DONKERE METTEN Schola Laudunensis Oud-Katholieke Kerk Den Haag zondag 13 april 2014 OVER DE DONKERE METTEN De liturgie van de katholieke kerk bestaat uit twee onderdelen, namelijk dat van de mis en dat van het getijdengebed (officie). Dat laatste is voor de tegenwoordige kerkganger veel minder bekend dan de mis; het wordt voornamelijk in kloosters beoefend, maar vroeger ook door kanunniken in zogenaamde kapittelkerken. Het officie is de heiliging van de dag door dagelijkse terugkerende gebedsmomenten, hetzij collectief (koorgebed), hetzij individueel (brevier). Het nachtofficie bestond oorspronkelijk uit drie onderdelen (horae ‘uren’) namelijk lucenarium (bij het onsteken van de lamp), metten (middernacht) en lauden (laudes matutinae ‘ochtendlof’). De metten bestaan uit een tot drie onderdelen, genaamd nocturnes. Het reciteren van de psalmen is een belangrijk onderdeel van het officie. De psalmen waren zo over de verschillende getijden verdeeld dat in een week het hele psalterium (150 psalmen) aan bod kwam. In de Romeinse ‘ordo psallendi’ waren de psalmen 1 tot en met 108 gereserveerd voor het nachtofficie. Ook lezingen nemen een belangrijke plaats in in het koorgebed. De metten zijn het enige getijdegebed waarin ook niet-bijbelteksten gelezen worden, zoals teksten uit de kerkvaders. De metten van de laatste drie dagen van de Goede Week (de week voor Pasen) hebben een bijzonder karakter en worden donkere metten (tenebrae) genoemd. Die dagen onmiddellijk vóór Pasen worden het laatste avondmaal, de kruisiging en de grafligging herdacht, en de liturgie is gekenmerkt door intense rouw. De metten openen niet, zoals normaal, met het voor deze dagen te feestelijk geachte invitatorium (Venite, exsultemus Domino, ‘kom laat ons juichen voor de heer’, psalm 94). Vandaag wordt de eerste van de drie nocturnes van de metten van Paaszaterdag gezongen. Een bijzonder dramatisch element in de donkere metten is het bij ieder psalm doven van een van de kaarsen die in een speciale driehoekige kaarsenhouder geplaatst zijn, totdat uiteindelijk één kaars in het donker over blijft. Die middelste kaars representeert Christus, de dovende kaarsen zijn de een voor een wegvallende leerlingen. Vroeger bestond het gebruik om aan het slot van de metten de zangboeken met enig geruis te sluiten, om de chaos aan te duiden die in de natuur heerst bij de dood van Christus. OVER SCHOLA LAUDUNENSIS In Leiden is in 2006 de Schola Laudunensis opgericht met als doel om Gregoriaans en middeleeuwse polyfonie zo authentiek mogelijk uit te voeren. Die authenticiteit zoekt het koor zowel door terug te grijpen op middeleeuwse handschriften, als door uitvoering van de muziek in de liturgische context, in missen en vesperdiensten. Het koor zingt bij voorkeur Gregoriaans in het ‘dialect’ van Lotharingen, waarvan het centrum de oude bisschopsstad Laon was. ‘Laudunensis’ betekent ‘van Laon’ en refereert aan het beroemde handschrift Laon Bibliothèque municipale 239, een 10de eeuws Graduale dat de belangrijkste bron is voor dit Gregoriaans. De muzikale leiding berust bij Margot Kalse. Kalse studeerde zang aan het Koninklijk Conservatorium bij Meinard Kraak en Rita Dams en specialiseerde zich aan het Fontys Conservatorium in Tilburg in vroege vocale muziek. Zij is artistiek leider van het ensemble Trigon dat een CD maakte met 13 de eeuws Gregoriaans en polyfonie onder de titel Music for Candlemas. In I nocturno PSALM 4 Antifoon In pace in idipsum, dormiam et requiescam. Ps. 4 : 9 In vrede ga ik liggen en slaap terstond. 1. Cum invocarem, exaudivit me Deus iustitiae meae. * In tribulatione dilatasti mihi; 2. Miserere mei * et exaudi orationem meam. 3. Filii hominum, usquequo gravi corde? * Ut quid diligitis vanitatem et queritis mendacium? 