2014.219 Aanvulling op brief van 26-10-2014 KNVG

De Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van de Eerste Kamer
31 oktober 2014
JO/MVE/2014.219
Geachte Leden,
In aanvulling op de brief van 26 oktober 2014 van KNVG, CSO en NVOG, brengen wij het
volgende onder uw aandacht.
Wij hebben in die brief onder meer de vraag opgeworpen of de invoering van het nFTK in
deze vorm er niet toe zou kunnen leiden dat de verplichting een pensioen onder te brengen
bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet meer in overeenstemming is met het
Europese recht.
De Staatssecretaris van SZW stelt in haar reactie van 14 oktober 2014 dat zij dit risico niet
ziet. Zij baseert dat standpunt op twee argumenten:
1.
2.
de pensioenfondsen (en de sociale partners) behouden een ruime beleidsvrijheid;
de mate waarin pensioenfondsen handelingsvrijheid hebben is voor de beoordeling
van de verplichtstelling geen doorslaggevend criterium.
Ad 1.
De Staatssecretaris houdt in haar antwoord het verschil tussen de vormgeving van de
pensioenregeling enerzijds en de uitvoering ervan anderzijds onvoldoende in het oog. De
inhoud van de pensioenregeling en het premiebeleid worden primair bepaald door de
sociale partners. De pensioenuitvoerder (het pensioenfonds) speelt hierin hooguit een
adviserende rol.
____________________________________________________________________________________
KNVG
CSO
NVOG
Hogeschoorweg 21
5911 EJ Venlo
077-3541050
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2769985
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2846080
[email protected]
31 oktober 2014, JO/MVE/2014.219
pagina 2
____________________________________________________________________________
Pensioenfondsen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van een pensioenregeling. En in
het kader van die uitvoering hebben pensioenfondsen onder het huidige FTK beleidsruimte.
Pensioenfondsen dienen die beleidsruimte zodanig in te vullen dat de verschillende
belanghebbenden zich op een evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen (zie
artikel 105 lid 2 PW). In het kader van de uitvoering beschikt een pensioenfonds over een
beperkt aantal sturingsmiddelen. Het opstellen en uitvoeren van het indexatiebeleid is het
belangrijkste sturingsmiddel, althans daar komt de specifieke rol van een pensioenfonds
het meest pregnant tot uitdrukking. Bij het vaststellen en uitvoeren van het indexatiebeleid
kan een pensioenfonds onder het huidige FTK onder meer invulling geven aan de door hem
gewenste intergenerationele solidariteit. Een en ander vanzelfsprekend met inachtneming
van het hierboven genoemde in artikel 105 lid 2 PW vastgelegde criterium. Juist (de
uitvoering van) het indexatiebeleid wordt in het nFKT zodanig vastgelegd dat het
pensioenfonds geen, laat staan een ruime, beleidsvrijheid heeft.
Bij het vaststellen van het beleggingsbeleid gaat het veeleer om het bepalen van een, met
het oog op het (oud-)deelnemersbestand van het pensioenfonds, verantwoorde
risico/rendementsverhouding. Dat is voornamelijk een technische afweging, die niets (of
nauwelijks iets) te maken heeft met de “sociale” functie van een pensioenfonds. Wij wezen
er in onze brief van 26 oktober 2014 overigens al op dat de bevoegdheden die het nFTK
toekent aan DNB met betrekking tot het door pensioenfondsen te voeren beleggingsbeleid
veel te ver gaan en weinig heel laten van de beleidsvrijheid die pensioenfondsen onder het
huidige FTK op dit terrein hebben.
Wij komen tot de conclusie dat pensioenfondsen bij de uitvoering van de pensioenregeling
onder het nFTK in feite geen enkele beleidsvrijheid meer hebben en in ieder geval geen
invulling meer kunnen geven aan de evenwichtige verdeling van de lasten en de lusten over
de verschillende categorieën belanghebbenden. Dit brengt ons bij het tweede punt.
Ad 2.
Het ontbreken van deze beleidsvrijheid zou er mogelijk toe kunnen leiden dat de
verplichtstelling Europeesrechtelijk bij onverkorte invoering van het nFTK niet meer
mogelijk is. In zijn arresten van 21 september 1999 heeft het HvJ EG1 bepaald dat de
verplichtstelling niet strijdig was met het Europese recht. Dat oordeel is gebaseerd op de
toenmalige stand van zaken. Zoals hiervoor uiteengezet zal de rol en functie van een
bedrijfstakpensioenfonds principieel wijzigen als het nFTK in deze vorm zou worden
ingevoerd. Wij achten het niet onmogelijk dat dit consequenties heeft voor het antwoord
op de vraag of de verplichtstelling dan nog in overeenstemming is met het Europese recht.
