RUIMTE EN MOBILITEIT, TWEE APARTE WERELDEN copyright emmapatsie De chaos in de Vlaamse ruimtelijke ordening heeft een grote impact op mobiliteit. Door de verstedelijking van het platteland, de vele verspreide verkavelingen en de ellenlange lintbebouwing moeten we continu de baan op. En dat gebeurt ook, massaal. Op onze wegen worden jaarlijks 120 miljard reizigerskilometer en 70 miljard tonkilometer afgelegd. Het is een oud zeer: de slechte ruimtelijke ordening leidt tot meer verkeer, files, overlast en vervuiling. Maar in plaats van de groei van het autoverkeer aan de bron aan te pakken met een goed doordacht ruimtelijk beleid, blijft de overheid toch vooral inzetten op symptoombestrijding, met een louter infrastructuurbeleid. Door de verkokering van het Vlaams beleid werkt ieder binnen zijn eigen logica, zowel bij het opmaken van beleidsplannen als bij de uitvoering van concrete projecten. En zo worden heel wat kansen voor een vlottere en duurzamere mobiliteit gemist. De chaos in de Vlaamse ruimtelijke ordening heeft een grote impact op mobiliteit. Door de verstedelijking van het platteland, de vele verspreide verkavelingen en de ellenlange lintbebouwing moeten we continu de baan op. En dat gebeurt ook, massaal. Op onze wegen worden jaarlijks 120 miljard reizigerskilometer en 70 miljard tonkilometer afgelegd. Het is een oud zeer: de slechte ruimtelijke ordening leidt tot meer verkeer, files, overlast en vervuiling. Maar in plaats van de groei van het autoverkeer aan de bron aan te pakken met een goed doordacht ruimtelijk beleid, blijft de overheid toch vooral inzetten op symptoombestrijding, met een louter infrastructuurbeleid. Door de verkokering van het Vlaams beleid werkt ieder binnen zijn eigen logica, zowel bij het opmaken van beleidsplannen als bij de uitvoering van concrete projecten. En zo worden heel wat kansen voor een vlottere en duurzamere mobiliteit gemist. 20 am magazine jaargang 2014 nr 2 Mannen maken plannen In het voorjaar van 2014 werd het nieuwe ontwerp mobiliteitsplan Vlaanderen voorgesteld. Aangezien ruimtelijke ordening een cruciale factor is in de verdere ontwikkeling van de mobiliteit, zou dat een belangrijk aandachtspunt moeten zijn in elk mobiliteitsplan. Maar wat blijkt? Het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen erkent wel dat er een nauwe relatie is tussen mobiliteit en ruimtelijke ordening, maar in de toekomstscenario’s van het Mobiliteitsplan wordt met ruimtelijke ordening geen rekening gehouden. Volgens de sectorale logica van de plannenmakers is het opstellen van ruimtelijke toekomstscenario’s een taak van de administratie ruimtelijke ordening, in het kader van het - eveneens in opmaak zijnde - Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Met als resultaat dat we in het Mobiliteitsplan geen visie terugvinden over de mogelijke impact van een betere ruimtelijke ontwikkeling op de mobiliteit. Hoewel het gebrek aan ruimtelijke ordening, zeker in Vlaanderen, één van de belangrijkste drijvende krachten is achter de groei van het autoverkeer. Ook bij de uitwerking van de actiepunten in het Mobiliteitsplan, blijft afstemming met het ruimtelijk beleid zeer beperkt. Beide beleidsvelden spreken zelfs een andere taal. Zo wordt in het Mobiliteitsplan ‘bereikbaarheid’ enkel bekeken in termen van tijdverlies door files, maar niet in functie van ruimtelijke nabijheid. Nochtans is nabijheid de beste garantie op bereikbaarheid. Als je echter enkel oog hebt voor tijdsverlies en files, is de logische conclusie dat de wegcapaciteit te beperkt is en bottlenecks moeten worden weggewerkt. DOSSIER MOBILITEIT artikel De kantorenzone rond het station Brussel Noord is een goed voorbeeld van doordacht beleid: kantoren nabij stations werken het gebruik van openbaar vervoer in de hand en remmen de toename van het autoverkeer af. De taak van de overheid is binnen dat denkkader beperkt tot het opvangen van de onvermijdelijke groei door nieuwe wegen aan te leggen. Terwijl die op termijn tot nieuwe (lint)bebouwing en meer verkeer leiden. Door het ruimtelijk principe van nabijheid meer centraal te plaatsen in de mobiliteitsplanning, kan die voortdurende groei van het autoverkeer net worden beheerst. Dat gebrek aan afstemming tussen het Mobiliteitsplan en het Beleidsplan Ruimte kon op heel wat kritiek rekenen van de adviesraden. Hopelijk gooit de nieuwe regering