Ketenzorgprogramma Chronisch Hartfalen 2014

Ketenzorgprogramma
Chronisch Hartfalen
2014
Coöperatie Zorggroep Katwijk U.A.
Duizendschoon 39
2231 PV Rijnsburg
tel 071 4091054
fax 071 4081940
Bezoekadres:
Vinkeweg 70
2223 JR Katwijk
e-mail [email protected]
www.zgkatwijk.nl
Kamer van Koophandel nr. 50365282
AGB 53/530365
RABO 13.77.49.643
1
Voorwoord
Dit ketenzorgprogramma is ontwikkeld door Zorggroep Katwijk. Het programma borduurt
voort op de pilot Hartbalans die van 2007 tot en met 2010 heeft plaatsgevonden in Katwijk.
De hoofdstukken 1 tot en met 6 laten zien wat er verstaan wordt onder Hartfalen, wie hierbij
betrokken zijn, en hoe de zorg multidisciplinair georganiseerd is. Daarna vindt u bijlagen die
voor de specifieke beroepsgroepen interessant zijn, zoals werkprotocollen, indicatoren en
generieke modules (bijvoorbeeld Stoppen met Roken).
1.
Inleiding
1.1
Epidemiologie
Het aantal mensen met één of meer chronische aandoeningen neemt de komende jaren fors
toe. In dit kader heeft Zorggroep Katwijk aangegeven het voortouw te willen nemen bij het
organiseren van de ketenzorg voor patiënten met hartfalen. Deze chronische ziekte is – door
het in toenemende mate overleven na een hartinfarct en een toenemende prevalentie van
diabetes mellitus – een aandoening waaraan steeds meer mensen lijden. In de nabije toekomst
zal deze ziekte vooral bij ouderen boven de 75 jaar in prevalentie toenemen.
De zorg voor hartfalenpatiënten vindt van oudsher vooral plaats in de tweede lijn, maar de
trend is deze zorg ook te laten plaatsvinden in de eerste lijn. Vooral oudere, fragiele patiënten
zullen weinig voordeel hebben van de geavanceerde zorg in de tweede lijn. Daarnaast is de
eerste lijn en met name de huisartsenzorg de laatste jaren steeds beter in staat geworden de
juiste zorg voor deze patiëntengroep te leveren.
In Katwijk betreft het een gemeenschap van 56.000 mensen, van wie er op dit moment
ongeveer 135 de diagnose hartfalen hebben én de huisarts als hoofdbehandelaar hebben.
Zorggroep Katwijk heeft hiertoe een zorgstandaard ontwikkeld met bijbehorend
werkprotocollen die door de aangesloten zorgverleners worden gevolgd.
Een ‘protocol’ is gebaseerd op de zorgstandaard en richtlijnen, maar beschrijft naast het ‘wat
en wanneer’ ook het ‘hoe’.
De zorgverleners willen hun patiënten geprotocolleerde zorg bieden, waarbij maatwerk (met
de menselijke maat als norm) mogelijk is. Daarnaast zien de huisartsen en hun
praktijkondersteuners zich als het vertrouwde aanspreekpunt voor de patiënt en zijn zij de
adviseur en gids voor de patiënt in het gehele zorgproces.
2
1.2 Gebruikte richtlijnen
Dit ketenzorgprogramma is voor een groot deel gebaseerd op de NHG standaard Hartfalen en
de Multidisciplinaire richtlijn Hartfalen 2010. Verder werd gebruik gemaakt van de
Dieetbehandelingsrichtlijn hartfalen 2011 en van de richtlijnen van de KNMP.
1.3 Betrokkenen
De betrokkenen bij dit zorgprogramma zijn de doelgroep en de zorgverleners.
Als zodanig betreft het hier:
1. Alle in het samenwerkingsverband aanwezige patiënten met hartfalen, waarbij de huisarts
de hoofdbehandelaar is.
2. Naast de patiënt, die centraal staat, zijn bij het zorgprogramma twee ‘schillen’ van
zorgverleners te onderscheiden: een eerste schil met ‘kerndisciplines’ en een tweede schil
met disciplines daarbuiten.
Patiënt
Eerste schil: huisartsenpraktijk, apotheek, diëtist
Tweede schil: specialisten 2e lijn,
hartfalenverpleegkundige, fysiotherapeut,
psycholoog
Figuur 1: schillen van zorgverleners rondom de patiënt. Voor
toelichting zie onderstaande tekst.
De betrokken zorgverleners in de eerste schil zijn:
• (Huis)arts
Specifieke kenmerken van de huisartsgeneeskunde, zoals laagdrempeligheid, zorg in de
buurt, aandacht voor vaak voorkomende comorbiditeit en comedicatie, persoonlijke en
continue zorgverlening en kennis van familiegeschiedenis en sociale context van de
patiënt, maken de huisartszorg hiervoor bij uitstek geschikt. Huisartsen voeren de regie en
hebben primair de volgende taken:
o Leveren zorg aan hartfalenpatiënten in de eerste lijn
o Overleggen met specialisten over patiënten die volgens de
samenwerkingsafspraken terug kunnen naar de eerste lijn en over patiënten die
beter in de tweede lijn behandeld kunnen worden
3
•
Praktijkondersteuner somatiek (POH)
Zij begeleiden de patiënt, monitoren de zorg en initiëren de gewenste controles volgens de
landelijke zorgstandaard. Zij zijn ook vaak het eerste aanspreekpunt voor de patiënt, de
diëtiste en de fysiotherapeut. Zij zijn bij uitstek geschikt als lifestyle-adviseur en stellen
samen met de patiënt het individuele zorgplan op.
•
Praktijkassistente
De praktijkassistente is veelal het eerste aanspreekpunt in de praktijk. Zij regelt
(controle)afspraken en herhaalreceptuur en beantwoordt vragen op het gebied van
hartfalen. Daarnaast is zij de eerst aangewezene om patiënten te attenderen op het
overschrijden van een controletermijn of het niet op tijd aanvragen van herhaalreceptuur.
•
Apotheker
Vormt in de keten een onmisbare schakel. Deze draagt mede zorg voor de
medicatiebewaking (inclusief controle van de herhaalreceptuur). Dit komt vooral naar
voren in het kader van polyfarmacie. Uiteraard worden ook bij hartfalen de criteria
gehanteerd voor doelmatig voorschrijven. Dit doelmatige voorschrijven is en blijft een
belangrijk onderdeel van de samenwerking tussen de huisartsen en apothekers. Hierbij
vormt de door de apothekers geleverde (additionele) spiegelinformatie een belangrijk
kwaliteitsinstrument. Medicatie is tevens beschreven in bijlage 1.
•
Diëtist
De diëtiste speelt een belangrijke rol bij hartfalen, met name daar waar het gaat om een
goede vocht- en zoutintake.
Daarnaast speelt zij een belangrijke rol in het veranderen van de leefstijl van de patiënt
met hartfalen, vooral voor patiënten met overgewicht, hypertensie, hyperlipidemie,
chronische nierschade of patiënten met obesitas.
Zorgverleners in de tweede schil zijn:
•
•
Specialisten uit de tweede lijn. Het betreft hier vooral de cardioloog. Verder zijn de
internist en de nefroloog van belang in het kader van hartfalen.
Met de cardiologen van het Diaconessenhuis zijn afspraken gemaakt over het
terugverwijzen van stabiele patiënten met hartfalen.
In regionaal verband zullen op korte termijn ook met de andere ziekenhuizen afspraken
moeten worden gemaakt betreffende verwijzing van de patiënten voor een consult of
behandeling naar de tweede lijn en afspraken over de terugverwijzing vanuit de tweede
naar de eerste lijn.
Hartfalenverpleegkunde (of verpleegkundig specialist hartfalen). Deze is voor de
praktijkondersteuner het eerste aanspreekpunt voor advies bij problemen. Er wordt
4
gezocht naar een mogelijkheid dat de hartfalenverpleegkundige op consultbasis ingezet
kan worden op locatie.
5
•
(Medisch) psycholoog
Bij verwijzingen naar een psycholoog betreft het voornamelijk patiënten met een
invaliderende inspanningstolerantie.
