dataselectie 1,
2, 3 en 4 beschreven.
3.1 Zorgbiografieën cohort 1 januari 2004 (dataselectie 1)
Alle zorgpatronen van cliënten (65 jaar en ouder en met grondslag SOM of PG) die geïndiceerd waren
voor AWBZ-zorg en geregistreerd waren bij het CIZ op 1 januari 2004 zijn geïnventariseerd. Voor deze
cliënten is tot en met 1 juli 2013 met behulp van 20 halfjaarlijkse peildata in de CIZ-gegevens nagegaan of en voor welk type zorg ze waren geïndiceerd en welke wijzigingen daarin optraden.
Bovenstaande groep bestond uit 43.218 cliënten. De verdeling tussen mannen en vrouwen ligt
respectievelijk op 29% en 71%. De gemiddelde leeftijd van mannen op 1 januari 2004 is 80 jaar, voor
vrouwen is deze iets hoger, namelijk 81 jaar. Voor alle typen zorg ligt de gemiddelde leeftijd van vrouwen enigszins hoger dan die van mannen. Tabel 1 geeft het overzicht van de verschillende typen zorg
waarvoor cliënten in deze groep op 1 januari 2004 geïndiceerd waren. Van het totaal aantal cliënten
heeft 84% op deze datum een dominante somatische grondslag en 16% een dominante psychogeria­
trische grondslag. Op 1 januari 2004 bestonden de ZZP’s nog niet, personen met intramurale zorg
vielen destijds onder de categorie verblijf langdurig (VBL).
Tabel 1 Overzicht geïndiceerde zorg van cliënten met een besluit op 1 januari 2004.
Type zorg
Aantal cliënten
Percentages
HV-sec
1.017
2%
PV-sec (of PV+HV)
8.521
20%
VP-sec (of VP+HV)
6.259
14%
PV+VP (of PV+VP+HV)
5.389
12%
BH-sec of BH-combinaties HV/PV/VP
1.519
4%
BG-combinaties
4.725
11%
58
0%
VBT/KVB(+...)
VBL/ZZP
15.730
36%
Totaal
43.218
100%
Zoals in tabel 1 is te zien is 36% van de cliënten geïndiceerd voor intramurale zorg (VBL) en 64% voor
extramurale zorg. In tabel 2 wordt dat uitgesplitst naar geslacht. Bij vrouwen is het aantal intra­
murale indicaties (37%) iets groter dan bij mannelijke cliënten (34%).
Tabel 2
Intra- vs. extramurale indicaties van cliënten met een besluit op 1-1-2004.
Intra- vs. extramurale indicatie
Geslacht
Man
vrouw
Totaal
Intramuraal
34%
37%
36%
Extramuraal
66%
63%
64%
100%
100%
100%
Totaal
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
19
Uit de geregistreerde gegevens over de leefsituatie en de burgerlijke staat van de cliënten bleek dat
de bij het CIZ geregistreerde gegevens niet eenvoudig op een betrouwbare manier zijn te achterhalen
voor verschillende peildata in de cliënthistorie. Hierom is de relatie tussen deze kenmerken en de individuele zorgbiografieën niet onderzocht. De nu beschikbare gegevens over deze variabelen zijn (nog)
niet betrouwbaar genoeg om te rapporteren, maar hebben wel geleid tot veronderstellingen voor wat
betreft de samenhang tussen burgerlijke staat en indicaties voor zorg. Later in het rapport zal over
de houdbaarheid van deze veronderstellingen worden gespeculeerd aan de hand van gegevens van
cliënten die recentelijk een CIZ-indicatie hadden (1 juli 2013).
Van de 43.218 cliënten met een indicatie op 1 januari 2004 is vastgesteld of ze zijn overleden of
hoogstwaarschijnlijk nog leefden aan het eind van de onderzoeksperiode. Een meerderheid van de
cliënten (74%) bleek te zijn overleden aan het eind van de onderzoeksperiode, 14% leefde hoogstwaarschijnlijk nog, omdat ze een geldig besluit hadden aan het einde van de onderzoeksperiode en voor
12% van de cliënten kon niet worden vastgesteld of ze nog in leven waren of inmiddels overleden.
In 8% van de gevallen ging het om cliënten van wie geen BSN bekend was. Met behulp van het BSN
wordt periodiek vastgesteld of personen met geldige besluiten in de CIZ-database mogelijk zijn overleden. Van de resterende 4% waarvan wel een BSN bekend was, maar waarvan ook niet kon worden
vastgesteld dat ze nog in leven of overleden waren, was het grootste gedeelte (86%) geïndiceerd voor
extramurale zorg. Deze personen hadden waarschijnlijk op enig moment gedurende de onderzoeks­
periode geen recht meer op AWBZ-zorg.
Wanneer we de cliënten van wie niet bekend is of zij nog leven of zijn overleden buiten beschouwing
laten, blijven er 37.895 cliënten over van wie er 84% tijdens de onderzoeksperiode zijn overleden. Van
deze 37.895 cliënten bleek 72% (n = 27.290) permanent voor zorg geïndiceerd binnen de dominante
grondslagen SOM of PG tijdens de onderzoeksperiode of tot hun overlijden, 5% was permanent voor
zorg geïndiceerd maar wisselde naar een andere dominante grondslag dan SOM of PG tijdens de
onderzoeksperiode, 23% was niet permanent voor AWBZ-zorg geïndiceerd; 19% met een extramurale
indicatie, 4% met een intramurale indicatie op 1 januari 2004.
Aangezien de focus in dit rapport ligt bij cliënten die blijven binnen de dominante grondslagen SOM of
PG met permanente AWBZ-zorg, zal de rest van deze deelstudie zich tot deze groep van 27.290 cliënten
beperken.
Cliënten met permanente AWBZ-zorg binnen de grondslagen SOM of PG
Van de 27.290 cliënten met permanente zorg binnen de grondslagen SOM of PG had 66% permanent
de dominante grondslag SOM, 18% permanent de grondslag PG, 14% maakte één enkele verschuiving
door van SOM naar PG, 1% verschoof eenmaal van PG naar SOM, en 2% maakte meerdere verschuivingen door tussen deze twee dominante grondslagen.
De meeste (91%) cliënten in deze groep waren overleden aan het eind van de onderzoeksperiode. Van
de mannen was 96% van de cliënten overleden, van de vrouwen was 88% overleden. Deze overlijdens­
percentages zijn hoger dan in de hierboven beschreven groepen, vooral omdat er is geselecteerd op
cliënten met permanente zorg.
20
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Tabel 3
Verschuivingen tussen dominante grondslagen van cliënten met besluit op 1-1-2004 tot het einde van de onderzoeksperiode of tot overlijden (n= 27.290).
Geslacht
Verschuivingen dominante grondslag
Man
Vrouw
Totaal
Geen verschuivingen: permanent SOM
70%
64%
66%
Geen verschuivingen: permanent PG
18%
18%
18%
Een verschuiving van SOM naar PG
10%
16%
14%
Een verschuiving van PG naar SOM
1%
1%
1%
Meerdere verschuivingen tussen SOM en PG
1%
2%
2%
100%
100%
100%
Totaal
In tabel 3 is verder te zien dat vrouwen vanaf 1 januari 2004 vaker een verschuiving van SOM naar PG
doormaken. Mogelijk is de achterliggende reden dat vrouwen ouder worden dan mannen en hierdoor
meer risico lopen om uiteindelijk dementiële problematiek te ontwikkelen (Mielke e.a., 2014).
Het aantal verschuivingen tussen indicaties voor intramurale versus extramurale zorg is te zien in
tabel 4. Onafhankelijk van geslacht heeft 29% van de cliënten met een besluit op 1 januari 2004 vanaf
dat moment een permanente extramurale indicatie en 38% een permanente intramurale indicatie.
Daarbij moet opgemerkt worden dat cliënten met een permanente intramurale indicatie in het verleden mogelijk een extramurale indicatie hadden. Een eenmalige verschuiving van een extra- naar een
intramurale indicatie komt relatief vaak voor en kan zich bij de cliënten met een intramurale indicatie
op 1 januari 2004 ook al in het verleden hebben voorgedaan.
Er valt op dat mannen vaker dan vrouwen permanent extramurale zorg behouden. Ten eerste hangt
dat samen met het feit dat mannen vaker voor extramurale zorg geïndiceerd waren dan vrouwen aan
het begin van de onderzoeksperiode, 63% van de mannen versus 58% van de vrouwen. Ten tweede
leven vrouwen zoals verwacht langer dan mannen. Ondanks dat mannen aan het begin van de onderzoeksperiode gemiddeld iets jonger waren dan de vrouwen, leefde slechts 4% van de mannen en nog
12% van de vrouwen aan het eind van de onderzoeksperiode. Hierdoor hebben vrouwen een grotere
kans uiteindelijk in de intramurale zorg terecht te komen. Doordat vrouwen een hogere levensverwachting hebben dan mannen, hebben mannen vaker dan vrouwen de mogelijkheid om thuis te
blijven wonen aangezien de vrouw als mantelzorger kan optreden.
Tabel 4
Verschuivingen tussen extra- en intramurale indicaties van cliënten met besluit op 1-1-2004 tot het einde van de onderzoeksperiode of tot hun overlijden (n = 27.290).
Verschuivingen extra vs. intramurale indicaties
Man
Vrouw
Totaal
Waarvan
overleden
Geen verschuiving: permanent extramuraal
37%
25%
29%
92%
Geen verschuiving: permanent intramuraal
34%
39%
38%
95%
Eén verschuiving van extramuraal naar intramuraal
24%
29%
28%
86%
Eén verschuiving van intramuraal naar extramuraal
1%
2%
2%
87%
Meerdere verschuivingen tussen intra- en extramuraal
3%
5%
5%
73%
100%
100%
100%
91%
Totaal
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
21
Wanneer cliënten wijzigden tussen extra- versus intramurale indicaties betrof dat meestal, voor
7.527 (28%) van de 27.290 cliënten in tabel 4, één enkele verschuiving van een extramurale naar een
intramurale indicatie. Cliënten die gedurende de onderzoeksperiode verschuivingen doormaakten,
bleken relatief minder vaak overleden aan het eind van de onderzoeksperiode. Hoewel de indruk
kan ontstaan dat cliënten met een permanent extramurale indicatie er relatief goed aan toe waren,
blijken deze cliënten relatief vaak te zijn overleden voor het eind van de onderzoeksperiode in vergelijking met cliënten die een verschuiving doormaakten en dat op een relatief jongere leeftijd. Dat zijn
voor­namelijk cliënten die voortijdig extramuraal overlijden en hierdoor niet meer de overgang naar
intramurale zorg maken. Overigens trad dit effect het sterkst op voor mannen, van mannen met permanente extramurale zorg was nog maar 3% in leven aan het einde van de onderzoeksperiode, terwijl
van de vrouwen nog 12% in leven was.
In figuur 1 wordt weergegeven op welk moment in de onderzoeksperiode verschuivingen van extra­
murale naar intramurale zorg voorkwamen. In figuur 1 valt op dat verschuivingen van extramurale
naar intramurale zorg zich vooral voordoen in de eerste jaren na de start van de onderzoeksperiode.
Onder de cliënten die een verschuiving doormaken, doen mannen dat sneller dan vrouwen ondanks
het feit dat mannen aan het begin van de onderzoeksperiode iets jonger waren dan de vrouwen. Ter
illustratie, in figuur 1 hebben alle cliënten die de transitie van een extra- naar een intramurale indicatie doormaken op de eerste peildatum nog een extramurale indicatie (0%). Op de laatste peildatum
zijn alle cliënten (100%) verschoven naar een intramurale indicatie. Verder is te zien dat 80% van
de mannen die een verschuiving doormaakt van een extra- naar een intramurale indicatie dit heeft
doorgemaakt na drie jaar, tegenover 70% van de vrouwen op deze peildatum. Aan het eind van de
onderzoeks­periode hebben alle cliënten de verschuiving doorgemaakt. Dit wil overigens niet zeggen
dat alle cliënten die de verschuiving doormaken nog in leven zijn aan het eind van de onderzoeks­
periode.
Figuur 1 Cliënten met extramurale indicatie op 1-1-2004, die in de onderzoeksperiode eenmaal verschoven naar een intramurale indicatie, uitgedrukt in cumulatieve percentages per peildatum (n =7.527).
100
80
60
Mannen
40
Vrouwen
20
22
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
jul/13
jan/13
jul/12
jan/12
jul/11
jan/11
jul/10
jan/10
jul/09
jan/09
jul/08
jan/08
jul/07
jan/07
jul/06
jan/06
jul/05
jan/05
jul/04
jan/04
0
Patronen in permanente AWBZ-zorg van cliënten met grondslagen SOM en PG
Uit de analyses blijkt een grote variatie in de zorgpatronen van ouderen. De 27.290 cliënten met een
permanente indicatie voor AWBZ-zorg tonen 6.217 variaties in zorgpatronen. Deze grote verscheidenheid in zorgpatronen is een gevolg van de acht mogelijke functiecombinaties, de verschuivingen in
type zorg over 20 peilmomenten en het moment van overlijden. Vanuit de startpositie 1 januari 2004
wordt in tabel 5 per functiecombinatie een overzicht gegeven van de hoeveelheid wisseling in type
zorg ten opzichte van het percentage constant blijvende zorg. Hierin zien we dat vanuit alle functiecombinaties wisselingen naar andere typen zorg plaatsvinden. Zoals verwacht blijft het overgrote deel
van de cliënten met een intramurale indicatie constant intramuraal. Met behulp van tabel 6 worden
de meest voorkomende zorgpatronen inzichtelijk gemaakt. Van de totale groep van 27.290 cliënten
behoudt 56% gedurende de onderzoeksperiode of tot aan overlijden hetzelfde type zorg. Hiervan
bestaat het grootste gedeelte (38%) uit cliënten met een permanente intramurale indicatie, 18% is
permanent geïndiceerd voor een extramurale functie.
Tabel 5 Constante en wisselende zorg uitgezet naar functiecombinaties op 1 januari 2004 (n= 27.290).
Type zorg op 1 januari 2004
Aantal
cliënten
% Constant
type zorg
% Wisseling
in type zorg
155
21%
79%
PV (+HV)
5.040
26%
74%
VP (+HV)
2.783
30%
70%
PV+VP (+HV)
3.681
41%
59%
BH (+ eventuele overige extramurale functies)
1.077
28%
72%
BG (+ eventuele overige extramurale functies)
3.371
33%
67%
VBT (+ eventuele overige extramurale functies)
40
35%
65%
Intramuraal
11.143
92%
8%
Totaal
27.290
HV
Van de totale groep van 27.290 cliënten laat 30% een verschuiving tussen twee typen zorg zien.
