Gedichten rond het meisje van het Hooglied Hooglied 2:8-17 Klein Hooglied MYSTIEK Zij 8 Hoor! Mijn lief! Kijk! Hij komt, springend over de bergen, dansend over de heuvels. 9 Als een gazelle is mijn lief, als het jong van een hert. Kijk! Hij staat al bij de muur. Hij blikt door het venster, tuurt door de spijlen. 10 Mijn lief roept mij toe: ‘Sta op, vriendin! Mooi meisje, kom! 11 Kijk! De winter is voorbij, voorbij zijn de regens, weggegaan. 12 De bloemen zijn verschenen op het veld, nu breekt de zangtijd aan, het koeren van de duif klinkt op het land. 13 De vijgenboom is al vol vruchten, de wijnstok rankt en geurt. Sta op, vriendin, mooi meisje, kom! 14 Mijn duif in de rotskloof, verscholen in de bergwand, laat mij je gezicht zien, laat mij luisteren naar je stem, want je stem is zo lieflijk, je gezicht zo bekoorlijk.’ Wie had het ooit gedacht dat het mij zou overkomen? Had jij van mij verwacht dat ik vanzelf zo zacht bij jou ben terechtgekomen? Wie had dat ooit gedacht? Als grondwater bij zware regenval die langzaam door de vette kluiten zijgt, diep in de zwarte aarde daalt en stijgt tot water water wild omhelzen zal Hij en zij 15 Vang voor ons de vossen, vang die kleine vossen. Ze vernielen de wijngaard, onze wijngaard vol bloeiende ranken. Jij naast me in het gras ik leunend in je armen. Zoals dat ‘s middags was je gelooft het later pas jij was zo hartverwarmend jij naast me in het gras. Zij 16 Mijn lief is van mij, en ik ben van hem. Hij weidt tussen de lelies. 17 Nu de dag weer ademt en het duister vlucht – ga nu weg, mijn lief. Spring als een gazelle, als het jong van een hert over de geurige bergen. Uit de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) Is dat nou iets voor mij? Ik ben opeens veranderd zou duizelig en blij met jou en niemand anders. Is dat nou iets voor mij? Zo kende ik mij nog niet. Ik ging mezelf herkennen. want mooi als jij me ziet toen ik me zoenen liet dat is wel even wennen. Zo kende ik mij nog niet. Je merkt het aan elkaar maar durft het niet te hopen. en toen ging jij zomaar helemaal voor mij open. Je merkt het aan elkaar. Karel Eykman (1936) Uit: Mijn hoofd in de wolken (1994) zo groeit er in de donkre ondergrond van mijn bestaan de zekerheid dat God, die in mij neerdaalt, in mij opstijgt, tot wij in elkander opgaan, mond aan mond. LIEFDE Echte liefde kent geen geschiedenis omdat zij als de zee hetzelfde is, zo aan de oppervlakte wijd en schoon, zo in de diepte donkerder van toon. Als er al iets verandert moet het zijn steeds meer vervulling en steeds dieper pijn. Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995) Uit: Verzamelde gedichten (19962) Gedichten rond het meisje van het Hooglied VERVULLING Het beste van voor jaren dringt vanavond tot mij door. Al je gewone vragen vinden weer gehoor. Regent het. Ja het regent. Goede nacht. Laten we nu gaan slapen, zeg je zacht. Wij luisteren en liggen. Wind beweegt het raam, Blijf zo maar liggen, zeg ik, en ik noem je naam. Alles wat antwoord is gaat van mij uit. Je wordt vervuld van de oneindigheid. Gerrit Achterberg (1905-1962) Uit: Existentie (1946) Hooglied 5:2-6 (NBV) Zij 2 Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor! Mijn lief klopt aan! ‘Doe open, zusje, mijn vriendin, mijn duif, mijn allermooiste. Mijn hoofd is nat van de dauw, mijn lokken vochtig van de nacht.’ 3 ‘Maar ik heb mijn kleed al uitgedaan, moet ik het weer aandoen? En ik heb mijn voeten al gewassen, moet ik ze weer vuil maken?’ 4 Mijn lief stak zijn hand naar binnen, een siddering trok door mij heen – om hem! 5 Toen sprong ik op, ik ging hem opendoen. Mijn handen dropen van mirre, mirre vloeide van mijn vingers op de grendel van de deur. 6 En ik deed open voor mijn lief, maar hij was weg, mijn lief was weggegaan. Een duizeling beving mij toen ik zag dat hij er niet meer was. Ik zocht hem, maar ik vond hem niet, ik riep hem, maar hij antwoordde niet. Hooglied 8:5-7 NBG 1951 5 Wie trekt daar op uit de woestijn, leunend op haar geliefde? – Onder de appelboom wekte ik u, daar ontving u uw moeder, daar ontving zij, die u baarde. 6 – Leg mij als een zegel aan uw hart, als een zegel aan uw arm. Want sterk als de dood is de liefde, onverbiddelijk als het rijk van de doden de hartstocht, haar vlammen zijn vuurvlammen, een vuurgloed van de EEUWIGE. 7 Vele wateren kunnen de liefde niet blussen en rivieren spoelen haar niet weg. Al bood iemand alles wat hij bezit voor de liefde, smadelijk zou men hem afwijzen. Als je zoveel om iemand gaf dat je alles wat je had je huis en je hele boel daarvoor zou willen geven dan werd je alleen maar veracht. Toch is het een gevoel dat inslaat als een flits een brand vlamt door je heen en er is geen rivier geen water in de wereld dat zulke vlammen blust. Houd me dicht tegen je aan als een band om je arm als een hanger op je hart want sterk als de dood is de liefde, en afgunst zo diep als het graf. Judith Herzberg (1934), uit: 27 liefdesliedjes Poort, kruis, tak voor Clara van Assisi …mirre vloeide van mijn vingers op de grendel van de deur. Hooglied 5,5 Ik zal mijn vaders huis verlaten. Hoe zwaar zijn de balken van de poort die mij de weg verspert? Hoe zwaar zijn de balken die mijn Heer droeg op zijn rug? Niets dan dat zoek ik nog. Ik was een vogel met lokken maar nu zwaai ik met een tak: hosanna, hosanna in den hoge Maarten Das (1980) Gepubliceerd via internet, 2013 Al droevet die tijt ende die vogheline, Dan darf niet doen die herte fine Die dore minne wilt doghen pine. Hi sal weten ende kinnen al – Suete ende wreet, Lief ende leet – Wat men ter minnen pleghen sal. Nu seizoen en vogels vreugde mijden, moet het trouwe hart zich blijven wijden aan een liefde, niet zonder lijden: het weet en kent maar al te goed wat zoet is, wat wreed, wat lief, wat leed in wat de liefde met ons doet. Hadewijch (1210-1260), vertaling Willem Wilmink
© Copyright 2024 ExpyDoc