REEWILDBEHEER 2014 Uitspraken rechter - boerema

REEWILDBEHEER 2014
Uitspraken rechter
“Het verlenen van de ontheffing is
‘onvoldoende daadkrachtig’ gemotiveerd”.
“Er is niet aangetoond dat er daadwerkelijk
sprake is van problemen voor het welzijn van
de reeën binnen de gebieden waarvoor de
ontheffing is verleend”. “Het verlenen van een
ontheffing uit voorzorg is in strijd met artikel
68”. Het besluit is niet genomen ter voorkoming
van belangrijke schade aan gewassen of in het
belang van de verkeersveiligheid, maar uitsluitend in het
belang van het reguleren van de populatieomvang in relatie
tot de draagkracht van het gebied waarin de reeën zich
bevinden”. “Het doden van reeën met geweer
slechts mag worden verleend als aannemelijk is
dat er daadwerkelijk problemen zijn met het
welzijn van de populaties reeën”.
“De ontheffing voor de ree is verleend voor het doden van
reeën in het belang van de verkeersveiligheid, ter voorkoming van belangrijke schade aan kleinfruit en ter
voorkoming van het onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren…. In het faunabeheerplan wordt
geconcludeerd dat … de verhoogde stand nauwelijks voor schade in de land- en bosbouw heeft gezorgd,
het aantal ongelukken onder het landelijk gemiddelde ligt en dat er sprake is van een gezonde populatie
in de provincie Limburg….de rechtbank is van oordeel dat de ontheffing ten aanzien van de ree, die is
verleend voor de gehele provincie Limburg, onvoldoende heeft gemotiveerd”.
In 2013 zijn door de rechtbank Maastricht en Middelburg een tweetal uitspraken gedaan over de
(onderbouwing ) van verleende ontheffingen tot afschot van reeën. In hoger beroep is de uitspraak van
Middelburg nog eens door de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State bevestigd.
Deze uitspraken zetten de huidige onderbouwingen in zowel de vigerende Faunabeheerplannen als de
verlenen (en mogelijk te verlenen nieuwe) ontheffingen voor afschot van reeën onder druk.
Onderbouwing Reeënbeheer opnieuw?
De faunabeheerplannen worden voor een periode van 5 jaar vastgesteld. Deze dienen dan ook ter
onderbouwing voor het al dan niet afgeven van ontheffingen voor afschot of beheer van reeën. Als, op
1
basis van de uitspraken hierboven, een korte review wordt gehouden van een aantal
faunabeheerplannen, dan moet geconstateerd worden dat een aantal faunbeheerplannen op dit
onderdeel ruimschoots te kort schieten als onderbouwing voor het afgeven van (nieuwe) ontheffingen.
Voor een flink aantal FBP’s blijkt dat deze – qua diepgang en reikwijdte - min of meer gelijk staan aan de
Faunabeheerplannen van Limburg en Zeeland, waarbij de noodzakelijke ‘daadkrachtige’ onderbouwing
ontbreekt en er ook geen toespitsing is te herkennen op – te onderkennen – reewildpopulaties of
deelpopulaties. Verder ontbreekt vaak enige transparantie op de draagkrachtmodellering (gewoonlijk
model van Haaften). Daardoor kan niet afdoende worden onderbouwd op welk moment afschot nodig
zou zijn – vanuit belang van regulering van populatieomvang – en/of in relatie tot aantoonbare
problemen met het welzijn van (populaties van) reeën.
De wettelijke belangen
Ingevolge artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, kunnen gedeputeerde staten, wanneer er geen andere
bevredigende oplossing bestaat en geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van
instandhouding van de soort, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds
gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens o.a. artikel 9 van de wet met het oog op
een aantal nader bepaalde belangen, als het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid
en nadere bij Amvb aangewezen belangen.
Ter uitvoering van onder meer artikel 68, eerste lid, van de Ffw is vastgesteld het Besluit beheer en
schadebestrijding dieren (hierna: het Besluit). Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit
bepaalt dat als andere belangen als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel e, van de wet, zijn
aangewezen:
-voorkomen en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, behorende tot de soorten
edelhert, ree, damhert of wild zwijn;
- het reguleren van de populatieomvang van dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree,
damhert of wild zwijn, met dien verstande dat vanwege dit belang slechts ontheffing kan worden
verleend indien de aanleiding is gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied
of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich
bevinden.
Hieronder een korte analyse van de (wettelijke) belangen op grond waarvan GS een ontheffing kunnen
verlenen (dus niet moeten!);
2
Ter voorkoming van het onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren
De ontheffing kan hier dus wel worden verleend ‘ter voorkoming’. Dit zou een argumentatie kunnen
worden om ter plaatse van gebieden met veel valwild of andere situaties waarbij sprake kan zijn van het
ontstaan van ziekte of gebrek bij zowel individuele dieren als bij bijvoorbeeld kans op onacceptabele
populatiestress en voedseltekorten over te gaan tot een noodzakelijke lagere populatieomvang dan de
eventueel berekende draagkracht (biologische). Er zal gemotiveerd moeten worden waarom preventief
gekozen wordt voor een lager aantal dan – bijvoorbeeld – is berekend op grond van een
draagkrachtmodel.