het over een andere boeg. Het zou goed zijn dat het ontwerp Mobiliteitsplan Vlaanderen alsnog in het nieuwe Beleidsplan Ruimte wordt doorvertaald. En omgekeerd. Want zolang er geen echte dialoog ontstaat tussen de ministers en administraties voor mobiliteit en ruimtelijke ordening, blijft het dweilen met de kraan open. Locatiebeleid als missing link tussen ruimtelijke ordening en verkeer Niet alleen bij de uitwerking van beleidsplannen, maar ook bij concrete projecten is er te weinig afstemming tussen ruimtelijke ordening en verkeersbeleid. Bij het afleveren van vergunningen voor nieuwe woonwijken, winkels, bedrijven of kantoren wordt nog te weinig rekening gehouden met de mobiliteitseffecten. Met een doordacht locatiebeleid – waar planten we welke functie in? – kunnen ruimtegebruik en mobiliteit op mekaar worden afgestemd en wordt de groei van het autoverkeer aan de bron aangepakt. een omgekeerd locatiebeleid gevoerd. C-locaties, zuivere auto-locaties dus, worden gebruikt om winkelcentra in te planten, die thuishoren in het centrum van de stad. De laatste jaren is er ook een trend aan de gang om kantoren in te planten langs hoofdwegen. werden heel wat kantoorcomplexen opgetrokken langs de Brusselse ring, de ring rond Antwerpen en Gent, langs de autosnelweg in Mechelen, Aalst of Merelbeke… Kantoren en winkelcomplexen op dergelijke autolocaties werken de groei van het autoverkeer en de verkeersknoop stelselmatig verder in de hand. Dergelijk locatiebeleid houdt bij de inplanting van activiteiten enerzijds rekening met de verkeersgeneratie van die activiteit en anderzijds met de bereikbaarheid van de inplantingsplaats. Een voorbeeld is het Nederlandse ABClocatiebeleid. A-locaties zijn toplocaties aan knooppunten van openbaar vervoer. Ze worden in de eerste plaats gebruikt voor economische activiteiten die veel mensen en verkeer aantrekken, bijvoorbeeld kantoren met loketfuncties. C-locaties zijn de zuivere autolocaties, dus langs de autosnelwegen. Ze zijn voorbehouden voor bedrijven die afhankelijk zijn van het wegtransport, bijvoorbeeld transportbedrijven. De B-locaties zitten er tussenin en zijn zowel bereikbaar met het openbaar vervoer als met de auto. Het gaat bijvoorbeeld om randstedelijke zones, volgens het Nederlandse beleid voorbehouden voor klassiekeregionale bedrijventerreinen. Het locatiebeleid kan dan nog voort opgesplitst worden, bijvoorbeeld verweefbare bedrijven in stedelijke gebieden, locaties voor kmo’s... Lobbenstad met openbaar vervoer als ruggengraat In Vlaanderen wordt als het ware Vlaanderen beschikt over een heel fijnmazig spoorwegnetwerk, met een Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen stelt nochtans dat kantoren thuishoren aan knooppunten van het openbaar vervoer, zoals stationsbuurten. Kantoren nabij stations werken het gebruik van het openbaar vervoer in de hand en remmen de toename van het autoverkeer af. De kantorenzone rond het station Brussel Noord is daarvan een goed voorbeeld. Maar in Vlaanderen worden net in deze stationsbuurten, op A-locaties dus, grote parkings aangelegd, waardoor de troef van de nabijhied van het station weer wordt verspeeld… am magazine jaargang 2014 nr 2 21 aanvullend tram- en busnet. Dat netwerk is een ideale ruggengraat voor nieuwe stedenbouwkundige ontwikkelingen. Het kan als basis worden gebruikt om goed gelegen lobben uit te kiezen voor nieuwe woonwijken, allerhande voorzieningen, nieuwe kantoren of kennisindustrie. Voorstedelijke openbaar vervoersnetten bieden daarvoor extra kansen. Die zijn gelegen in de dichtbevolkte gemeenten rond de steden, waar een grote kritische massa kan worden bereikt, noodzakelijk om openbaar vervoer rendabel te laten draaien. Het Gewestelijk Expresnet (GEN) in en rond Brussel, dat na lange vertraging eindelijk in ontwikkeling is, bereikt in een straal van 30 km rond de hoofdstad liefst drie miljoen mensen. Dat is een derde van de Belgische bevolking! Zij krijgen in de spitsuren om het kwartier een snelle lightrailverbinding naar Brussel. Zo wordt een echt concurrentieel alternatief geboden voor de autopendel en kunnen de structurele files en de daarbij horende luchtvervuiling sterk afnemen. Ook in Antwerpen en Gent is er voldoende potentieel om het bestaande net in deze zin uit te bouwen. Belangrijk is dan dat een dergelijk voorstadnet niet alleen bekeken wordt als een