1 Zie de zaken nr. C67/96; C115/97; C117/97 en C219/97.
____________________________________________________________________________________
KNVG
CSO
NVOG
Hogeschoorweg 21
5911 EJ Venlo
077-3541050
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2769985
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2846080
[email protected]
31 oktober 2014, JO/MVE/2014.219
pagina 3
___________________________________________________________________________
In dit kader verwijzen wij naar de conclusie van advocaat-generaal Trstenjak van 14 april
20102 bij het arrest van het HvJ EU van 15 juli 2010. Deze stelt het volgende:
“Collectieve overeenkomsten die de mededinging merkbaar beïnvloeden, zouden derhalve
steeds kunnen worden aangevochten op de grond dat met de overeenkomst geen echte
sociale doelstelling wordt nagestreefd, aangezien de uit de overeenkomst of uit de
toepassing ervan voortvloeiende beperkingen verdergaan dan is vereist voor het nastreven
van de doelstelling ervan.”
Het gaat in dit geval om de uitvoering van de pensioenregeling. Aangezien, zoals wij
hiervoor constateerden het bestuur van een pensioenfonds (de sociale partners) na
invoering van het nFTK bij de uitvoering van de regeling geen beleidsruimte meer heeft
(hebben), achten wij het de vraag of de uit de verplichting voortvloeiende beperking niet
verdergaat dan is vereist voor het nastreven van de doelstelling ervan. Zou, om het anders
te zeggen, de uitvoering van een regeling op basis van het nFTK niet net zo goed door een
commerciële partij ter hand kunnen worden genomen. Er kan immers geen evenwichtige
belangenafweging plaatsvinden bij het nemen van besluiten op basis van de uitvoering. De
besluiten moeten in overeenstemming met het rigide kader van het nFTK worden
genomen.
Wij zien overeenkomsten met het cao-recht. In de congresbundel: “CAO-recht in
beweging”3, wijst Jacobs er op dat cao’s immuun zijn voor het Europese
mededingingsrecht, zolang ze zich bezighouden met “werkgelegenheids- en
arbeidsvoorwaarden”.
“Edoch zouden zij qua inhoud daarbuiten treden, dan dreigt de toets van het Europese
mededingingsrecht wel degelijk”
Vervolgens geeft Jacobs als voorbeeld bepalingen die werkgevers verplichten tot
herverzekering van risico’s van aanvullende sociale zekerheid bij bepaalde maatschappijen.
En daar zien wij een parallel met de verplichtstelling als een pensioenfonds in het kader van
die uitvoering geen beleidsmatige rol meer kan vervullen en zich moet beperken tot het
toepassen van rigide regels. Dan kan iedere aanbieder in feite de regeling uitvoeren.
Mocht het zo zijn dat het vervallen (of sterk beperken) van de beleidsvrijheid van de
besturen van pensioenfondsen, zou leiden tot strijdigheid met het Europese recht, dan zou
het risico bestaan dat de Europese rechter een streep zet door het stelsel van de
2 Zie zaak C-271/08.
3 Duk e.a. CAO-recht in beweging, Den Haag 2005, p. 25 ev.
____________________________________________________________________________________
KNVG
CSO
NVOG
Hogeschoorweg 21
5911 EJ Venlo
077-3541050
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2769985
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2846080
[email protected]
31 oktober 2014, JO/MVE/2014.219
pagina 4
____________________________________________________________________________
verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Wij menen dat het niet verantwoord is dit
risico te lopen en wij adviseren de wetgever dan ook dit punt goed te onderzoeken alvorens
definitieve stappen te zetten in dit dossier, waarbij het verschil tussen vormgeving van de
regeling enerzijds en uitvoering ervan anderzijds scherp in het oog moet worden gehouden.
Vanzelfsprekend zijn wij graag beschikbaar voor een nadere toelichting.
Met vriendelijke groet,
CSO, Jos Berkemeijer, Voorzitter Pensioenen
NVOG, Jaap van der Spek, voorzitter
KNVG, Martin van Rooijen, voorzitter
____________________________________________________________________________________
KNVG
CSO
NVOG
Hogeschoorweg 21
5911 EJ Venlo
077-3541050
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2769985
[email protected]
Postbus 2069
3500 GB Utrecht
030-2846080
[email protected]