In tabel 6 (zie pagina 24) is een selectie weergegeven van een aantal inhoudelijk belangrijke
verschuivingen tussen twee typen zorg die relatief vaak voorkomen (23%). De groep overige
verschuivingen tussen twee typen zorg (7%) bevat alle andere mogelijke verschuivingen. Van de
totale groep van 27.290 cliënten maakt 8% een verschuiving tussen drie typen zorg door. Een
verschuiving tussen vier typen zorg wordt gezien bij 3% van de cliënten.
Tabel 6 kan worden gezien als een uitvergroting van tabel 5, ter illustratie zoomen we in op de functie
PV (+HV). Op 1 januari 2004 hebben 5.040 cliënten in de onderzoeksgroep deze functie. Tabel 5 laat
zien dat 26% hiervan constant blijft. Dat is terug te zien in tabel 6 en komt overeen met een aantal
van 1.297 cliënten. De overige 74% van de 5.040 cliënten laat één of meerdere verschuivingen tussen
typen zorg zien. Zo is te zien dat van de 5.040 cliënten 500 cliënten de transitie maken naar PV+VP.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
23
Tabel 6 Verschuivingen tussen functiecombinaties voor cliënten met permanente zorg tot overlijden of tot 1-7-2013 (n= 27.290).
Functiecombinaties
Aantal cliënten
Percentages
33
0%
Permanent PV (+HV)
1.297
5%
Permanent VP (+HV)
824
3%
1.500
5%
Permanent BH (+ eventuele overige extramurale functies)
303
1%
Permanent BG (+ eventuele overige extramurale functies)
1.117
4%
14
0%
Permanent HV
Permanent PV+VP (+HV)
Permanent VBT (+ eventuele overige extramurale functies)
Permanent intramuraal
10.277
38%
Eén verschuiving van PV naar PV+VP
500
2%
Eén verschuiving van PV naar BG combinatie
194
1%
1.196
4%
Eén verschuiving van VP naar PV+VP
266
1%
Eén verschuiving van VP naar intramuraal
541
2%
Eén verschuiving van PV+VP naar BG combinatie
199
1%
Eén verschuiving van PV+VP naar intramuraal
956
4%
Eén verschuiving van BH combinatie naar intramuraal
545
2%
Eén verschuiving van BG combinatie naar intramuraal
1.668
6%
PV naar PV+VP naar intramuraal
408
1%
PV+VP naar BG combinatie naar intramuraal
214
1%
PV naar BG combinatie naar intramuraal
260
1%
VP naar PV+VP naar intramuraal
206
1%
Overige verschuivingen tussen twee typen zorg
1.836
7%
Overige verschuivingen tussen drie typen zorg
2.175
8%
Verschuivingen tussen vier typen zorg
684
3%
Verschuivingen tussen vijf typen zorg
74
0%
Verschuivingen tussen zes typen zorg
3
0%
27.290
100%
Eén verschuiving van PV naar intramuraal
Totaal
24
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Verschuiving onderverdeeld naar geslacht
Tabel 7
Verschuivingen in zorg onderverdeeld naar geslacht (n = 27.290).
Mannen
Type zorg
Permanent HV
Vrouwen
11
0%
22
0%
Permanent PV (+HV)
521
6%
776
4%
Permanent VP (+HV)
430
5%
394
2%
Permanent PV+VP (+HV)
652
8%
848
4%
Permanent BH (+ eventuele overige extramurale functies)
149
2%
154
1%
Permanent BG (+ eventuele overige extramurale functies)
395
5%
722
4%
8
0%
6
0%
2.762
34%
7.515
39%
164
2%
336
2%
49
1%
145
1%
Eén verschuiving van PV naar intramuraal
262
3%
934
5%
Eén verschuiving van VP naar PV+VP
120
1%
146
1%
Eén verschuiving van VP naar intramuraal
164
2%
377
2%
67
1%
132
1%
Eén verschuiving van PV+VP naar intramuraal
251
3%
705
4%
Eén verschuiving van BH combinatie naar intramuraal
219
3%
326
2%
Eén verschuiving van BG combinatie naar intramuraal
433
5%
1.235
6%
PV naar PV+VP naar intramuraal
84
1%
324
2%
PV+VP naar BG combinatie naar intramuraal
49
1%
165
1%
PV naar BG combinatie naar intramuraal
46
1%
214
1%
VP naar PV+VP naar intramuraal
49
1%
157
1%
Overige verschuivingen tussen twee typen zorg
514
6%
1.322
7%
Overige verschuivingen tussen drie typen zorg
532
7%
1.643
9%
Verschuivingen tussen vier typen zorg
136
2%
548
3%
Verschuivingen tussen vijf typen zorg
22
0%
52
0%
Verschuivingen tussen zes typen zorg
2
0%
1
0%
8.091
100%
19.199
100%
Permanent VBT (+ eventuele overige extramurale functies)
Permanent intramuraal
Eén verschuiving van PV naar PV+VP
Eén verschuiving van PV naar BG combinatie
Eén verschuiving van PV+VP naar BG combinatie
Totaal
Tabel 7 is een weergave van tabel 6 onderverdeeld naar geslacht. Tabel 7 laat zien dat bij mannen en
vrouwen naar verhouding nagenoeg dezelfde verschuivingen plaatsvinden. De uitkomst dat mannen
vaker dan vrouwen permanent extramurale zorg behouden, eerder beschreven in dit hoofdstuk, is ook
hier terug te zien. Mannen behouden ook vaker dezelfde permanente extramurale zorg. Ook hier is te
zien dat vrouwen vaker dan mannen de transitie van extramurale zorg naar intramurale zorg maken.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
25
3.2 Zorgbiografieën cohort 1 juli 2008 (dataselectie 2): ZZP-patronen
Alle zorgpatronen van cliënten (65 jaar en ouder en met grondslag SOM of PG) die geïndiceerd waren
voor een ZZP uit de reeks VV op 1 juli 2008 zijn geïnventariseerd. Voor deze cliënten is met behulp van
11 halfjaarlijkse peildata (tot en met juli 2013) in de CIZ-gegevens nagegaan of en voor welk type zorg
ze waren geïndiceerd.
Bovenstaande groep bestond uit 83.892 cliënten. Tabel 8 geeft het overzicht van de aanwezige ZZP’s
van deze groep op 1 juli 2008. De verdeling tussen mannen en vrouwen ligt respectievelijk op 28 en
72 procent. De gemiddelde leeftijd van mannen op 1 juli 2008 is 82,4 jaar, voor vrouwen ligt dit op
84,7 jaar. Daarbij ligt de gemiddelde leeftijd van vrouwen voor alle typen ZZP’s uit de reeks VV hoger
dan die van mannen. Van het totaal aantal cliënten heeft 65% op deze datum een dominante somatische grondslag en 35 % een dominante psychogeriatrische grondslag.
Tabel 8 Overzicht aanwezige ZZP’s op 1 juli 2008.
Type zorg
Aantal cliënten
Percentage
VV01
6.256
7%
VV02
14.668
17%
VV03
10.145
12%
VV04
11.569
14%
VV05
17.558
21%
VV06
8.481
10%
VV07
1.714
2%
VV08
VV09 (of a/b)
VV10
Totaal
480
1%
12.178
15%
843
1%
83.892
100%
Van de groep cliënten is nagegaan of zij wel of niet permanent voor AWBZ-zorg waren geïndiceerd tot
hun overlijden of tot het eind van de onderzoeksperiode. Van de cliënten bleek 92% permanent voor
AWBZ-zorg geïndiceerd te zijn geweest. Van de cliënten die geen permanente geïndiceerde AWBZ-zorg
hebben gehad gedurende de onderzoeksperiode had ongeveer 60% op 1 juli 2008 een indicatie voor
een VV09. Verder viel zo’n 25% in de lage ZZP’s VV01 t/m VV04. Mogelijk is hier bij sommige cliënten
sprake geweest van tijdelijke opname in een verpleeg- of verzorgingshuis met een ZZP VV02 of VV03.
Daarnaast gaat het waarschijnlijk ook om personen waarvan de overlijdensdatum niet is geregistreerd
terwijl zij wel zijn overleden.
In het rapport zullen we ons in eerste instantie beperken tot het beschrijven van de groep met een
permanente indicatie voor AWBZ-zorg (n = 77.011). Vervolgens zullen van deze groep de cliënten
worden onderzocht die tijdens de gehele onderzoeksperiode de dominante grondslag SOM of PG
hebben behouden of die één of meerdere wijzigingen hebben doorgemaakt tussen deze twee
grondslagen (n = 73.814).
26
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Constante en wisselende permanente geïndiceerde AWBZ-zorg
Tabel 9 Overzicht cliënten met wisselende zorg versus constant ZZP voor cliënten met permanent
geïndiceerde zorg tot overlijden of tot 1-7-2013 (n = 77.011).
Type zorg
Aantal
cliënten
%
Waarvan overleden
Aantal maanden overleden na 1-7-2008
Wisselend
37.484
(49%)
57%
33
VV01
1.434
(2%)
83%
18
VV02
4.463
(6%)
86%
18
VV03
4.397
(6%)
90%
15
VV04
4.179
(5%)
90%
16
VV05
14.802
(19%)
89%
19
VV06
6.302
(8%)
89%
16
VV07
1.441
(2%)
88%
20
VV08
402
(1%)
91%
15
1.594
(2%)
100%
3
513
(1%)
100%
2
77.011
(100%)
Constant
VV09 (of a/b)
VV10
Totaal
In tabel 9 is te zien dat 49% van de cliënten in de onderzoeksperiode of tot hun overlijden voor verschillende typen zorg werd geïndiceerd. De resterende groep (51%) had tijdens de gehele onderzoeksperiode hetzelfde ZZP. Verder is voor ieder type zorg te zien hoeveel procent van de cliënten daarvan
zijn overleden. Zoals verwacht zijn alle cliënten met een permanent constante VV10 overleden. Verder
zien we dat toch een klein deel van de cliënten met een indicatie voor revalidatiezorg (VV09) komt
te overlijden met dit pakket. In de laatste kolom staat aangegeven hoeveel maanden na de start van
de onderzoeksperiode cliënten zijn overleden. De cliënten in de ZZP’s met voornamelijk een psychogeriatrische grondslag VV05 en VV07 overlijden op een later tijdstip dan cliënten in de voornamelijk
somatische pakketten.
Nu bekend is dat 49% en 51%van de cliënten in de onderzoeksperiode respectievelijk wisselende en
constante typen zorg laat zien is het interessant om te kijken op welke ZZP’s wisselingen volgen en
welke ZZP’s vooral een constant beeld laten zien. Vanuit de startpositie 1 juli 2008 wordt in tabel 10
per ZZP een overzicht gegeven van de hoeveelheid wisseling in type zorg ten opzichte van het percentage constant blijvende zorg.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
27
Tabel 10
Constante en wisselende zorg uitgezet naar ZZP op 1 juli 2008.
Type zorg
op 1 juli 2008
Aantal cliënten
% Constante ZZP
tot overlijden op 1 juli 2013
% Wisseling in type zorg
VV01
5.932
24%
76%
VV02
13.790
32%
68%
VV03
9.788
45%
55%
VV04
11.395
37%
63%
VV05
17.032
87%
13%
VV06
8.206
77%
23%
VV07
1.657
87%
13%
VV08
VV09 (of a/b)
VV10
Totaal
457
88%
12%
8.125
20%
80%
629
82%
18%
77.011
Tabel 10 laat zien dat cliënten in de lagere ZZP’s VV01 t/m VV04 een beduidend grotere wisseling in
type zorg hebben dan cliënten die zich in een hoog ZZP VV06 of VV08 bevinden. Ook in de ZZP’s VV05
en VV07 vinden een stuk minder wisselingen plaats. Deze bevindingen corresponderen met hetgeen
in de literatuur wordt gezien en kunnen hier waarschijnlijk door worden verklaard. Uit literatuur blijkt
dat functionele beperkingen bij mensen met vergevorderde dementie gedurende het laatste levensjaar nauwelijks toenemen. In tegenstelling tot mensen met een somatische aandoening, bijvoorbeeld
kanker of orgaanfalen, waar juist een toename in functionele beperkingen wordt gezien (Chan et al.,
2007).
28
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Tabel 11 Verschuivingen van cliënten tussen ZZP’s/extramurale zorg (n= 73.814)
Type zorg
Aantal
cliënten
Waarvan
overleden
Permanent laag zzp
21.036
(29%)
75%
Permanent hoog zzp
6.841
(9%)
89%
Permanent VV05
14.798
(20%)
89%
Permanent VV07
1.436
(2%)
89%
Permanent VV09
1.594
(2%)
100%
Permanent VV10
513
(1%)
100%
Eén verschuiving laag zzp naar VV05
8.667
(12%)
62%
Eén verschuiving VV05 naar laag zzp
39
(0%)
72%
Eén verschuiving laag zzp naar VV07
586
(1%)
64%
Eén verschuiving VV07 naar laag zzp
10
(0%)
40%
800
(1%)
45%
Eén verschuiving laag zzp naar extramuraal
Eén verschuiving laag zzp naar hoog zzp
4.086
(6%)
62%
Eén verschuiving van hoog zzp naar laag zzp
140
(0%)
65%
Eén verschuiving van hoog zzp naar VV05
623
(1%)
77%
Eén verschuiving van VV05 naar hoog zzp
113
(0%)
64%
Eén verschuiving van VV05 naar VV07
1.744
(2%)
61%
Eén verschuiving van VV07 naar VV05
118
(0%)
57%
1.022
(1%)
55%
33
(0%)
94%
Eén verschuiving van VV09 naar laag zzp
1.111
(2%)
70%
Eén verschuiving van VV09 naar hoog zzp
1.093
(2%)
77%
Eén verschuiving van VV09 naar VV05
453
(1%)
84%
Eén verschuiving van VV09 naar VV07
59
(0%)
83%
605
(1%)
45%
64
(0%)
48%
Van laag zzp naar VV09
453
(1%)
94%
Van laag zzp naar VV10
90
(0%)
91%
160
(0%)
56%
24
(0%)
50%
Andere verschuivingen (tussen twee typen zorg)
1.002
(1%)
60%
Verschuivingen tussen drie typen zorg
4.125
(6%)
52%
Verschuivingen tussen vier typen zorg
362
(1%)
43%
Verschuivingen tussen vijf typen zorg
13
(0%)
54%
Verschuivingen tussen zes typen zorg
1
(0%)
0%
Eén verschuiving van VV09 naar extramuraal
Eén verschuiving van VV09 naar extramuraal en terug naar VV09
Verschuiving van laag zzp naar VV09 terug naar laag zzp
Verschuiving van hoog zzp naar VV09 terug naar hoog zzp
Eén verschuiving hoog zzp naar VV07
Eén verschuiving van VV07 naar hoog zzp
Totaal
73.814 (100%)
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
29
Verschuivingen in zorg van cliënten met grondslagen SOM en PG
Uit de analyses bleken vele mogelijke patronen in typen zorg voor cliënten met wisselende zorg over
de elf verschillende peildata voor te komen, dat de patronen van de cliënten zijn samengevat met
behulp van compactere ZZP-categorieën. Een laag ZZP staat hier voor de ZZP’s VV01 t/m VV04, een
hoog ZZP bevat de ZZP’s VV06 en VV08. Bij de analyses is de beperking gemaakt dat cliënten niet zijn
overgegaan naar een andere grondslag dan SOM of PG (N= 73.814). In tabel 11 is het overzicht te zien
van verschuivingen van cliënten tussen VV pakketten of extramurale zorg over de gehele onderzoeksperiode.
