02 A Verslag REO-voorzitters 29-9-14 pdf

Betreft
Datum
Verslag bestuurlijk overleg REO Voorzitters-gedeputeerde Veldhuijzen
29 sept 2014, 09.30-11.30
Aanwezig
Veldhuijzen (9.50uur), Van der Tak, Hoekstra, Koen, Van Erk
Goossensen, Brandsma, Dekker, Hoogervorst
Door ernstige files is gedeputeerde Veldhuijzen verlaat (09.50 aanwezig). Ook de heer Van der Borg heeft
last daarvan en is teruggedraaid.
Brandsma opent de vergadering.
Na een korte kennismakingsronde wordt de PZH film ‘Mijn tent staat top!, Nieuwe manieren om bedrijventerreinen te moderniseren’ vertoond. De film is in maart. jl. vertoond bij de bestuurlijke bijeenkomst over
bedrijventerreinen.
Goossensen licht toe dat PZH nu concreet toewerkt naar vertaling van deze vraaggerichte aanpak voor
herstructurering naar haar instrumentarium, specifiek t.a.v. de provinciale procesmiddelen voor bedrijventerreinen. Graag wil PZH hierover met de regio’s in gesprek. Daarom hier een eerste meningsvormende
dialoog.
Van der Tak vindt de nieuwe benadering goed, het gaat om het zetten van kleine stappen om bedrijven
echt verder te helpen. Bij de rol van de provincie hierin heeft hij nog wat vraagtekens, vooral kleinere gemeenten helpen?
Koen ziet de noodzaak om op bedrijventerrein-niveau met gebiedsmanagers aan de gang te gaan. Het
instrumentarium hiervoor; wellicht een combi van bemiddelen en specialistische opdrachten met subsidies.
Hoekstra benadrukt dat indien er geen concreet initiatief is bij ondernemers, je weinig in beweging krijgt.
Van Erk heeft ervaring met het vraaggericht werken in Midden-Holland. De makelaarsrol werkt hier goed.
Terecht wordt in de film aangegeven dat bedrijven niet alle informatie met de gemeente willen delen, bij
veranderingen is echt een onafhankelijke partij gewenst.
Veldhuijzen constateert uit de reacties van de REO-voorzitters steun voor een vraaggerichte aanpak. Hij
deelt ook het punt dat het primair een gemeentelijke aangelegenheid is. Wat is dan de rol van PZH bij bedrijventerreinen? Er ligt voor PZH vooral een rol van kennis- en ervaringsdeler en wellicht een faciliterende
functie om bij specifieke terreinen gemeenten met inzet van een onafhankelijke partij te helpen de energie
van ondernemers te laten ‘losmaken’.
Hier wordt de volgende keer verder over gesproken. De regio’s worden betrokken bij de provinciale gedachtenvorming.
10.10: naar aanleiding van de felicitaties voor de vaststelling van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) geeft
Veldhuijzen allereerst een toelichting op het aangenomen amendement over haal- en brenglocaties internetdetailhandel. Daarnaast zijn er twee moties over detailhandel aangenomen: handhaving 20% netto
verkoopvloeroppervlak van nevenassortiment en de hervorming toetsing detailhandelsplannen in relatie tot
de REO’s die als bespreekpunt op de agenda staat. Daarnaast geeft Veldhuijzen aan dat in de VRM ervoor
is gekozen dat de provincie niet de regionale visies detailhandel en bedrijventerreinen hoeft te aanvaarden
gezien de sturingsinstrumenten die in de VRM aanwezig zijn. Dit doet echter niets af aan het belang van
regionale afstemming (onder meer in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking).
10.15 Kantoren
Veldhuijzen schetst het tijdpad van de brieven over de regionale visies kantoren. Morgen (30 september)
vindt bespreking plaats in GS en op 22 oktober worden de brieven voorgelegd aan de Statencommissie
Ruimte&Leefomgeving.
Van der Tak spreekt zijn zorg uit over de omvangrijke leegstand en de verdergaande effectuering van het
nieuwe werken en dus minder m2.
Koen stelt de vraag wiens probleem het is en hoe groot het probleem moet zijn voordat de overheid het
zich aantrekt? En wat is de kern van het probleem? De voorgestelde aanpak in de brief wordt door Koen
op hoofdlijnen onderschreven. Het is nu een kwestie van goed zicht houden op de sturing en uitvoering. Hij
stelt voor om in het kader daarvan tijdens een volgend REO-voorzittersoverleg een presentatie te laten
verzorgen van de Navigator 2.0. Koen vindt wel dat er moet worden uitgegaan van feitelijke plancapaciteit
in plaats van de planologische capaciteit waar de provincie van uitgaat. En er is nog de vraag hoe je die
planologische ruimte kan omzetten in andere functies, zoals bijv. bij Fascinatio speelt.