4 Et scitote quoniam mirificavit Dominus sanctum suum; * Dominus exaudiet, cum clamavero ad eum. 5. Irascimini et nolite peccare; * quae dicitis in cordibus vestris, compungimini, in cubilibus vestris compungimini. 6. Sacrificate sacrificium iustitiae, † et sperate in Domino, * Multi dicunt: Quis ostendit nobis bona? 7. Signatum est super nos lumen vultus tui, Domine: * dedisti laetitiam in corde meo. 8. A fructu frumenti, vini, et olei sui * multiplicati sunt. 9 In pace in idipsum * dormiam et requiescam, 10 Quoniam tu, Domine, singulariter in spe * constituisti me. 1. Antwoord mij toch als ik roep, God mijn God die voor mij pleit; geef mij ruimte waar ik klem zit, 2. Wees genadig, luister naar mijn bidden. PSALM 3. Mensen, hoe lang duurt het nog dat jullie God, mijn glorie, bespotten en jullie lege beelden koesteren en jullie leugengod nalopen? 4. Weet wel: de Heer doet wonderen voor zijn vrome: de heer verhoort mij als ik Hem roep. 5. Huiver, en zondig niet: overleg in jullie hart als je op bed ligt en wees stil. 6. Breng volgens voorschrift je offer, en stel je vertrouwen in de heer. Maar de massa blijft zeggen: ‘Wie zal ons het geluk laten zien?’ 7. Heer, laat het licht van uw gelaat over ons opgaan. U geeft mijn hart meer vreugde 8. dan overvloed aan most en koren hun geven kan. 9. In vrede ga ik liggen en slaap terstond, 10. U alleen, heer, laat mij leven, ongestoord, vol vertrouwen. 14 Antifoon Habitabit in tabernaculo tuo, requiescet in monte sancto tuo. Ps. 14 : 1 Hij zal als gast verblijven in uw tent en rusten op uw heilige berg. 1. Domine, quis habitat in tabernaculo tuo? * aut quis requiescet in monte sancto tuo? 2. Qui ingreditur sine macula, * et operatur iustitiam: 3. Qui loquitur veritatem in corde suo, * qui non egit dolum in lingua sua: 4. Nec fecit proximo suo malum, * et opprobrium non accepit adversus proximos suos. 5. Ad nihilum deductus est in conspectu eius malignus, * timentes autem Dominum glorificat. 6. Qui iurat proximo suo, et non decipit, † qui pecuniam suam non dedit ad usuram, * 1. Heer, wie mag gast zijn in uw tent? Wie mag op uw heilige berg verblijven? 2. Degene die vrij is van schuld, en gerechtigheid beoefent 3. en in zijn hart op trouw bedacht is. Zo iemand leurt niet met lasterpraat, 4. Hij doet zijn medemens geen onrecht aan; hij beledigt zijn buren nooit. 5. Hij veracht degene die verachting verdient, maar eert degene die de heer vreest. 6. Hij wijzigt zelfs een eed in zijn nadeel niet. Hij leent uit zonder rente te vragen, hij is et munera super innocentem non accepit. 7. Qui facit haec, * non movebitur in aeternum. PSALM onomkoopbaar tegenover onschuldigen. Wie zo handelt, wankelt in eeuwigheid niet. 15 Antifoon Caro mea requiescet in spe. 1. Conserva me, Domine, quoniam speravi in te. * Dixi Domino: Deus meus es tu, quoniam bonorum meorum non eges. 2. Sanctis, qui sunt in terra ejus, * mirificavit omnes voluntates meas in eis. 3. Multiplicatae sunt infirmitates eorum: * postea acceleraverunt. 4. Non congregabo conventicula eorum de sanguinibus * nec memor ero nominum eorum per labia mea. 5. Dominus pars hereditatis meae, et calicis mei: * tu es, qui restitues hereditatem meam mihi. 6. Funes ceciderunt mihi in praeclaris: etenim hereditas mea preclara est mihi. 7. Benedicam Dominum, qui tribuit mihi intellectum: * insuper et usque ad noctem increpuerunt me renes mei. 8. Providebam Dominum in conspectu meo semper: * quoniam a dextris est mihi, ne commovear. 9. Propter hoc hoc laetatum est cor meum, † et exsultavit lingua mea: * insuper et caro mea requiescet in spe. 10. Quoniam non derelinques animam meam in inferno: * nec dabis sanctum tuum videre corruptionem. 