1.4 Doelstellingen
Dit zorgprogramma beoogt de patiënten met een verhoogd risico geprotocolleerde kwalitatief
hoogwaardige zorg bieden, waarbij maatwerk (met de menselijke maat als norm) mogelijk is.
Gelijkwaardig partnerschap tussen patiënt en hulpverlener is de kern van een goed zorg,
waarbij het belangrijk is dat de patiënt een centrale rol speelt en zelfmanagement ondersteund
wordt.
Daarnaast is een integrale benadering van de zorg voor patiënten met hartflaen van groot
belang. Immers, verschillende zorgverleners spelen samen met de patiënt een rol in deze zorg.
Deze rollen moeten elkaar aanvullen, terwijl onnodig dubbel werk moet worden voorkomen.
Daarnaast speelt deze zorg zich af op verschillende gebieden, zoals adviezen over leefwijze,
gebruiken van medicijnen en regelmatige controles.
Behandeldoelen
De behandeldoelen zijn:
• Door middel van signalering en diagnostiek patiënten met hartfalen in de
huisartsenpraktijk vroegtijdig herkennen.
• De afname van morbiditeit (met de daarbij behorende ziekenhuisopnames) en
mortaliteit door het leveren van optimale zorg voor de patiënten met hartfalen in de
huisartsenpraktijk.
• Uniforme en adequate aanpak (met professionele standaarden en regionale
procedureafspraken)
• Ondersteunen en versterken van zelfmanagement
• Het leveren van zorg op de juiste plek
1.5 Doelgroep
In dit zorgprogramma worden verschillende categorieën patiënten opgenomen:
1. Patiënten waarbij die na het vaststellen van de diagnose hartfalen stabiel zijn ingesteld
en bij wie geen therapeutische interventie mogelijk is
2. Patiënten voor wie het wegens fragiliteit en hoge leeftijd bezwaarlijk is de cardioloog
te bezoeken
3. Patiënten die in een terminaal stadium van hartfalen verkeren.
6
2.
De ziektespecifieke zorg
De eerste paragraaf illustreert de zorgroute voor patiënten verdacht van/met hartfalen.
De volgende paragraaf beschrijft de fases van zorg.
2.1 Zorgroutes
In onderstaande schema is het multidisciplinaire zorgproces weergegeven.
Hartfalen ???
HF nee
Diagnostiek Huisarts
HF misschien
HF nee
Diagnostiek Cardioloog
HF ja
Therapie Cardioloog
Retour HA
Controles cardioloog
7
2.2 Beschrijving van de verschillende fases van zorg.
a.
Identificatie patiënten met hartfalen
Bij personen ouder dan 60 jaar (vooral degenen die in het verleden een hartinfarct hebben
doorgemaakt) die last hebben van dyspnoe bij inspanning, orthopnoe of moeheid bij
inspanning hebben een verhoogde kans op hartfalen. Bij hen kan nader onderzoek worden
verricht (zie bijlage 1).
Een normaal ECG gepaard met een normaal NT-proBNP maakt de diagnose hartfalen zeer
onwaarschijnlijk.
Patiënten met een sterke verdenking op hartfalen worden beoordeeld door een cardioloog.
b.
Diagnostische fase cardioloog en terugverwijzing
De cardioloog bevestigt of verwerpt de diagnose hartfalen.
Indien er geen sprake is van hartfalen, dan verwijst de cardioloog de patiënt terug naar de
huisarts, ook indien er bijvoorbeeld sprake is van een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.
Indien er sprake is van reversibel hartfalen (te opereren klepvitium, atriumfibrilleren etc.)
blijft de patiënt onder controle van de cardioloog.
Indien er sprake is van irreversibel hartfalen, dan verwijst de cardioloog de patiënt terug nadat
de patiënt stabiel is ingesteld.
c.
Individueel zorgplan en behandeling
Bij patiënten met hartfalen waarbij de huisarts de controles op zich neemt of heeft genomen,
worden ziektegeschiedenis, levensstijl en de algemene conditie in kaart gebracht.
Op basis hiervan worden individuele behandeldoelen en een behandelplan opgesteld aan de
hand van richtlijnen. Dit behandelplan wordt door de behandelend huisarts in samenwerking
met de praktijkondersteuner besproken met de patiënt. In dit gesprek worden de algemene
streefwaarden vertaald in individuele zorgdoelen waarbij de eigen inbreng van de patiënt
centraal staat. Wanneer de afgesproken streefwaarden niet worden bereikt, dan past de
praktijkondersteuner de therapie in overleg met de patiënt aan. Waar nodig gebeurt dit na
overleg met de huisarts.
In dit individueel behandelplan worden streefwaarden vastgelegd zowel voor gewicht,
bloeddruk, nierfunctie en lipiden. Als onderdeel van het behandelplan worden afspraken over
bewaking van aanpassing van leefstijl vastgelegd. De streefwaarden met betrekking tot het
proces en de uitkomst van de zorg zijn in overeenstemming met de Multidisciplinaire richtlijn
Hartfalen 2010 vertaald naar de individuele situatie van de patiënt.
d.
Voorlichting, informatie en educatie
Gedurende het gehele traject is er sprake van voorlichting, informatie en educatie. Deze
worden vooral gegeven tijdens het schakelconsult met de huisarts en het eerste consult van de
praktijkondersteuner (zie bijlage 1). Vervolgens gaat de praktijkondersteuner tijdens de
vervolgcontroles na voor welke voorlichting eventueel (er) nog herhaling of aanvulling
behoeft. Daarnaast wordt door andere eerstelijnszorgverleners ook voorlichting etc. gegeven.
Deze vindt vooral plaats op het specifieke gebied van de desbetreffende zorgverleners (zie
bijlage 2 en 3).
8
2.3 Beschrijving van de samenwerkingsafspraken
Er kan op verschillende momenten worden verwezen naar andere disciplines. In deze
paragraaf is een overzicht opgenomen van alle verwijsafspraken. De verwijsmomenten staan
ook in de werkprotocollen (zie bijlage 1 tot en met 4).
De controle en begeleiding van patiënten met een sterk verhoogd risico op HVZ is
voornamelijk in de eerste lijn ingebed; de tweede lijn richt zich op patiënten met bijzondere
problematiek. De controle en begeleiding van patiënten met een doorgemaakte HVZ vindt
voor een groot deel nog plaats in de tweede lijn. Stabiel ingestelde patiënten zijn echter in de
eerste lijn beter op hun plaats. Dit vraagt om duidelijke (transmurale) afspraken gebaseerd op
landelijke richtlijnen over consultatie, verwijzing en terugverwijzing. Onderstaand zijn deze
afspraken samengevat. Daarnaast is ook weergegeven van wie en wanneer de patiënt welke
voorlichting, informatie en educatie ontvangt. Waar relevant zijn deze ook in de
werkprotocollen opgenomen.
2.3.1. Verwijsafspraken eerste lijn
Huisarts
verwijst naar:
Apotheker
Verwijscriteria


Diëtist

Medisch psycholoog

Polyfarmacie (≥ 5 soorten medicatie).
Problemen met de medicatie die niet direct opgelost kan worden
door huisarts of POH.
Vanaf het moment dat de patiënt in het kader van hartfalen in de
eerste lijn wordt gecontroleerd.
Psychisch lijden door hartfalen
Terugrapportage afspraken:
Terugrapportage
door:
Apotheker
Diëtist
Medisch psycholoog
Inhoud terugrapportage:
Lokaal nader uit te werken
Het verloop, het resultaat, eventuele
problemen, de met de patiënt
gemaakte afspraken.