Dus gemotiveerd terugbrengen van een populatie of deelpopulatie naar een niveau waarbij zekerheid
bestaat dat ieder dier over voldoende rust, voedsel , dekking en een territorium van voldoende omvang
en kwaliteit kan beschikken.
Populatiebeheer
Het reguleren van de populatieomvang. Hier kan slechts ontheffing worden verleend als de aanleiding is
gelegen in de schadehistorie ter plaatse en van het omringende gebied of de maximale populatieomvang
in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden.….
o
o
Indien aanleiding is gelegen in schadehistorie ter plaatse (en van het omringende gebied)
Of de maximale populatieomvang in relatie tot de draagkracht van het gebied waarin de
dieren zich bevinden.
Hieruit volgt dat de ontheffing alleen gebaseerd kan worden op ‘schadehistorie ter plaatse’; en
draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden. En – lezende de uitspraak van de rechter als
het aannemelijk is dat er daadwerkelijk problemen zijn met het welzijn van de populaties reeën”
De nu verleende ontheffingen gaan uit van een ontheffing op provinciaal niveau, soms opgedeeld in
‘regio’s waarbij echter niet helder wordt of daarmee concrete geografische afkadering bestaat die te
vertalen is naar ‘het gebied waarin de dieren zicht bevinden’ of ‘ter plaatse en het omringende gebied’.
Het komt voor dat een ‘algemene’ onderbouwing voor populatiebeheer op bijvoorbeeld provinciaal
niveau niet haalbaar meer kan zijn. Er zal gezocht moeten worden naar een afweging van situaties ter
plekke. Uit zowel de wetsteksten als de jurisprudentie lijkt naar voren te komen dat – op basis van
logische grenzen - populaties en deel populaties van reeën moeten worden onderscheiden. Goed
beschouwd is dat ook – vanuit de ecologie – de juiste keuze. En vervolgens zal daarop middels lokale
draagkrachtberekeningen en onderbouwingen moeten worden bepaald waarom juist daar wel of niet
afschot nodig is.
Andere belangen op grond van artikel 68
 a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid;
3
 c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en
wateren of
 d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
Ad a: Onder openbare veiligheid wordt in deze ook verstaan verkeersveiligheid.
Verkeersveiligheid
In het belang van de verkeersveiligheid. Verkeersveiligheid in relatie tot aanrijdingen met reeën is lokaal
en soms ook periodiek (bijvoorbeeld gedurende de bladtijd). Een generieke ontheffing voor het
beperken van de omvang van een populatie zonder enige relatie met lokale situaties waar sprake kan
zijn van een probleem met de verkeersveiligheid is niet te onderbouwen. Het belang is namelijk
verkeersveiligheid. De argumentatie is nu veelal puur gebaseerd op de gedachte dat beperking van het
aantal reeën gevolg kan hebben dat er minder aanrijdingen zullen plaatsvinden. De argumentatie gaat
dus vaak niet uit van het belang verkeersveiligheid. Er kan – dit wordt ook door de rechter bevestigd niet enkel worden verwezen naar aantallen aanrijdingen en schades op provinciaal niveau. Je kunt dan
ook nauwelijks onderbouwen welke alternatieve mogelijkheden er zijn om schade door reeën met name
in het verkeer te voorkomen.
Ter voorkoming van belangrijke schade aan land en bosbouw
Het lijkt vrijwel onmogelijk om belangrijke schade als gevolg van reeën aan te tonen. In elk geval niet
haalbaar om dit belang te gebruiken bij afgifte van een ‘generieke’ ontheffing. In geval van aantoonbare
schade ter plaatse zal dit eerst moeten worden onderbouwd met duidelijke schadecijfers, het aantonen
dat alternatieve maatregelen zijn uitgewerkt en uitgevoerd alvorens kan worden besloten tot afschot
van reeën.
Ter voorkoming van schade aan flora en fauna
Het kan voorkomen dat reeën, vanwege hun specialistische voedselbehoefte (browsers) in bijzondere
gevallen schade aan flora veroorzaken. Dit zal hooguit incidenteel zijn en zeer lokaal. Ook hier zal eerst
moeten worden onderzocht of op andere wijze kan worden voorkomen dat schade aan deze flora
ontstaat. In elk geval nooit een reden voor een generieke ontheffing.
