Projectboekje

Op een avond zocht Japie Krekel naar een gezellige, comfortabele plaats om de nacht door te brengen. Al gauw viel
zijn oog op het enige nog verlichte huis in het dorp. Daar woonde Gepetto, een oude houtsnijder.
‘Wat een wonderlijke plaats!’ zei Japie bij zichzelf toen hij de werkplaats zag. Die stond vol met houten
koekoeksklokken, muziekdozen en speelgoed.
Hoewel hij moe was, besloot Japie de werkplaats te verkennen. Nog nooit had hij zoveel werktuigen en penselen
gezien! Midden op een tafel ontdokte hij een merkwaardig houten jongetje… ‘Kijk eens aan, een marionet! Maar die
is nog niet klaar: er ontbreken nog wenkbrauwen en een mond.’ Toen hoorde Japie gekraak op de trap. Vliegensvlug
verstopte hij zich.
Daar kwam Gepetto binnen. De oude man kon niet slapen en besloot nog wat verder te werken.
‘Ziezo, nu ben je klaar!’ sprak hij even later en tekende een mooie glimlach op het gezicht van de marionet. Daarna
zei hij tegen zijn kat, Figaro, en Cleo, zijn goudvis: ‘Hij is prachtig, vinden jullie niet? Ik noem hem Pinokkio.’
Voor hij naar bed ging, sprak Gepetto tegen Figaro en Cleo over zijn grootste wens: dat de marionet ooit een echte
jongen zou worden.
Japie Krekel, die zich verborgen had in een viool, had alles gehoord. Hij had net besloten een dutje te doen, toen een
zacht licht de werkplaats verlichtte. Daar verscheen de Blauwe Fee.
‘Kleine marionet, wordt wakker!’ zei ze, en ze tikte met het toverstokje tegen het hout. ‘Vanaf nu ben je een echte
jongen!’ En meteen na die woorden begonnen de armen en benen van Pinokkio te bewegen.
Verbaasd opende Japie Krekel zijn paraplu en gebruikte hem als parachute om dichter bij Pinokkio te komen.
‘Ik kan bewegen!’ riep Pinokkio verrukt en hij schudde met zijn armen en benen. ‘O, en ik kan ook praten!’ ‘Dat is
juist’, zei de Blauwe Fee. ‘Maar pas als je je zo gedraagt dat je vader trots op je kan zijn, zul je een echte jongen
worden!’
Japie Krekel wipte ondertussen van opwinding zo heen en weer, dat de Blauwe Fee hem opmerkte! En ze kreeg een
idee. ‘Pinokkio moet het verschil leren tussen goed en kwaad. En jij…’ Ze aarzelde even. ‘Jij moet hem daarbij
helpen.’ ‘Euh…ik?’ stamelde Japie. Trots stak hij zijn borst vooruit. ‘Wat een eer, dank u wel.’
De Blauwe Fee zwaaide met haar toverstokje en… hopla! Japie was plotseling gekleed in een deftig pak. Daarna
verdween de fee in het niets. Pinokkio was zo blij, dat hij een rondedansje uitvoerde. Daarbij maakte hij zo’n hels
kabaal, dat Gepetto wakker schrok. Snel kwam hij de trap af. ‘Mijn wens is uitgekomen!’ juichte hij, met tranen van
ontroering in zijn ogen. ‘Pinokkio, mijn jongen, je leeft!’ Vol vreugde tilde hij de jongen op.
Net als alle kinderen moest ook Pinokkio leren lezen en schrijven. De volgende dag vertrok hij vol goede moed naar
school. ‘Doe je best!’ moedigde Gepetto hem aan. ‘Wees een brave jongen en speel maar flink met je nieuwe
vrienden.’ ‘Goed vader, tot straks’ antwoordde Pinokkio.
Maar onderweg naar school ontmoette Pinokkio twee gluipers. ‘Hé Gideon’, fluisterde de grootste. ‘Kijk eens, een
marionet zonder touwtjes!’ ‘Wat een prachtkans, meneer Fatsoen!’
‘Laten we hem naar Stromboli brengen. Hij kan hem vast gebruiken als hoogtepunt in zijn marionettenshow, en wij…
wij worden rijk!’
De twee vertelden Pinokkio dat er op school niets te beleven viel en dat hij in het theater van Stromboli heel
beroemd zou worden. Pinokkio, die nog niets van de wereld kende, geloof de twee meteen en liep samen met hen
verder. Japie Krekel had zich verslapen en rende Pinokkio achterna, maar wat hoorde hij nu? Een optocht! Plots
hoorde hij Pinokkio’s stem. ‘Kom terug Pinokkio!’ schreeuwde hij zo hard hij kon. Maar de jongen hoord hem niet en
liep de straat uit.