Idem als diëtiste, met ook nog:
gestelde diagnose en interventies
Wanneer:
Bijv. na polyfarmaciegesprek
Na intake en vervolgens bij
bijzonderheden (minimaal
jaarlijks)
Zie diëtiste
9
2.3.2. Voorlichting, informatie en educatie
Wanneer in
zorgproces:
Schakelconsult
Wie:
Onderwerpen:
Huisarts
Algemene voorlichting risico en therapie;
uitleg begeleiding door POH
Praktijkondersteuner Zie bijlage 1
Praktijkondersteuner Idem
/ huisarts
Apotheker
Nadruk op farmacotherapie
Eerste consult
Vervolgconsulten
1e (en 2e) uitgifte,
intake baxter, mutaties
in medicatiegebruik
Start diëtistische
begeleiding
Diëtiste
Nadruk op bijdrage dieet
2.3.3. Verwijscriteria transmuraal
Huisarts
verwijst
naar/overlegt met:
Cardioloog
Nefroloog
Terugverwijzing
door:
Cardioloog
Verwijscriteria






Abrupte verslechtering
Mogelijk corrigeerbare aandoening (klepvitium/ritmestoornis)
Angineuze klachten
Nieuwe ECG-afwijkingen
Hinderlijke klachten ondanks maximale therapie
eGR <30 ml/min/1,73m2 of ACR >30
Wanneer:
 Patiënten die na het vaststellen
van de diagnose hartfalen stabiel
zijn ingesteld en bij wie geen
therapeutische interventie
mogelijk is
 Patiënten voor wie het wegens
fragiliteit en hoge leeftijd
bezwaarlijk is de cardioloog te
bezoeken
 Patiënten die in een terminaal
stadium van hartfalen verkeren.
10
3.
Zelfmanagement en zorgmodules
3.1 Ondersteuning van zelfmanagement
Zelfmanagement is een veelgehoord begrip in de zorg. Het is echter niet nieuw. Nieuw is wel
om er gestructureerd aan te werken, zowel door patiënt als zorgverlener. De patiënt wordt
door de chronische ziekte gedwongen zijn leven en gedrag aan te passen. Als een patiënt goed
inzicht en begrip heeft omtrent de inhoud van zijn ziekte zal dat helpen bij het proces van
aanpassing. Zorgverleners kunnen de patiënt daarbij helpen. Het individueel zorgplan
ondersteunt de patiënt en de zorgverlener hierbij. Zelfmanagement is een onmisbaar
onderdeel van het individuele zorgplan (zie paragraaf 2.2d).
In bijlage 5 is een uitleg opgenomen over zelfmanagement. Hier wordt volstaan met de
hoofdlijnen.
Op internet is nog veel meer te vinden. Onder meer op www.zelfmanagement.com en
http://www.heartfailurematters.org/NL/ kunt u veel kennis en instrumenten vinden.
3.2 Zorgmodules
Patiënten met hartfalen kunnen door de huisarts of praktijkondersteuner doorgestuurd worden
naar de volgende zorgmodule:
 Stoppen met roken: een verwijzing van de POH (zie bijlage 1) naar een programmatische
aanpak van stoppen met roken heeft de hoogste effectiviteit. De zorgmodule Stoppen met
Roken is opgenomen in bijlage 6.
11
4. Organisatie van het zorgprogramma
4.1 Beheerder zorgprogramma
Binnen het samenwerkingsverband is de werkgroep Hartfalen verantwoordelijk voor het
beheer van het ketenzorgprogramma. Deze werkgroep toetst en actualiseert het
ketenzorgprogramma aan nieuwe richtlijnen, zorgstandaarden en eventueel prestatieindicatoren.
De beheerder verwerkt daarnaast ook intern geconstateerde verbeterpunten en bijvoorbeeld
resultaten uit een klanttevredenheidsonderzoek indien deze van toepassing zijn op het
ketenzorgprogramma.
4.2 Eindverantwoordelijke
De behandelend huisarts heeft de medische eindverantwoordelijkheid. Dit omvat de totale
multidisciplinaire zorg in het ketenzorgprogramma. Daarbij heeft iedere zorgverlener de
verantwoordelijkheid over dat deel van de zorg die hij/zij aan de patiënt levert.
4.3 Zorgcoördinator
De praktijkondersteuner treedt op als zorgcoördinator voor de patiënt. Zij fungeert als eerste
aanspreekpunt voor de patiënt. Op indicatie kan er overleg gepleegd worden met de huisarts.
Hierbij zijn de afspraken die gemaakt zijn in het zorgprogramma leidend.
Afspraken over vervanging van de zorgcoördinator bij ziekte en vakantie zijn vastgelegd op
lokaal niveau door het desbetreffende samenwerkingsverband. Er wordt gestreefd naar
continuïteit van de zorg. Er kan gedacht worden aan een pool van praktijkondersteuners die,
als dat nodig is, in verschillende praktijken kunnen invallen bij ziekte of vakantie.
4.3 Individueel zorgplan
De POH is er verantwoordelijk voor dat er een individueel zorgplan is. Dit wordt in nauwe
samenwerking met de patiënt opgesteld. De POH zorgt ervoor dat het individueel zorgplan op
basis van evaluatie wordt bijgesteld. Waar nodig gebeurt dit na ruggespraak met de huisarts.
Ook is de POH er verantwoordelijk voor dat alle bij de behandeling betrokken personen
invloed hebben op en op de hoogte zijn van actuele afspraken.
4.4 Gedeeld informatiesysteem
Voor goede ketenzorg is het noodzakelijk op gestructureerde manier informatie te delen. Een
gedeeld informatiesysteem is hiervoor zeer wenselijk. Hoewel de zorggroep sinds april 2013
gebruik van het keteninformatiesysteem Vital Health, is hierin geen sprake van een module
hartfalen. Gepoogd wordt de realisatie hiervan in 2014 in gang te zetten.
12
4.5 Instroom en doorstroom



Instroom
De instroom bestaat uit patiënten die terugverwezen worden door de cardioloog:
• die na het vaststellen van de diagnose hartfalen stabiel zijn ingesteld en bij wie geen
therapeutische interventie mogelijk is
• voor wie het wegens fragiliteit en hoge leeftijd bezwaarlijk is de cardioloog te
bezoeken
• die in een terminaal stadium van hartfalen verkeren
Doorstroom (wachttijden/doorlooptijden)
De cliënt kan binnen een week terecht bij een huisarts. Verder geldt voor alle andere
disciplines van de eerste schil dat de cliënt binnen twee werkweken terecht kan voor
behandeling.
Continue begeleiding/uitstroom/overdracht
Voor patiënten die tijdelijk naar de tweede lijn verwezen worden voor het optimaliseren
van het hartfalen (zie 2.3.3.), geldt dat zij tijdelijk buiten het zorgprogramma vallen
(cardioloog wordt hoofdbehandelaar).
13
5. Kwaliteit
Het meten van de kwaliteit van zorg gebeurt met behulp van kwaliteitsindicatoren. Ook is
(na)scholing nodig en een gedegen aanpak bij de implementatie om tot een goede kwaliteit
van zorg te komen. Alleen implementeren is echter niet toereikend. Na implementatie is
voortdurend verbetering nodig om tot een goede kwaliteit van zorg te komen. Dit wordt ook
wel een kwaliteitsmanagementsysteem genoemd. Meer informatie hierover vindt u in het
implementatieplan.
5.1 Kwaliteitsindicatoren
Er is gekozen voor de volgende kwaliteitsindicatorenset:


% patiënten bekend met hartfalen
% patiënten bekend met hartfalen waarbij de huisarts hoofdbehandelaar is
Bij de patiënten bekend met hartfalen waarbij de huisarts hoofdbehandelaar is:
 % bij wie de bloeddruk in de afgelopen 12 maanden is bepaald
 % bij wie LDL-cholesterol is bepaald in de afgelopen 12 maanden
 % waarvan het rookgedrag bekend is
 % bij wie het gewicht is bepaald in de afgelopen 12 maanden
 % waarbij de eGFR is bepaald in de afgelopen 12 maanden
 % waarbij de NYHA-klasse is bepaald
5.2 Scholing
Er wordt van uitgegaan dat de huisarts, POH, apotheker en diëtist door hun respectievelijke
opleidingen voldoende gekwalificeerd zijn voor deze vorm van ketenzorg. Daarnaast wordt
gestreefd naar een cyclisch scholingsprogramma voor de kerndisciplines binnen het
ketenzorgprogramma waarin kennis adequaat op peil gehouden wordt. Het
scholingsprogramma wordt idealiter op maat afgestemd op de regionale trends die naar voren
komen bij de evaluatie van het ketenzorgprogramma door middel van de meting van de
kwaliteitsindicatoren en klanttevredenheid en landelijke ontwikkelingen. Idealiter stemmen de
regionale medisch specialisten, samenwerkingsverbanden, de WDH en paramedische groepen
hun nascholingsactiviteiten over de overige ketenzorgprogramma’s jaarlijks op elkaar af zodat
het multidisciplinaire karakter versterkt wordt.