Aanpak
Draagkrachtbepaling
Veelal wordt voor het bepalen van een doelstand het model Van Haaften gehanteerd. Dit model geeft in
feite een waardering van de biotoop waar reeën voorkomen. Dus de beschikbaarheid (jaarrond) van
voldoende voedsel/dekking en rust. Wat is de beperkende factor bij reeënpopulaties? In eerste instantie
voedsel. In de zomer kan het aanbod in landbouwgebieden heel hoog zijn. Maar in de winter is ineens
4
alle voedsel weg. Dat zou dus de bepalende factor moeten zijn op basis waarvan je je maximale omvang
van de populatie wilt weten. Verder – onlosmakelijk – ook natuurlijk dekking en voldoende rust. Doet
Van Haaften dat? Jazeker, juist voor landbouwgebieden werkt dit systeem goed. Wel met het
aandachtspunt dat voorschrijdend inzicht over de aantallen reeën die in een bepaald gebied kunnen
leven mogelijk wel eens hoger kan zijn dan eerst door Van Haaften werd aangenomen. Hiertoe is de
afgelopen jaren het puntensysteem van Van Haaften al op aangepast.
Een constante aandacht voor actualisatie van dit model is wel nodig. Bijvoorbeeld door
klimaatverandering en door ander landgebruik en landbouwtechnieken verandert ook steeds het
voedselaanbod. Je kunt je bedenken dat de draagkracht van gebieden steeds hoger wordt. Ofwel dat er
steeds meer reeën zullen kunnen leven in gebieden. Je moet accepteren dat de populatie blijft groeien.
Als je dit systeem goed uitvoert kom je tot een ‘biologisch toelaatbare reewilddichtheid per ha. Met in
achtneming het huidige grondgebruik (mn agrarisch gebruik). Neemt de reeën stand toe boven dit
biologisch toelaatbare dichtheid dan moet het aannemelijk zijn (of worden gemaakt) dat er problemen
met het welzijn van populaties ontstaat. Dat zou je dan moeten kunnen uitwerken in de vorm van een
aantal scenario’s; kans op populatiestress; wat gebeurt er dan? Kans op meer slachtoffers; wat gebeurt
er dan? Onnatuurlijke sterfte,
Bovenstaande lijkt volgens mij best te doen. Alleen niet op niveau van provincieoppervlak; Dus ook hier
uitgaan van leefgebieden, duidelijk te onderscheiden populaties of zelfs deelpopulaties.
Dierwelzijn
hoe bepaal je draagkracht en
dierwelzijn en welzijn van populatie.
Welk effect heeft afschot (en andere
maatregelen) op de populatie en
dierwelzijn (en vertaald naar (deel)
populaties of leefgebieden/regio’s.
Afschot van reeën lokaal hoeft geen
enkel effect te hebben op de populaties
op hoger niveau. Beschouw dus afschot
vooral op lokaal en regionaal niveau.
Afschot is alleen aan de orde indien het
welzijn van deze dieren in het geding is.
-
Maak onderscheid tussen ‘gezonde reeënpopulatie en draagkracht van het gebied’
Een streef- of doelstand is geen ‘doel’ op zich. Hier zit mogelijk een gebrek in de
onderbouwingen. Dit zou anders geformuleerd moeten worden.
5
-
Wees zo realistisch dat ook afschot op zich in potentie gevolgen kan hebben voor schade aan
gezondheid en welzijn van Reeën. Maak ook hier een afweging in.
Valwild
Valwild lijkt nu in een aantal Faunabeheerplannen of ontheffingen te worden gebruikt om afschot te
legitimeren (beperking populatieomvang irt doelstand). Dat kan in feite niet. Met name waar veel
slachtoffers vallen of waar veel schade is zou je gericht moeten ingrijpen en eerst moeten bekijken of er
alternatieven zijn.
Voorkomen is hier je hoofddoel
Ga ook na of het voorkomen van slachtoffers door verkeer een argument is dat valt onder het ‘Belang
van voorkoming en bestrijding van onnodig lijden’. Hier dus de omgekeerde argumentatie. Niet vanuit
het belang van de verkeersveiligheid (dat is een ander belang dat je moet uitwerken), maar nu vanuit het
belang tot ‘voorkomen van onnodig lijden’. Dus een tweetraps aanpak voor onderbouwing van de
noodzaak om op bepaalde plekken de reeënpopulaties laag te houden.
Ook – maar pas in tweede categorie – kun je dit belang ‘ter voorkoming’ toepassen op situaties waar
veel meer reeën lopen dan (ecologische) draagkracht toestaat. Dit laatste gaat nu waarschijnlijk nergens
op. Lezende de huidige onderbouwingen wordt dit belang er vooral bijgesleept in relatie tot ‘gevolg’ als
de populatie niet zou worden beheerd; dan ontstaan dus mogelijk populatiestress en ziekten. Dit laatste
is nu nergens zorgvuldig genoeg uitgewerkt zeker in relatie tot de ‘gevolgen dierwelzijn’. Ofwel waarom
zou afschot belangrijker zijn dan het laten verkommeren van dieren? Tot welk niveau moet je natuurlijke
processen hun gang laten gaan?
6