DORPSKERK 30 MAART 2014 9.30U LITURGISCHE KLEUR: PAARS © lw. Deze kopie is slechts bedoeld voor persoonlijk gebruik en mag niet zonder toestemming worden vermenigvuldigd lezingen: Psalm 110 Matteus 22: 41 - 46 hieronder vindt u de tekst van de preek, zoals deze ongeveer geklonken heeft. WOORDEN Lieve mensen, Het is wel zondag Laetare – ‘verheug je, Jerusalem’ – maar zal deze zondag ons wel vreugde scheppen? Want het gesprek van Jesus, de woorden van psalm 110, je wordt er niet vrolijk van, er lijkt eerder meer vijandschap te ontstaan. Bovendien, hebben we wel enig idee van wat we gelezen hebben? In ieder geval vraag ik me af waar het nu eigenlijk over gaat. Waar gaat dat gesprek van Jesus nu echt over? En waar gaat de geciteerde psalm – 110 – over? Laten we maar met dat laatste beginnen, psalm 110 wat staat daar? Een stukje tekstuitleg: Onze vertaling deelt de in 4 stukken vers 1, vers 2 en 3, vers v en vers 5 tot 7. In de verzen 1 en 4 klinken woorden van God zelf. De eerste keer spreekt Hij, de tweede keer zweert Hij. we kennen. Maar bij welke gelegenheid zou dit dan klinken? Bij de intronisatie? Dat lijkt een logisch moment, maar feitelijk kan dit helemaal niet, want David was daar helemaal niet bij. Zong hij het dan tijdens een van de depressieve buien ter opbeuring? Of is het later aan David toegeschreven, en was dit een gezang dat klonk bij bepaalde ‘koninklijke festiviteiten’? U merkt het, de tekst roept eigenlijk meer vragen dan antwoorden op. We gaan verder: God zelf wordt bezongen als koning koning van heel de schepping koning van Israel. Toch heeft Hij ook op aarde koningszonen, zijn vertegenwoordigers, mn. de koningen van Israel, de priester-koning, de Messias-koning. Daar lijkt in deze psalm aandacht voor: voor die aardse koning en hoe zijn macht zal zijn, wat God voor hem doen zal. Uitingen van de ‘macht’ van de koning zijn: - zijn plaats, nl. aan de rechterhand van de Heer Maar tot wie spreekt Hij? Als de psalm van David is – zoals het opschrift zegt - zijn zetel, nl. in Sion - zijn scepter – wie is dan de heer van David? - het feit dat God zelf voor hem zal strijden - zijn aanhang, nl. het volk, Het ligt voor de hand: - de standvastigheid van de Heer, koning Saul nl. de eed van God, David was immers zijn dienstknecht. David zingt zijn heer toe, - het priesterschap dat de koning en misschien begeleidt hij zichzelf er wel bij. geschonken wordt David, De manier misschien wel de oudste singer-songwriter die waarop dit koningschap wordt uitgeoefend wordt beschreven in termen van overheersing en machtsuitoefening, verplettering en vernietiging de lijken stapelen zich op. Niet bepaald beelden om vrolijk van te worden. En toch . . . . er klinkt ook een ander geluid, ‘De EEUWIGE heeft gezworen en komt op zijn eed niet terug: “je bent priester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek was.”’ Heel centraal in de psalm staat deze tekst. Gekoppeld aan een eed. En hoe dit koningschap verder ook verwoord wordt deze tekst blijft centraal staan en blijft schuren met de rest. Waarom? Omdat het hier gaat om ‘Melchisedek’ dat is: mijn koning is gerechtigheid! Melchisedek was een priester-koning die met brood en wijn in dienst van de vrede en gerechtigheid stond Hij was niet voor niets de koning van Salem Salem – Shaloom – vrede! In hem omhelzen en kussen gerechtigheid en vrede elkaar zoals wij gezongen hebben met ps. 85: 3 ‘het recht de vrede met een kus begroet’ Zo moet dit koningschap zoals het centraal staat in deze psalm centraal blijven staan als waarborg voor het vertegenwoordigende koningschap van de Allerhoogste op aarde. Maar of het dan nog gaat over een aardse koning? Gaat het dan nog over een ‘zoon van David’? Of hebben we ‘t bij deze koning van gerechtigheid over de Messias? En dan gezien als zoon van de Allerhoogste? En dan die andere koning, op zijn ezel. Na zijn merkwaardige, vol messiaanse koningssymboliek zittende intocht in Jerusalem, waarbij de hele stad in rep en roer raakte wordt de situatie rond Jesus steeds grimmiger. Al eerder onderbrak Jesus zijn onderricht om gesprekspartners en rivalen pittige tegenvragen te stellen. Lastige vragen, uitdagende parabels wie de schoen past . . . . En dan nu een uitdagende vraagstelling in een debat op het scherp van de snede. Natuurlijk geven de Farizeeën het te verwachten antwoord, de Messias zal de zoon van David zijn, want de Messias werd aards-nationalischtisch verwacht, een mens, komend uit het huis van David. Als reactie komt Jesus dan met dat citaat, uit ps. 110 Maar geeft hij dan een juiste exegese? Het is een kunstige redenering, volgens alle regels van de Joodse logica, maar klopt het? En geeft hij daarmee uitsluitsel? Beantwoordt hij daarmee zijn eigen vraag? Is ‘zoon van David’ zijn genoeg voor een messiaans koningschap? Of moet je daarvoor ‘zoon van de Allerhoogste’ zijn? Het feit dat er geen antwoord meer komt suggereert dat de Farizeeën volgens deze lijn dachten. Maar dat niet durfden te antwoorden. Want wie zou ‘zoon van de Allerhoogste’ genoemd kunnen worden? En met die vraag op de lippen valt ineens alles stil. Je zou een zucht van opluchting kunnen slaken. Eindelijk, het vragen voorbij. Maar helaas, als het vragen voorbij is houdt alles op! In de Joodse pedagogie - en met hen op veel meer plaatsen – vormen vragen juist de praktische en wijze leerroute Wie geen vragen meer stelt is dood! Maar, het zijn wel altijd vragen aan de Schrifttekst, vragen aan het Woord van God, want dat is zo onuitputtelijk daar zit wijsheid in voor alle levensmomenten. Als je geen vragen meer stelt, stel je jezelf buiten de lichtkring van de EEUWIGE. Maar, vragen stellen om een ander in een val te laten lopen, dat is wat anders. Daar kun je maar beter mee ophouden. De EEUWIGE, die kan wel wat vragen hebben, die kan er wel tegen. En zo met de vraag over de Messias worden ook wij achtergelaten Hoe zit dat met de Messias? Hoe zit dat met de zoon van David? Hoe zit dat met de zoon van de Allerhoogste? En waar komt Jesus dan in het geding? Laten wij het ook stil vallen? Of vragen we door? ..... Amen
© Copyright 2024 ExpyDoc