14
6. Implementatie
Aangezien de zorggroep al enige tijd bezig is met ketenzorg volgens een
ketenzorgprogramma Hartfalen, zijn de meeste zaken reeds geïmplementeerd binnen het
samenwerkingsverband.
Een grote verandering is echter het wegvallen van de hartfalenverpleegkundige in de eerste
lijn. De meeste van haar taken zullen worden overgenomen door de POH. Hiervoor zal de
nodige scholing en begeleiding noodzakelijk zijn.
Voorts zullen de transmurale afspraken met het Diaconessenhuis moeten worden uitgebreid
naar de andere ziekenhuizen. Hierbij zullen de initiatieven van het Knooppunt Ketenzorg
worden afgewacht.
15
BIJLAGEN
Ziektespecifieke zorg
1.
2.
3.
4.
Werkprotocol praktijkondersteuner en huisarts
Werkprotocol diëtetiek
Werkprotocol apotheek
Transmurale afspraken
Generieke zorg
5. Zelfmanagement
6. Zorgmodule Stoppen met Roken
16
Bijlage 1. Werkprotocol praktijkondersteuner en huisarts
Doel
 Door middel van signalering en diagnostiek patiënten met hartfalen in de
huisartsenpraktijk vroegtijdig herkennen.
 De afname van morbiditeit (met de daarbij behorende ziekenhuisopnames)
en mortaliteit door het leveren van optimale zorg voor de patiënten met hartfalen
in de huisartspraktijk.
Diagnostiek
Identificatie screening op hartfalen:
 Moeheid of dyspnoe bij inspanning, orthopnoe, nycturie en/of oedeem.
 Hartinfarct in de voorgeschiedenis
Onderzoek:
 Biometrie: hart (klepvitia, ritme, grootte), longen (vocht) en perifeer oedeem, bloeddruk
 Laboratoriumonderzoek: NT-proBNP, Hb, MCV, creatinine en MDRD, Na/K, TSH,
glucose (nuchter)
 ECG
Diagnostiek:
Waarschijnlijkheidsdiagnose ‘Chronisch Hartfalen’ door de huisarts op basis van:
 Anamnese en lichamelijk onderzoek
 NT-proBNP: >125 ng/l mogelijk hartfalen
(NB: andere redenen voor verhoogd NT-proBNP: longembolie, nierinsufficiëntie, sepsis,
ernstige COPD, acuut coronair syndroom en ritmestoornis)
 Afwijkend ECG
NT-proBNP < 125 ng/l en een normaal ECG sluiten chronisch hartfalen uit!
NB: voornaamste differentiaal diagnose: COPD
Bij twijfel: Proefbehandeling met diuretica (furosemide 20-40mg 1dd1 of
hydrochloorthiazide 25mg.) Indien er sprake is van een klinische verbetering binnen een paar
dagen, pleit dit voor hartfalen.
Beleid:
 Bij verdenking hartfalen verwijzing naar cardioloog (via Zorgdomein o.v.v. “Project
Katwijk).
Indien ziekenhuisbezoek te belastend is, kan de huisarts de diagnose hartfalen zelf stellen.
 Cardioloog bevestigt diagnose al of niet, maakt onderscheid tussen reversibel hartfalen
(kleplijden, ritmestoornis) en chronisch hartfalen en stelt behandeling in of past
behandeling zo nodig aan en coördineert op indicatie traject naar derde lijn
 Tenzij blijvende controle door de cardioloog geïndiceerd is, volgt bij chronisch hartfalen
terugverwijzing naar huisarts (zie Controles).
Registratie na terugverwijzing:
 Aanmaken nieuwe episode/probleem “hartfalen” (ICPC K77)
 Aanmaken contra-indicatie “Hartfalen” (014)
 Invoeren hoofdbehandelaar in diagnostisch dossier (shift F6)
17
Controles
Huisarts deelt patiënt in één van de drie groepen in:
1. NYHA klasse I (geen klachten bij normale activiteiten)
2. NYHA klasse II (klachten bij normale activiteiten)
3. NYHA klasse III (klachten bij minder dan normale activiteiten)
4. NHYA klasse IV (klachten bij elke inspanning of in rust)
Schakelconsult
Huisarts geeft informatie over hartfalen en de procedure bij de controles door de
praktijkondersteuner.
Eerste consult POH
Anamnese:
 Voorgeschiedenis en co-morbiditeit, hart- en vaatziekten in familie
 Kortademigheid, oedeem
 Therapietrouw
 Roken, alcohol, lichaamsbeweging
 Woonomstandigheden
 Mantelzorg, wijkverpleging
 Psychische problemen
 Wensen patiënt
Biometrie:
 Lengte, gewicht, BMI
 Bloeddruk, pols (ritme, frequentie)
 Auscultatie hart en longen
 Oedeem
Aanvullend onderzoek alleen op indicatie:
 Lab: Hb, Ht, Na, K, creatinine (MDRD), glucose nuchter, lipidenspectrum, TSH en NTproBNP
 ECG
Uitleg ziektebeeld en maken individueel zorgplan met adviezen en controles
Adviezen:
 Stoppen met roken (verwijzen naar POH-> L-mis roken)
 Voldoende beweging eventueel met beweegprogramma (verwijzing naar FT)
 Zo nodig extra diuretica
 Zoutbeperking (verwijzing diëtisten via maskerbrief)
 Vermijden overbelasting met vocht: 1,5-2 liter vocht per dag
 Regelmatig wegen (min. 2x/per week); optimaal gewicht (BMI <25)
 Voorlichting voor mantelzorgers
Registratie:
 Invoeren protocol Hartfalen Controle inclusief hoofdbehandelaar
18
Vervolgconsulten volgens individueel zorgplan bij POH:
Algemeen:
Anamnese, biometrie en adviezen: zie boven
Jaarlijks aanvullend onderzoek: Na, K, creatinine (MDRD), glucose nuchter, Hb en ECG
Jaarlijks griepvaccinatie
Patiënt neemt contact op met POH bij:
 Gewichtstoename >2 kg binnen 3 dagen
 Toename oedeem
 Toename dyspnoe
 Plotseling verminderde inspanningstolerantie
 Toename orthopnoe en nycturie
 Hartkloppingen
 Duizeligheid
Overleg POH met HA na elke controle met als aandachtspunten:
 Verslechtering in klasse
 Toename oedeem, dyspnoe, orthopnoe of nycturie
 Plotseling verminderde inspanningstolerantie
 Hartkloppingen
 Duizeligheid
 Therapieontrouw
 Irregulaire pols (nieuw)
 Bij herhaling stijging van systolische bloeddruk >20 mm/of bij te lage RR
 Gewichtstoename >2 kg binnen 2 weken
 Afwijkende lab-uitslagen
Verwijzing naar / overleg met cardioloog door HA:
 Abrupte verslechtering
 Mogelijk corrigeerbare aandoening (klepvitium/ritmestoornis)
 Angineuze klachten
 ECG-afwijkingen
 Hinderlijke klachten ondanks maximale therapie
19
Basisschema Medicatie Chronisch Systolisch Hartfalen (HF)
Licht HF
Hydrochloorthiazide 1dd
12,5 - 25mg
Gewicht
bijhouden
Zoutbeperking
Bumetanide
1dd 0,5-5mg
Matig tot
zwaar HF
Gewicht
bijhouden
Zoutarm
Tegelijkertijd
ACE-remmer
voorschrijven
(geleidelijk ophogen tot
maximaal)
ACE-remming
enalapril 2,5 mg 2dd of
lisinopril 2,5 mg 1dd
elke 2 weken ophogen
met 2,5 mg tot maximaal
(enalapril 10 mg 2dd en
lisinopril 30 mg 1dd)
Bij bijwerkingen
ACE-remmers:
Valsartan 2dd
40-160mg
Vochtretentie bestrijden
met diureticum.
