Homilie gehouden op 5 oktober 2014 in het teken van Israëlzondag om 09.30 in Lux Mundi te Lexmond Gemeente, Als je het lied van de wijngaard uit Jesaja 5 vers 1 tot 7 leest dan kun je je aan de hand van de metaforen die hij gebruikt afvragen welk zelfbeeld de auteur erop na hield en welke verwachtingen hij ontleende aan zijn godsbeeld. De auteur staat middenin de joodse gemeenschap en ontleent zijn religieuze identiteit aan het wel en wee van die gemeenschap. Hij had in dat collectief een voortrekkersrol en ontplooide veel initiatieven waarvan hij hoopte dat die bijdroegen aan de ontwikkeling van de leden en ten langen leste aan de geestelijke groei van de gemeenschap. Vanuit een priesterlijke achtergrond zag hij die gemeenschap als een ‘geschenk’ dat je ‘aanbiedt’ aan God vanuit het verlangen dat die er zijn intrek in wil nemen. Hij deed er alles aan die gemeenschap ‘dynamisch’, ‘vitaal’ en ‘bekoorlijk’ te laten zijn zoals je een woning voor potentiële kopers piekfijn in orde maakt en er het aroma van versgebakken appeltaart doorheen laat waaien om de kans op verkoop te vergroten. De joodse gemeenschap rekende vooruitstrevende denkers onder haar hoede, tal van leden waren politiek actief, kunstenaars bevonden zich in haar midden en de liefde voor studie zat er bij allen goed in. Israël zou fungeren als het presenteerblaadje, het visitekaartje van Adonai en haar particulariteit en bijzonderheid zou ‘afstralen’ op de gehele mensheid. De auteur was in hoge mate verliefd op God, was zo vol van zijn manier van doen dat hij God in de oudste lagen van zijn ziel liet groeien als een ideaalbeeld. God had soms veel weg van ‘zijn betere, uitvergrote ik’. De auteur kon zich niet van God bevrijden, die twee waren als een Siamese tweeling. Er bloeide niets in de ziel van de auteur dan ‘de grote Gij’. Oude werelden mochten voorbijgaan, hij en God waren onafscheidelijk. Overal zag je ze samen: op het land, in de kassen temidden van uitspruitende bloembollen en druiven, in het semiticum, bij de Klaagmuur, in de synagoge en toonaangevende scholen. Als een kersvers stel waarvan de auteur alleen nog maar aandacht heeft voor God en God voor de auteur gingen zij in elkaar op. En toen was het zover … de auteur zou ‘de Ene’ introduceren aan de gemeenschap. Terwijl ‘de wijngaard’ – lees de gemeenschap – op z’n vruchtbaarst was en klaar voor de ontvangst van God liet God op zich wachten. Die zat nog achter de kaptafel, te rommelen in laatjes met toiletbenodigdheden en bereidde zich voor op zijn date met de gemeenschap. Zou het klikken? En toen bleek na verloop van tijd dat er geen match was tussen de betrokkenen. God bleek radicaal te verschillen van wat de gemeenschap zich van God had voorgesteld. De lijnen die na lange vergaderingen via beleid en profielen, missiestatements en de beschrijvingen van visies en perspectieven waren uitgezet keerde ‘de Ene’ om. In die documenten werd de taal van de politiek, economie en ‘de actualiteit’ gebezigd terwijl de grondtoon die hij aansloeg die van geloof was en de uitdrukkingsvormen waarvan hij zich bediende ‘scheppend’ van aard waren. God opereerde in vrijheid, was onbeheersbaar, je wist niet wanneer ‘de Ene’ kwam en weer ging, was onvoorspelbaar in zijn doen en laten. God vergat vaak wat men over hem schreef en wat mensen hem voorschreven. God leefde van de vergetelheid. De auteur was zich een hoedje geschrokken van deze ‘uitkomst’ en gaat nu bij Jesaja te rade om te voorkomen dat het tussen Israël en ‘de Ene’ een ongelukkig huwelijk gaat worden en zij vroegtijdig besluiten tot een echtscheiding. Jesaja is een figuur die bekend is met de voorliefdes van ‘de Ene’ en tegelijkertijd bekend is met de joodse gemeenschap. Zijn kast staat vol met joodse literatuur. Jesaja schrijft zijn tekst in een periode van conflict en om de verbondstrouw tussen beide partijen te bezegelen verwerkt hij tradities en laat die op beeldende wijze doorklinken in zijn eigen tijd. De hoop