Holland Rijnland is wel negatief over de brief; er zit spanning tussen de kwantitatieve en kwalitatieve uitdagingen. Hoekstra zegt dat in Holland Rijnland een laag leegstandspercentage is van 9% en er is al een
kantorenstrategie vastgesteld, maar die wordt nu doorkruist door de beperkingen vanuit de provinciale EIB
nieuwbouwbehoefteramingen. In de provinciale brief is evenmin aandacht besteed aan de second opinion
van het EIB, waaruit blijkt dat er in Holland Rijnland de afgelopen jaren aanzienlijk meer kantoren zijn onttrokken dan waar de EIB ramingen vanuit gingen.
Van Erk onderkent dat de kantorenproblematiek in Midden Holland zich concentreert in Gouda, waar door
een taskforce hard wordt gewerkt aan oplossingen. De gemeente wil nog een keer 1 op 1 met de provincie
over de cijfers spreken. Ook Midden-Holland onderschrijft de opmerkingen die Regio Rotterdam maakte
over verschil tussen planologische capaciteit en feitelijke plancapaciteit. Ook memoreert Van Erk de problematiek van afstemming van transformatie van kantoren naar woningen en de regionale woonvisies. In
Midden-Holland zet dat het net bereikte wankele evenwicht in dat afsprakenkader weer onder druk.
Veldhuijzen reageert hierop dat leegstand vooral een gemeentelijke aangelegenheid is. De gerealiseerde
transformatie in Haaglanden en Regio Rotterdam, laten zien dat er op dat vlak wel wat mogelijk is. Wat
betreft de relatie met de woonvisie: als Gouda kans ziet om kantoren te transformeren moet ze dat meenemen in de woonvisie. Het is zaak om goede verbanden tussen die ontwikkelingen te leggen.
Vanuit de provinciale rol geeft de provincie vooral sturing op nieuwbouw en het verder voorkomen van
leegstand. Het EIB heeft voor de provincie de nieuwbouwbehoeften berekend. Stec heeft mede de echt
wenselijke locaties aangewezen. De markt zegt echter dat de provincie het aantal nieuwbouwlocaties nog
verder had moeten beperken tot Den Haag CS en Beatrixkwartier en Rotterdam Central Business District
en Kop van Zuid).
Veldhuijzen stelt opschorting van besluitvorming rondom het Rijnsburgerblok voor, totdat de regio met het
hele verhaal komt rondom nieuwbouwbehoeften, het hogere aantal onttrekkingen ed. in een actualisatie
van de recente regionale visie. Het goede verhaal is belangrijker dan de precieze cijfers, zoals wij ook met
de woonvisies omgaan.
Door de oogharen heen, denkt Veldhuijzen dat de Drechtsteden er programmatisch wel uitkomen; daar is
al veel geschrapt. Haaglanden heeft meer dan voldoende programmatische ruimte, maar een teveel aan
locaties, gelet op eerder genoemde marktgeluiden. De grootste problemen zitten in het Rijnmondse en
Holland Rijnland. Haaglanden en Stadsregio Rotterdam stemmen ermee in dat Bleizo programmatisch van
de Stadsregio Rotterdam naar Haaglanden wordt overgeheveld.
Gekoppeld aan de regionale visie Holland Rijnland wordt gesproken over een beperkte schuif met planmeters tussen Haaglanden en Holland Rijnland. Van der Tak stelt zich over deze beperkte schuif positief op.
Veldhuijzen merkt op dat we eerst het beeld goed moeten hebben voordat we door de bocht gaan en naar
Provinciale Staten zullen gaan. Daarin moeten we rekening houden met dit soort argumenten.
Korte discussie over de waarde van afspraken in Stedenbaan verband versus voorliggende VRM keuzes;
zo zijn bijv. Schieveste en Station Alphen niet als kantorenconcentratiegebieden in de VRM opgenomen.