Intussen (indien geen
overvulling en ontbreken
contra-indicaties)
B-blokker toevoegen:
Bij ouderen > 70jr,
MDRD < 50 of
gewicht < 55kg:
Bisoprolol 1,25mg
wekelijks verhogen tot
1dd 5 mg, na 4 weken
7,5mg en dan weer na 4
weken 10mg (maximaal)
Metoprololsuccinaat
NYHA 2 1dd 25 mg
NYHA 3-4 1dd 12,5mg
elke 2-4 weken
verdubbelen tot 200mg
(max)
Evt Carvedilol 2dd 3,25mg
elke 2 wk verdubbelen
naar 2dd 25-50 mg.
1dd 0,125mg
e
(1 dag 3 tab)
Hoogbejaarden:
0,0625mg beginnen
Bij nog ernstige
klachten;
Spironolacton
1dd 25-50 mg
(K en nierfunctie
controleren)
Bij aanhoudende
klachten én
atriumfibrilleren:
digoxine
toevoegen
1dd 0,25mg
e
(1 dag 3 tab)
20
Bijlage 2: Werkprotocol dieetadvisering
Inclusiecriteria dieetbehandeling
Na overleg kan de patiënt in het kader van hartfalen naar de diëtist worden verwezen in alle
gevallen (NYHA I, II, III, IV).
DIEETBEHANDELPLAN
De dieetbehandeling maakt deel uit van de totale behandeling bij hartfalen.
Doel van diëtistische behandeling
Gezamenlijk met de patiënt wordt er een individueel zorgbehandelplan opgesteld.
Als richtlijn voor deze doelen wordt er gebruik gemaakt van optimale streefwaarden (bijlage)
Een belangrijk speerpunt binnen de behandeling is dat de patiënt meer kennis krijgt met
betrekking tot het dieet en deze kennis leert toe te passen en op de langere termijn leert voort
te zetten in het dagelijkse leefpatroon.
Dieetbehandeling bij de diëtist
Bij iedereen met modificeerbare risicofactoren, worden de volgende leefstijl- en dieetadviezen
gegeven om het risico op HVZ te verlagen. Hierbij is het belangrijk om met onderlinge
communicatie tussen overige hulpverleners goed af te stemmen wie wat al heeft behandeld,
zodat er geen onnodig dubbel werk wordt verricht.
Relevante gegevens voor de diëtist (bron: Artsenwijzer):




diagnose: hartfalen + klasse, eventuele comorbiditeit
symptomen: oedeem, ascites, anorexie, dyspnoe
medicatie: diuretica, ACE-remmers, infusievloeistoffen
overig: lengte, gewicht(sverloop), de mate van vochtbeperking.
Gewicht.
Mensen met hartfalen hebben vaak problemen met hun lichaamsgewicht. Zowel een te hoog
als een te laag gewicht komen voor en hebben beide een negatieve invloed op de werking van
het hart. Een optimale dieetbehandeling kan pas ingesteld worden indien de voedingstoestand
en de energiebehoefte zijn bepaald. De voedingstoestand wordt bepaald door subjectieve en
objectieve parameters. Patiënten wordt geadviseerd zeer regelmatig (dagelijks tot twee keer
per week), op een vast tijdstip het gewicht te bepalen. Bij een gewichtstoename van meer dan
2 kg in twee à drie dagen dient contact opgenomen te worden met de behandelend arts (bron:
Dieetbehandelingsrichtlijn hartfalen 2011).
21
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Gezond eten
De volgende punten zijn hierbij van belang:
- Gebruik minder dan 10 energieprocenten verzadigd vet en minder dan 1
energieprocent transvet, 2 energieprocent linolzuur en 1 energieprocent alfalinoleenzuur en voldoende gebruik van onverzadigde vetten (totaal vetgehalte 20-40
en%); (Bij BMI >25 geldt 20-30/35 en%)
- Eet twee porties (100-150 gram) vis per week, waarvan tenminste 1 portie vette vis
(met laag natrium) voor de inname van 450 mg omega-3-vetzuren (EPA en DHA) per
dag (wat neerkomt op 3150 mg per week).
Voor mensen die geen vis willen of kunnen eten kunnen supplementen met visolie een
alternatief zijn;
- Gebruik per dag 150-200 gram groente en 200 gram fruit;
- Beperk het gebruik van zout tot maximaal 6 gram per dag, dit komt overeen met
maximaal 2400 mg natrium of bij zeer hoge natriuminname een reële beperking naar
inzicht van de diëtist;
Stadia I en II: Natriumbeperking tot 2400 mg/dag
Stadia III en IV: Natriumbeperking tot maximaal 2000 mg per dag
- Bij klasse III en IV: beperk maximale vochtinname tot 1500-2000 ml/24 uur. Bij een
vochtbeperking worden alle vloeibare producten (dus ook bijvoorbeeld vla, pap en
soep) meegerekend; de warme maaltijd wordt niet meegerekend. Men dient alert te
zijn op de inname van vocht bij medicatie en infuusvloeistof. Bij meer dan 1 stuk fruit
per dag wordt per extra stuk 100 ml vocht gerekend;
- Vermijd voedingsmiddelen rijk aan glycyrrhinezuur;
- Beperk het gebruik van alcohol. Voor vrouwen geldt maximaal 1 glas per dag, voor
mannen 2 glazen per dag;
- Zorg voor ruime intake van voedingsvezel 3,4 g/MJ per dag (14 g per 1000 kcal). Bij
hartfalen is er een grotere kans op obstipatie. Bij een vochtbeperking dient men
voorzichtig te zijn met het gebruik van onoplosbare voedingsvezels gezien de kans op
propvorming;
Niet roken
Bij stoppen met roken bijdragen aan preventie ongewenste gewichtstoename en ongewenste
voedingsveranderingen.
Stressreductie
Bijdragen aan preventie van het gebruik van voeding als stress reducerende tool.
22
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Aanvullende dieetkenmerken
Bij alle stadia:
- Bij BMI > 30 kg/m2: handhaven/bereiken van een gezond lichaamsgewicht
- Preventie van natriumpieken in de voeding
- Afraden van het gebruik van natriumrijke producten met voorlichting over
voedingsproducten die veel natrium bevatten
- Bij kaliumuitdrijvende diuretica: aandacht voor voldoende kalium
- Bij een serumkalium van < 3,6 mmol/l kan het kaliumgehalte in de voeding eventueel
worden verhoogd of worden door de arts kaliumdranken voorgeschreven in
combinatie met kaliumsparende diuretica. Het ophogen van kalium in de voeding
blijkt in de praktijk vaak onvoldoende invloed te hebben (bron:
Dieetbehandelingsrichtlijn hartfalen 2011)
- Bij serumkalium > 5,5 mmol/l en kaliumsparende diuretica in combinatie met ACEremmers, angiotensineremmers en aldosteronantagonisten: geen kaliumrijke
zoutvervangende mineralenmengsels. Aandacht voor voldoende energie-intake
- Alcoholonthouding bij alcohol geïnduceerde cardiomyopathie
- Vochtbeperking 1500 ml per dag wanneer een hoge dosis diuretica nodig is om
vochtretentie te voorkomen
- Bij langdurig gebruik van diuretica is er kans op een thiaminedeficiëntie (vitamine
B1). Behandeling van de deficiëntie kan de pompfunctie van het hart verbeteren.
Thiaminedeficiëntie wordt ook wel aangemerkt als risicofactor voor het ontstaan van
hartfalen.