Nader ingezoomd op verschuivingen in zorg binnen de grondslagen SOM en PG
Nu het beeld van het totaal overzicht van verschuivingen tussen ZZP’s en extramurale zorg in compacte categorieën duidelijk is, zal hieronder nader worden ingegaan op deze verschuivingen vanuit
de startpositie 1 juli 2008. Aangezien tussentijds nog de selectie is gemaakt dat cliënten niet zijn
overgegaan naar een andere grondslag dan SOM of PG (n= 73.814), vallen de totaal aantallen per type
ZZP op 1 juli 2008 in onderstaande beschrijving over de cliënten in tabel 11 lager uit dan de aantallen
weergegeven in tabel 10.
Aanvullende analyses over de groep cliënten beschreven in tabel 11 wijzen uit dat van de 39.233
cliënten die op 1 juli 2008 een laag ZZP hadden, 25% een verschuiving heeft doorgemaakt naar VV05.
Verder is 12% doorgeschoven naar een hoog ZZP, 2% naar VV07 en 3% naar extramurale zorg.
Van de 8.183 cliënten die zich op 1 juli 2008 in een hoge ZZP VV06 of VV08 bevonden heeft 8% een
verschuiving doorgemaakt naar VV05. Daarnaast zien we dat 3% gedurende de onderzoeksperiode
verschuift naar een laag ZZP VV01 t/m VV04 en 2% naar VV07.
Cliënten met een ZZP VV05 behouden doorgaans dit type zorg. Wel zien we dat 10% van de 16.965
cliënten die op 1 juli 2008 een ZZP VV05 had, is doorgestroomd naar een ZZP VV07. In enkele gevallen
(1%) vindt een verschuiving plaats naar een hoog ZZP VV06 of VV08 waar voornamelijk somatische
problematiek een hoofdrol speelt. Ook verschuivingen naar een laag ZZP VV01 t/m VV04 worden
waargenomen (0,4%).
Vanuit ZZP VV07 zien we ook weinig verschuivingen. Van de 1.625 cliënten die op 1 juli 2008 een ZZP
VV07 hadden heeft 8% een verschuiving doorgemaakt naar VV05, 1% naar een laag ZZP VV01 t/m
VV04 en 2% naar een hoog ZZP VV06 of VV08.
Van de 7.181 cliënten die in de analyses nog een AWBZ-indicatie voor VV09 hadden is 27% doorgestroomd naar een laag ZZP VV01 t/m VV04. Verder is 19% overgegaan naar een hoog ZZP VV06 of
VV08, 8% naar een ZZP VV05, 1% naar een ZZP VV07 en 24% naar extramurale zorg. Eerder in dit
hoofdstuk is al aangegeven, dat een deel van de cliënten na revalidatiezorg uit de AWBZ is gestroomd.
Dit zijn cliënten die niet permanent geïndiceerd waren voor AWBZ-zorg.
Vanaf de start van de onderzoeksperiode op peildatum 1 juli 2008 zijn 3.322 van de 73.814 cliënten
vanuit intramurale zorg doorgestroomd naar extramurale zorg. Hiervan zijn vervolgens 1.211 cliënten
weer teruggekeerd naar intramurale zorg.
Verschuivingen vanuit enige vorm van intramurale zorg naar het palliatieve ZZP VV10 komen nauwelijks voor, uit de analyses blijkt een percentage van 0,3%.
30
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Verschuivingen in dominante grondslag
Als een logisch gevolg van de verschuivingen in type zorg hebben zich ook verschuivingen voorgedaan
in dominante grondslag. Gedurende de onderzoeksperiode heeft 11% van de cliënten een verschuiving
van SOM naar PG doorgemaakt. Andersom ligt dit percentage op 1%.
Verschuiving onderverdeeld naar geslacht
Tabel 12 is een weergave van tabel 11 onderverdeeld naar geslacht (zie pagina 32). Tabel 12 laat
zien dat bij mannen en vrouwen naar verhouding nagenoeg dezelfde verschuivingen plaatsvinden.
Het grootste verschil is van toepassing op de verschuiving van een laag ZZP VV01 t/m VV04 naar
VV05. Mogelijk houdt dit verband met de hogere levensverwachting van vrouwen en de toename
van psycho­geriatrische problematiek in relatie met een hogere leeftijd waardoor vrouwen meer kans
lopen op het ontwikkelen van dementie (Mielke e.a., 2014).
Snelheid verschuiving ZZP’s
Voor de verschuivingen die het meest voorkomen is nagegaan op welke peildata in de onderzoeks­
periode deze zich voordeden. De meest voorkomende verschuivingen in tabel 11 en 12 zijn de verschuiving van een laag ZZP naar VV05 (n = 8.667) en de verschuiving van een laag ZZP naar een hoog
ZZP (n = 4.086). In de figuren 2 en 3 (zie pagina 33) wordt de snelheid waarop deze twee verschuivingen zich gedurende de onderzoeksperiode voordoen weergegeven. De verschuivingen binnen de groep
mannen en vrouwen worden hierin afzonderlijk weergegeven.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
31
Tabel 12
Verschuivingen ZZP’s/extramurale zorg naar geslacht (n= 73.814).
Type zorg
Vrouwen
Permanent laag zzp (VV01 t/m VV04)
6.157
30%
14.879
28%
Permanent hoog zzp (VV06 of VV08)
2.145
11%
4.696
9%
Permanent VV05
4.053
20%
10.745
20%
Permanent VV07
565
3%
871
2%
Permanent VV09
645
3%
949
2%
Permanent VV10
207
1%
306
1%
1.676
8%
6.991
13%
Eén verschuiving laag zzp naar VV05
Eén verschuiving VV05 naar laag zzp
17
0%
22
0%
Eén verschuiving laag zzp naar VV07
179
1%
407
1%
Eén verschuiving VV07 naar laag zzp
2
0%
8
0%
Eén verschuiving laag zzp naar extramuraal
216
1%
584
1%
Eén verschuiving laag zzp naar hoog zzp
975
5%
3.111
6%
39
0%
101
0%
Eén verschuiving van hoog zzp naar VV05
141
1%
482
1%
Eén verschuiving van VV05 naar hoog zzp
23
0%
90
0%
Eén verschuiving van VV05 naar VV07
522
3%
1.222
2%
Eén verschuiving van VV07 naar VV05
36
0%
82
0%
366
2%
656
1%
Eén verschuiving van hoog zzp naar laag zzp
Eén verschuiving van VV09 naar extramuraal
Eén verschuiving van VV09 naar extramuraal en terug naar VV09
21
0%
12
0%
Eén verschuiving van VV09 naar laag zzp
279
1%
832
2%
Eén verschuiving van VV09 naar hoog zzp
366
2%
727
1%
Eén verschuiving van VV09 naar VV05
132
1%
321
1%
Eén verschuiving van VV09 naar VV07
35
0%
24
0%
113
1%
492
1%
17
0%
47
0%
121
1%
332
1%
Verschuiving van laag zzp naar VV09 terug naar laag zzp
Verschuiving van hoog zzp naar VV09 terug naar hoog zzp
Van laag zzp naar VV09
Van laag zzp naar VV10
27
0%
63
0%
Eén verschuiving hoog zzp naar VV07
54
0%
106
0%
Eén verschuiving van VV07 naar hoog zzp
10
0%
14
0%
Andere verschuivingen (tussen twee typen zorg)
286
1%
716
1%
Verschuivingen tussen drie typen zorg
925
5%
3.200
6%
Verschuivingen tussen vier typen zorg
67
0%
295
1%
Verschuivingen tussen vijf typen zorg
2
0%
11
0%
Verschuivingen tussen zes typen zorg
0
0%
1
0%
20.419 100%
53.395
100%
Totaal
32
Mannen
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Figuur 2 Snelheid in cumulatieve percentages per peildatum waarop cliënten met een laag ZZP op 1-7-2008 in de onderzoeksperiode bleken te zijn verschoven naar een VV05 (n = 8.667).
100
80
60
40
Mannen
Vrouwen
20
0
jan/08 jul/08 jan/09 jul/09
Figuur 3 jan/10 jul/10 jan/11 jul/11 jan/12 jul/12 jan/13 jul/13
Snelheid in cumulatieve percentages per peildatum waarop cliënten met een laag ZZP op 1-7-2008 in de onderzoeksperiode bleken te zijn verschoven naar een hoog ZZP (n = 4.086).
100
80
60
40
Mannen
20
Vrouwen
0
jul/08
jan/09 jul/09 jan/10 jul/10 jan/11 jul/11 jan/12 jul/12 jan/13 jul/13
Ter illustratie, in figuur 2 hebben alle cliënten op de eerste peildatum nog een laag ZZP (0%) en op de
laatste peildatum zijn alle cliënten (100%) verschoven naar een VV05. Verder is te zien dat 20% van de
mannen die een verschuiving doormaakt van een laag ZZP naar een VV05 deze verschuiving blijkt te
hebben doorgemaakt na het eerste half jaar, 50% na anderhalf jaar etc. Aan het eind van de onderzoeksperiode hebben alle mannen de verschuiving doorgemaakt. Dit wil overigens niet zeggen dat alle
cliënten die de verschuiving doormaken nog in leven zijn aan het eind van de onderzoeksperiode.
Zoals ook al uit het cohortonderzoek vanaf 2004 bleek, verschuiven mannen eerder naar zwaardere
zorg dan vrouwen, terwijl mannen gemiddeld wel jonger waren dan vrouwen. Het resultaat dat mannen eerder naar zwaardere zorg verschuiven dan vrouwen correspondeert met hetgeen in de litera-
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
33
tuur wordt gezien. Daaruit blijkt dat mannen meer chronische ziektes hebben dan vrouwen wat de
kans op functionele beperkingen bij mannen doet toenemen. Vrouwen zijn binnen de langdurige zorg
meer vertegenwoordigd dan mannen door hun hogere levensverwachting en grotere kans op verweduwing, maar mannen hebben een hogere zorgzwaarte (Gruneir e.a., 2013 & Martikainen e.a., 2009).
3.3 Terugkijken vanuit de huidige populatie (dataselectie 3)
In dit deel van het onderzoek zal getracht worden een antwoord te geven op de vraag hoe de onderzochte populatie die tien jaar geleden 65 jaar en ouder was zich verhoudt tot de CIZ- cliëntenpopulatie
van 65 jaar en ouder in 2013. Voor deze vergelijking zijn in de CIZ-data alle cliënten die 65 jaar of
ouder waren op 1 juli 2013 met een somatische of psychogeriatrische grondslag en die een besluit
hadden dat geldig was op 1 juli 2013 geselecteerd. Dit heeft geresulteerd in een totaal van 380.053
cliënten.
Cliëntkarakteristieken
In deze groep ligt de verhouding mannen en vrouwen op respectievelijk 30% en 70%, dit komt overeen
met de onderzoeksgroep uit 2004. De gemiddelde leeftijd van mannen lag op 1 juli 2013 op 81 jaar,
voor vrouwen was dit 84 jaar. De gemiddelde leeftijd van ouderen in de AWBZ ligt voor zowel mannen
als vrouwen hoger in vergelijking met de onderzoeksgroep uit 2004. In deze groep was de leeftijd van
mannen gemiddeld 80 jaar en van vrouwen 81 jaar. Op 1 juli 2013 had 75% van de cliënten een dominante somatische grondslag, de overige 25% had een dominante psychogeriatrische grondslag. Voor
het cohort uit 2004 lagen deze percentages op respectievelijk 80% en 20%. Mogelijk hangt dit verschil
samen met het feit dat de gemiddelde leeftijd in 2013 hoger was en een hogere leeftijd samenhangt
met het ontwikkelen van psychogeriatrische problematiek. Hierbij dient te worden opgemerkt dat zich
in beide dataselecties alleen cliënten bevinden met een dominante grondslag SOM of PG. Vandaar dat
de verhouding in het cohort uit 2004 hier iets anders ligt dan eerder in dit rapport beschreven.
Geïndiceerde AWBZ-zorg
Tabel 13 Type zorg op 1 juli 2013 in vergelijking met 1 januari 2004.
Type zorg
Aantal cliënten
1 juli 2013
%
Aantal cliënten
1 januari 2004
%
-
-
1.017
2%
PV-sec (of PV+HV)
113.101
30%
8.521
20%
VP-sec (of VP+HV)
18.759
5%
6.259
14%
PV+VP (of PV+VP+HV)
47.718
13%
5.389
12%
3.130
1%
1.519
4%
33.672
9%
4.725
11%
332
0%
58
0%
163.318
43%
15.730
36%
23
0%
-
-
380.053
100%
43.218
100%
HV-sec
BH-sec of BH-combinaties HV/
PV/VP
BG-combinaties
VBT/KVB(+...)
VBL/ZZP
ADL
Totaal
- Niet aanwezig op peildatum.
34
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Wanneer we kijken naar de geïndiceerde zorg op het peilmoment van 1 juli 2013 zien we dat 57% een
indicatie heeft voor extramurale zorg en 43% heeft een indicatie voor intramurale zorg. In tabel 13
wordt een weergave gegeven van de geldige functiecombinaties op 1 juli 2013. Wanneer we kijken
naar deze verdeling in vergelijking met 1 januari 2004, tevens weergegeven in tabel 13, zien we
op het eerste gezicht niet dezelfde percentages. Wel worden in grote lijnen dezelfde verhoudingen
gezien. In hoeverre de cliënten uit 2004 en 2013 met elkaar vergelijkbaar zijn, is moeilijk te zeggen
aangezien er bij de cliënten uit 2004 mogelijk selectiebias heeft plaatsgevonden, gezien het ontbreken
van een eenduidige registratiewijze destijds.
ZZP’s
Een vergelijking van ZZP’s tussen 2013 en 2004 is niet mogelijk gezien het feit dat er voor juli 2007
nog geen gebruik werd gemaakt van ZZP’s. Wel kunnen we een vergelijking maken met de verdeling
van ZZP’s op 1 juli 2008.
Aangezien revalidatiezorg per 1 januari 2013 voor een groot deel naar de Zvw is overgeheveld en VV01
en VV02 sinds 1 januari 2013 niet meer indiceerbaar zijn voor nieuwe cliënten, verhouden de percentages van 1 juli 2013 zich enigszins anders dan op 1 juli 2008 (tabel 14). Wel blijft hierbij het ZZP VV05
voor beide cohorten het grootste ZZP binnen de intramurale zorg. Het totaal aantal cliënten met een
ZZP in de VV-reeks op 1 juli 2008 ligt beduidend lager dan op 1 juli 2013 aangezien op 1 juli 2008 nog
vele cliënten een geldige indicatie voor langdurig verblijf hadden.
Tabel 14
Verdeling ZZP’s op 1 juli 2013 en 1 juli 2008.
Type zorg
Aantal cliënten
1 juli 2013
%
Aantal cliënten
1 juli 2008
%
VV01
3.887
2%
6.256
7%
VV02
13.207
8%
14.668
17%
VV03
24.471
15%
10.145
12%
VV04
29.850
18%
11.569
14%
VV05
53.277
33%
17.558
21%
VV06
22.879
14%
8.481
10%
VV07
11.316
7%
1.714
2%
VV08
1.754
1%
480
1%
VV09b / VV09 (of a/b)
1.748
1%
12.178
15%
882
1%
843
1%
163.271
100%
83.892
100%
VV10
Totaal
3.3.1 Eerste AWBZ-indicatie bekend (n = 269.018)
Van de 380.053 cliënten met een geldige indicatie op 1 juli 2013 is van 71% in het eerste bekende of in
het enige besluit aangegeven dat het gaat om een nieuwe cliënt. De overige 29% was al bekend in de
AWBZ voordat de RIO’s in 2003 zorg gingen toekennen in functies en klassen. Voor deze cliënten kan
niet worden nagegaan voor welk type zorg ze eerder een AWBZ-indicatie ontvingen. Uit de CIZ-data
wordt alleen duidelijk dat het om een reeds bekende cliënt gaat.
Om uitspraken te kunnen doen over vragen met betrekking tot de eerste AWBZ-indicatie zijn alleen de
cliënten geselecteerd waarvan we zeker zijn dat het om nieuwe cliënten gaat. Zo weten we dat het
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
35
eerste besluit in de database ook daadwerkelijk de eerste AWBZ-indicatie is. Dit heeft geresulteerd in
een totaal van 269.018 cliënten. De gemiddelde leeftijd van deze groep met een geldige indicatie op
1 juli 2013 lag bij aanvang van de AWBZ voor mannen op 77,7 jaar en voor vrouwen op 78,6 jaar.
In tabel 15 worden de functiecombinaties van de eerste AWBZ-indicatie weergegeven. Wanneer we
deze verdeling vergelijken met de eerste AWBZ-indicatie van de cliënten die zijn overleden gerapporteerd in het onderzoek naar overleden cliënten (zie tabel 25 verderop in dit rapport) zien we over het
algemeen dezelfde verdeling van functiecombinaties. Het percentage persoonlijke verzorging ligt bij
aanvang hoger voor cliënten met een geldige indicatie op 1 juli 2013. Verder worden bij deze cliënten
lagere percentages voor intramurale zorg en individuele begeleiding gezien bij aanvang van de AWBZ.
Tevens is in tabel 15 te zien hoeveel jaren geleden cliënten gemiddeld zijn gestart in de AWBZ, afgezet
tegen de eerste AWBZ-indicatie.
Verschuivingen tussen situatie bij start AWBZ en 1 juli 2013
Aangezien cliënten zijn geselecteerd waarvan het eerste besluit als bekend kan worden verondersteld,
kunnen verschuivingen tussen het eerste AWBZ-besluit van iedere cliënt en het besluit dat geldig
was op 1 juli 2013 worden onderzocht. In de volgende paragrafen worden deze verschuivingen weer­
gegeven. Wanneer zich verschuivingen voordoen gaat het hier dus steeds om verschuivingen tussen
het eerste besluit en het besluit geldig op 1 juli 2013, eventuele tussentijdse besluiten zijn hier niet
onderzocht.
Verschuivingen tussen functiecombinaties
In tabel 16 zijn de verschuivingen zichtbaar die zich tot nu hebben voorgedaan tussen de eerste AWBZindicatie en de indicatie geldig op 1 juli 2013. Hierin zien we bijvoorbeeld dat van de cliënten die in
de AWBZ zijn gestart met een begeleidende functie, mogelijk in combinatie met andere extramurale
functies, 53% nu is doorgestroomd naar intramurale zorg. In zijn totaliteit is 26% van de cliënten die
gestart is met een extramurale functie nu doorgestroomd naar intramurale zorg. Wat opvalt is het
percentage cliënten dat van intramurale zorg naar extramurale zorg verschuift. Hierbij dient nogmaals
in acht te worden genomen dat het om de allereerste AWBZ-indicatie gaat. De cliënten die met intramurale zorg starten, hebben hiervoor dus nog geen gebruik gemaakt van extramurale zorg. Wanneer
we kijken om welk type intramurale zorg het hier gaat zien we zoals verwacht dat het in 72% van de
casussen gaat om cliënten met een indicatie voor revalidatiezorg VV09, de overige cliënten zijn voornamelijk afkomstig uit de ZZP’s VV02 en VV03 waar mogelijk sprake is van herstelzorg.
36
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Tabel 15 Functiecombinaties bij aanvang AWBZ van de cliënten met een geldige indicatie op 1 juli 2013 (n=269.018).
Functiecombinaties
Aantal
cliënten
%
Gemiddeld Aantal jaren geleden
gestart in de AWBZ
HV-sec
PV-sec
25.033
99.261
9%
37%
8
2,5
VP-sec
39.948
15%
3,5
HV+PV
4.623
2%
8
HV+VP
1.421
1%
8
PV+VP
16.917
6%
3,5
HV+PV+VP
2.272
1%
7,5
OBA/ABA/BGI-sec of combi OBA/ABA
2.293
1%
3,5
OBA/ABA/BGI+HV/PV/VP
5.448
2%
4,5
10.215
4%
3
OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
2.936
1%
4
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG
1.089
0%
3,5
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
1.187
0%
4,5
921
0%
1,5
2.329
1%
5
VBT<kl4/KVB
262
0%
5
VBL/VBT>kl3
11.703
4%
7,5
ZZP
41.160
15%
3
269.018
100%
OBD/ABD/BGG-sec of combi OBD/ABD
BH-sec
BH+HV/PV/VP/OB/AB/BG
Totaal
Tabel 16 Verschuivingen tussen indicatie in eerste besluit en het besluit in 2013 voor functiecombinaties (n=269.018).
Functiecombinaties op 1 juli 2013
HV/PV/VP/BHcombinaties
BG-combinaties
VBT/KVB
(+...)
VBL/ZZP
Functiecombinaties
bij eerste indicatie
HV/PV/VP/BH-combinaties
64%
7%
0%
30%
BG-combinaties
7%
39%
0%
53%
VBT/KVB(+...)
8%
11%
10%
70%
VB/ZZP
27%
5%
0%
68%
Totaal
100%
!00%
100%
100%
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
37
Verschuivingen extramuraal naar intramuraal
In het deelonderzoek over de ontwikkeling binnen de ZZP’s is alleen gekeken naar de patronen binnen
de intramurale zorg. In dit deel van het onderzoek is ook gekeken naar cliënten die bij hun eerste besluit voor extramurale zorg zijn geïndiceerd en nu een indicatie hebben voor een ZZP (bij hun besluit
geldig op 1 juli 2013). Van de 269.018 cliënten (die een geldige indicatie hadden op 1 juli 2013 en
waarvan de eerste AWBZ-indicatie bekend is) zijn 69.974 cliënten doorgestroomd vanuit extramurale
zorg naar een ZZP. Tabel 17 laat zien dat de grootste groep cliënten die een verschuiving doormaken
van extramurale naar intramurale zorg nu een indicatie hebben voor een VV05, gevolgd door VV04,
VV03 en VV06. De laatste drie kolommen geven de verhoudingen vanuit de verschillende typen
extramurale functies weer. Ter illustratie, van de cliënten met een begeleidende functiecombinatie
die doorstromen naar intramurale zorg, heeft 61% nu een indicatie voor een VV05. Overigens moet er
worden opgemerkt dat over tussentijdse verschuivingen in indicaties geen conclusies kunnen worden
getrokken. Er wordt hier alleen gekeken naar verschuivingen tussen de situatie bij het eerste en bij
het huidige besluit.
Tabel 17 Verschuiving van extramurale zorg in eerste besluit naar ZZP in besluit in 2013 (n = 69.974).
Vanuit extramuraal uitgesplitst naar functiecombinaties
Verschoven naar
ZZP in 2013
Totaal vamuit
extramuraal
HV/PV/VP/BHcombinaties
BG-combinaties
VBT/KVB
(+...)
VV01
1%
2%
0%
1%
VV02
6%
7%
2%
2%
VV03
14%
16%
3%
7%
VV04
19%
20%
13%
8%
VV05
38%
33%
61%
54%
VV06
12%
13%
4%
10%
VV07
7%
6%
14%
16%
VV08
1%
1%
1%
2%
VV09b
1%
1%
1%
0%
VV10
1%
1%
0%
1%
100%
100%
100%
100%
Totaal
Burgerlijke staat
In de geselecteerde populatie op 1 juli 2013 is 52% van de cliënten weduwnaar/weduwe, 31% is
gehuwd, en 11% nooit-gehuwd. Voor 6% van de cliënten is burgerlijke staat onbekend. Wanneer wordt
gekeken naar de verdeling van burgerlijke staat uitgesplitst naar geslacht zien we dat van de mannen 27% weduwnaar is, 53% gehuwd en 12% nooit-gehuwd (8% onbekend). Van de vrouwen is 62%
weduwe, 21% gehuwd en 11% nooit gehuwd geweest (6% onbekend). De categorie gescheiden bleek
nooit gevuld in de CIZ-gegevens. Waarschijnlijk bevinden gescheiden cliënten zich in de categorie onbekend. Wanneer de CIZ-gegevens worden vergeleken met de CBS-gegevens over personen ouder dan
65 jaar in de gehele bevolking zien we dat zowel het aandeel ongehuwden en weduwen/weduwnaars
groter is dan in de algehele bevolking.
38
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Mogelijk is de gemiddelde leeftijd van oudere AWBZ-cliënten hoger dan de gemiddelde leeftijd van
oudere personen in de gehele bevolking waardoor de kans op verweduwing toeneemt. Ook een mogelijkheid is dat gehuwden buiten de AWBZ blijven doordat zij zich kunnen beroepen op de steun van
hun partner. Enige ondersteuning voor deze veronderstelling kan worden gevonden in het feit dat het
aantal ongehuwden lijkt te zijn oververtegenwoordigd. Uit recent ander onderzoek blijkt dat bij (gehuwde) partners waarvan er één gezond is en de ander gezondheidsproblemen heeft mantelzorg een
remmende invloed heeft op zorggebruik (Van Galen e.a., 2012). Verder moet worden opgemerkt dat
ongehuwden in het algemeen een slechtere gezondheid hebben dan gehuwden (Verweij en Sanderse,
2010). Burgerlijke staat wordt in de CIZ-data overschreven door de situatie bij de laatste aanvraag.
Hiermee zijn eventuele veranderingen die zich over de tijd hebben voorgedaan en daarmee ook de
situatie van het eerste besluit niet meer zichtbaar. Voor dit onderzoek is deze variabele daardoor niet
betrouwbaar geacht en daarom niet opgenomen als cliëntkenmerk in deze studie.
3.4 Oudere cliënten overleden in de AWBZ (dataselectie 4)
Van de cliënten in de CIZ-data, zijn 682.123 cliënten op of na hun 65e levensjaar overleden en hadden zowel bij hun eerste als laatste bekende besluit een dominante grondslag SOM of PG. Van deze
cliënten is nagegaan voor welke zorg zij een indicatie hadden voordat zij kwamen te overlijden. Tevens
is gekeken naar de eerste AWBZ-indicatie die deze personen hadden. Vervolgens zijn de verschuivingen
tussen de eerste en laatste AWBZ-indicatie onderzocht. Bij het lezen van de resultaten dient men zich
er bewust van te zijn dat voor dit deel van het onderzoek alleen de mensen zijn geselecteerd die zijn
overleden. Het is mogelijk dat een deel van de cliënten die gelijktijdig AWBZ-zorg hadden nog in leven
zijn.
Verder moet worden opgemerkt dat de functie huishoudelijke verzorging per 2007 verdwenen is uit
de AWBZ. Het is dus aannemelijk dat de cliënten die voor 2007 huishoudelijke verzorging hadden en
zijn komen te overlijden met een extramurale zorgfunctie, hier mogelijk tot aan hun overlijden via de
Wmo gebruik van zullen hebben gemaakt.
Aangezien de voorloper op het CIZ, de Regionale Indicatie Organen pas collectief data verzameld
hebben sinds 2003 is het mogelijk dat cliënten al eerder gebruik maakten van AWBZ gefinancierde
zorg dan is geregistreerd. Van deze cliënten is in de CIZ-data wel bekend dat zij al zorg gebruikten,
echter het type en de hoeveelheid is hierbij niet geregistreerd. Om uitspraken te kunnen doen over
verschuivingen in typen zorg is het van belang dat we de groep cliënten analyseren waarvan de
eerste AWBZ-indicatie bekend is. Aangezien het type zorg van de eerste indicatie voor een deel van de
cliënten onduidelijk is zal in het onderzoek een onderscheid gemaakt worden tussen de totale groep
van 682.123 cliënten en de cliënten waarvan de eerste indicatie bekend is. Wanneer we kijken naar de
groep waarvan we zeker weten dat de eerste indicatie ook daadwerkelijk de eerste AWBZ-indicatie is
komen we op een aantal van 393.498 cliënten. Met betrekking tot de deelvragen omtrent de laatste
indicatie kunnen we gebruik maken van de totale groep van 682.123 cliënten.
3.4.1 De totale groep overleden cliënten (n= 682.123)
Cliëntkarakteristieken
De verhouding mannen en vrouwen ligt in deze groep op respectievelijk 43% en 57%. Hierbij valt op
dat deze verhouding anders is dan de man/vrouw verhouding in de andere deelstudies. De hoeveel­
heid mannen en vrouwen die binnen de AWBZ komt te overlijden ligt dichter bij elkaar dan op
peildatum. Data op peildatum geeft wat de verdeling van mannen en vrouwen waarschijnlijk een
vertekenend beeld omdat langer levende vrouwen een accumulerend effect hebben. Van de totale
groep overlijdt 75% met een dominante somatische grondslag en 25% met een dominante psycho-
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
39
geriatrische grondslag. De gemiddelde leeftijd waarop cliënten uit de totale onderzoeksgroep komen
te overlijden, wordt weergegeven in tabel 18. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in het type zorg
van het besluit bij overlijden. Zoals verwacht ligt de gemiddelde leeftijd van vrouwen bij overlijden,
voor alle typen zorg, hoger dan de gemiddelde leeftijd van mannen. Daarnaast blijkt dat de gemiddelde leeftijd van cliënten die overlijden met een intramurale indicatie enkele jaren hoger ligt dan het
gemiddelde van de personen die komen te overlijden met een indicatie voor extramurale zorg.