‘Vertrouw ons maar’, fluisterde meneer Fatsoen Pinokkio in het oor. ‘Zo’n mooie en slimme jongen als jij is een
geboren acteur.’ ‘Je zult wereldberoemd worden!’ voegd Gideon eraan toe. Japie Krekel voelde zich radeloos. Hoe
hard hij ook schreeuwde, Pinokkio besteedde geen aandacht aan hem. Toen floot hij zo hard al hij kon, nu merkte
Pinokkio hem wel op! Japie waarschuwde Pinokkio om niet met de twee mee te gaan… Maar de twee waren zo
overtuigend dat Pinokkio toch met hen mee ging.
In het theater werd Pinokkio voorgesteld aan de directeur, Stromboli. ‘Deze marionet zonder touwtjes gaat me een
fortuin opleveren!’ bedacht de grote, baardige man. En hij gaf Gideon en Jantje Fatsoen wat geldstukken.
Zonder een minuut te verliezen zette Stromboli Pinokkio op het toneel en leerde hem het nummer dat hij moest
opvoeren.
‘Bravo, Pinokkio, je bent een echte ster!’ feliciteerde Stromboli de jongen na afloop. ‘Is dat waar?’ Dat moet ik mijn
vader vertellen’, antwoordde Pinokkio.
‘Geen sprake van’, gromde de dikke man. ‘Jij blijft in dit kooitje zitten, en als je niet gehoorzaamt, maak ik brandhout
van je!’ En hij gooide Pinokkio in een kooi, die ophing aan het plafond van zijn woonwagen.
Dezelfde avond nog verscheen opnieuw de Blauwe Fee. ‘Waarom ben je niet naar school gegaan, Pinokkio?’ vroeg
ze. ‘Ik was op weg’, antwoordde de jongen verlegen. ‘En toen kwam ik twee boeven tegen. Ze sleurden me mee en
sloten me op.’ Omdat hij loog, begon de neus van Pinokkio langer te worden. Hoe meer hij loog, hoe harder zijn neus
groeide…
‘Ik heb het al begrepen’, zuchtte Pinokkio na een tijdje. ‘Vanaf nu zal ik altijd de waarheid vertellen!’ beloofde hij de
Blauwe Fee.
Voor de fee verdween, tikte ze met haar toverstokje tegen de neus van Pinokkio en daarna tegen het kooitje. De
neus van Pinokkio werd weer even kort als vroeger en de deur van het kooitje sprong open…
‘Goed, en nu naar huis!’ beval Japie zijn vriend. ‘En loop niet zo snel, ik heb korte poten, hoor!’
Wat verderop zaten Jantje Fatsoen en Gideon in een duister cafeetje. Daar ontmoetten ze de koetsier, die hun een
duivels plannetje voorstelde: ‘Breng me alle stoute jongens uit de buurt en ik neem ze mee naar Pleziereiland. Ik zal
jullie met goudstukken belonen en rijke mannen van jullie maken!’
Pinokkio kwam de twee onderweg naar huis weer tegen. ‘Jij weer!’ riep Jante Fatsoen. ‘We zochten je al. Jij ziet er
uit alsof jij een vakantie kan gebruiken! Ga eens op reis naar Pleziereilan!’ ‘Pleziereiland?’ vroeg Pinokkio verbaasd.
‘Ja, dat is een geweldig leuke plaats voor kinderen als jij. Luister maar…’
En zo vertrok Pinokkio even later opnieuw in het gezelschap van de twee boeven. Japie Krekel kwam ook deze keer
te laat en kon, buiten adem, alleen nog toekijken hoe de twee met Pinokkio tussen hen in wegliepen.
‘Pinokkio!’ schreeuwde hij uit alle macht. ‘Kom terug!’
Maar Pinokkio zong samen met zijn twee gezellen zo hard dat hij Japie niet hoorde. Vol ongeduld wilde hij meteen
vetrekken naar Pleziereiland, waar speelgoed, snoep en taartjes op hem wachtten…
Nadat hij was aangekomen in Pleziereiland, stortte Pinokkio zich meteen op het snoepgoed.
‘Wat is het hier leuk!’ zei hij tegen een onbetrouwbaar uitziende jongen. ‘Alles is gratis! Taart, ijsjes, speelgoed,…
Wat ben jij aan het smullen?’
‘Ha,ha! Jij weet nog niet veel af van het leven, hè? Dit is een sigaar! Lachte het kereltje. ‘Wil je het ook eens
proberen?’
Intussen zoch Japie heel Pleziereiland af naar Pinokkio. Na een tijdje hoorde hij zijn stem in een biljartzaal. Toen
Japie Pinokkio zag, was hij stomverbaasd. De jongen rookte niet alleen een sigaar, hij gebruikte ook vieze woorden
en was in slecht gezelschap! ‘Hé, Pinokkio, ik ben het!’ schreeuwde Japie uit alle macht. Maar Pinokkio antwoordde
niet…
Bedroefd liep Japie terug naar de haven. Daar merkte hij iets vreemds op. Nadat ze enkele uren in Pleziereiland
waren, veranderden veel jongens in ezels en werder ze weggevoerd om te gaan werken in de mijnen. Snel! Hij moest
Pinokkio waarschuwen!
Maar het was al laat! Pinokkio had al een staart en ezelsoren. Pinokkio’s vriend praatte zelfs niet meer, maar balkte…
en stampte met zijn hoeven tafels en stoelen omver.