WERKWIJZE VERWIJZEN NAAR DE DIËTIST
Voedings- en dieetadvisering betreft een multidisciplinaire aangelegenheid waarbij algemene
adviezen doorgaans door een praktijkondersteuner gegeven kunnen worden. Individueel
toegespitste voedings- of dieetadviezen worden door de diëtist gegeven. Het is belangrijk dat
de voedingsadviezen van diverse zorgverleners niet met elkaar in strijd zijn, maar elkaar
ondersteunen en versterken. Het verdient aanbeveling om dit vast te leggen in onderlinge
werkafspraken.
Indien een huisbezoek noodzakelijk wordt geacht, dan moet dit aangegeven worden in de
verwijzing (maskerbrief).
De huisarts of praktijkondersteuner verstrekt een digitale verwijzing voor dieetbehandeling.
De patiënt is vrij in keuze voor een diëtist. De huisartsenpraktijken beschikken over een
overzicht van de verschillende diëtisten praktijken in de regio die in het kader van hartfalen
werkafspraken gemaakt hebben met de zorggroep Katwijk.
Afstemming zorgplan
De diëtist houdt de huisarts en praktijkondersteuner via eventuele overleggen op de hoogte
van de behandeling. De diëtist stuurt de verwijzer een verslag van de bevindingen bij de
intake en bij afsluiting van de begeleiding. Bij tussentijdse problemen neemt de diëtist
telefonisch contact op met de verwijzer.
23
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Zorgduur
In het jaar van het stellen van de diagnose hartfalen wordt de zorgduur gesteld op 5 uur,
eventueel met jaarlijkse follow-up.
Hartfalen valt onder zorgniveau II. Dat wil zeggen dat de maximale behandeltijd 10 CE
(consulteenheden) bedraagt.
Daarnaast is een periodieke controle gewenst van 1-3 keer per jaar. Hiervoor is nog maximaal
5 CE per jaar nodig.
Bij een meervoudige diagnose: de behandeltijd van het zorgniveau dient met 1,5
vermenigvuldigd te worden.
 Eerste consult: 45 minuten.
 Tweede t/m vijfde consult: 15-30 minuten.
 Jaarlijkse vervolgconsulten: 15-30 minuten.
Een jaarlijkse follow-up zal plaatsvinden wanneer daar behoefte aan is (afhankelijk van het
individuele behandelplan) of op aangeven van andere betrokken zorgverleners. In de jaren
daarop volgend zal de patiënt worden uitgenodigd, wanneer de resultaten achterblijven, in
overleg met praktijkondersteuner of huisarts.
Kwaliteit diëtisten
De diëtist is een HBO-opgeleide professional. Alle diëtisten zijn bekend met hart- en
vaatziekten. De diëtist levert transparante zorg van hoogwaardige kwaliteit. Binnen het team
voedings- en dieetadvisering wordt de handelwijze continu getoetst aan de kwaliteitseisen die
binnen het beroep en binnen de organisatie zijn vastgelegd.
De diëtist behandelt de cliënt volgens de laatste inzichten van de wetenschap, zoals die in
Nederland bij consensus zijn aanvaard. Zij volgt bij- en nascholingen en houdt de
vakliteratuur bij. De diëtist staat ingeschreven in het Kwaliteitsregister Paramedici.
Communicatie
De diëtist is in staat:
• Met de cliënt een vertrouwensrelatie op te bouwen en deze relatie te continueren,
gedurende de tijd die nodig is om de gestelde doelen te bereiken.
• Het belang en de inhoud van de benodigde aanpassingen aan de voeding duidelijk te
maken en deze te kunnen vertalen in concrete adviezen naar de cliënt.
De diëtist helpt:
• De cliënt inzicht te krijgen in de eigen motivatie om zo tot gedragsverandering te
komen.
• De cliënt zijn/haar aandoening te leren accepteren en barrières voor een goede
compliance op te heffen.
De diëtist beschikt over:
• Een breed scala aan gesprekstechnieken en motiverende technieken (zoals
motivational interviewing).
Samenwerken
De diëtist werkt structureel samen met alle disciplines die zich met hartfalen bezighouden,
zowel in de eerste lijn als in de tweede lijn. Daarnaast kan samenwerking in de vorm van
projecten plaats vinden, bijvoorbeeld cursussen omtrent hartfalen.
24
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Bijlage 3: Werkprotocol farmacotherapie

Diagnose
De huisarts stelt vast of er sprake is van hartfalen. De huisarts geeft de patiënt de
contra-indicatie Hartfalen. Indien hierbij sprake is van een verhoogde bloeddruk geeft
de huisarts de contra-indicatie hypertensie. Ook wordt op deze manier de
aanwezigheid van een atherosclerotische hart- en vaatziekte doorgegeven. (Contraindicaties Angina Pectoris, Hartinfarct, Arteriële Trombose, CVA/TIA, Perifeer
Vaatlijden).

Therapietrouw
De apotheker signaleert eventuele problemen in de therapietrouw en communiceert dit
met huisarts. De huisarts gaat er vervolgens mee aan de slag en rapporteert terug aan
de apotheker.

Jaarlijkse gesprek
Jaarlijks worden patiënten die bekend zijn met hart- en vaatziekten en vijf of meer
soorten medicijnen gebruiken door de apotheker opgeroepen voor een medicijncheck,
waarbij in ieder geval aan de orde komen screening op het juiste gebruik van de
medicatie en mogelijke interacties.
De uitkomst van deze check wordt besproken met de huisarts.

Gegevensuitwisseling
Aangezien het zeer wenselijk voor een goede zorgverlening is dat de apotheek en de
huisartsen relevante informatie over patiënten uitwisselen worden de mogelijkheden
tot elektronische communicatie binnen Medicom en Pharmacom zo veel mogelijk
benut. Hierbij wordt gedacht aan Multidisciplinaire Zorgprotocollen, inzage door de
apotheker in het Diagnostisch Dossier en het door de apotheker up-to-date houden van
de medicatiestatus (zo mogelijk ook met levering door derden, zoals biologicals).

Spiegelinformatie
Jaarlijks voorzien de apothekers de Zorggroep van geaggregeerde gegevens (alle
apotheken gezamenlijk) gespecificeerd per huisartspraktijk. Jaarlijks wordt in
onderling overleg vastgesteld welke gegevens geleverd worden.
Eén keer per jaar vindt er een spiegelbijeenkomst en mogelijk een
nascholingsbijeenkomst plaats voor onder andere alle huisartsen,
praktijkondersteuners, apothekers en bij de apothekers werkzame farmaceutisch
consulenten.