op het voortbrengen van druiven wordt geen realiteit en produceert in plaats daarvan “stinkbessen”. De verschillen van inzicht en onenigheid geven stem aan het gevoel van een joodse gemeenschap dat een belofte niet in vervulling gaat. Wat Jesaja doet is reflecteren op tragedie en verlies. Israël had als in een roulettespel al haar kaarten gezet op ‘dat ene winnende nummer’, God, en nu de bal met wind door de ronde roulette van het spel wordt geblazen komt het balletje niet terecht op ‘dat ene felbegeerde nummer’ waarop ze had gegokt. De joodse gemeenschap voelt zich bedrogen. Ze had zich God voorgesteld als de teler van de wijngaard en die brengt ondanks inzet van weerskanten wilde druiven voort. De gemeenschap die wij in Jesaja 5 aantreffen heeft liefdesverdriet en waakt, bid en wacht gespannen af tot haar verwachting alsnog in vervulling gaat. De joodse gemeenschap had inmiddels een geestelijk erfgoed, maar haar geestelijke groei kwam tot een stilstand. Er werden geen stappen gezet om tot een nieuw stadium te geraken. De jood bleef met een gebroken hart doorlopen, voelde zich wanhopig en kon niet rekenen op iemand die zijn last verlichtte. Bezwaard bleef hij op de uitkijk staan. Zou ‘de Ene’ vandaag komen? Die situatie is voor de evangelist het vertrekpunt te filosoferen over de geest van het joods-zijn en ‘de redding’ van zijn gedachtestelsel en religie. Hij gaat op een religieuze wijze invulling geven aan een roep die in onze tijd in de vorm van de vraag naar visie en perspectief te beluisteren is. Hij doet dat door in literaire vorm de joodse gemeenschap te helpen met nieuwe ogen naar zichzelf te kijken. Op treffende wijze verhaalt hij wat de dieperliggende structuur is van het sociaal-religieuze ongenoegen waarmee ‘de wijngaard’ worstelt. Na analyse haalt hij de angel van het ongenoegen weg door aan de mismatch zelf een messiaanse betekenis toe te kennen. De woorden van Matteüs en zijn visie kunnen een verandering teweegbrengen waar ‘beleid’ geen oplossing bood. Als een leider daagt hij de teleurgestelde joodse gemeenschap uit zichzelf te overtreffen door het lied van de wijngaard uit Jesaja 5 vers 1 tot 7 te hervertellen in de vorm van de gelijkenis van de pachters van de wijngaard. Daar is enige durf, de bereidheid tot grensoverschrijding en enthousiasme voor nodig. Matteüs herschrijft Jesaja’s versie van een deel van de geschiedenis van de joodse gemeenschap. Hij daagt de joden van de gemeenschap uit een risico te nemen. De eerste scheurtjes in het godsbeeld die zijn ontstaan laat Matteüs voor wat ze zijn. Hij zal hier geen lijmpogingen ondernemen. Wat hij wel doet is de pachters in de gelijkenis die symbool staan voor de religieuze leiders op hun verantwoordelijkheid te wijzen voor de geestelijke groei van de gemeenschap. Zij zijn aansprakelijk voor de conditie en de opbrengst van de wijngaard. Het lied van de wijngaard is in gereviseerde vorm dus ook een oordeel en een berisping over ‘de slechte wijngaard’ waarin leden van de joodse gemeenschap volgens Matteüs de aanwezigheid van ‘de Ene’ in de zorgzame betrokkenheid van Israëls leiders, zachtjes uitgedrukt, niet omhelzen. Geestelijke groei is te herkennen aan de vruchten die de knechten van de eigenaren komen inzamelen. De leden van de gemeenschap dienen zich wel open te stellen voor die ‘functionarissen’. Matteüs moedigt aan over het liefdesverdriet heen te groeien en met de voortgebrachte vruchten te beleggen en te investeren in de toekomst van de gemeenschap. En, wellicht is de attitude van ‘volharding’ wat joods geloof en christelijk geloof bindt: de jood geeft zijn hartenwens niet op en de christen houdt haar hartenwens vast. Vanuit die opstelling ontmoet Peres Franciscus en zijn zij in staat in de Vaticaanse tuinen waar de wingerd slingert en klimt en in de herfst zijn rode bladeren toont samen te bidden om vrede in het Midden-Oosten. Amen Proponent Suzan ten Heuw, Leiden 5 oktober 2014
© Copyright 2024 ExpyDoc