mobiliteitsoplossing, maar ook als een dragende structuur voor nieuwe stedenbouwkundige ontwikkelingen. Een ruimtelijke ordening gebaseerd op het openbaar vervoersnetwerk, kan tevens een impuls bieden om kleinere stations rond de stedelijke agglomeraties op te waarderen. Dit kan op zijn beurt het startschot vormen voor stadsvernieuwingsprojecten in de randgemeenten van de stad. Zo ontstaat een domino-effect dat zichzelf kan versterken: als meer mensen wonen en werken in de stationsbuurten, geeft dit extra kansen voor de verdere uitbouw van het voorstedelijk openbaar vervoer (doordat er meer reizigers zijn), waardoor stationsbuurten aantrekkelijker worden voor nieuwe investeringen… Op die manier kan ingegaan worden tegen een ruimtelijke planning die vooral gebaseerd is op het autowegennetwerk. 22 am magazine jaargang 2014 nr 2 Goederenstromen en mobiliteitseffecten Ook voor goederenstromen van industriële of logistieke activiteiten, is afstemming tussen ruimte en mobiliteit cruciaal. Om binnenvaart en spoor meer kansen te geven als alternatief voor wegtransport, is een ruimtelijke bundeling van economische activiteiten op een beperkt aantal knooppunten noodzakelijk. Dat biedt transporteconomische voordelen, omdat goederenstromen dan beter gebundeld kunnen worden en bedrijven gezamenlijk kunnen aan- en afvoeren. Het inleggen van trein- of binnenvaartshuttles wordt immers maar rendabel vanaf een minimaal kritisch volume. Een voorbeeld daarvan is ENA, het Economisch netwerk Albertkanaal. Het Albertkanaal wordt aanzien als een “extended gateway”, een uitbreiding van de Antwerpse haven - de gateway - in het achterland. Het voordeel is dat goederenstromen vanuit de haven gebundeld kunnen worden tot “dikke stromen”, waardoor transport over water kostenefficiënter wordt. Daarom worden multimodale knooppunten uitgebouwd van waaruit spoor-, binnenvaart- en wegtransport wordt ingezet naar de eindbestemming. Door te investeren in watergebonden bedrijventerreinen kan de congestie op de weg worden tegengaan. En aangezien de luchtvervuiling per vervoerde ton duidelijk lager ligt bij binnenvaart dan bij wegtransport, is dit ook voor het leefmilieu een goede zaak. Dit op zichzelf positieve verhaal is echter relatief, mede door de gebrekkige afstemming van stedenbouw- en verkeersbeleid. Zo is watergebondenheid wel als mogelijkheid opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften van bedrijvenzones, maar een verplichting is het nooit. Met als gevolg dat op verschillende ‘watergebonden’ bedrijventerreinen langs het Albertkanaal nu heel wat bedrijven gevestigd zijn die helemaal geen gebruik maken van de binnenvaart, maar wel van de E313. Bovendien wil zowat elke gemeente langs het Albertkanaal haar eigen bedrijvenzone, want dat zorgt immers voor fiscale opbrengsten in de gemeentelijke kas. Daardoor worden verspreid over de ganse as een hele reeks kleinere economische zones uitgebouwd, zonder duidelijke keuzes voor knooppunten. Dergelijk beleid van ruimtelijke versnippering van bedrijvenzones maakt de bundeling van stromen voor trein of binnenvaart onmogelijk. Het gevolg is meer vrachtverkeer over de weg. Daarbij heeft de overheid weinig of geen oog voor de globale mobiliteitseffecten van al die aparte bedrijvenzones langs het kanaal. Er wordt in de ruimtelijke uitvoeringsplannen voor nieuwe bedrijvenzones enkel aandacht besteed aan de lokale ontsluiting, van het nieuwe terrein naar het snelwegnet. Er wordt in de ruimtelijke plannen geen rekening gehouden met de gecombineerde verkeersimpact van die nieuwe terreinen op de restcapaciteit van het hoofdwegennet. Met alle plannen die nog op tafel liggen voor bijkomende logistieke bedrijventerreinen langs het Albertkanaal, dreigt deze snel opgevuld te worden. Zo dreigt de dagelijkse congestie die we nu al kennen in het Antwerpse deel van de E313, zich stilaan uit te breiden tot ver in Limburg. Het ruimtelijk bundelen van logistieke activiteiten op een beperkt aantal knooppunten kan daarentegen wel extra kansen bieden aan binnenvaart en spoor en zo een alternatief bieden voor het toenemende vrachtverkeer over de weg. Maar dat vereist in de eerste plaats een goede samenwerking tussen ruimtelijke ordening en mobiliteit. Erik Grietens, beleidsmedewerker Integraal ruimtebeheer, Juridische & sociale instrumenten, Bond Beter Leefmilieu
© Copyright 2024 ExpyDoc