Hoekstra vindt dat er teveel vanuit de getallen wordt geredeneerd en dat PZH te weinig uitgaat van de
regionale strategieën. Hij wil best afspraken maken over slopen, onttrekkingen en terugbouwen. Veldhuij-
zen memoreert de rol van regionale prioriteringsmogelijkheden voor Schieveste en is bereid nog eens te
kijken naar de subregionale vraag en behoefte aan lokale kantoren in Alphen in het kader van de regionale
visie.
Er zal meer uit de markt moeten worden gehaald dan er wordt bijgebouwd. Een strategie zonder getallen
zal (politiek) niet lukken
Wat betreft het Rijnsburgerblok wil Veldhuijzen in het kader van de kantorenvisie Holland Rijnland nog wel
een keer kijken naar:
• De validiteit van de EIB behoefteraming en getallen.
• Het planvolume dat van Haaglanden naar Holland Rijnland verschoven zou kunnen worden en
• over de reëel bestaande vraag naar het kantoren in Rijnsburgerblok.
Brandsma wil voor het eind van dit jaar over de bovenstaande drie punten een goede tussenafspraak hebben gemaakt, onder voorbehoud van het politiek bestuurlijke traject.
10:51 detailhandel
Veldhuijzen geeft aan dat de motie over de hervorming toetsing REO-advisering scherp is afgebakend door
PS. Op basis van een aantal concrete ervaringen met de REO-adviezen geeft hij aan zelf ook te zoeken
naar een meer objectieve advisering.
De motie over detailhandel spreekt Van der Tak “minder aan” en een plan buiten de REO’s om is merkwaardig. Hij geeft een toelichting op de besluitvorming in Haaglanden over Leidschenhage en Decathlon.
Ook hier staan de strakke provinciale regels op gespannen voet met de regionale argumenten.
Ook Midden-Holland herkent zich niet in het zogenaamde handje klap op regionaal niveau bij regionale
advisering detailhandelsplannen. Een aparte commissie is voor Van Erk een konijn uit de hoge hoed. Er is
wel behoefte aan bovenregionale afstemming (zie nu bijvoorbeeld Leidschenhage).
Hoekstra memoreert het ontbreken van het bedrijfsleven in de regionale afstemming sinds het terugtreden
van de KvK. Daarnaast constateert hij dat het REO niet altijd het beste gremium lijkt voor zaken met een
kleinere impact zoals supermarkten die vaak een beperkt aantal gemeentes aangaat. Ook miste hij een
formele positie voor Holland Rijnland bij de interregionale afstemming rondom Leidschenhage.
Veldhuijzen geeft aan dat het doorlopen van de bestemmingsplanprocedures een verantwoordelijkheid is
van de gemeenten. Hij ziet een onderscheid tussen regionale behoefte en regionale afstemming. Het is
aan de gemeente om, zonodig via een DPO, de behoefteraming op te stellen. De commissie kan deze
regionale behoefte objectiveren ten bate van het planvormingsproces van gemeenten. Vervolgens is de
regionale afstemming aan de gemeenten/regio’s. De objectiveerbare behoefte gaat vooraf aan en staat los
van de regionale afstemming. De commissie kan de basis leveren waarop de REO adviseert.
Het is daarbij belangrijk om te kijken naar de schaal van de impact. De kans is bijvoorbeeld klein dat een
wijkcentrum in Den Haag andere gemeenten raakt. Er moet dus goed worden gekeken tussen welke partijen bovenlokale/regionale afstemming is vereist. De provincie staat welwillend tegenover coöperatie met
bijvoorbeeld de VZHG, de commissie kan daarmee een scherper profiel krijgen als gemeentelijk instrument. Het is belangrijk om deze behoefte scherp en objectief vast te stellen gezien recente uitspraken van
de Raad van State.
Gedeputeerde Veldhuijzen is bereid om op basis van deze consultatie het huidige voorstel van de GSagenda te halen en op korte termijn (binnen een maand gezien de eindtermijn van de motie) een nieuw
voorstel in lijn met de betoogde lijn, verder uit te werken. Ook de leden kunnen samen benoemd worden
met de Vereniging van Zuid-Hollandse Gemeenten . Hij wil nog kijken naar de grens (metrages) waarboven
de commissie zou kunnen adviseren. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn dat verzoeken om adviezen
voor kleinere ontwikkelingen door het secreatariaat van de commissie te laten afdoen. De schaal van de
impact van de nieuwe ontwikkelingen zou daarbij richtinggevend kunnen zijn. De regio’s worden tijdig in het
nieuwe voorstel betrokken via een schriftelijke rondje langs de REO-secretarissen en hoofden Economie.
11.17: van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt.