hoofdstuk_13_symptomen, tekenen en ziektetoestanden

HOOFDSTUK 13
SYMPTOMEN, TEKENEN EN ZIEKTETOESTANDEN
OVERZICHT
-
-
Vele symptomen en tekenen worden in hoofdstuk 18 van ICD-10-CM geclassificeerd
wanneer zijn veroorzaakt kunnen worden door verschillende aandoeningen, wanneer
zij naar verschillende stelsel verwijzen of wanneer zijn van onbekende oorsprong zijn.
In slechts enkele bijzondere situaties zal een symptoom uit het hoofdstuk 18 als
hoofddiagnose gebruikt worden.
Daarentegen zal voor dagkliniekpatiënten het symptoom meer als reden voor de
opname genomen worden.
De codes uit hoofdstuk 18 worden als nevendiagnose gebruikt alleen wanneer het
symptoom niet integraal deel uit maakt van een aandoening.
De codes voor niet specifieke abnormale bevindingen worden zelden gebruikt voor
gehospitaliseerde patiënten.
LEERDOELSTELLINGEN
Na het doornemen van dit hoofdstuk bent u in staat om:
- Het onderscheid uit te leggen tussen een teken en een symptoom.
- Uit te maken wanneer het gepast is om een code uit hoofdstuk 18 van de ICD-10-CM te
gebruiken als hoofddiagnose.
- Uit te maken wanneer het gepast is om een code uit hoofdstuk 18 van de ICD-10-CM te
gebruiken als nevendiagnose.
TERMEN OM TE KENNEN
Teken
Een objectieve aanwijzing vastgesteld door de onderzoekende arts.
Symptoom
Een subjectieve klacht van de patiënt.
TE HERINNEREN …
Voor gehospitaliseerde patiënten zullen er betere geschiktere codes bestaan dan de codes uit
hoofdstuk 18 van de ICD-10-CM.
Voor gehospitaliseerde patiënten wordt een waarschijnlijke diagnose aanzien als een bevestigde
diagnose.
INLEIDING
Een teken wordt gedefinieerd als een objectief element van een aandoening dat wordt
waargenomen door de onderzoekende arts. Een symptoom, daarentegen, is een subjectieve
gewaarwording van de patiënt dat niet objectief wordt bevestigd door de arts.
Symptomen en tekenen worden op twee manieren geklasseerd in de ICD-10-CM: deze die
naar een specifieke diagnose verwijzen worden ingedeeld in de respectievelijke
hoofdstukken van ICD-10-CM. Zij die naar meerdere aandoeningen of stelsels verwijzen of
die een onbekende etiologie hebben, worden geklasseerd in hoofdstuk 18.
TEKENEN EN SYMPTOMEN ALS HOOFDDIAGNOSE
Codes voor symptomen, tekenen, en ziektetoestanden uit hoofdstuk 18 kunnen niet als
hoofddiagnose gebruikt worden of als reden voor opname in een dagkliniek, wanneer een
gerelateerde diagnose wordt gesteld. Voorbeelden:
T40.1x4A + R40.20 Coma due to poisoning by heroin, initial encounter
I44.2 + R55 Syncope due to third-degree atrioventricular block
Voor gehospitaliseerde patiënten geldt dat een mogelijke diagnose, een waarschijnlijke
diagnose die men weerhoudt op het einde van een verblijf, als ‘waar’ zal gecodeerd worden.
Neem bijvoorbeeld een patiënt die gehospitaliseerd wordt met een ernstige abdominale pijn.
De arts besluit dat de abdominale pijn waarschijnlijk veroorzaakt wordt door een acute
gastritis (K29.00). Enkel de code voor de gastritis wordt gecodeerd omdat de abdominale
pijn integraal deel uit maakt van die mogelijke gastritis. Uitdrukkingen als ‘mogelijks’ of
‘waarschijnlijk’ worden niet gebruikt binnen de codering van dagopnames. Indien er geen
diagnose gevonden wordt, zal men enkel de symptomen en tekenen die aanwezigheid zijn
coderen.
Er zijn slechts enkele gevallen waarbij een symptoom uit hoofdstuk 18 kan gebruikt worden
als hoofddiagnose, zoals:
1. De gevallen waarbij het symptoom als hoofddiagnose gebruikt wordt bij twee of meer
gelijkwaardige differentiaaldiagnosen. Meer hierover vindt u in hoofdstuk 4.
2. Indien er geen oorzaak gevonden wordt voor het symptoom dat de reden voor de
opname is, zal een code uit hoofdstuk 18 als hoofddiagnose gebruikt worden, zelfs al
zijn er andere niet gerelateerde diagnosen als nevendiagnose. Bijvoorbeeld, een
patiënt wordt opgenomen met een tachycardie. Op het EKG vindt wordt geen uitleg
voor de tachycardie alsook geen onderliggende cardiale oorzaak gevonden. De
patiënt is ook een insulinedependente diabetieker; de bloedsuiker wordt dagelijks
nagekeken tijdens de hospitalisatie. De reden voor de opname is de tachycardie;
daarom wordt R00.0, Tachycardia, unspecified, de hoofddiagnose. Omdat de
diabetes behandeld wordt tijdens de hospitalisatie zal de diabetes mellitus als
nevendiagnose gezet worden.
