Aan de leden van de Vaste commissie voor VWS, van de Eerste

Aan de leden van de Vaste commissie voor VWS,
van de Eerste Kamer der Staten Generaal
Postbus 20017
2500 EA Den Haag
Datum
Bijlage(n)
20 januari 2014
-
Contactpersoon
Doorkiesnummer
Djieuwke Verseput
033-4608961
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Fa/devt/ierr/149029/2014
Onderwerp
Nadere vragen over de Jeugdwet
Geachte leden van de Vaste commissie voor VWS,
Het Landelijk Platform GGz , GGZ Nederland, Nederlands Instituut van Psychologen en de
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie hebben kennisgenomen van de antwoorden van
staatssecretaris Van Rijn op uw vragen over het wetsvoorstel Jeugdwet en uw besluit tot een
tweede vragenronde. Uw vragen hebben vooral betrekking op de jeugd-ggz, de privacy, de
uitvoeringskracht van gemeenten en de door veldpartijen bepleitte overgangstermijn van drie
jaar. Op deze vier thema’s willen wij het volgende onder uw aandacht brengen.
1. Jeugd-ggz
De antwoorden van de staatssecretaris op vragen over de toegang tot de jeugd-ggz
bevestigen dat huisartsen, jeugdartsen, medisch specialisten en de (straf)rechter
rechtstreeks kunnen verwijzen naar jeugdhulp, waaronder de jeugd-ggz. Opgemerkt wordt
dat gemeenten deze verwijzingen niet kunnen veranderen als ze in overeenstemming zijn
met de professionele standaarden. De gemeente mag niet ‘op de stoel van de arts’ (of
rechter) gaan zitten. Deze bevestiging stelt ons nog niet gerust ten aanzien van de toegang
en de keuzevrijheid van de jeugdige met zijn ouders/verzorgers.
Het blijft onduidelijk of de huisarts nu naar alle vormen van jeugdhulp mag verwijzen, zoals
de toezegging doet vermoeden, of alleen naar die aanbieders met contractuele afspraken
met de gemeente. Na de verwijzing zal de jeugdhulp/ggz-aanbieder bepalen welke
voorziening nodig is. Hierbij moet de aanbieder zich houden aan de afspraken die gemaakt
zijn met de gemeente in het inkoopcontract. Dit zou vergelijkbaar zijn met de huidige situatie
waarbij zorgverzekeraars afspraken maken bij de inkoop. Deze laatste conclusie delen wij
niet. Iedereen heeft keuzevrijheid bij het overstappen en sluiten van een zorgverzekering,
1
verhuizen naar een andere gemeente is van een andere orde. Bovendien is het altijd
mogelijk om een restitutiepolis af te sluiten die volledige keuzevrijheid garandeert. Dit
betekent rechtsongelijkheid bij de keuzevrijheid en toegang tot gezondheidszorg van
somatische of psychische/psychiatrische aard.
Als de jeugdige of de ouders/verzorgers het niet eens zijn met de toegewezen vorm van
jeugdhulp, dan kan de gemeente de mogelijkheid bieden voor een second opinion. Tegen
besluiten van de gemeente (bijvoorbeeld onthouden van second opinion) staat bezwaar en
beroep open en is het de rechter die toetst of de gemeente rechtmatig heeft gehandeld. Ook
hier is sprake van rechtsongelijkheid. In de Zorgverzekeringswet is een second opinion een
recht en de verzekeraar is verplicht dit te vergoeden.
Wanneer duidelijk is dat aangewezen zorg buiten het bereik van de gemaakte
inkoopafspraken ligt, dient er snel gehandeld te kunnen worden in het belang van de
jeugdige. In de gehele toegangsprocedure, al dan niet met second opinion, is het van belang
aandacht te blijven houden voor de menselijke maat in het proces waarbij het gaat om de
vraag van de jeugdige en zijn ouders/verzorgers in hun zoektocht naar passende zorg.
