Effect van microburst nervus vagus stimulatie op limbische aanvallen in het acuut pilocarpinemodel Wouter VAN LYSEBETTENS Verhandeling ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master in de Biomedische Wetenschappen Promotor: Prof. Dr. Kristl Vonck Begeleidster: Lies Mollet, MSc, PhD student Vakgroep Inwendige ziekten, neurologie Academiejaar 2013-2014 ii Effect van microburst nervus vagus stimulatie op limbische aanvallen in het acuut pilocarpinemodel Wouter VAN LYSEBETTENS Verhandeling ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master in de Biomedische Wetenschappen Promotor: Prof. Dr. Kristl Vonck Begeleidster: Lies Mollet, MSc, PhD student Vakgroep Inwendige ziekten, neurologie Academiejaar 2013-2014 iii “De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.” Datum (handtekening student) (handtekening promotor) (Naam student) (Naam promotor) iv Voorwoord Graag wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Kristl Vonck, bedanken voor mij de kans te geven te proeven van wetenschappelijk onderzoek, alsook voor de opvolging en verbetering van deze thesis, steeds op een geduldige en altijd vriendelijke wijze. Ook bedank ik mijn begeleidster Lies Mollet, die vele kostbare uren besteed heeft aan het aanleren van de nodige technieken en het beantwoorden van vragen. In het bijzonder bedank ik Prof. Dr. Robrecht Raedt voor de kritische inbreng ondanks hij hiertoe niet verplicht was. Als laatste wil ik mijn ouders bedanken, voor mij de kans te geven deze richting in te slaan, voor de steun tijdens de examenperiodes en voor de vele spellingscontroles van deze thesis. v Inhoudstafel Samenvatting Summary 1 Inleiding 1.1 Epilepsie 1.2 Gegeneraliseerde epilepsieën 1.2.1 Absence epilepsie 1.2.2 Gegeneraliseerde epilepsieën met ion-kanaal mutaties. 1.3 Partiële epilepsieën 1.3.1 Mesiale temporale kwab epilepsie (MTLE) 1.4 Behandeling 1.5 Nervus vagus 1.5.1 De anatomische component van de n. vagus 1.5.2 De functionele component van de n. vagus 1.6 VNS 1.6.1 De achtergrond van VNS 1.6.2 Vezeltypes en elektrische stimulatie van de n. vagus 1.6.3 De neurochemische gevolgen van VNS 1.6.4 Vagale-NTS synaps 1.6.5 De rol van de LC in VNS 1.6.6 Invloed NE op HC 1.6.7 Parameters VNS 1.6.8 Standaard VNS vs. Microburst VNS 1.6.9 De rationale van microburst VNS 1.7 Diermodel 1.7.1 Het focale pilocarpine model 1.7.2 Werkingsmechanisme pilocarpine 1.8 Intracerebrale microdialyse 1.9 LMEP 1.10 Probleemstelling en doelstelling 2 Materiaal en methoden 2.1 Proefdieren 2.2 Chemicaliën en reagentia 2.3 Samenstelling elektroden 2.3.1 VNS elektrode 2.3.2 Scalp-, cannula/- en aardingselektroden 2.4 Operatie 2.5 Registratie van de laryngeale motor-evoked potentialen (LMEP) 2.6 EEG monitoring, VNS en intracerebrale microdialyse 2.7 Protocol van het experiment 2.8 Aanvalsernst en EEG analyse 2.9 Microdialysaat analyse 2.10 Histologie 2.11 Data analyse 3 Resultaten 3.1 Meten van de LMEP 3.2 Effect van microburst VNS op limbische epileptische aanvallen en hippocampale noradrenaline concentratie vi 1 2 2 2 4 4 4 4 4 6 7 7 8 8 8 10 11 12 15 16 18 20 21 22 24 24 26 26 27 27 27 27 28 28 28 29 30 30 31 32 33 33 34 34 34 35 3.3 Post mortem verificatie microdialyse probe 4 Discussie 5 Algemeen besluit 6 Referenties Bijlage I: Lijst van afkortingen Bijlage II: Neurochemische analyse vii 38 39 46 47 I III Samenvatting Epilepsie is een van de meest voorkomende neurologische aandoeningen. 3% van de bevolking zal ooit een epileptische aanval krijgen. Focale epilepsie is de meest voorkomende vorm waarbij complex partiële aanvallen vaak ontstaan in de mesiale temporale regio (mTLE) van het limbische systeem. Patiënten die refractair zijn aan anti-epileptische medicatie en geen epilepsiechirurgie kunnen ondergaan zijn kandidaat voor neurostimulatie zoals diepe hersenstimulatie en nervus vagus stimulatie (VNS). Bij deze laatste wordt via een subcutaan thoracaal geïmplanteerd apparaat de 10e craniaalzenuw elektrisch gestimuleerd. Het werkingsmechanisme van VNS is nog niet volledig gekend, maar geweten is dat de stimulatie leidt tot een activiteitsstijging in de locus coeruleus, wat op zijn beurt leidt tot een verhoogde concentratie aan noradrenaline in de hippocampus. Deze noradrenalinestijging is gecorreleerd met een daling in aanvalsernst, -duur en -frequentie, en is een biomerker voor VNS efficaciteit met standaard parameters. Optimalisatie van deze parameters zou kunnen leiden tot een verdere verbetering van de aanvalscontrole, een daling van de neveneffecten en een stijging van de levensduur van de geïmplanteerde batterij. Hiertoe werd een stimulatieprotocol met nieuwe parameters opgezet, waarbij de elektrische pulsen in korte hoogfrequente uitbarstingen werden toegediend, microbursts genaamd. De efficaciteit van deze microburst VNS werd getest in een ratmodel voor limbische epileptische aanvallen uitgelokt door intrahippocampale perfusie van het proconvulsief product pilocarpine. De duur, ernst en frequentie van epileptische aanvallen werd bestudeerd via gedrags- en EEG analyse, en de concentratie noradrenaline werd gemeten via in vivo microdialyse gevolgd door chromatografie. Hieruit bleek dat microburst geen significante vermindering van epileptische activiteit teweegbracht, noch resulteerde in een stijging van de hippocampale noradrenalineconcentratie. We hypothetiseren dat standaard VNS een depressie uitlokt van de synaps tussen de n.vagus en de nucleus tractus solitarius (NST) op een frequentie afhankelijke manier, wat leidt tot een desinhibitie van de LC. Het is reeds bewezen dat microburst VNS aanvalsonderdrukkend werkt bij een frequentie van 100 Hz. Bij een stimulatiefrequentie van 250 Hz zoals in deze studie echter was geen positief effect op de epileptische activiteit waarneembaar. De reden hiervoor kan gevonden worden in een mogelijke facilitatie van de n.vagus-NST synaps, wat in beperkte mate beschreven staat als mogelijk gevolg van hoogfrequente stimulatie. Verder onderzoek is nodig om deze hypothese te onderzoeken en om de microburst VNS parameters verder te optimaliseren. 1 Summary Background. Vagus nerve stimulation (VNS) is an effective adjunctive treatment for medically refractory epilepsy. VNS leads to an increased activity in the locus coeruleus (LC), the main noradrenergic source of the brain, including the hippocampus. Hippocampal norepinephrine increase is a biomarker for VNS. A new modality of VNS wherein the electrical pulses are administered in a burstlike fashion has been proposed to increase VNS efficacy. This study evaluates whether microburst VNS would result in an increased hippocampal norepinephrine concentration in an animal model for limbic seizures Methods. In vivo intracerebral microdialysis was used to measure the effect of microburstVNS (250 µs, 250 Hz, 0.5mA, 4 pulses/burst, 0.5s interburst interval, 60s ON/5min OFF) on hippocampal extracellular norepinephrine concentrations and pilocarpine-induced limbic seizures in freely moving, male Wistar rats. Results. Microburst VNS did not produce a significant increase in hippocampal noradrenaline concentration, nor did it increase the latency between pilocarpine infusion and the onset of epileptiform discharges, or reduce the duration and severity of limbic seizures. No correlation was found between the noradrenergic and anticonvulsive effects of microburst VNS. Conclusions. We hypothesize that standard VNS depresses the n.vagus-nucleus tractus solitarius(NST) synaps in a frequency dependent manner, leading to a disinhibition of the LC. Microburst VNS has been shown to be efficacious at 100 Hz frequency, yet our results show no seizure parameter reduction nor hippocampal norepinephrine rise at 250 Hz. This might be due to a possible facilitation of the n.vagus-NST synaps which has been shown to occur at high frequencies. 1 Inleiding 1.1 Epilepsie Epilepsie is een aandoening met als kenmerk de aanwezigheid van een abnormale verhoogde voorbeschiktheid voor epileptische aanvallen. Dit gaat gepaard met neurobiologische, cognitieve, psychologische en sociale gevolgen. Een epileptische aanval wordt gedefinieerd als een transiënt voorkomen van tekenen of symptomen opgewekt door een abnormaal overvloedige of synchrone neuronale activiteit in de hersenen (2). Per definitie wordt pas gesproken van epilepsie bij het vervullen van een van de volgende condities: 1. Het voorkomen 2 van minstens twee niet uitgelokte (spontane) epileptische aanvallen gescheiden door meer dan 24u, 2. Een spontane epileptische aanval en een probabiliteit voor volgende aanvallen gelijk aan het algemene herhalingsrisico (minstens 60%) na twee spontane aanvallen, voorkomend in een tijdsspan van de volgende 10 jaar of 3. De diagnose van een epilepsie syndroom(3). Een epileptische aanval is ‘transiënt’, afgebakend in de tijd, met een duidelijk begin en einde. Dit laatste is soms minder evident vanwege een mogelijke maskering door de symptomen van het postictaal stadium (tijdelijke verwardheid na de aanval). Een status epilepticus is een speciaal (en uitzonderlijk) stadium met verlengde of wederkerende epileptische aanvallen. Epileptische aanvallen presenteren zich onder verschillende klinisch waarneembare vormen afhankelijk van de locatie waaruit de aanval ontstond (epileptische focus), het propagatiepatroon van de epileptische activiteit, de mate van volgroeidheid van de hersenen (maturiteit), simultaan aanwezige aandoeningen, slaap-waak cyclus, medicatie en andere factoren. Epileptische aanvallen beïnvloeden sensorische, motorische en autonome functies, alsook het bewustzijn, emotionele toestand, geheugen, cognitie en gedrag. Niet elke soort epileptische aanval beïnvloedt al deze factoren, maar steeds minstens één (2). De cerebrale cortex is de belangrijkste speler in het genereren van epileptische aanvallen, maar niet de enige. Onder sommige omstandigheden kunnen epileptische aanvallen ontstaan vanuit thalamocorticale interagerende systemen of vanuit de hersenstam (2). Epilepsie is de tweede meest voorkomende neurologische aandoening na cerebrovasculaire aandoeningen (4). Wereldwijd zijn minstens 65 miljoen mensen gediagnosticeerd met epilepsie (5). De gerapporteerde cijfers van het voorkomen van epilepsie variëren aanzienlijk afhankelijk van de bestudeerde populatie, maar over het algemeen vindt men een incidentie van 50 per 100 000 inwoners en een prevalentie van 0.7% (6). De cumulatieve incidentie, zijnde de proportie van de populatie die epilepsie ontwikkelt over een bepaalde tijd, bedraagt 1% voor 20-jarigen en 3% bij een leeftijd van 75 jaar (7). Men kan de epilepsieën onderverdelen in twee grote categorieën; de gegeneraliseerde en partiële (of focale) syndromen. In gegeneraliseerde epilepsieën begint het merendeel van de epileptische aanvallen gelijktijdig in beide cerebrale hemisferen. De meeste van deze syndromen hebben een sterk genetische component. Bij partiële epilepsie echter, beginnen de 3 aanvallen in één of meerdere gelokaliseerde foci. Deze kunnen nog uitbreiden naar de andere hersenhelft en aldus het gehele brein aantasten, wat men secundaire generalisatie noemt. Er wordt verondersteld dat aan de basis van de meeste partiële epilepsiesyndromen een of meerdere trauma’s aan het centraal zenuwstelsel liggen, echter in vele gevallen kan de precieze oorzaak niet achterhaald worden (5). 1.2 Gegeneraliseerde epilepsieën 1.2.1 Absence epilepsie Absence epilepsie is een gegeneraliseerd epilepsiesyndroom dat ontstaat op de leeftijd van 4 tot 8 jaar en zich presenteert als absence- aanvallen, en in zeldzame gevallen gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen. Tijdens de absence-aanvallen staren de patiënten en stoppen ze met de normale handelingen voor enkele seconden, gevolgd door het onmiddellijk verderzetten van deze activiteiten zonder geheugensporen van deze gebeurtenis (5). 1.2.2 Gegeneraliseerde epilepsieën met ion-kanaal mutaties. Alhoewel de meeste gegeneraliseerde epilepsieën een complex overervingspatroon hebben, zijn sommigen geassocieerd met een mendeliaans overervingspatroon en single-gene mutaties. Bijna al deze mutaties werden gevonden in genen die encoderen voor ion-kanaalproteïnen leidend tot hyperexciteerbaarheid van de corticale neuronen. Gezien deze genen tot expressie gebracht worden in het volledige brein wordt verondersteld dat een mutatie leidt tot een diffuus effect en een algemene verhoogde susceptibiliteit voor een gegeneraliseerd epilepsiesyndroom (5). 1.3 Partiële epilepsieën 1.3.1 Mesiale temporale kwab epilepsie (MTLE) Partiële epileptische aanvallen zijn de meest voorkomende vorm van epilepsie bij volwassenen, vaak afkomstig van een focale laesie zoals hoofdtrauma (trauma capitis), beroertes of tumoren. De meest prevalente van deze syndromen is MTLE, waarbij complex partiële epileptische aanvallen ontstaan vanuit de mesiale temporaalkwab, meer bepaald structuren zoals de hippocampus, amygdala en de aansluitende parahippocampale cortex. De epileptische aanvallen kunnen beginnen met olfactorische of gustatoire hallucinaties, een epigastrische sensatie of psychische symptomen zoals déjà vu’s of depersonalisatie. Eens de aanval evolueert naar bewustzijnsverlies kan de patiënt wezenloos voor zich uitstaren, onsamenhangend spreken 4 of automatismen vertonen zoals orofaciale bewegingen (smakken met de mond) of onbewust kleren oprapen (5). De meest voorkomende laesie die kan gevonden worden bij patiënten met MTLE is hippocampale sclerose (HS) (figuur 1). gekenmerkt Dit door wordt selectief neuronaal verlies in de hilus van de gyrus dentatus en de pyramidale cellaag, met een relatief behouden van de granulaire gyrus dentatus cellen Figuur 1: postmortem coupe van de hippocampus van een en een kleine zone in de neurologisch pyramidale cellen in het cornu hippocampale sclerose door mTLE. (B) De cornu ammonis regio’s ammonis veld 2 (CA2) van de CA1 tot CA4 zijn aangeduid + het subicculum (SC). Een duidelijke hippocampus. De dense gliose die gepaard gaat met het gezonde persoon (A) en een persoon met gescleroseerde CA1 regio met een abrupte overgang van CA1 naar SC is zichtbaar. Figuur C toont de normale granulaire cellaag (GCL)van de gyrus dentatus, terwijl bij (D) er een duidelijke neuronaal verlies veroorzaakt granulaire dispersie aanwezig is die de grenzen van de cellagen verharding en inkrimping van overschrijd. Figuur overgenomen van malmgren et al. (1) het weefsel. Vaak is er ook neuronaal verlies in de naburige entorhinale cortex en amygdala, wat gedefinieerd wordt als mesiale temporale sclerose. Of HS een oorzaak of gevolg is van epileptische aanvallen is niet geweten. Het is mogelijk dat HS een finale pathologische gemeenschappelijke pathway representeert waarbij een aantal verschillende oorzaken leiden tot MTLE (5). De best beschreven verandering in het epileptogeen mechanisme is het ontspruiten van mosvezel axonen van de granulaire cellen in de gyrus dentatus (mossy-fiber sprouting). Normaal komt de excitatoire input vanuit de naburige entorhinale cortex de hippocampus binnen langs de granulaire gyrus dentatus cellen. Inhibitoire input ontstaat lokaal vanuit de interneuronen in de binnenste moleculaire laag. Vanuit de granulaire dentaatcellen ontstaan mosvezelaxonen die uitlopen naar de pyramidale neuronen als deel van de hippocampale output 5 pathway. Normaal gezien zijn deze granulaire dentaatcellen relatief resistent tegen hypersynchrone activatie en zijn ze zelf in staat de propagatie van epileptische aanvallen tegen te gaan. In de situatie van HS echter ontstaan vanuit deze cellen mosvezels die teruggeprojecteerd worden naar de binnenste moleculaire laag, waarschijnlijk omdat de neuronen waar ze normaal synaps op nemen verloren gegaan zijn. Er is bewijs dat deze aberrante ontspruitingen een wederkerend excitatoir circuit vormen door synaps te nemen op naburige granulaire dentaatcellen. Alhoewel dit een plausibele verklaring is voor hyperexciteerbaarheid is de causatieve rol van mossy fibersprouting in epileptogenese nog sterk speculatief. Er is namelijk duidelijk bewijs dat deze vezels ook synaps nemen met de inhibitoire interneuronen als deel van een feedback mechanisme (5). 1.4 Behandeling Meer dan 60% van de patiënten met focale aanvallen worden aanvalsvrij door therapie met anti-epileptische drugs (AED). Het falen van de eerste AED om de aanvallen onder controle te houden is de krachtigste predictor voor drug-resistentie, met minder dan 10 % van de patiënten die aanvalsvrij worden bij overschakeling naar een tweede AED. Indien AED’s inefficiënt blijken kan voor resectieve epilepsiechirurgie geopteerd worden, waarbij temporale lobectomie voor drugresistente focale epilepsiesyndromen 2/3 van de neurochirurgische procedures beslaat. Chirurgisch ingrijpen leidt tot een aanvalsvrijheid van 70% (8). Neurostimulatie is een vorm van therapie die gekozen kan worden indien chirurgie geen optie is. Ondanks de opkomst van nieuwe AED’s, de grotere beschikbaarheid aan resectieve epilepsie chirurgie en het heropkomen van het ketogeen dieet, behoudt neurostimulatie zijn unieke rol in de behandeling van refractaire MTLE. Deze therapie bestaat uit het toedienen van elektrische pulsen op of in de nabijheid van neuraal weefsel. Een vorm van neurostimulatie is stimulatie van de nervus vagus (9). De nervus vagusstimulator is geen curatieve behandeling met minder dan 10% van de behandelden die aanvalsvrij worden. Een gemiddelde reductie in aanvalsfrequentie van 25% tot 28% op 3 maand evolueert naar 40% bij 1 jaar behandeling. Andere vormen van neurostimulatie omvatten thalamische diepe hersenstimulatie en de responsieve neurostimulator. Deze laatste gebruikt subdurale of diepte-elektroden op één of twee vooraf gedetermineerde epileptische foci. De stimulator wordt geprogrammeerd om een individu’s abnormale elektrocorticografische activiteit te leren herkennen en hierop te antwoorden met een gepaste elektrische stimulatie om de aanvalsfrequentie te reduceren (8). 