25
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Aanbod apothekers
Eerste uitgifte
KNMP Samenvattingskaart
Farmacotherapeutische zorg
Zorg naar behoefte patiënt
Aanvullende opmerkingen
- Bespreken verwachting patiënt
(concordance)
- Verzorging proactieve
herhaalmedicatie
- Bevindingen vastleggen in
persoonlijk dossier van de
patiënt
- Medicatiebewaking
- Synchronisatie
- Medicatiebeoordeling
- Apotheekbereiding
- Gereedmaken voor afleveren
- Thuisbezorgen
- Instructie patiënt : eerste
uitgiftegesprek + schriftelijk
informatiemateriaal
- Voorlichting en educatie
(medicatie)
- Eventuele problemen
terugkoppelen aan de
voorschrijver
- Begeleiden zelfzorgmiddelen
- Begeleiding bij opname, ontslag,
polikliniekbezoek
- Begeleiding speciale
doelgroepen
- Adviesgesprek apotheker
26
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Tweede uitgifte na 14 dagen en vervolguitgifte na 3 maanden
KNMP Samenvattingskaart
Farmacotherapeutische zorg
Zorg naar behoefte patiënt
Uitgifte geneesmiddel Hartfalen
- Verzorging proactieve
herhaalmedicatie
- Medicatiebewaking
Aanvullende opmerkingen
- Bevindingen vastleggen in
persoonlijk dossier van de
patiënt
- Synchronisatie
- Medicatiebeoordeling
- Apotheekbereiding
- Gereedmaken voor afleveren
- Eventuele problemen
terugkoppelen aan de
voorschrijver
- Thuisbezorgen
- Evaluatie gebruik en
ervaringen (concordance)
- Therapietrouw: contact
opnemen bij signalering
wegblijven patiënt
- Voorlichting en educatie
(medicatie)
- Begeleiden zelfzorgmiddelen
- Begeleiding bij opname, ontslag,
polikliniekbezoek
- Begeleiding speciale
doelgroepen
- Adviesgesprek apotheker
Jaarlijks
KNMP Samenvattingskaart
Farmacotherapeutische zorg
Zorg naar behoefte patiënt
Farmacoepidemiologische
databasesearches op
populatieniveau bij mensen met
hartfalen
-Groepsvoorlichting
farmaceutisch
zelfmanagement mensen met
CVRM
Medicatiebeoordeling chronisch
geneesmiddelengebruik bij
mensen met CVRM
- Aandacht voor risicopatiënten
- Analyse medicatiedossier
- Evaluatie met de patiënt
- Aanpassing behandelplan met
de voorschrijver
- Jaarlijkse actie opsporen
risicofactoren in overleg met
huisarts
Aanvullende opmerkingen
- Jaarlijks medicatiecheck
met patiënten die bekend
zijn met hart- en
vaatziekten en vijf of meer
soorten medicijnen
gebruiken
- Jaarlijks leveren van
spiegelinformatie
27
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Bijlage 4: Transmurale afspraken Diaconessenhuis
Verwijscriteria/overleg
Van huisarts naar cardioloog:
• Verdenking hartfalen





Abrupte verslechtering
Mogelijk corrigeerbare aandoening (klepvitium/ritmestoornis)
Angineuze klachten
ECG-afwijkingen
Hinderlijke klachten ondanks maximale therapie
Van cardioloog naar huisarts:
 Patiënten die na het vaststellen van de diagnose hartfalen stabiel zijn ingesteld en bij
wie geen therapeutische interventie mogelijk is
 Patiënten voor wie het wegens fragiliteit en hoge leeftijd bezwaarlijk is de cardioloog
te bezoeken
 Patiënten die in een terminaal stadium van hartfalen verkeren
Procesafspraken
• Bij spoedverwijzingen kan de patiënt – na telefonisch overleg – direct terecht
• Voor een verdenking hartfalen door een huisarts kan de binnen drie werkdagen terecht
•
bij de Rapid Acces Poli
Na terugverwijzen door de cardioloog naar de huisarts ziet de huisarts de patiënt in
principe binnen een week
Medicatieafspraken
Bij verdenking hartfalen door de huisarts kan deze starten met de medicatie volgens
“Basisschema Medicatie Chronisch Systolisch Hartfalen” (zie Bijlage 1).
Bij vaststellen van hartfalen door de cardioloog start (of continueert) deze de medicatie
volgens het Basisschema.
28
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Bijlage 5: Zelfmanagement
Zelfmanagement is een veelgehoord begrip in de zorg. Het is echter niet nieuw. Nieuw is wel
om er gestructureerd aan te werken, patiënt en zorgverlener. Hieronder is een korte toelichting
opgenomen over zelfmanagement. Op internet is nog veel meer te vinden. Wij nodigen u dan
ook uit om bijvoorbeeld op www.zelfmanagement.com meer kennis en instrumenten te
vinden. Hier volstaan wij met de hoofdlijnen.
1.
Wat is mijn rol als zorgverlener bij zelfmanagement?
Het hebben van een chronische ziekte heeft een grote invloed op het leven van een patiënt. De
patiënt is gedwongen zijn leven en gedrag aan te passen aan zijn/haar kwaal. Dit is niet voor
elke patiënt even gemakkelijk. Als zorgverleners helpen wij de patiënt daarbij door hem te
ondersteunen in het nemen van de regie in zijn eigen behandelproces ofwel zijn
zelfmanagement.
Als een patiënt goed inzicht heeft in zijn ziekte en voelt dat hij de regie van de zorgverlener
krijgt, helpt dat bij het inpassen van de ziekte in zijn dagelijks leven. Het verbetert de
kwaliteit van zijn leven, doordat zijn angst over de toekomst vermindert en zijn therapietrouw
verhoogt.
Bij zelfmanagement zijn chronisch zieke en zorgverlener gelijkwaardige partners, die een
samenwerkingsrelatie aangaan en onderhouden. Zij zoeken gezamenlijk naar de balans tussen
enerzijds de eisen die de aandoening stelt (belasting) en anderzijds de hoeveelheid eigen regie
en verantwoordelijkheid die de chronisch zieke wil en kan nemen (belastbaarheid). Het
vinden van deze balans is een continue en dynamisch proces dat moet leiden tot een optimale
kwaliteit van leven. De gezamenlijke zoektocht vraagt van de partners goede communicatie
en wederzijds vertrouwen en respect.
2.
Waar leidt zelfmanagement toe?
Het doel van zelfmanagement voor de patiënt is het behouden van de autonomie en
zelfstandigheid. Dit moet de kwaliteit van leven verbeteren. De verwachting is dat, als een
patiënt meer greep heeft op zijn ziekte, ook de gedragsveranderingen beter vastgehouden
worden.
Zelfmanagement vermindert ook druk op de zorg wat belangrijk is bij de te verwachten
toename van de chronische ziekten. Uiteindelijk moet het een kostenbesparend effect geven.
Door Newman e.a. (2004) worden 7 categorieën beschreven waar mogelijk resultaten geboekt
kunnen worden:
•
Klinische uitkomsten en laboratoriumwaarden.
•
Symptomen zoals ervaren door patiënt.
•
Functioneren zoals ervaren door patiënt.
•
Psychologisch welzijn.
•
Kwaliteit van leven.
•
Gedrag van de patiënt zoals bewegen, voeding, preventieve maatregelen.
•
Zorggebruik zoals ziekenhuisopnames, (para)medische consulten, medicatie.
3.
Waar gaat zelfmanagement over?
Zelfmanagement kan op de volgende thema's betrekking hebben:
•
Stoppen met roken.
•
Conditie verbeteren (eventueel door trainingsprogramma's).
29
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
•
•
•
•
Gezonde voeding en gewicht.
Goed gebruik van medicatie.
Behouden van een emotionele balans.
Omgaan met complicaties en klachten.
4.
Wat is er nodig voor zelfmanagement?
De patiënt wordt (mede)behandelaar en de zorgverlener wordt meer coach. Zowel patiënt als
zorgverlener moeten hiervoor aan bepaalde voorwaarden voldoen.
4.1 De patiënt:
•
Moet zich na de diagnose verdiepen in zijn ziekte waardoor kennis en begrip hierover
toenemen.
•
Leert vaardigheden aan die hem in staat stellen de ziekte of de symptomen te
beïnvloeden.
•
Krijgt inzicht in “self-efficacy”: kan de patiënt veranderen? Heeft de patiënt voldoende
vertrouwen in zijn eigen vaardigheden om te veranderen?
•
Wordt actief betrokken bij het realiseren van gedragsverandering o.a. door zelf de
behandeldoelen op stellen in het individueel zorgplan.
•
Krijgt (waar haalbaar) de mogelijkheid zelf zijn ziekte te monitoren.
4.2 De zorgverlener:
•
Bouwt een respectvolle, meer gelijkwaardige, samenwerkingsrelatie op met de patiënt.
•
Maakt continue de afweging tussen professioneel perspectief en patiëntperspectief en
vindt hier een goede balans in.
•
Kan de patiënt kennis, begrip en vaardigheden over de ziekte aanleren.
•
Is in staat de veranderingsbereidheid bij de patiënt vast te stellen.
•
Kan de patiënt motiveren tot gedragsverandering, bijvoorbeeld met “Motivational
Interviewing”.
•
Is in staat de “self-efficacy” bij de patiënt te versterken. Dit kan onder andere door het
individueel zorgplan te gebruiken.
•
Werkt multidisciplinair samen met andere disciplines om een integrale aanpak, zowel
op het gebied van zelfmanagement als de behandeling, te realiseren en te behouden.