‘Vlucht zo snel mogelijk weg’, beval Japie Krekel.
‘Voordat je helemaal in een ezel verandert!’
‘Ik ben bang!’ huilde Pinokkio.
‘Dit is niet het moment om bang te zijn, Pinokkio! We springen van die rots daar en zwemmen naar het vasteland.
Volg mij!’
‘Wat zou ik graag weer thuis zijn’, zuchtte de jongen verslagen. ‘Ik ook, hoor! Je vader is vast vreselijk ongerust!’
Maar helaas! Toen de twee vrienden een hele tijd later bij het huis van Gepetto aanklopten, kwam niemand de deur
openen. Ontmoedigend zonk Pinokkio naar op de stoep. Op dat ogenblik zweefde er een brief naar beneden.
‘Het is een boodschap van je vader!’riep Japie uit. ‘Hij schrijft dat hij naar je op zoek is en … o wat vreselijk! Hij werd
opgeslokt door Monstro, een walvis, en zit nu levend op de bodem van de zee!’
Intussen zat Gepetto in Monstro’s reusachtige buik. Hij hoopte maar dat de walvis gauw een heleboel vissen naar
binnen zou schrokken, want hij had verschrikkelijke honger. En Figaro ook.
Pinokkio en Japie Krekel renden naar een hoge rots. Pinokkio bond daar een zware steen aan zijn ezelsstraat en
sprong in zee.
Even later stonden ze op de zeebodem. Maar wat moesten ze nu doen? ‘We gaan gewoon met de vissen mee’,
stelde Pinokkio voor. ‘Walvissen eten graag vis. Misschien kunnen we zo Monstro vinden.’
Toevallig had Monstro honger gekregen. Met één hap slokte hij de vissen op. Met Pinokkio en Japie erbij! Even later
zaten ze in de buik van de walvis. En daar zagen ze Gepetto terug. Hij zat in zijn bootje te vissen.
Stomverbaasd keek Gepetto naar de vis die hij net had gevangen. Aan de staart van de vis hing… Pinokkio!
‘Mijn jongen! Mijn zoon!’ riep hij dolblij. ‘Ik dacht dat ik je nooit meer terug zou zien!’
‘Hoe kom je aan die lange oren… en aan die staart?’ vroeg Gepetto verwonderd. ‘Dat leg ik later wel uit,’
antwoordde Pinokkio niet erg op z’n gemak. ‘Eerst moeten we hier weg!’
‘Maar hoe dan Pinokkio?’ vroeg Gepetto zich af. ‘Ik heb al zoveel geprobeerd, maar niets helpt.’
‘Laten we een vlot bouwen,’ ging Pinokkio verder. ‘En dan steken we de rest van het hout in brand.’
‘Waarom?’ vroeg Gepetto. ‘Dan krijgt Monstro kriebels in zijn neus van de rook en niest hij ons naar buiten,’ legde
Pinokkio uit.
En zo gebeurde het ook. ‘Haaaatsjie!’ nieste Monstro. En daarbij proestte hij het hele stel met vlot en al naar buiten!
Maar de kust was nog ver en Gepetto kon niet zo lang zwemmen. Daar was hij veel te oud voor.
‘Red jezelf, Pinokkio!’ riep Gepetto. ‘Let maar niet op mij!’ Maar Pinokkio pakte Gepetto bij zijn hemd en zwom met
hem naar het strand.
Urenlang dobberden ze zo rond, tot ze aanspoelden op het strand.
Gepetto keek buiten adem om zich heen. Figare, Cleo en Japie lagen gezond en wel naast hem.
‘Waar is Pinokkio?’ vroeg hij ongerust.
‘Daar!’ wees Japie met trillende hand.
Enkele meters verderop dreef de jongen. ‘Pinokkio! Mijn jongen!’ riep Gepetto buiten zinnen van angst. Maar
helaas! Pinokkio antwoordde niet…
Thuis legde Gepetto zijn levenloze zoon op bed. ‘Mijn jongen’, snikte hij. ‘Je hebt mijn leven gered…’
Gepetto begroef zijn gezicht in zijn handen en zag daardoor niet het blauwe licht dat de kamer plotseling vulde. Dat
kan niemand anders dan de Blauwe Fee zijn…
Opnieuw zorgde ze voor een wonder: Pinokkio sloeg als bij toverslag zijn ogen open, en bewoog lichtjes met zijn
armen en benen. Zijn ezelsoren en zijn staart waren verdwenen.
‘Papa! Waarom ween je?’ vroeg Pinokkio aan Gepetto. ‘Omdat je dood bent, mijn lieve jongen’, zei hij droevig.
‘Maar, nee! Ik leef vader! En… ik ben een echte jongen!’ riep Pinokkio uit.
Wat was Gepetto blij. ‘Nu heb ik een echte zoon!’ riep hij. Omdat Pinokkio dapper en eerlijk was geweest, was hij
een echte jongen geworden. Precies zoals de Blauwe Fee had beloofd.