Een ander aspect bij de toegang tot de jeugd-ggz is de financiering. Voor de
financiering van de jeugdhulp worden de beschikbare middelen via een verdeelsleutel aan
de gemeenten ter beschikking gesteld. Dit zal (zeker in de eerste jaren) niet aansluiten op de
te verwachte kosten. In de Zorgverzekeringswet is sprake van een risicovereveningssysteem
gebaseerd op jarenlang onderzoek. Bekend is dat dit risicovereveningssysteem voor de ggz
nog onvoldoende voorspellende waarde heeft en dat dat in nog grotere mate geldt voor de
jeugd-ggz. Het doel van risicoverevening is het voorkomen van risicoselectie en daarmee het
waarborgen van de toegankelijkheid van de zorg. De vraag is dan ook hoe geborgd wordt
dat gemeenten die met óf structureel te hoge kosten óf met incidentele uitschieters als
gevolg van onverwachte en onvoorspelbare vraag de toegang tot zorg kunnen garanderen.
Een landelijke afspraak om deze kosten met elkaar te verevenen ligt voor de hand. Dit is ook
op te lossen door in de afspraken met de zorgverzekeraars over de inkoop van jeugd-ggz dit
aspect mee te nemen.
Op welke wijze is de toegang tot de jeugd-ggz te borgen zodanig dat 1) er
daadwerkelijk sprake is van rechtsgelijkheid tussen de gezondheidszorg voor
jeugdigen van somatische respectievelijk psychische/psychiatrische aard en 2) het
risico beperkt wordt dat de jeugdige de noodzakelijke zorg onthouden wordt vanwege
financiële tegenvallers?
2.
Privacy
LPGGz, GGZ Nederland, NIP en NVvP vragen aandacht voor goede waarborgen voor de
gegevensuitwisseling. De huidige wetgeving (voornamelijk WGBO en Wet BIG) bieden
waarborgen voor zorgvuldige gegevensuitwisseling, regels voor het beroepsgeheim,
zwijgplicht en het verschoningsrecht. Dit kan in de praktijk botsen met andere doelen en
invulling van de Jeugdwet zoals verdergaande samenwerking en inrichting van breed
georiënteerde sociale wijkteams.
Weliswaar heeft de staatssecretaris in zijn brief van 13 december 2013 toegezegd de
aanbevelingen uit de PIA over te zullen nemen, maar de PIA ziet alleen op de eenmalige
overdracht van persoonsgegevens. De staatssecretaris heeft geen toezegging gedaan hoe
2
om te gaan met het verwerken van persoonsgegevens na 1 januari 2015. Wij vragen
nogmaals uw aandacht voor de specifieke positie van medische professionals, het
beroepsgeheim en het verschoningsrecht. Nu blijft er onduidelijkheid bestaan over hun
verantwoordelijkheid ten aanzien van de privacy van de patiënt. In het concept wetsvoorstel
is jeugdhulp een containerbegrip en jeugdhulp lijkt haast per definitie integrale zorg. Maar
informatie in het medische dossier behoort niet zomaar met andere bij de jeugdige betrokken
hulpverleners gedeeld te worden. Heldere afbakeningsafspraken zijn hierbij noodzakelijk.
Om houvast te bieden aan zorgaanbieders, reclassering, Raad voor de Kinderbescherming
en gemeenten, bepleiten wij de ontwikkeling van een model, vergelijkbaar met het model
samenwerkingsafspraken in de (g)gz met de jeugdzorg in 2012/2013.
Wat is de visie van de staatssecretaris op het voorstel om een samenwerkingsmodel
uit te werken? Is de staatssecretaris bereid om dit uit te laten werken door het
transitiebureau in samenwerking met ons?
3.
Uitvoeringskracht gemeenten
Decentralisatie van de zorg voor jeugd per 1-1-2015 is een majeure operatie. De
staatssecretaris geeft aan dat de kans van slagen vergroot wordt als gemeenten en de
zorgverzekeraars komen tot goede afspraken over onder meer de zorginkoop van de jeugdggz door verzekeraars in opdracht van de gemeenten. De driejarige inkooptermijn biedt
gemeenten en zorgverzekeraars de gelegenheid om een goed overgangstraject op te zetten
waarin deskundigheidsbevordering voor gemeenten geborgd wordt. Daarnaast biedt het de
gemeenten de ruimte om zich te beraden op de gewenste doorontwikkeling van het
bekostigingsmodel.
De staatssecretaris verwacht begin 2014 duidelijkheid over de uitkomsten van overleg
tussen gemeenten en verzekeraars over de inkoop van jeugd-ggz. Duidelijke afspraken
tussen gemeenten en zorgverzekeraars zijn niet alleen van belang voor de inkoop van de
jeugd-ggz. Ook de afspraken over de aansluiting tussen de Jeugdwet en de
Zorgverzekeringswet (aanbod huisarts – aanbod jeugd-ggz / psychisch-somatisch / 18- en
18+ / medicatie naast gesprekstherapie) en het delen van kennis en informatie zijn hierbij
van groot belang.
Het overleg tussen gemeenten en verzekeraars is al langere tijd gaande. Op dit moment is
het nog niet bekend of gemeenten en zorgverzekeraars tot overeenstemming komen over de
randvoorwaarden voor zorginkoop en aansluitingsvraagstukken. Overheveling is pas
verantwoord als cliënten de zorg krijgen die zij nodig hebben. Als deze duidelijkheid er bij uw
behandeling van de Jeugdwet nog steeds niet is, lijkt een verantwoorde overheveling van de
jeugd-ggz per 1 januari 2015 niet haalbaar.
Kunt u de staatssecretaris vragen duidelijkheid te geven over de voortgang van de
gesprekken tussen gemeenten en zorgverzekeraars? Wij vragen u waar nodig in te
grijpen, als de voortgang of de randvoorwaarden onvoldoende zijn, via de
invoeringswet of een andere maatregel om zo de verantwoorde uitwerking van de
inkoop door verzekeraars te borgen.
De staatssecretaris geeft aan dat gemeenten in de afgelopen periode meer zicht hebben
gekregen op de variëteit van jeugdhulpaanbieders, waaronder aanbieders van jeugd-ggz. Dit
is eerder ook geconstateerd door de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ).
Tegelijkertijd merkt de staatssecretaris op dat de gemeenten de resterende periode tot aan
3
de overheveling nodig zullen hebben voor de voorbereidingen. Een onderdeel daarvan is het
opstellen van een beleidsplan op het gebied van de jeugdhulp. Met dit beleidsplan wordt
geborgd dat gemeenten een visie hebben op de jeugd-ggz als basis voor de inkoop van
jeugd-ggz. Daarnaast heeft de TSJ in haar rapportage aanbevelingen gedaan over
onduidelijkheden bij het woonplaatsbeginsel, wijze van bekostiging en bovenregionaal
aanbod en landelijk gespecialiseerde zorg.
De TSJ monitort de voorbereidingen op de transitie. Wij geven u in overweging de
staatssecretaris te vragen wat de status is naar aanleiding van de eerdere
aanbevelingen van de TSJ en of de TSJ in de monitoring aandacht kan besteden aan
de totstandkoming van adequate beleidsplannen en de gevolgen daarvan voor
continuïteit van zorg en de continuïteit van de infrastructuur.
4.
Reële overgangstermijn
In de Memorie van Antwoord refereert de staatssecretaris aan de positieve ervaringen in
Denemarken. In tegenstelling tot Nederland heeft Denemarken er niet voor gekozen de
verantwoordelijkheid voor de specialistische jeugd-ggz bij gemeenten neer te leggen. Dit blijft
in de Memorie van Antwoord onbelicht. De verantwoordelijkheid voor de specialistische
jeugd-ggz is bij een beperkt aantal grotere Deense regio’s belegd. De ervaringen in
Denemarken leiden ons inziens tot de conclusie dat het voor de specialistische jeugd-ggz
van groot belang is om oog te houden voor bovenregionale afspraken.
Goede afspraken op lokale, regionale, bovenregionale en landelijke schaal zijn nodig voor
continuïteit van zorg, continuïteit van de infrastructuur en beperking van de frictiekosten.