4.3 Aandachtpunten bij bevorderen zelfmanagement
Hieronder zijn een aantal integrale elementen van zelfmanagement genoemd waaraan de zorg
en de zorgorganisatie rond de patiënt moeten voldoen om positieve effecten van
zelfmanagement te realiseren.
•
Ontwikkelen van de competenties van de professionals op de bovengenoemde
vlakken; bijvoorbeeld met een training Motivational Interviewing.
•
Beschikbaarheid individueel zorgplan; bij voorkeur ook via een patiëntenportal.
•
Leefstijlinterventies aanbieden; stoppen met roken, beweegprogramma etc.
•
Educatie van de patiënt in zelfmanagement aanbieden; bijvoorbeeld met het prismaprogramma van VUmc of het aanbieden van het Gezamenlijk Medisch Consult (www.cbo.nl).
30
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Bijlage 6: Zorgmodule Stoppen met Roken
Momenteel rookt 25% van de Nederlanders van 15 jaar en ouder. Ook al is dit percentage de
afgelopen jaren gedaald, het blijft noodzakelijk om het roken verder terug te dringen. Naast de
enorme gezondheidswinst is het ook nog kosteneffectief. In een huisartsenpraktijk met een
actief stoppen met rookbeleid is het aantal rokers dat blijvend stopt ruim 2,5 maal zo hoog als
in een controlegroep. Dat wil niet zeggen dat dit ook een grote tijdsinvestering betekent.
Voorbereiding:
Het is belangrijk om de doelgroep te formuleren. Dit betekent de keus tussen de rokers met
aan roken gerelateerde klachten/ziekte of de gehele groep rokers. Vaak wordt gedacht dat een
ongevraagd advies de arts-patiëntrelatie kan schaden maar daar is in gericht onderzoek geen
grond voor gevonden.
Ook moet er een beslissing genomen worden over het aantal adviezen (per week). Dit heeft te
maken met de tijd die men in de praktijk wil investeren aan het stoppen met roken.
Registratie is van groot belang, zowel om de rokers in kaart te brengen als om de begeleiding
te monitoren. Het vastleggen van de stoppen met roken adviezen is van belang, evenals de
stopdatum.
Binnen de praktijk kunnen de taken verdeeld worden en is het belangrijk om iedereen
gemotiveerd te houden.
In de huisartsenpraktijk zijn twee instrumenten eenvoudig en gemakkelijk voor handen:
 Kortdurend stopadvies. Dit zijn drie vragen:
a. Rookt u?
b. Hoeveel rookt u?
c. Hoelang na het opstaan rookt u de eerste sigaret?
Hierna volgt een ondubbelzinnig stopadvies dat zo nodig na een jaar herhaald kan worden.
 H-Mis. Deze bestaat uit 6 stappen verdeeld over 2 tot 3 consulten en komt aan de orde bij
een gerichte vraag om begeleiding of na 3 maal een kort stopadvies.
Motivatie
Motivatie moet groeien. Bij gedragsverandering zij 6 fases te onderscheiden:
1. Vooroverweging
2. Overweging
3. Beslissen en voorbereiden
4. Actie
5. Volhouden
6. Terugval
Bij de eerste drie fases is motiveren de belangrijkste ondersteuning. Bij de laatste fases is het
aanleren van vaardigheden en zelfvertrouwen belangrijker.
31
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
Stappen van STEMEDIC
 Stap 1: Rookprofiel. Hier moeten twee zaken worden vastgesteld:
1. De stopmotivatie Heeft u nagedacht over het stoppen met roken?
Op welke termijn wilt u stoppen?
2. De nicotinebehoefte –
Rookt u meer dan 10 sigaretten per dag?
Rookt u de eerste sigaret binnen 30 min. na het opstaan?
 Stap 2: Motivatie. Het verhogen van de motivatie (indien nodig). De hulpverlener helpt
met het verhelderen van de redenen om te stoppen en kan proberen om bestaande
overtuigingen om te buigen. Het is belangrijk om geen belerende houding aan te nemen
maar met toestemming informatie te geven.
 Stap 3: Barrières. Inventariseer en bespreek de hindernissen en obstakels die de inmiddels
gemotiveerde roker verwacht bij het stoppen. Doel is het vertrouwen te vergroten om deze
problemen te overwinnen.
Vaak genoemde barrières:
1. ontwenningsverschijnselen
2. mislukte, eerdere poging
3. gewichtstoename
4. stress
 Stap 4: Stopafspraak. Plan deze binnen 2 weken na het laatste consult en maak een
controleafspraak kort na de stopdatum. Vijf tips als voorbereiding op het stoppen:
1. het eigen rookpatroon analyseren
2. nagaan wat de drie belangrijkste sigaretten zijn
3. deze drie sigaretten uitstellen of zelfs laten staan
4. tot de stopdatum een ander merk gaan roken
5. nadenken over het doorbreken van de dagelijkse patronen om de zin in roken te
verminderen
 Stap 5: Hulpmiddelen. Informatie over de hulpmiddelen wordt in hetzelfde consult
gegeven waarin de stopdatum wordt vastgesteld. Dit kan een farmacologische
ondersteuning zijn en/of een gedragsmatige ondersteuning.
1. Farmacologische ondersteuning:
1. Nicotinevervangende middelen. Deze geven relatief weinig bijwerkingen en zijn
bewezen effectief. De pleisters geven een constante bloedspiegel. Belangrijk is dat ze
niet te laag gedoseerd worden. Ondanks de contra-indicatie bij hart- en vaatziekten
en COPD zijn ze veiliger dan sigaretten. Het gebruik wordt in 3 maanden
afgebouwd.
2. Bupropion. Oorspronkelijk ontwikkeld als antidepressivum en blijkt met name de
hunkering naar het roken tegen te gaan. Er zijn meer bijwerkingen dan bij de
nicotinevervangende middelen en daarom is het belangrijk om het gebruik te
begeleiden met in elk geval twee vervolgconsulten. De gebruiksduur is 7 tot 9
weken.
32
Zorggroep Katwijk; Chronisch Hartfalen
3. Nortriptyline. Dit is een antidepressivum dat in de beperkte hoeveelheid onderzoeken
vergelijkbaar effectief is als bupropion. Het is niet officieel geregistreerd als
hulpmiddel bij het stoppen met roken. De duur van het gebruik is 7 tot 12 weken.
4. Varenicline. Dit middel blokkeert de nicotinerge acetylcholinereceptor. Hierdoor is
het effect van nicotine op het dopaminesysteem verdwenen. Het is effectiever dan de
andere middelen maar de bijwerkingen lijken ook sterker met name op cardiaal en
psychiatrisch gebied. De behandelduur is 12 weken. De behandeling hoeft niet te
worden afgebouwd tenzij het risico op terugval naar het roken groot is.
2. Gedragsmatige ondersteuning:
1. Telefonische coaching. Hierbij wordt de patiënt 6 maal met een telefonisch gesprek
ondersteund in een periode van 6 weken. Deze methode kan ingezet worden om een
terugval te voorkomen. Voor deze vorm van ondersteuning is een aanvullende
opleiding noodzakelijk of het kan door een coach van STIVORO worden uitgevoerd.
2. Persoonlijke coaching. Dit is de meest intensieve ondersteuning en komt met name in
aanmerking bij:
1. Rokers die meerdere stoppogingen hebben gedaan.
2. Rokers met somatische aandoening waardoor stoppen met roken belangrijk is.
3. Rokers die voor deze vorm van begeleiding kiezen
Ook voor deze begeleiding is aan aanvullende opleiding noodzakelijk. De
begeleiding behelst 6 gesprekken en er is voor de patiënt een werkboek beschikbaar.
Bij de begeleiding wordt gebruik gemaakt van technieken van motiverende
gespreksvoering
en
zelfcontroletechnieken.
 Stap 6: Nazorg en follow-up. Hierbij wordt de patiënt gesteund tijdens de stopfase met als
doel terugval te voorkomen. Dit kan met een consult, een telefonisch consult of men kan
het initiatief bij de patiënt laten. Belangrijk is om af te spreken dat als de patiënt weer een
sigaret rookt hij direct contact opneemt.
33