3. De regel is niet van toepassing wanneer het symptoom het gevolg is van twee
aandoeningen i.p.v. differentiaaldiagnosen. In dit geval worden de twee
aandoeningen gecodeerd en het symptoom wordt als nevendiagnose gezet indien
het voldoet aan de criteria voor de nevendiagnosen. Bijvoorbeeld, wanneer een
thoraxpijn het gevolg is van een costochondritis en een mogelijke hernia hiatalis,
zullen zowel de costochondritis als de hernia hiatalis gecodeerd worden volgens de
regel dat elke gestelde diagnose gecodeerd wordt. Er wordt geen thoraxpijn erbij
gecodeerd omdat die integraal deel uit maakt van beide diagnosen.
4. Andere situaties waarbij codes uit het hoofdstuk 18 van ICD-10-CM als
hoofddiagnose kunnen gezet worden voor gehospitaliseerde patiënten zijn:
•
De tekenen en symptomen zijn van voorbijgaande aard en er kan tussentijds
geen diagnose gesteld worden.
•
De patiënt wordt doorverwezen naar een andere instelling voor verder
onderzoek vooraleer er een diagnose gesteld werd.
•
Er kan om een of andere redenen, geen duidelijke diagnose gesteld worden.
•
Het symptoom wordt in daghospitalisatie behandeld zonder dat er veder
onderzoek noodzakelijk is om een definitieve diagnose te hebben.
•
De patiënt laat zich niet verder onderzoeken om een definitieve diagnose te
hebben.
•
De opname gaat over het laat gevolg van een aandoening en de alfabetische
index eist een andere volgorde van de codes.
Over het algemeen worden symptoomcodes uit de andere ICD-10-CM hoofdstukken niet als
hoofddiagnose gebruikt indien er een oorzakelijke diagnose wordt gesteld. Het symptoom
kan wel als hoofddiagnose gezet worden, wanneer de patiënt opgenomen wordt om enkel
het symptoom te behandelen en er geen behandeling of onderzoek is voor de onderliggende
oorzaak. Bijvoorbeeld, een patiënt met dehydratatie tengevolge van een gastro-enteritis
wordt opgenomen voor de behandeling van de dehydratatie terwijl de gastro-enteritis volledig
ambulant kan behandeld worden. In dit geval zal de dehydratatie als hoofddiagnose gezet
worden, niettegenstaande de oorzaak van de dehydratatie gekend is.
Noteer dat deze richtlijnen niet van toepassing zijn voor het registreren van dagopnames en
andere contacten buiten de hospitalisaties. Dagopnames laten niet altijd toe een uiteindelijke
diagnose te stellen na de uitgevoerde onderzoeken en de behandelingen kunnen ook enkel
symptoomgericht zijn. Voor dergelijke opnames tracht men zo nauwkeurig mogelijk de reden
voor opname weer te geven, al is het met een symptoomcode.
TEKENEN EN SYMPTOMEN ALS NEVENDIAGNOSE
Codes uit hoofdstuk 18 worden als nevendiagnose gebruikt wanneer het symptoom of het
teken (bevinding) niet integraal deel uitmaakt van de onderliggende aandoening, wanneer de
classificatie het zo voorschrijft en wanneer de aanwezigheid ervan een verschil weergeeft
over de ernst van de aandoening en/of de toegediende zorg. Bijvoorbeeld, vele patiënten
met lever cirrose hebben ascites. Wanneer ascites aanwezig is zal de zorg anders zijn en
dus wordt de code R18.8 uit het hoofdstuk 18 als nevendiagnose erbij gezet. Codes uit
hoofdstuk 18 worden niet gecodeerd wanneer zij impliciet in de diagnose vervat zitten of
wanneer het symptoom in de code van de aandoening vervat zit. Dergelijke redundante
codering is niet toegestaan. Voorbeelden:
- Abdominale pijn door een maagzweer – er wordt geen code voor de abdominale pijn
gebruikt omdat die integraal deel uitmaakt van de maagzweer.
-
Coma door diabetes mellitus – de code voor het coma wordt niet gebruikt omdat er
combinatiecodes zijn voor de diabetes mellitus met coma.
-
Patiënt opgenomen met thoraxpijn, waarbij men initieel aan angor denkt –
diagnostische onderzoeken ondersteunen die gedachte niet en de arts besluit dat de
thoraxpijn waarschijnlijk te wijten is aan costochondritis (M94.0). De thoraxpijn wordt
er niet bij gecodeerd omdat die integraal deel uitmaakt van de costochondritis.
ABNORMALE BEVINDINGEN
Niettegenstaande de categorieën R70 tot R97 van hoofdstuk 10 codes bevatten voor niet
specifieke abnormale bevindingen, zullen deze zelden gebruikt worden voor
gehospitaliseerde patiënten. Zij worden enkel gebruikt wanneer de arts (1) niet tot een
definitieve diagnose komt en de abnormale bevindingen zelf als diagnose vermeld, en (2) de
aandoening voldoet de MZG criteria om vermeld te worden als nevendiagnose.
Bijvoorbeeld, de arts vermeldt in zijn diagnoselijst een abnormale EKG bevinding zonder
geassocieerde aandoening, dan zal de code R94.31, Abnormal electrocardiogram
[ECG][EKG], gecodeerd worden als er verdere evaluatie is voor eventuele cardiale
aandoeningen. Anderzijds kan een codeerder in het patiëntendossier een verhoogde
bloeddruk meeting zien, maar de arts heeft dit niet weerhouden in zijn diagnoselijst en er is
geen behandeling noch follow-up. In dergelijke situatie is de codering van een abnormale
bevinding niet toegestaan.
Indien de codeerder klinische bevindingen vindt die afwijken van de norm en er zijn geen
gerelateerde diagnosen gesteld, dan zal de codeerder het patiëntendossier moeten nakijken
om te zien of er bijkomende onderzoeken en/of raadplegingen werden gedaan voor die
afwijkende waarden, of dat er specifieke zorg werd toegediend. Indien al die informatie
aanwezig is moet de behandelende arts gevraagd worden of die code moet geregistreerd
worden.
Bijvoorbeeld, een patiënt met een laag kalium die behandeld wordt met orale en
intraveneuze kalium toedieningen, is klinisch significant genoeg om dit te registeren; de arts
moet beslissen of dit moet geregistreerd worden. Aan de andere kant zal het vinden van een
degeneratieve artritis op een routine RX bij een geriatrische patiënt, waarvoor geen
behandeling noch verdere onderzoeken worden gegeven, niet gecodeerd worden.
GLASGOW COMA SCALE
De Glasgow Coma Scale is een schaal om het bewustzijn weer te geven, voornamelijk na
een hoofdtrauma. De score wordt bepaald door drie factoren: de graad voor het openen van
de ogen, de aanspreekbaarheid en het motorieke reactievermogen. De totaalscore kan
gebruikt worden als een indicator voor bepaalde onderzoeken, behandelingen en om de duur
en de gevolgen van het coma te voorspellen.
Codes uit de subcategorie R40.2, Coma, kunnen gebruikt worden in combinatie met
traumatische hersenletsels, cerebrovasculaire aandoeningcodes, of sequellen van
cerebrovasculaire aandoeningen. Deze codes worden in eerste plaats gebruikt bij het
registeren van trauma’s maar ook daar waar die informatie van belang is. De coma schaal
wordt geregistreerd als nevendiagnose na de diagnosecode(s). Een code uit elke
subcategorie (pupilreactie, aanspreekbaarheid, prikkelbaarheid) is noodzakelijk om volledig
te zijn. Het zevende karakter geeft het ogenblik weer waarop de schaal van toepassing is
(bijvoorbeeld, op het veld, op de spoedopname, tijdens de hospitalisatie). Het zevende
karakter moet identiek zijn voor de drie codes.
Op zijn minst moet een initiële score bij het contact met de instelling geregistreerd worden.
Dit mag een score zijn van de spoedverpleegkundige of gedocumenteerd op de MUG fiche.
Een ziekenhuis kan oordelen om verschillende Glasgow Coma Scale scores te verzamelen
indien gewenst.
ZIEKTETOESTANDEN
Code R99, Ill-defined and unknown cause of mortality, kan slechts zeer beperkt gebruikt
worden wanneer de patiënt reeds overleden is wanneer hij het ziekenhuis of de
spoedgevallen dienst binnenkomt. Deze code wordt nooit gebruikt om een overlijden in het
ziekenhuis weer te geven (bestemming van de patiënt).
OEFENINGEN 13.1
Codeer de volgende diagnosen en procedures voor volgende ontslaggegevens.
Gebruik geen codes voor de uitwendige oorzaken.
1. Dysurie
R30.0
Transurethrale biopsie van de blaas 0TBB7ZX
J11.1
2. Acute pijn op de borst door een influenza pleuritis
3. Uitgebreide pijnloze hematurie, zonder reden R31.0
Cystoscopie met cauterisatie van de blaasbloeding0T5B8ZZ
4. Intermittente pyurie, zonder reden
N39.0
5. Vergrote lymfeknoop in de linker oksel R59.9
Open biopsie van de linker oksellymfeklier 07B60ZX
6. Verhoogde glucose tolerantietest T73.02
7. Ernstige vertigo, linker temporale hoofdpijn en nausea R42+R51+R11.0
8. Syncope zonder reden
R55
9. Pijn op de borst, waarschijnlijk een angor pectoris
I20.9
10. Psychogene dysurie
F45.8
11. Arteriosclerotisch gangreen aan de linker voet I70.262
12. Ernstige, chronische terugkerende epistaxis R04.0
Anterieure en posterieure nasale packing 2Y41X5Z