Continuïteit van de infrastructuur betreft zowel het zorgaanbod, de kennis en expertise,
opleidingen, innovatie en onderzoek. Meerjarenafspraken of een overgangsregime zijn
behulpzaam bij het bereiken van deze doelen. De Branches Gespecialiseerde Zorg voor
Jeugd werken momenteel voorstellen uit voor een overgangsregime. De Kinderombudsman
ontvangt dit uiterlijk 25 januari. Vanzelfsprekend wordt u dan ook geïnformeerd.
Met goede afspraken over bovenregionaal en landelijk jeugdhulpaanbod zijn de frictiekosten
te beperken. De acties die nu in gang zijn gezet voor het Rijk en de VNG moeten leiden tot
concrete afspraken. Vervolgens is aan te geven in hoeverre er nog frictiekosten resteren en
waar die neerslaan. De staatssecretaris schrijft dat jeugdhulpaanbieders zodoende tijdig
weten waar zij aan toe zijn en zich zo kunnen voorbereiden op de situatie vanaf 2015. Met
IPO en VNG is afgesproken dat het Rijk na 28 februari het initiatief neemt om te bespreken
hoe om te gaan met de resterende frictiekosten. Uit deze toezegging van de staatssecretaris
is af te leiden dat hij mogelijk verantwoordelijkheid neemt voor de resterende frictiekosten bij
de bureaus jeugdzorg. Het lijkt alsof de andere jeugdhulpaanbieders voldoende garanties
moeten krijgen met de uitwerking van de bovenregionale en landelijke (meerjaren) afspraken
en dat de staatssecretaris geen verantwoordelijkheid voor zichzelf ziet bij de vraag hoe om te
gaan met hier resterende frictiekosten. De Deense ervaringen leren ons dat op langere
termijn besparingen mogelijk zijn, maar dat eerst investeringen nodig zijn. Wij vinden het
belangrijk dat hier in het overgangsregime rekening mee gehouden wordt. Tevens vinden wij
het belangrijk dat nadere afspraken worden gemaakt over borging van deskundigheid.
Wat is de visie van de staatssecretaris op de voorstellen voor het overgangsregime en
wat acht de staatssecretaris als zijn verantwoordelijkheid bij het omgaan met
resterende frictiekosten?
4
Tot slot
Zoals u bekend staan wij zeer kritisch tegenover de overheveling van de jeugd-ggz naar
gemeenten. GGZ Nederland, NIP en NVvP hechten aan de verankering van de jeugd-ggz in
de gezondheidszorg, ook het kind met een psychische/psychiatrische aandoening heeft recht
op goede zorg. Wij onderschrijven het belang van de transformatie en daar maken wij ons
hard voor. Vanuit onze verantwoordelijkheid voor de continuïteit van goede zorg streven wij
daarom bovenal naar goede randvoorwaarden voor de ophanden zijnde overheveling. Het
LPGGz is geen zorgaanbieder, maar onderstreept deze wens naar goede randvoorwaarden
en maakt zich hier ook sterk voor..
LPGGz, GGZ Nederland, NIP en NVvP hechten belang aan een zorgvuldige evaluatie van
de wet. Wij missen hier de aandacht voor klantervaring-/tevredenheid, kwaliteit van zorg, en
de (blijvende) investering in expertise en innovatie. Ons inziens belangrijke thema’s om mee
te nemen in de evaluatie.
Op dit moment bestaan bij ons bovenstaande zorgen en vragen. Met u zien wij de
antwoorden van de staatssecretaris op de vragen over jeugd-ggz, de privacy, de
uitvoeringskracht van gemeenten en de overgangstermijn graag tegemoet.
Uiteraard zijn wij te allen tijde bereid tot verdere toelichting. Wij wensen u veel wijsheid toe
bij de bespreking van de Jeugdwet.
Met vriendelijke groet,
Ir. P.M. van Rooij,
directeur GGZ Nederland
Mevrouw drs. H. Nijboer,
waarnemend directeur LPGGz
Drs. J.C.M. van Eck,
directeur NIP
Mevrouw drs. E.J.V. Sax,
Directeur NVvP
5