Tabel 18 Gemiddelde leeftijd in jaren waarop cliënten overlijden (n=682.123).
Functiecombinaties compact
Leeftijd bij overlijden
Mannen
Leeftijd bij overlijden
Vrouwen
HV/PV/VP/BH-combinaties
79,2
81,0
BG-combinaties
78,0
80,4
VBT/KVB(+...)
79,5
84,3
VB/ZZP
82,9
86,2
Gemiddelde leeftijd
80,8
84,4
AWBZ-zorg voor overlijden
Tabel 19 is een compacte weergave van het type zorg voor overlijden. Wanneer we kijken naar deze
totale groep van 682.123 cliënten zien we dat 60% van hen voor overlijden een indicatie voor intramurale zorg had. Van de totale groep heeft 22% voor overlijden een indicatie voor een begeleidende
functie in combinatie met huishoudelijke verzorging en/of persoonlijke verzorging en/of verpleging.
De overige 18% bestaat voornamelijk uit persoonlijke verzorging (6%) al dan niet in combinatie met
verpleging (6%) en overige functies waaronder huishoudelijke verzorging en behandeling zoals te
zien in tabel 20. Deze tabel is een specifiekere weergave van tabel 19. In het licht van de algemene
verhouding tussen overleden mannen en vrouwen (43% versus 57%) blijkt uit tabel 19 dat mannen in
de AWBZ relatief vaker overlijden met een extramurale vorm van zorg dan vrouwen.
Tabel 19
Verdeling functiecombinaties compact voor overlijden plus de verhouding tussen mannen en vrouwen.
Functiecombinaties compact
Verhouding man/vrouw
Aantal
clienten
%
Aantal maanden
overleden na
laatste indicatie
Waarvan
mannen
Waarvan
vrouwen
HV/PV/VP/BH-combinaties
120.014
18%
4
53%
47%
BG-combinaties
148.837
22%
2
54%
46%
1.381
0%
7
63%
37%
411.884
60%
10
37%
63%
6
0%
-
-
-
682.122*
!00%
VBT/KVB(+...)
VB/ZZP
Nul-uren indicatie of ADL **
Totaal
* Voor 1 cliënt zijn de gegevens niet compleet.
** Over zulke kleine aantallen kunnen geen uitspraken worden gedaan.
40
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Tabel 20
Verdeling functiecombinaties voor overlijden van de totale groep (n=682.123).
Functiecombinaties
Aantal cliënten
Percentage
4
0%
HV-sec
232
0%
PV-sec
41.404
6%
VP-sec
12.798
2%
HV+PV
4.831
1%
HV+VP
2.720
0%
PV+VP
41.642
6%
HV+PV+VP
13.016
2%
433
0%
135.967
20%
OBD/ABD/BGG-sec of combi OBD/ABD
1.207
0%
OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
7.638
1%
146
0%
3.446
0%
143
0%
3.227
0%
Geen functie
OBA/ABA/BGI-sec of combi OBA/ABA
OBA/ABA/BGI+HV/PV/VP
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
BH-sec
BH+HV/PV/VP/OB/AB/BG
VBT<kl4/KVB
1.380
0%
VBL/VBT>kl3
152.490
22%
ZZP
259.393
38%
ADL
6
0%
682.123
100%
Totaal
ZZP voor overlijden
Nu duidelijk is dat het grootste gedeelte van de cliënten in de AWBZ komt te overlijden met een intramurale indicatie is het interessant om te kijken naar de verdeling van ZZP’s waarin zij komen te overlijden. In tabel 21 wordt een overzicht gegeven van de verdeling in ZZP’s op moment van overlijden
voor de totale onderzoeksgroep. Van de 411.884 cliënten die overlijden met een intramurale indicatie
hebben 259.393 een ZZP toegewezen gekregen. De overige cliënten zijn overleden met een indicatie
voor langdurig verblijf, welke zijn geïndiceerd voor de komst van de ZZP’s in juli 2007.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
41
Tabel 21 Verdeling ZZP’s voor overlijden van de totale groep.
ZZP’s
Aantal cliënten
Percentage
Aantal maanden overleden na
laatste indicatie
VV01
2.373
1%
13
VV02
10.782
4%
12
VV03
20.205
8%
9
VV04
16.704
6%
12
VV05
77.759
30%
14
VV06
46.681
18%
8
VV07
15.229
6%
11
VV08
5.019
2%
6
VV09
33.263
13%
2
VV10
31.378
12%
1
Totaal
259.393
100%
Tabel 21 laat zien dat de grootste groep cliënten met een intramurale indicatie komt te overlijden in
het ZZP VV05 waarbij het om cliënten met ernstige dementiële problematiek gaat. Daaropvolgend
komen de cliënten met ernstige somatische beperkingen geïndiceerd voor een ZZP VV06. Zoals verwacht overlijdt slechts een klein deel van de cliënten met een intramurale indicatie in het laagste ZZP
VV01. Naast deze verhoudingen wordt in tabel 21 ook aangegeven hoeveel maanden na afgifte van de
laatste indicatie cliënten komen te overlijden. Zoals al eerder bleek uit het voorgaande over de ontwikkeling binnen de ZZP’s zien we ook hier dat cliënten met een psychogeriatrische grondslag op een
later tijdstip na de laatste indicatie komen te overlijden. Hierbij is het wel mogelijk dat cliënten met
voornamelijk somatische problematiek sneller verslechteren en dit leidt mogelijk tot verschuivingen
in ZZP’s. Door deze mogelijke verschuiving zitten deze cliënten daardoor relatief korter in hun laatste
ZZP.
Wanneer we terug kijken naar tabel 19 zien we dat cliënten met een extramurale indicatie, na de
laatste indicatie gemiddeld een stuk eerder komen te overlijden dan cliënten met een indicatie voor
intramurale zorg. Voor de extramurale functies is het naast type zorg ook mogelijk een verhoging in
het aantal uren aan te vragen. Dit in tegenstelling tot intramurale zorg waarbij per pakket een gemiddeld aantal uren is vastgesteld. Aangezien verslechtering van de gezondheidstoestand voornamelijk
plaatsvindt vlak voor overlijden is het aannemelijk dat dit in de maanden voorafgaand aan overlijden
leidt tot een grotere opeenvolging van het aantal indicaties voor extramurale zorg (Zweifel e.a., 1999;
Polder e.a.,2006). Binnen de ZZP’s is er meer spelingsruimte waardoor een indicatie langer passend
is bij de beperkingen van de cliënt. Dit zorgt voor een grotere dynamiek in de groep cliënten met een
extramuraal besluit dan in de groep intramurale cliënten.
3.4.2 Overleden cliënten waarvan eerste AWBZ-indicatie bekend (n= 393.498)
Hieronder wordt de groep (n = 393.498) beschreven waarvan kon worden aangenomen dat het eerste
bij het CIZ bekende besluit waarschijnlijk ook het eerste AWBZ-besluit van iedere cliënt was, zodat
gegevens bij intrede en overlijden in de AWBZ met elkaar konden worden vergeleken.
Cliëntkarakteristieken
In de groep waarvan de eerste AWBZ-indicatie bekend is, ligt de verhouding tussen mannen en vrouwen op respectievelijk 51% en 49%. Van deze groep is 91% gestart met een dominante somatische
42
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
grondslag en 9% met een psychogeriatrische grondslag. Vervolgens is 79% van de groep overleden
met een dominante somatische grondslag en 21% met een psychogeriatrische grondslag. Deze verschuiving van SOM naar PG volgt uit een ‘natuurlijke’ overgang aangezien psychogeriatrische aandoeningen zich vooral ontwikkelen op latere leeftijd. Dit wordt ook teruggezien in de trendrapportage van
het CIZ. Van de 393.498 cliënten hadden 95.989 één indicatie en de overige 297.509 cliënten hadden
meerdere indicaties voordat zij overleden. Het gemiddeld aantal besluiten vanaf aanvang van de
AWBZ tot overlijden ligt in de onderzoeksgroep van 393.498 cliënten op 3,5. Wanneer we kijken naar
de gemiddelde leeftijd waarop deze mannen en vrouwen binnen de verschillende typen zorg komen te
overlijden, zien we dat dit gemiddelde ongeveer een jaar lager ligt in vergelijking met de totale groep
van 682.123 cliënten. Hieruit zouden we op kunnen maken dat de groep cliënten waarvan de eerste
AWBZ-indicatie bekend is een slechtere gezondheidstoestand hebben aangezien zij gemiddeld een jaar
eerder komen te overlijden. Wanneer hier inderdaad sprake van is zou dit mogelijk enige vertekening
voor de verdeling in functiecombinaties kunnen geven. Wel geldt nog steeds dat vrouwen voor alle
typen zorg op een hogere leeftijd overlijden.
Tabel 22 Gemiddelde leeftijd in jaren waarop cliënten overlijden (n=393.498).
Functiecombinaties compact
Leeftijd in jaren overleden
Mannen
Verhouding Vrouwen
geslacht
HV/PV/VP/BH-combinaties
78,6
80,1
BG-combinaties
77,3
78,7
VBT/KVB(+...)
79,0
84,4
VB/ZZP
82,2
85,5
Gemiddelde leeftijd
79,8
83,0
AWBZ-zorg bij aanvang en voor overlijden
Nu bekend is wat de eerste AWBZ-indicatie van deze groep cliënten is, kunnen we kijken naar de
verhouding tussen extramurale en intramurale zorg aan de start waarop deze cliënten voor het eerst
AWBZ-zorg nodig hadden en de zorg die zij geïndiceerd hebben gekregen voor overlijden. Tabel 23
laat duidelijk zien dat er een grote verschuiving van extramurale naar intramurale zorg heeft plaatsgevonden. Wanneer we in tabel 24 kijken naar de verschuivingen in functiecombinaties zien we deze
toename in intramurale zorg terug. Verder is er ook een toename te zien in de extramurale begeleidingfuncties al dan niet in combinatie met HV/PV/VP en/of BH. Als een logisch gevolg hebben deze
stijgingen geleid tot een daling in de extramurale functies HV/PV/VP en behandeling al dan niet in
combinatie met elkaar. Tabel 25 geeft nog een specifieker beeld van deze stijgingen en dalingen weer.
Tabel 23
Overzicht verschuiving extra- en intramurale zorg tussen start en overlijden binnen de AWBZ (n=393.498).
Type zorg
Start AWBZ
Voor overlijden
Extramurale zorg
74%
47%
Intramurale zorg
26%
53%
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
43
Samenvattend kunnen we zeggen dat 53% van de 393.498 mensen van wie de eerste AWBZ-indicatie
bekend was en die zijn komen te overlijden op of na hun 65e met een somatische of psychogeriatrische grondslag een indicatie voor intramurale zorg hadden. Bij overlijden had 28% een indicatie
voor één of meerdere van de functies begeleiding in combinatie met huishoudelijke verzorging en/of
persoonlijke verzorging en/of verpleging. De overige 19% bestaat voornamelijk uit persoonlijke verzorging (8%) al dan niet in combinatie met verpleging (7%) en overige functies waaronder huishoudelijke
verzorging, behandeling en kort verblijf intramuraal.
Tabel 24
Verdeling functiecombinaties compact start AWBZ en voor overlijden (n=393.498).
Functiecombinaties
compact
HV/PV/VP/BH-combinaties
BG-combinaties
VBT/KVB(+...)
VB/ZZP
Nul-uren indicatie of ADL
Totaal
Start AWBZ
Voor overlijden
Aantal
cliënten
%
Aantal
cliënten
%
Mannen
Vrouwen
233.420
59%
76.149
19%
60%
40%
57.637
15%
109.130
28%
59%
41%
590
0%
666
0%
67%
33%
101.851
26%
207.549
53%
44%
56%
0
0%
4
0%
-
-
393.498 100%
393.498 100%
- Over zulke kleine aantallen kunnen geen uitspraken worden gedaan voor man/vrouw verhoudingen.
44
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Tabel 25
Verdeling functiecombinaties bij de start van AWBZ-zorg en voor overlijden (n=393.498).
Functiecombinaties
Voor overlijden
Start AWBZ
Aantal
cliënten
%
Aantal
cliënten
%
12
0%
2
0%
HV-sec
31.296
8%
133
0%
PV-sec
92.982
24%
29.711
8%
VP-sec
51.259
13%
9.768
2%
HV+PV
9.145
2%
1.679
0%
HV+VP
3.684
1%
1.055
0%
PV+VP
31.582
8%
27.439
7%
HV+PV+VP
7.942
2%
4.751
1%
OBA/ABA/BGI-sec of combi OBA/ABA
1.972
1%
306
0%
41.305
10%
102.682
26%
OBD/ABD/BGG-sec of combi OBD/ABD
7.530
2%
776
0%
OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
4.046
1%
3.652
1%
906
0%
101
0%
1.876
0%
1.613
0%
258
0%
69
0%
5.271
1%
1.543
0%
VBT<kl4/KVB
590
0%
666
0%
VBL/VBT>kl3
51.643
13%
52.696
13%
ZZP
50.199
13%
154.852
39%
ADL
0
0%
4
0%
393.498
100%
393.498
100%
Geen functie
OBA/ABA/BGI+HV/PV/VP
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
BH-sec
BH+HV/PV/VP/OB/AB/BG
Totaal
Verschuivingen tussen functiecombinaties bij aanvang en voor overlijden
Nu duidelijk is welke zorg de cliënten bij aanvang van de AWBZ en voor overlijden geïndiceerd hebben
gekregen, zullen we nader inzoomen op de verschuivingen die hiertussen plaats hebben gevonden.
In tabel 26 is te zien dat 42% van de mensen die zijn gestart met de functiecombinatie HV/PV/VP/BH
doorstroomt naar intramurale zorg, 28% stroomt door naar een combinatie met begeleiding en 30%
blijft tot aan overlijden constant in de functiecombinatie HV/PV/VP/BH. Van de cliënten die starten
met een combinatie van de functie begeleiding stroomt uiteindelijk 34% door naar intramurale zorg.
Voor kortdurend verblijf ligt deze doorstroom naar intramurale zorg zelfs op 67%. Van de mensen die
in de AWBZ starten met intramurale zorg zien we toch ook een deel verschuiven naar extramurale
zorg.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
45
Tabel 26
Verschuivingen tussen functiecombinaties (n=393.498).
Indicatie voor overlijden
Functiecombinatie bij
eerste indicatie
HV/PV/VP/BHcombinaties
BGcombinaties
VBT/KVB
(+...)
VBL/ZZP
Totaal
30%
28%
0%
42%
100%
BG-combinaties
2%
64%
0%
34%
100%
VBT/KVB(+...)
3%
10%
20%
67%
100%
VB/ZZP
4%
7%
0%
89%
100%
HV/PV/VP/BG-combinaties
ZZP voor overlijden
Vergeleken met de totale groep van 682.123 cliënten overlijdt dus een kleiner percentage van de
393.498 cliënten met een intramurale indicatie. De vraag is nu of deze personen mogelijk ook in een
ander ZZP komen te overlijden. Wanneer we kijken naar tabel 27 zien we nagenoeg dezelfde percentages als in tabel 21. Ook het aantal maanden overleden na de laatste indicatie voor zowel extramurale
als intramurale zorg laat hetzelfde beeld zien als dat van de totale groep.
Tabel 27
ZZP voor overlijden van de groep eerste AWBZ-indicatie bekend.
ZZP’s
Aantal cliënten
Percentage
Aantal maanden overleden na
laatste indicatie
VV01
1.452
1%
13
VV02
6.065
4%
11
VV03
11.168
7%
8
VV04
9.365
6%
11
VV05
44.993
29%
13
VV06
25.512
16%
7
VV07
9.088
6%
11
VV08
2.823
2%
5
VV09
21.718
14%
2
VV10
22.668
15%
1
Totaal
154.852
100%
Verschuivingen ZZP’s
Van de mensen die zijn gestart met een ZZP is het overgrote merendeel ook overleden met een ZZP.
Hierbij is het interessant om te kijken naar verschuivingen die zich hebben voorgedaan vanaf de start
van het eerste ZZP pakket tot aan het geïndiceerde pakket voor overlijden. Tabel 28 geeft hiervan een
overzicht.
46
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Tabel 28
Verschuivingen ZZP’s.
Start AWBZ
ZZP voor overlijden
ZZP
VV01
VV02
VV03
VV04
VV05
VV06
VV07
VV08
VV09
VV10
VV01
25%
7%
15%
8%
13%
16%
2%
1%
7%
5%
VV02
0%
29%
11%
9%
14%
17%
2%
1%
8%
8%
VV03
0%
2%
43%
5%
11%
20%
2%
1%
7%
9%
VV04
0%
0%
1%
37%
42%
6%
8%
1%
3%
2%
VV05
0%
0%
0%
0%
88%
0%
8%
1%
1%
1%
VV06
0%
0%
1%
1%
6%
77%
2%
2%
3%
8%
VV07
0%
0%
0%
0%
9%
1%
88%
1%
1%
0%
VV08
0%
0%
0%
0%
3%
3%
0%
90%
0%
4%
VV09
0%
2%
4%
3%
13%
16%
3%
2%
47%
9%
VV10
0%
0%
0%
0%
0%
1%
0%
0%
0%
99%
Tijd overleden na eerste AWBZ-indicatie
Aangezien van de 393.498 cliënten bekend is wanneer de eerste AWBZ-indicatie is afgegeven kunnen
we in beeld brengen na hoeveel tijd de cliënten gemiddeld zijn overleden. Hierbij dient te worden
opgemerkt dat voor het overlijdensonderzoek alleen de mensen zijn geselecteerd die zijn overleden.
Het zou kunnen zijn dat een deel van de cliënten die gelijktijdig AWBZ-zorg hadden nog in leven zijn.
Dit kan mogelijk een vertekend beeld geven aan de tijd waarop mensen komen te overlijden na een
indicatie. De tabellen 29 en 30 geven een overzicht van het type zorg waarmee de cliënten in het
onderzoek zijn gestart in de AWBZ met daarbij de tijd tot overlijden in maanden. Zoals verwacht
overlijden de cliënten die in de AWBZ starten met enkel huishoudelijke verzorging gemiddeld op een
later moment in de tijd dan cliënten met enige andere vorm van zorg. Wat opvalt is dat het aantal
maanden tot overlijden hoger ligt voor de categorieën HV+PV, HV+VP en HV+PV+VP dan wanneer er
geen HV aanwezig is. Mogelijk geeft de overheveling van de huishoudelijke verzorging naar de Wmo
in 2007 een vertekend beeld. Een ander opmerkelijk verschil is de categorie individuele begeleiding in
combinatie met HV/PV/VP in vergelijking met de rest van de categorieën die begeleiding individueel
dan wel in groep bevatten. We zien hier dat cliënten die in de AWBZ starten met individuele begeleiding in combinatie met HV/PV/VP na gemiddeld 8 maanden komen te overlijden. De overige categorieën met begeleiding staan voor gemiddeld 34 maanden. Mogelijk hebben cliënten met individuele
begeleiding in combinatie met HV/PV/VP zwaardere beperkingen dan cliënten zonder toevoeging van
HV/PV/VP of cliënten die nog in aanmerking komen voor begeleiding groep. Verder zien we ook verschil tussen de oude vorm van intramurale zorg verblijf langdurig en de intramurale zorg in ZZP’s sinds
juli 2007. Cliënten met een ZZP lijken eerder te overlijden dan cliënten met een oude verblijfsindicatie.
Dit pleit mogelijk voor een slechtere gezondheidstoestand bij cliënten in een ZZP. De extramuralisering
van de laatste jaren zorgt voor een gemiddeld zwaardere zorgzwaarte van de cliënten die intramuraal
verblijven. Wanneer we kijken naar de verschillende soorten ZZP’s vanaf de start van AWBZ-zorg tot
aan overlijden zichtbaar in tabel 30 zien we zoals verwacht dat cliënten die starten met een VV01
gemiddeld op een later moment in de tijd overlijden dan cliënten die starten met enige andere ZZP in
de VV-sector.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
47
Tabel 29
Gemiddeld aantal maanden overleden na aanvang AWBZ-zorg (n=393.498).
Functiecombinatie(s) bij aanvang AWBZ-zorg
Maanden
HV-sec
54
PV-sec
19
VP-sec
29
HV+PV
43
HV+VP
39
PV+VP
18
HV+PV+VP
30
OBA/ABA/BGI-sec of combi OBA/ABA
34
OBA/ABA/BGI+HV/PV/VP
OBD/ABD/BGG-sec of combi OBD/ABD
33
OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
34
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG
34
OBA/ABA/BGI+OBD/ABD/BGG+HV/PV/VP
35
BH-sec
17
BH+HV/PV/VP/OB/AB/BG
36
VBT<kl4/KVB
30
VBL/VBT>kl3
31
ZZP
17
Tabel 30
Aantal maanden overleden na aanvang AWBZ-zorg intramuraal.
ZZP bij aanvang AWBZ-zorg
48
8
Maanden
VV01
29
VV02
25
VV03
17
VV04
24
VV05
19
VV06
12
VV07
20
VV08
9
VV09
18
VV10
1
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
4 Slotbeschouwing
Door middel van deze studie is inzicht gegeven in de individuele ontwikkeling van oudere cliënten
binnen de AWBZ. Het rapporteren van deze ontwikkeling is een aanvulling op de reeds aanwezige
statistieken over de AWBZ. De onderzoeksgroep van deze studie is omvangrijk, zij bestaat uit alle bij
het CIZ geregistreerde cliënten die voldeden aan de selectiecriteria. De resultaten geven inzicht in de
zorgpatronen die cliënten van 65 jaar of ouder met een dominante somatische of psychogeriatrische
grondslag doorlopen.
De studie laat zien dat er veel variatie bestaat in de zorgpatronen van ouderen binnen de AWBZ. Deze
grote verscheidenheid in zorgpatronen is een gevolg van alle mogelijke functietypen, de verschuivingen over de tijd gemeten op vooraf bepaalde peilmomenten en het moment van overlijden. In de vier
deelstudies is op verschillende wijze gekeken naar deze zorgpatronen.
In de eerste deelstudie zijn alle op 1 januari 2004 bij het CIZ geregistreerde ouderen gevolgd tot in
2013. Hierin zien we dat vanuit alle functiecombinaties wisselingen naar andere functietypen plaatsvinden. Van de groep van 27.290 cliënten die permanent geïndiceerd waren tot hun overlijden of tot
aan het eind van de onderzoeksperiode in dit cohort, behoudt 56% gedurende de onderzoek­speriode
of tot aan overlijden hetzelfde type zorg. 30% van de totale groep van 27.290 cliënten laat een verschuiving tussen twee typen zorg zien. De resterende groep maakt een verschuiving tussen drie of
meerdere typen zorg door.
Naast de ontwikkelingen in de transities tussen de verschillende typen zorg heeft deze studie ook
inzicht gegeven in de ontwikkeling binnen de intramurale zorg. Hiervoor zijn alle op 1 juli 2008 geregistreerde ouderen met een ZZP gevolgd tot in 2013. Op deze datum hadden 83.892 cliënten van 65
jaar of ouder met een dominante grondslag SOM of PG een geldig indicatiebesluit voor een ZZP uit de
reeks VV. Van de 77.011 onderzochte cliënten die permanent geïndiceerd waren tot hun overlijden of
tot aan het eind van de onderzoeksperiode wisselt 49% in de periode tot hun overlijden of tot het einde van de onderzoeksperiode naar een ander ZZP en in zeldzame gevallen naar extramurale zorg. De
resterende groep (51%) behoudt tijdens de gehele onderzoeksperiode of tot aan overlijden hetzelfde
ZZP. Vanuit de lagere ZZP’s VV01 t/m VV04 wordt een beduidend grotere wisseling in type zorg gezien
dan bij cliënten die zich al op 1 juli 2008 in een hoog ZZP VV06 of VV08, of in VV05 of VV07 bevonden.
De meest voorkomende verschuivingen zijn de verschuiving van een laag ZZP (VV01 t/m VV04) naar
VV05 en de verschuiving van een laag ZZP naar een hoog ZZP (VV06 of VV08).
Naast bovenstaande ontwikkelingen is in deze studie ook antwoord gegeven op de vraag welke zorg
ouderen binnen de AWBZ gebruiken voordat zij komen te overlijden. Hiervoor zijn alle bij het CIZ geregistreerde cliënten, die op of na hun 65e zijn overleden en een dominante grondslag SOM of PG hadden geanalyseerd. Van deze 682.123 cliënten heeft 60% voor overlijden een indicatie voor intramurale
zorg. Hiervan komt de grootste groep cliënten te overlijden in het ZZP VV05 waarbij het om cliënten
met ernstige dementiële problematiek gaat. Verder heeft 22% voor overlijden een indicatie voor een
functie begeleiding in combinatie met mogelijke andere extramurale functies. De overige 18 procent
bestaat voornamelijk uit persoonlijke verzorging al dan niet in combinatie met verpleging en overige
functies waaronder huishoudelijke verzorging en behandeling.
In het laatste onderdeel van het onderzoek is gekeken naar de huidige populatie ouderen op 1 juli
2013. Daar waar mogelijk is een vergelijking gemaakt tussen de cohorten uit 2004 en 2008. De ver­
deling van functie­combinaties blijkt redelijk overeen te komen op de peildata 1 januari 2004 en 1 juli
2013. Hierbij dient in acht te worden genomen dat zich over de tijd verschuivingen hebben voor­
gedaan in type functies en de mogelijkheid tot het indiceren hiervan (zie bijlage 2 en 3).
Uit alle deelonderzoeken blijkt dat binnen de intramurale zorg het ZZP VV05 de meeste cliënten vertegenwoordigt. Ook verschuivingen van extramurale naar intramurale zorg en verschuivingen binnen
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
49
intramurale zorg laten de grootste verschuiving richting VV05 zien.
Ten aanzien van bepaalde cliëntkenmerken kunnen we zeggen dat de verhouding mannen en vrouwen
in de AWBZ hetzelfde is voor de jaren 2004 en 2013. Binnen de groep mannen en vrouwen zien we
nagenoeg dezelfde verdeling van mogelijke zorgpatronen. Hierbij is het wel zo dat vrouwen vaker
dan mannen de transitie naar intramurale zorg doormaken. Ook zien we bij vrouwen een grotere
verschuiving van een laag ZZP naar een VV05 ten opzichte van mannen. Uit het cohort van 2004
blijkt dat mannen ondanks een gemiddeld lagere leeftijd sneller een verschuiving van extra- naar
intramurale zorg doormaken dan vrouwen. Daarbij wordt in het cohort van 2008 ook gezien dat
mannen sneller de overgang naar een zwaarder ZZP doormaken dan vrouwen.
De gemiddelde leeftijd van ouderen in de AWBZ ligt, voor zowel mannen als vrouwen, tegenwoordig
hoger in vergelijking met de onderzoekspopulatie uit 2004. Daarbij zien we ook dat het percentage
met een dominante psychogeriatrische grondslag tegenwoordig hoger ligt. Wanneer cliënten een
verschuiving door­maken tussen de geselecteerde grondslagen verloopt deze verschuiving vrijwel altijd
van SOM naar PG.
Met deze vier deelstudies is vanuit verschillende kanten een beeld verschaft over de zorgpatronen van
ouderen binnen de AWBZ. Zo is met het overlijdensonderzoek inzicht gegeven in de ‘AWBZ loopbaan’
van vele cliënten doordat zij van begin tot eind in kaart zijn gebracht. De uitkomsten hiervan gelden
echter niet voor alle cliënten binnen de AWBZ. Voor het overlijdensonderzoek zijn alleen de cliënten
geselecteerd die zijn overleden. Hierdoor is er geen sprake van een vooraf bepaald meetmoment of
eenzelfde tijdsinterval. Een deel van de cliënten die gelijktijdig AWBZ-zorg hadden, zal dan ook nog in
leven zijn. Voor de cohortstudies van 2004 en 2008 is wel gekozen voor een vooraf bepaald meetmoment. De cliënten in deze twee deel­studies zijn allen retrospectief gevolgd in de tijd. Aangezien deze
cliënten vanaf een bepaald moment in de tijd zijn gevolgd, is niet duidelijk wat het startpunt van deze
cliënten was. Mogelijk hebben zich voor 1 januari 2004 dan wel 1 juli 2008 verschuivingen voorgedaan
die nu niet in beeld zijn gebracht. Het laatste deel van het onderzoek waarin wordt teruggekeken
vanuit de huidige populatie geeft een goed beeld van de eerste AWBZ-indicatie en de verschuiving
naar de situatie op 1 juli 2013. De verschillende deelonderzoeken zijn dus een aanvulling op elkaar.
Doordat er in ieder deelonderzoek sprake is van een andere cliëntenselectie is het niet mogelijk om
één en hetzelfde beeld in zorgpatronen te schetsen, wel worden bepaalde trends in alle hoofdstukken
teruggezien.
