Geelgerande waterkevers in Vlaanderen

Natuur.focus 13(4): 156-161
Geelgerande waterkevers in Vlaanderen
Sterk bedreigd of onderbemonsterd?
Kevin Scheers
Bijlage: Determinatiesleutel
De geelgerande waterroofkevers zijn in het veld vrij eenvoudig te determineren aan de hand van vijf
kenmerken, nl. vorm van de achterscheen, kleur van de onderzijde, gele rand om het oog, gele randen
van het halsschild en de dekschilden, en de vorm van de metacoxaal-aanhangsels (heupaanhangsels).
Een loep of vergrootglas is handig maar zeker geen noodzaak. Aan de hand van een duidelijke foto van
de boven- en onderzijde kunnen de dieren achteraf op naam worden gebracht.
Vooraleer deze sleutel te doorlopen kijk je best na of de waterkever gele zijranden heeft én groter is dan ,
zo ben je zeker dat het om een geelgerande waterroofkever gaat. Belangrijk om tot een goede
determinatie te komen zijn de metacoxaal-aanhangsels. Deze bevinden zich aan de onderzijde waar de
achterpoten samen komen. De metacoxaal-aanhangsels van elke soort zijn terug te vinden in de figuren
op bladzijden 9 t.e.m. 12.
Sleutel volwassen kevers
1a. Achterscheen (b) minder dan 2x zo lang als breed en duidelijk afgeplat, ongeveer half zo lang als de
dij (a) (Figuur 1), de grootste breedte van de kever achter het midden, halsschild zonder gele voor- of
achterrand en onderzijde geheel lichtgeel.
 Tuimelaar (Cybister lateralimarginalis)
1b. Achterschenen (b) veel langer dan breed, ongeveer even lang als de dij (a) (Figuur 2), grootste
breedte van de kever ongeveer in het midden. Onderzijde al dan niet geel.
 Stap 2
Figuur 1
Figuur 2
1
2a. Onderzijde geheel zwart (of zeer donkerbruin), halsschild zonder gele voor- of achterrand.
 Zwartbuikgeelgerande (Dytiscus semisulcatus)
2b. Onderzijde geel tot geelrood, al dan niet met zwarte vlekken.
 Stap 3
3a. Onderzijde geel met zwarte vlekken en metacoxaal-aanhangsels duidelijk toegespitst (Figuren 3 en
4), scutellum/schildje in het midden geel.
 Stap 4
Figuur 3
Figuur 4
3b. Onderzijde geheel geel of geelrood, metacoxaal-aanhangsels afgerond of kort toegespitst (Figuren 5,
6, 7 en 8), scutellum/schildje zwart.
 Stap 5
Figuur 5
Figuur 6
Figuur 7
Figuur 8
2
4a. Oog zonder gele rand (Figuur 9), onderzijde met langwerpige zwarte vlekken (Figuur 10). Lengte:
27,5-33,5 mm
 Gevlekte geelgerande (D. circumflexus)
4b. Oog met duidelijke gele rand (Figuur 11), zwarte vlekken aan de onderzijde kleiner (Figuur 12),
halsschild met brede gele randen en dekschilden meestal met fijne gele lijntjes (bij de Vlaamse
exemplaren vaak zeer onduidelijk). Kleine soort: 23-29 mm
 Noordse geelgerande (D. lapponicus)
Figuur 9
Figuur 10
Figuur 11
Figuur 12
5a. Zijranden van de dekschilden duidelijk verbreed, gele band loopt niet langs de buitenrand van de
dekschilden (Figuur 13), onderzijde roodachtig. Zeer groot: 36-44 mm  Brede geelrand (D. latissimus)
5b. Zijranden niet verbreed, gele band loopt langs de buitenrand van de dekschilden. Kleiner: maximum
38 mm.
 Stap 6
Figuur 13
3
6a. Halsschild zonder (of zeer onduidelijke) gele achterrand en met smalle gele voorrand (Figuur 14), oog
zonder gele rand, onderzijde geelrood met afgeronde metacoxaal-aanhangsels (Figuur 6). Grote soort:
 Veengeelgerande (D. dimidiatus)
32-38 mm
6b. Halsschild met duidelijke gele voor- en achterrand (Figuur 15), metaxoxaal-aanhangsels spits
 Stap 7
(Figuren 7 en 8). Kleiner: 26,5-35 mm
Figuur 14
Figuur 15
7a. Oog met gele rand (Figuur 16), metacoxaal-aanhangsels kort maar duidelijk toegespitst met concave
binnenrand (Figuur 8). Lengte: 26,5-34 mm
 Brilgeelgerande (D. circumcinctus)
7b. Gele rand loopt enkel rond de eerste helft van het oog (Figuur 17), metacoxaal-aanhangsels zwak
spits met convexe binnenrand (Figuur 7). Lengte: 26-35 mm
 Gewone geelrand (D. marginalis)
Figuur 16
Figuur 17
4
Sleutel larven
Vaak worden van geelgerande waterkevers ook larven gevonden (Figuren 18 en 19). Enkel de larven van
de Tuimelaar (Cybister lateralimarginalis) zijn echter gemakkelijk te onderscheiden van de andere
geelgerande waterkevers (geslacht Dytiscus). Dit gebeurt op basis van de tracheekieuwen aan het laatste
achterlijfsegment. De determinatie van de larven van de overige soorten vergt nauwkeurig
microscopisch onderzoek.
1a. Laatste twee achterlijfsegmenten met een rij haren aan weerszijden en zonder twee uitstekende
kieuwen aan het uiteinde (Figuur 18), kop langer dan breed.
 Tuimelaar (C. lateralimarginalis)
1b. Laatste achterlijfsegment met aan het uiteinde twee uitstekende kieuwen (Figuur 19), kop ongeveer
 Overige soorten (Dytiscus spec.)
even lang of korter dan breed.
Figuur 18
Figuur 19
5
Fotopagina’s geelgerande waterroofkevers
Brede geelrand (Dytiscus latissimus)
Bovenzijde mannetje
Bovenzijde gegroefd vrouwtje
Onderzijde
Metacoxaal-aanhangsels
6
Brilgeelgerande (D. circumcinctus)
Bovenzijde ongegroefd vrouwtje
Onderzijde
Rand om het oog
Metacoxaal-aanhangsels
7
Gevlekte geelgerande (D. circumflexus)
Bovenzijde mannetje
Bovenzijde ongegroefd vrouwtje
Onderzijde
Bovenzijde gegroefd vrouwtje
Rand om het oog
Metacoxaal-aanhangsels
8
Gewone geelrand (D. marginalis)
Bovenzijde mannetje
Bovenzijde ongegroefd vrouwtje
Onderzijde
Bovenzijde gegroefd vrouwtje
Voorklauw mannetje
Voorklauw vrouwtje
Rand om het oog
Metacoxaal-aanhangsels
9
Noordse geelgerande (D. lapponicus)
Bovenzijde mannetje
Bovenzijde gegroefd vrouwtje
Onderzijde
Metacoxaal-aanhangsels
Rand om het oog
10
Tuimelaar (Cybister lateralimarginalis)
Bovenzijde mannetje
Bovenzijde vrouwtje
Onderzijde
Voorklauw mannetje
Achterpoot
11
Veengeelgerande (D. dimidiatus)
Bovenzijde mannetje
Onderzijde
Bovenzijde gegroefd vrouwtje
Metacoxaal-aanhangsels
12
Zwartbuikgeelgerande (D. semisulcatus)
Bovenzijde mannetje
Onderzijde
Bovenzijde gegroefd vrouwtje
Metacoxaal-aanhangsels
13