11. Notas mihi fecisti vias vitae, † adimplebis me laetitia cum vultu tuo: * delectationes in dextera tua usque in finem. Ps. 15 : 9 Mijn vlees zal rusten in hoop. 1. Bescherm mij, o God, ik neem mijn toevlucht tot U. Van de heer zeg ik nu: ‘U bent mijn Heer, U bent mijn geluk, U gaat boven alles.’ 2. Van de goden van het land zeg ik nu, die machtigen op wie ik eens zo gesteld was: 3. ‘Zij vragen om veel verdriet degenen die zich naar vreemde goden haasten. 4. Geen druppel bloed pleng ik nog voor hen; nooit komt hun naam nog over mijn lippen.’ 5. Nee, de heer is mijn erfdeel, mijn levensbeker, mijn lotsbestemming ligt in uw handen; 6. Voor mij is het meetlint gelukkig gevallen, ja, ik ben opgetogen over dit bezit. 7. Ik prijs de heer die mijn leidsman is; zelfs ’s nachts spoort mijn hart mij daartoe aan. 8. Ik houd de heer voor ogen, de heer altijd, Hij staat mij terzijde en ik wankel niet. 9. Mijn hart is dan ook verheugd, mijn innerlijk jubelt, mijn lichaam kent geen zorgen. 10. Want U geeft mijn leven niet aan het dodenrijk prijs, U laat uw vrome het graf niet zien. 11. U maakt mij vertrouwd met de weg naar het leven, met overvloedige vreugde bij U, met groot geluk aan uw rechterzijde, voorgoed. VERSUS In pace in idipsum. Dormiam et requiescam. LECTIO Psalm 4 : 9 In vrede ga ik liggen en slaap terstond. 1 De Lamentatione Ieremiæ Prophetæ. HETH Misericordiae Domini quia non sumus consumpti: quia non defecerunt miserationes eius. HETH Novi diluculo multa est fides tua. Klaagliederen, 3 : 22-30 Uit de klaagliederen van Jeremia. HETH Zonder einde is de genade van de heer, onuitputtelijk is zijn medelijden. HETH Uw grote trouw is iedere ochtend weer Pars mea Dominus, dixit anima mea: propterea expectabo eum. TETH Bonus est Dominus sperantibus in eum, animae quaerenti illum. TETH Bonum est praestolari cum silentio salutare Dei. TETH Bonum est viro cum portaverit iugum ab adolescentia sua. JOD Sedebit solitarius, et tacebit: quia levavit super se JOD Ponet in pulvere os suum, si forte sit spes. JOD Dabit percutienti se maxillam, saturabitur obprobriis. Jerusalem, Jerusalem, convertere ad Dominum Deum tuum. Responsorium Sicut ovis ad occisionem ductus est, et dum male tractaretur, non aperuit os suum: traditus est ad mortem, ut vivificaret populum suum. Tradidit in mortem animam suam, et inter sceleratos reputatus est. HETH LECTIO 2 Quomodo obscuratum est aurum, mutatus est color optimus, dispersi sunt lapides sanctuarii in capite omnium platearum? BETH Filii Sion inclyti, et amicti auro primo: quomodo reputati sunt in vasa testea, opus manuum figuli? GHIMEL Sed et lamiae nudaverunt mammam, lactaverunt catulos suos: filia populi mei crudelis, quasi struthio in deserto. DALETH Adhesit lingua lactantis ad palatum eius in siti: parvuli petierunt panem, et non erat qui frangeret eis. ALEPH Qui vescebantur voluptuose, interierunt in viis: qui nutriebantur in croceis, amplexati sunt stercora. VAU Et maior effecta est iniquitas filiae populi mei peccato Sodomorum, quae subversa est in momento, et non ceperunt in ea manus. Jerusalem, Jerusalem, convertere ad Dominum Deum tuum. HE nieuw. HETH 'Ik ben van de heer’, zegt mijn hart, ‘Hij blijft mijn hoop.’ TETH Goed is de heer voor degene die hoopt, voor iedereen die Hem zoekt. TETH Het is goed om in stilte op redding van de heer te wachten. TETH Het is goed om zijn juk van jongs af te dragen. JOD Hij zit eenzaam en zwijgt als de heer het oplegt: JOD Het gezicht naar de grond, maar uitkomst verwachtend. JOD Hij biedt zijn wang aan wie hem slaat; hij laat zich bespotten. Jerusalem, Jerusalem, keert terug tot uw God de Heer. Jesaja 53 : 7 ; 53 : 12 Zoals een lam dat naar de slacht wordt geleid, en slecht wordt behandeld, zo heeft Hij zijn mond niet geopend: Hij is ter dood gebracht, opdat hij Zijn volk zou doen leven. Hij gaf zijn leven om te sterven, en liet zich tot de boosdoeners rekenen. Klaagliederen, 4 : 1-6 Ach, dof is het goud en glansloos is dit edelmetaal; op iedere straathoek liggen de kostbaarste stenen. ALEPH Ach, de edelste zonen van Sion, meer waard dan louter goud, zijn nu slechts aarden kruiken, werk van pottenbakkers. GHIMEL De jakhals is nog bereid haar jongen te voeren, mijn volk echter misdraagt zich als de struisvogel in de woestijn. BETH De tong van de zuigeling kleeft van dorst aan het gehemelte vast; de kinderen roepen om brood, maar niemand breekt het voor hen. HE De smulpapen van vroeger teren weg in de straten; degenen die op purperen kussens lagen, zitten nu in het vuil. VAU De schuld van mijn volk is groter dan de zonde van Sodom, dat ineens werd verwoest, zonder tussenkomst van de mensen. DALETH Jerusalem, Jerusalem, keert terug tot uw God de Heer. Responsorium Hierusalem, luge, et exuete vestibus jucunditatis: induere cinere et cilicio, quia in te est occisus Salvator Israel. Deduc quasi torentem lacrimas per diem et noctem, et non taceat pupilla oculi tui. LECTIO Klaagliederen, 2 : 18 Jerusalem, rouw en trek uit feestkleren uit. Hul U in zak en as, want in U is de Redder van Israel gedood. Houd niet op met wenen, geef uw ogen geen rust en geef uw tranen de vrije loop, dag en nacht. 3 Incipit Oratio Jeremiae Prophetae. Recordare, Domine, quid acciderit nobis: intuere, et respice obprobrium nostrum. Hereditas nostra versa est ad alienos: domus nostrae ad extraneos. Pupilli facti sumus absque patre, matres nostrae quasi viduae. Aquam nostram pecunia bibimus: ligna nostra pretio comparavimus. Cervicibus minabamur, lassis non dabatur requies. Aegypto dedimus manum, et Assyriis, ut saturaremur pane. Patres nostri peccaverunt, et non sunt: et nos iniquitates eorum portavimus. Servi dominati sunt nostri: non fuit qui redimeret de manu eorum. In animabus nostris adferebamus panem nobis, a facie gladii in deserto. Pellis nostra, quasi clibanus exusta est a facie tempestatum famis. Mulieres in Sion humiliaverunt, virgines in civitatibus Iuda. Jerusalem, Jerusalem, convertere ad Dominum Deum tuum. Klaagliederen,5 : 1-11 Hier begint het gebed van de profeet Jeremia. Denk aan wat ons is overkomen, heer, kijk naar onze schande. Vreemden hebben ons gebied in handen, een vreemde woont in ons huis. Wij zijn wezen zonder vader, en onze moeders zijn weduwen. Wij moeten geld geven voor water en voor ons stookhout moeten wij betalen. Met het juk op de nek en opgejaagd putten wij ons rusteloos uit. Bij Egypte en Assur zochten wij steun om voedsel te krijgen. Onze voorvaderen hebben gezondigd, wij gaan gebukt onder hun schuld. De slaven zijn nu onze meesters en niemand verlost ons van hen. Wij oogsten gevaar voor ons leven, worden bedreigd vanuit de woestijn. Ons lichaam gloeit als een oven, omdat de honger ons kwelt. In Sion en Juda’s steden zijn vrouwen en meisjes verkracht. Jerusalem, Jerusalem, keert terug tot uw God de Heer. Responsorium Plange quasi virgo, plebs mea: ululate, pastores, in cinere et cilicio: quia veniet dies Domini magna, et amara valde. Accingite vos, sacerdotes, et plangite, ministri altaris, aspergite vos cinere. Joël, 1 : 8 ; 1 : 13 Weeklaag als een jonge vrouw, mijn volk: huil, herders, in as en geitenharen gehuld, want de grote en zeer bittere dag van de Heer komt. Hul u in rouw, priesters, jammer, u die de dienst van het altaar verricht, bestrooi u met as.
© Copyright 2024 ExpyDoc