In dit onderzoek is gewerkt met data die bij het CIZ beschikbaar zijn. In het verleden werden CIZdata opgeslagen door verschillende organisaties en later werd overgegaan op één landelijk door het
CIZ beheerd systeem. Inspanningen van het CIZ hebben ertoe geleid dat de CIZ-data vanaf 2010 als
compleet kunnen worden beschouwd. Voor de bij het CIZ aanwezige historische data geldt echter dat
hiermee niet voor elk moment een weergave kan worden gemaakt van alle op een bepaald moment
AWBZ-geïndiceerde cliënten. Over de representativiteit van de onderzoekspopulatie voor het cohort
van 2004 ten opzichte van de totale populatie van oudere cliënten in 2004 kunnen daarom geen
harde conclusies worden getrokken. Om dezelfde en aanvullende redenen kunnen ook geen harde
conclusies worden getrokken over de representativiteit van de andere deelonderzoeken wanneer daar
gebruik gemaakt wordt van historische gegevens. Een representativiteitonderzoek valt echter buiten
het kader van de huidige studie en is bovendien niet eenvoudig te realiseren. Echter, met behulp
van de beschikbare gegevens is het wel mogelijk de ontwikkelingen van individuele zorgvragen van
cliënten naar voren te halen. Deze inzichten en veronderstellingen kunnen verder worden getoetst in
toekomstig onderzoek. Aangezien de CIZ-gegevens sinds 2010 wel compleet zijn, kan in de toekomst
op recentere historische CIZ-data representatief onderzoek worden uitgezet naar ontwikkelingen
binnen populaties waar op dat moment de aandacht naar uitgaat. Populaties en beleid blijven echter
ook in de toekomst wel aan wijzigingen onderhevig; hierdoor zijn de geconstateerde patronen niet
één op één door te trekken naar de toekomst.
50
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Literatuurlijst
Algera, M., Francke, A.L., Kerkstra, A. & Zee, Van der J. (2004). Home care needs of patients with longterm conditions: literature Review. Journal of Advanced Nursing, 46(4), 417–429.
Campen, van C., Brouse van Groenou M., Deeg, D. & Iedema, J. (2013). Met zorg ouder worden.
Zorgtrajecten van ouderen in tien jaar. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.
Campen, van C. & Gameren, van E. ( 2005). Eligibility for long-term care in The Netherlands:
development of a decision support system. Health and Social Care in the Community 13(4),
287–296. Sociaal en Cultureel planbureau, Den Haag.
CBS statline. Centraal bureau voor de statistiek. (2013). Gezondheid, leefstijl, zorggebruik en -aanbod,
doodsoorzaken; kerncijfers.
CBS statline. Centraal bureau voor de statistiek. (2014). Bevolking; geslacht, leeftijd en burgerlijke
staat, 1 januari.
Chan, D., Chen, J., Kiely, D.K., Mitchell, S.L. & Morris, J.N. (2007). Terminal Trajectories of Functional
Decline in the Long-Term Care Setting. Journal of Gerontology, 62A (5), 531–536
CIZ. Centrum indicatiestelling zorg. (2013). Trendrapportage 2011. Ontwikkelingen in de aanspraak op
AWBZ-zorg 2008-2011.
CIZ. Centrum indicatiestelling zorg. (2013). Indicatiewijzer. Toelichting op de beleidsregels
Indicatiestelling AWBZ 2013, zoals vastgesteld door het ministerie van VWS. Versie 6.0.
Dijkstra G.J. (2001). De Indicatiestelling voor Verzorgingshuizen en Verpleeghuizen. PhD dissertation.
Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.
Erkelens, van J.A., Van Galen, M., Van Gorp, T., Gusdorf, L.M.A., Hoeksema, N., Ten Hove, M.,
e.a. (2012). Zorgthermometer Vektis, vooruitblik 2013. http://www.vektis.nl/downloads/
Publicaties/2012/Zorgthermometer%20-%20Vooruitblik/#/1/zoomed
Erkelens, van J.A., Van Galen, M., Van Gorp, T., Gusdorf, L.M.A., Hoeksema, N., Ten Hove, M.,
e.a. (2013). Zorgthermometer Vektis, vooruitblik 2014. http://www.vektis.nl/downloads/
Publicaties/2013/Zorgthermometer%20-%20Vooruitblik%202014/index.html#1/z
Gameren, van E. & Woittiez, I. (2005). Transitions Between Care Provisions Demanded by Dutch
Elderly. Health Care Management Science, 8, 299–313. Sociaal en Cultureel planbureau, Den Haag.
Galen, van J., Post, H., Poulus, C. & Staalduinen, van W. (2012). Wonen, zorggebruik en
verhuisgedrag van ouderen. Een kwantitatieve analyse. TNO R10797.
Gaugler, J.E., Duval,S., Anderson, K.A. & Kane, R.L. (2007). Predicting nursing home admission in the
U.S: a meta-analysis. BMC Geriatrics, 7-13.
Gorp, van T., Hull, H.R. & Wilcke, E. (2009) De AWBZ in Nederland. Zorgthermometer. Vektis.
http://www.vektis.nl/index.php/publicaties/publicatie-zorgthermometer
Gruneir, A., Forrester, J., Camacho, X., Gill, S., & Bronskill, S. (2013). Gender differences in home
care clients and admission to long-term care in Ontario, Canada: a population-based retrospective
cohort study. Geriatrics, 13/48.
Jörg,F., Borgers, N., Schrijvers, A.J.P. & Joop J. Hox, J.J. (2006). Variation in Long-Term Care Needs
Assessors’ Willingness to Support Cliënts’ Requests for Admission to a Residential Home : A
Vignette Study. Journal of Aging and Health, 18(6), 767-790.
Martikainen, P., Moustgaard, H., Murphy, M., Einiö, E.K., Koskinen, S., Martelin, T. & Noro, A.(2009).
Gender , living arrangements, and social circumstances as determinants of entry into and exit from
long-term institutional care at older ages: a 6-year follow-up study of older Finns. Gerontologist,
45, 34-45.
Meijer, de C., Koopmanschap, M., Teresa Bago d’ Uva, T. & Van Doorslaer, E. (2011). Determinants
of long-term care spending: Age, time to death or disability? Journal of Health Economics, 30,
425–438.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
51
Mielke, M.M., Rocca, W.A. & Yemuri, P. (2014). Clinical epidemiology of Alzheimer’s disease: assessing
sex and gender differences. Clinical Epidemiology, 6, 37-48.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2014). Brief aan de Tweede Kamer. Betreft:
Samenhang in zorg en ondersteuning, 4 maart 2014.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2012 & 2013.
Norton, E.C. (2000). Long-term care. In Handbook of Health Economics, Culyer AJ, Newhouse JP (eds).
Elsevier Science B.V. New York, 956–994.
Polder J.J., Barendregt, J.J. & Van Oers, J.A.M. (2006) Ontketent de grijze golf een tsunami in de
zorgkosten? ESB, 91(4484),181-184.
Portrait, F., Lindeboom, M. & Deeg, D. (2000). The use of long-term care services by the Dutch elderly.
Health Economics, 9, 513–531.
Sanderse, C., Verweij, A. & Beer, J. de (2011). Vergrijzing: Wat zijn de belangrijkste verwachtingen
voor de toekomst? http://www.nationaalkompas.nl> Nationaal Kompas Volksgezondheid\
Bevolking\Vergrijzing, 11 december 2011.
Tomini, S. M., Wim Groot, W. and Pavlova, M. (2012). The determinants of home based long-term
care utilisation in Western European countries.
Verweij, A. & Sanderse, C. (RIVM). (2010). Huishoudens: Wat is de samenhang met gezondheid en
zorg? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven:
RIVM. http://www.nationaalkompas.nl> Nationaal Kompas Volksgezondheid\Bevolking\
Huishoudens, 22 maart 2010.
Wong, A., Elderkamp-de Groot, R., Polder, J. & Exel, J. van (2010). Predictors of Long-Term Care
Utilization by Dutch Hospital Patients aged 65+ . BMC Health Services Research, 10:11.
Zweifel, P., Felder, S., and Meiers, M. (1999) Ageing Of Population And Health Care Expenditure: A Red
Herring? Health Economics, 8, 485–496.
52
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Bijlagen
1 Grondslagen AWBZ
Een cliënt kan alleen aanspraak maken op AWBZ-zorg als voor hem of haar een grondslag kan worden
vastgesteld. Een grondslag is een aandoening, beperking of handicap waardoor de verzekerde kan zijn
aangewezen op zorg. Tegenwoordig zijn er zes grondslagen:
1
2
3
4
5
6
Somatische aandoening/ziekte (SOM)
Psychogeriatrische aandoening/ziekte (PG)
Psychiatrische aandoening/ziekte (PSY)
Lichamelijke handicap (LG)
Verstandelijke handicap (VG)
Zintuiglijke handicap (ZG).
Voorheen (voor 2009) was het ook mogelijk de grondslag “psychosociaal probleem (PS)” te krijgen.
Deze grondslag is komen te vervallen, de cliënten die voorheen deze grondslag kregen toegewezen
vallen tegenwoordig onder de grondslag “Psychiatrische aandoening/ziekte”. Voor iedere cliënt kunnen meerdere grondslagen worden geregistreerd, bijvoorbeeld als iemand zowel een somatische als
een psychiatrische aandoening heeft. Eén hiervan wordt aangewezen als de dominante grondslag.
Deze wordt vastgesteld op grond van de zwaarstwegende beperkingen. In de loop van de tijd kunnen de beperkingen van een cliënt mogelijk veranderen, hiermee kan ook de dominante grondslag
wijzigen.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
53
54
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Bijlagen
2 Veranderingen in de AWBZ
over de afgelopen 10 jaar
Gedurende de onderzoeksperiode hebben zich in de AWBZ een aantal wijzigingen en hervormingen
voorgedaan. Het vaststellen van aanspraak op AWBZ-zorg wordt sinds 2005 gedaan door het Centrum
indicatiestelling zorg, dat is opgericht om te komen tot een onafhankelijke, objectieve en integrale
indicatiestelling voor de AWBZ. Voor die tijd werd de indicatiestelling gedaan door het Landelijk
Centrum Indicatiestelling Gehandicapten en 74 Regionale Indicatie Organen. Het proces van indicatie­
stelling is de afgelopen jaren vereenvoudigd en versneld. Zorgaanbieders kunnen na het aanvragen
van een Standaard Indicatie Protocol (SIP) direct zorg inzetten. Ook mogen zorgaanbieders sinds 2010
zelf herindicaties indienen en kunnen aanvragen ook via internet worden ingediend. In oktober 2011
is er daarnaast een pilot van start gegaan waarin zorgaanbieders voor intramurale cliënten van 80 jaar
en ouder een indicatiestelling mogen doen. Het CIZ zet deze melding om in een indicatiebesluit. De
rol van het CIZ is daarmee de afgelopen tijd steeds meer veranderd van indicatiesteller naar toezicht­
houder op de door anderen voorbereide indicatieadviezen (CIZ, 2013).
De toekomst van de AWBZ staat al jaren ter discussie. Zowel de financiering als de organisatie van
langdurige zorg zijn hierbij belangrijke onderwerpen. Aanvankelijk kwam men alleen voor AWBZ-zorg
in aanmerking in het geval men langdurige intramurale zorg nodig had maar in de loop van haar
bestaan sinds 1968 is de AWBZ behoorlijk uitgebreid en van karakter veranderd. In plaats van het
aanbod door de zorgverlener is de vraag naar zorg vanuit de cliënt meer centraal komen te staan.
Hierdoor werd het aanbod van zorg beter afgestemd op de vraag van verzekerden. Een onbedoeld
bijeffect was echter dat meer mensen een beroep konden doen op de AWBZ (Van Gorp et al., 2009).
De kosten zijn hiermee in de loop der jaren sterk gestegen (Van Gorp et al., 2009). Om de AWBZ
houdbaar en betaalbaar te houden, is de inrichting ervan gedeeltelijk herzien en wordt de nadruk
op extramurale zorg versterkt. Zo werd per januari 2007 de zorgfunctie Huishoudelijke verzorging
over­geheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In 2007 werd nog een belangrijke
verandering in de AWBZ doorgevoerd, namelijk de invoering van ZZP’s (ZZP’s) voor verblijfsindicaties,
waar voorheen een indicatie voor langdurig verblijf werd afgegeven met daarbij de benodigde functies.
Vanaf 1 januari 2008 is de GGZ voor behandeling die korter dan één jaar duurt, niet langer gefinancierd uit de AWBZ maar vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). In 2009 zijn de AWBZ-pakketmaat­
regelen ingezet waarbij de functies ondersteunende, activerende begeleiding en behandeling samen­
gevoegd zijn tot nieuwe functies ‘begeleiding’ en ‘behandeling’. Vanaf 2009 kan men geen aanspraak
meer maken op de functie ‘begeleiding’ ter bevordering van participatie. Deze functie wordt alleen
nog maar geïndiceerd ter bevordering van de zelfredzaamheid van cliënten (Van Gorp, 2009). Een
andere maatregel die vanaf 1 januari 2009 is ingevoerd is dat mensen die vanwege psychosociale problemen recht hadden op ondersteunende begeleiding en een beroep deden op de maatschappelijke
opvang vanaf die datum terechtkunnen bij de gemeenten. In de afgelopen jaren zijn hulpmiddelen die
vanuit de AWBZ-regeling werden verstrekt ondergebracht bij de Wmo en de Zvw. Per 1 januari 2013
verdwenen voor nieuw geïndiceerde cliënten de ZZP’s 01 en 02 in de sectoren VV, VG en GG. Nieuwe
cliënten ontvangen niet langer een indicatie voor intramurale zorg in de vorm van een licht ZZP, maar
een indicatie voor extramurale zorg (CIZ, 2013). Tevens werd de geriatrische revalidatiezorg grotendeels overgeheveld naar de Zvw. De aanspraak op een ZZP 03 in de sector Verpleging en Verzorging
is per 1 januari 2014 komen te vervallen. Daarmee is ook SIP 31 komen te vervallen: tijdelijk verblijf
in een intramurale instelling ten behoeve van herstel na ziekenhuisopname. In de maand na ingang
van deze maatregel leverde dit echter zo veel weerstand en problemen op dat het onderdeel tijdelijk
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
55
verblijf in een intramurale instelling ten behoeve van herstel na ziekenhuisopname weer mogelijk is.
De grootste hervormingen zullen in 2015 gaan plaatsvinden. Een aanzienlijk deel van de AWBZ wordt
overgeheveld naar de Wmo. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de extramurale functies
Begeleiding, delen van de Persoonlijke verzorging, Kort durend verblijf. Daarnaast ook voor de jeugdzorg en intramurale GGZ gericht op opvang. De extramurale functies Verpleging, een deel van de
Persoonlijke verzorging en de intramurale GGZ gericht op behandeling zullen onderdeel worden van de
Zvw. Hoe deze verdelingen in 2015 exact gaan uitvallen is met het schrijven van dit rapport nog niet
zeker. Een gedeelte van de huidige AWBZ blijft over in de Wet Langdurige Zorg. Dit wordt een nieuwe
verzekering waarin alleen de zware (intramurale) ouderen- en gehandicaptenzorg wordt opgenomen
(Ministerie van VWS, 2014). De AWBZ wordt hiermee teruggebracht tot waarvoor deze oorspronkelijk
bedoeld was, een verzekering voor niet individueel verzekerbare ziektekostenrisico’s (Erkelens, 2013).
56
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Bijlagen
3 Typen zorg heden en verleden
Intramurale AWBZ-zorg
Intramurale AWBZ-zorg wordt sinds 1 juli 2007 geïndiceerd in Zorgzwaartepakketten. Een ZZP is een
omschrijving van samenhangende zorg die naar aard, inhoud en omvang bij een cliëntprofiel past
(regeling zorgaanspraken AWBZ). Er zijn ZZP’s voor specifieke settings. Dit worden ook wel de ZZPreeksen genoemd. De reeksen zijn:
•
•
•
•
•
•
•
Verpleging en Verzorging (VV);
Verstandelijk Gehandicapt (VG);
Licht Verstandelijk Gehandicapt (LVG);
Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapt (SGLVG);
Lichamelijk Gehandicapt (LG);
Zintuiglijk Gehandicapt Auditief (ZGaud) en Visueel (ZGvis);
Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ):
- GGZ-B (verblijf vanwege behandeling)
- GGZ-C (verblijf vanwege noodzaak beschermende woonomgeving).
Zowel de indicaties in ZZP’s als in combinaties van functies worden samengevat in drie zorgsectoren:
1 Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ);
2 Gehandicaptenzorg (GZ), hieronder vallen de ZZP-reeksen VG, LVG, SGLVG, ZG en LG;
3 Verpleging en Verzorging (VV).
Extramurale AWBZ-zorg
Extramurale AWBZ-zorg is tegenwoordig (2014) ingedeeld in de volgende zorgfuncties:
•
•
•
•
•
•
Persoonlijke Verzorging (PV);
Verpleging (VP);
Begeleiding Individueel (BGI) en Begeleiding Groep (BGG);
Behandeling Individueel (BHI) en Behandeling Groep (BHG);
Kortdurend Verblijf (KVB);
ADL-assistentie.
De veranderingen die zich gedurende de onderzoeksperiode hebben voortgedaan worden hieronder
schematisch weergegeven. Voor enkele functies die werden opgeheven kwamen anderen in de plaats
(zie tabel op volgende pagina).
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
57
Veranderingen in zorgfuncties
Functie
Gestart in
Indiceren mogelijk tot
Indicatie geldig tot
HV
-
31-12-2006
31-12-2007
PV
-
*
*
VP
-
*
*
OBA
-
31-12-2008
1-4-2010
OBD
-
31-12-2008
1-4-2010
ABA
-
31-12-2008
1-4-2010
ABD
-
31-12-2008
1-4-2010
BGI
1-1-2009
*
*
BGG
1-1-2009
*
*
BHA
-
31-12-2010
**
BHV
-
1-7-2007
1-7-2012
BHG
1-1-2011
*
*
BHI
1-1-2011
*
*
VBT
-
31-12-2010
**
VBL
-
1-7-2007
**
KVB
1-1-2011
*
*
ZZP
1-7-2007
*
*
ADL
1-1-2012
*
*
ZZP VV09
1-7-2007
31-12-2011
31-12-2012
ZZP VV09A
1-1-2012
31-12-2012
31-12-2012
ZZPVV09B
1-1-2012
*
*
- Werd al geïndiceerd voor de start van het CIZ.
* Deze functies kunnen momenteel worden geïndiceerd en zijn dus geldig.
** Deze functie kan niet meer worden geïndiceerd maar is nog wel geldig indien deze in het verleden
is geïndiceerd.
58
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Bijlagen
4 Beschrijving Zorgzwaartepakketten
Intramurale zorg wordt sinds juli 2007 geïndiceerd in de vorm van ZZP’s (voorheen Verblijf Lang­
durig) en wordt geïndiceerd als de zorgvraag noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een beschermende
woonomgeving, therapeutisch leefklimaat of permanent toezicht. Sinds 1 januari 2013 zijn de ZZP’s
01 en 02 in de sectoren VV, VG en GGZ niet meer indiceerbaar voor nieuwe cliënten. Tevens werd op
1 januari 2013 de geriatrische revalidatiezorg (VV09) grotendeels overgeheveld naar de Zvw, hiervan
is VV09b overgebleven. Hieronder zullen de kenmerken behorend bij ieder ZZP in de sector VV verkort
worden beschreven aan de hand van de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ, opgesteld door het
Ministerie van VWS.
VV01
Deze cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid vooral behoefte aan enige begeleiding
op het gebied van het nemen van besluiten, het komen tot oplossingen, deelname aan het maatschappelijk leven, het uitvoeren van complexere taken en het huishoudelijk leven. De begeleiding
bestaat uit toezicht of stimulatie. Ten aanzien van ADL zijn de cliënten meestal zelfstandig, ook is in
het algemeen weinig ondersteuning nodig ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies. De
dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische of psychogeriatrische ziekte/
aandoening.
VV02
Deze cliënten hebben vooral vanwege somatische problematiek dagelijks behoefte aan begeleiding
en verzorging in een beschutte woonomgeving. Er kan sprake zijn van een beginnend verlies van regie
over het dagelijks leven. De cliënten kunnen ten aanzien van psychosociale/cognitieve functies af en
toe behoefte hebben aan hulp, toezicht en sturing, met name vanwege beperkingen met betrekking
tot geheugen en denken, concentratie en motivatie. Ten aanzien van ADL hebben deze cliënten enige
behoefte aan hulp.
VV03
Deze cliëntgroep heeft vanwege omvangrijke somatische problematiek behoefte aan begeleiding,
intensieve verzorging en soms ook verpleging, in een beschutte woonomgeving. Bij deze cliënten
is meestal geen sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek. De aard van het
begeleidingsdoel is bij deze cliënten gericht op begeleiding bij achteruitgang of op stabilisatie. De
zorg­verlening is voortdurend in de nabijheid te leveren en wordt op meerdere momenten per dag
geboden. De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening.
VV04
Deze cliëntgroep heeft intensieve begeleiding gecombineerd met uitgebreide verzorging in een beschutte omgeving. De reden hiervoor kan verschillend zijn. Bij deze cliënten kan sprake zijn van enige
gedragsproblematiek waarbij af en toe hulp, toezicht of sturing nodig is. Bij deze cliënten kan ook
psychiatrische problematiek voorkomen, vooral passief van aard. De aard van het begeleidingsdoel
heeft vaak betrekking op begeleiding bij achteruitgang, maar kan ook stabilisatie zijn. De cliënten
hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag. De zorgverlening is
voortdurend in de nabijheid te leveren. De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een
psycho­geriatrische of somatische ziekte/aandoening.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
59
VV05
Deze cliëntgroep heeft vanwege ernstige dementiële problematiek behoefte aan intensieve begeleiding en intensieve verzorging, in een beschermende woonomgeving. De cliënten zijn (bijna) geheel
zorgafhankelijk. Soms kunnen deze cliënten gedragsproblematiek vertonen. Dit betreft dan met name
dwangmatig gedrag, ongecontroleerd/ontremd gedrag of reactief gedrag met betrekking tot interactie. Bij een deel van de cliënten komt psychiatrische problematiek voor, vooral passief van aard. De
aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij achteruitgang. De cliënten
hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag. De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid of 24 uur per dag direct te leveren. De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychogeriatrische ziekte/aandoening.
VV06
Deze cliëntgroep heeft vanwege ernstige somatische beperkingen op veel momenten van de dag
behoefte aan begeleiding, intensieve verzorging en verpleging, in een beschermende woonomgeving.
De cliënt heeft continu behoefte aan verpleegkundige aandacht (o.a. wondverzorging, pijnbestrijding). Van gedragsproblematiek is bij deze cliënten in het algemeen geen sprake. Bij deze cliënten kan
ook psychiatrische problematiek voorkomen, vooral passief van aard (bijvoorbeeld depressiviteit). De
aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij achteruitgang maar kan
ook gericht zijn op stabilisatie. De cliënten hebben een structurele behoefte aan zorg, op meerdere
momenten per dag. De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid of 24 uur per dag direct te leveren. Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert vaak snel. De dominante grondslag voor dit
cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening.
VV07
Deze cliëntgroep heeft op grond van een chronische ziekte specifieke begeleiding nodig in combinatie met zeer intensieve verzorging en verpleging in een beschermende woonomgeving. Er is bij deze
cliënten vaak sprake van gedragsproblematiek, waardoor in die situaties vaak of continu hulp, toezicht
of sturing nodig is. De aard van de gedragsproblematiek is divers, maar reactief gedrag met betrekking tot interactie en verbaal agressief gedrag komen in veel situaties voor. Een deel van de cliënten
vertoont psychiatrische problematiek, zowel passief als actief van aard. De aard van het begeleidingsdoel heeft meestal betrekking op begeleiding bij geleidelijke achteruitgang. De cliënten hebben een
structurele behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag. De zorgverlening is voortdurend in de
nabijheid of 24 uur per dag direct te leveren. De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal
een somatische of een psychogeriatrische ziekte/aandoening.
VV08
Deze cliëntgroep heeft op grond van een ernstige somatische aandoening/ziekte behoefte aan specifieke en zeer intensieve verzorging en verpleging in combinatie met begeleiding in een beschermende
woonomgeving. De cliënten hebben ten gevolge van de specifieke aandoeningen/ziektes continue
behoefte aan veel (gespecialiseerde) verpleegkundige aandacht (voorkomen van o.a. decubitus en infecties). Van gedragsproblematiek is bij deze cliënten in het algemeen geen sprake. Bij deze cliënten is
meestal geen sprake van psychiatrische problematiek. De aard van het begeleidingsdoel heeft meestal
betrekking op begeleiding bij achteruitgang van de zorgsituatie. De cliënten hebben een structurele
behoefte aan zorg, op meerdere momenten per dag. De zorgverlening is voortdurend in de nabijheid
of 24 uur per dag direct te leveren. Het beperkingenbeeld van deze cliënten verandert vaak langzaam.
De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een somatische ziekte/aandoening.
60
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
VV09b
Bij deze cliëntgroep heeft medisch-specialistische diagnostiek/interventie plaatsgevonden waarbij
doorgaans sprake is geweest van een opname. Voorafgaand aan de interventie ontvingen (vrijwel)
alle cliënten uit deze groep intramurale zorg. In aansluiting op de interventie is behoefte aan herstelgerichte behandeling die aanvullende integrale en multidisciplinaire aanpak vereist. De medisch-­
specialistische diagnostiek/interventie is afgerond. De cliënten hebben een tijdelijke behoefte
(2-6 maanden) aan extra behandeling en zorg, op meerdere momenten per dag. De zorgverlening is
voortdurend in de nabijheid te leveren. De dominante grondslag is meestal een somatische of psycho­
geriatrische ziekte/ aandoening.
VV10
Deze cliëntgroep verblijft kortdurend (doorgaans niet langer dan drie maanden) in een zorginstelling in verband met een naderend overlijden waarvoor intensieve palliatieve zorg geboden dient te
worden.
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
61
62
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
Bijlage
5 Afkortingenlijst
Op alfabetische volgorde:
ABA
ABD
ADL
AWBZ
BG
BGG
BGI
BH
BHG
GINO
BHI
BHV
HV
KVB
LG
OBA
OBD
PG
PSY
PV
Sec
SOM
VBT
VBL
VG
VP
VV
Wmo
Zvw
ZG
ZZP
Activerende Begeleiding individueel (functie)
Activerende Begeleiding in groepsverband (functie)
Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
Begeleiding (overkoepelende functiegroep)
Begeleiding Groep (d.w.z. in groepsverband, functie)
Begeleiding Individueel (functie)
Behandeling (functie)
Behandeling Groep (functie)
Geïntegreerd Informatie Netwerk Ouderenzorg (Gronings software bedrijf)
Behandeling Individueel (functie)
Behandeling met Verblijf (functie)
Huishoudelijke Verzorging (functie)
Kortdurend Verblijf (functie)
Lichamelijke handicap (grondslag)
Ondersteunende Begeleiding individueel (functie)
Ondersteunende Begeleiding in groepsverband (functie)
Psychogeriatrische aandoening/ziekte (grondslag)
Psychiatrische aandoening/ziekte (grondslag)
Persoonlijke Verzorging (functie)
Enkel de functie die genoemd staat
Somatische aandoening/ziekte (grondslag)
Verblijf Tijdelijk (functie)
Verblijf Langdurig (functie)
Verstandelijke handicap (grondslag)
Verpleging (functie)
Verpleging & Verzorging (sector)
Wet maatschappelijke ondersteuning
Zorgverzekeringswet
Zintuiglijke handicap (grondslag)
Zorgzwaartepakket
Zorgbiografiën van AWBZ-cliënten Centrum indicatiestelling zorg
63
Het CIZ werkt mee
De toegang tot zorg verandert. Het CIZ, gemeenten en zorgverzekeraars zetten
zich in voor passende zorg voor de burger. Daarbij maken we gebruik van onze
kennis over cliëntgroepen, delen wij onze ervaringen als poortwachter en stellen
wij actuele informatie beschikbaar. Wij doen dit alles met de inzet van onze
betrokken zorgprofessionals.
Colofon
Zorgbiografieën van AWBZ-cliënten
juli 2014
Dit is een uitgave van het Centrum indicatiestelling zorg
Redactie
Centrum indicatiestelling zorg
Sociaal en Cultureel Planbureau
Vormgeving
Carta communicatie & grafisch ontwerp
Foto omslag
Mike Bink
Druk
Borrias, Kampen
CIZ Hoofdkantoor
Postbus 232
3970 AE Driebergen
T 088 – 789 67 00
www.ciz.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud van deze publicatie berust bij het
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het gebruik van cijfers en/of teksten uit
deze publicatie, alsmede de naam van de publicatie als toelichting of ondersteuning of benaming in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de
bron duidelijk wordt vermeld. Het CIZ aanvaardt geen aansprakelijkheid voor
drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
Voortschrijdend inzicht en informatiewensen vanuit het ministerie van VWS
en de AWBZ-ketenpartners kunnen leiden tot aanpassing van de vorm en
inhoud van deze publicatie.
Zorgbiografieën
van AWBZ-cliënten
Cliënten retrospectief over 10 jaar gevolgd
Princenhof Park 3
3972 NG Driebergen
Postbus 232
3970 AE Driebergen
T 088 - 789 67 00
F 088 - 789 67 01
E [email protected]
www.ciz.nl