6 1.5 Nervus vagus 1.5.1 De anatomische component van de n. vagus De nervus vagus is de tiende en langste craniaalzenuw. Door zijn lange weg van de hersenstam naar het abdomen werd hij vagus genoemd wat zwerver betekent in het Latijn. De nervus vagus ontstaat vanuit de medulla en verlaat de schedel via het foramen jugulare, waar het een kleine verdikking vormt, het zogenaamde ganglion jugulare. Net onder het foramen jugulare expandeert de vagus opnieuw om het ganglion nodosum te vormen. Hierna daalt de vagus af in de nek gelegen in het kapsel van de a. carotis. Op het niveau van het ganglion nodosum springen de faryngeale takken af die samen met de faryngeale takken van de nervus glossopharyngeus en het superior cervicaal sympathisch ganglion de faryngeale plexus vormen. Op hetzelfde niveau takt de nervus laryngeus superior af van de vagus om de larynx te bezenuwen. Verder zijn er nog vertakkingen naar de cardiale, pulmonaire, oesophagale en lienale plexi (8). 1.5.2 De functionele component van de n. vagus De n. vagus bestaat uit 80% afferente sensorische vezels die informatie vanuit hoofd, nek, thorax en abdomen naar de hersenen voeren, en 20 % efferente. De n. vagus bestaat uit A-, B-, en C-vezels gebaseerd op hun geleidingssnelheid die, in perifere gemyeliniseerde vezels, proportioneel is met de grootte. De drie vezeltypes spelen een verschillende fysiologische rol. De vagale A-vezels zijn de grootste en gemyeliniseerd en dragen afferente viscerale en motorische informatie. De B- vezels zijn kleine gemyeliniseerde vezels die parasympatische input dragen. De C-vezels zijn klein, ongemyeliniseerd en dragen afferente viscerale informatie. De vagale vezels zijn verbonden met 4 nuclei gelegen in de hersenstam (medulla): de spinale nucleus van de nervus trigeminus, de nucleus tractus solitarius (NST), de nucleus ambiguus (NA) en de dorsale motore nucleus van de nervus vagus (DMN) (8). De nervus vagus draagt algemene viscerale afferenten van thoracale en abdominale viscera en van baroreceptoren en chemoreceptoren vanuit de aortaboog. Deze afferenten spelen een cruciale rol in de reflexregulatie van respiratoire, digestieve en cardiovasculaire functies. De cellichamen van de primaire sensorische neuronen zijn gelegen in het ganglion nodosum en signaleren naar het caudaal gedeelte van de NST (8). 7 1.6 VNS 1.6.1 De achtergrond van VNS Nervus vagus stimulatie werd voorgesteld in de late 19e eeuw voor de behandeling van epilepsie door de Amerikaanse neuroloog Corning. Dit was gebaseerd op het idee dat epileptische aanvallen hun oorsprong vonden in veranderingen van de cerebrale bevloeiing. Zo werd transcutane stimulatie van de nervus vagus voorgesteld om het hartritme te verlagen en de cardiale output te verminderen (8). Pas in 1952 werd door Zanchetti et al. een eerste duidelijke demonstratie gegeven van de rol van centrale vagale afferenten in de directe modulatie van corticale activiteit. Gebruik makend van een elegante experimentele aanpak onderzochten ze de effecten van vagale afferente stimulatie op de EEG-patronen van de kat. Corticale potentiaalverschillen werden gemeten tijdens afferente vagusstimulatie in gevagotomizeerde “encéphale isolées”, waardoor veranderingen in systemische bloeddruk werden uitgesloten. Hieruit bleek dat 1. een breed spectrum van frequenties van stimulatie van de nervus vagus (2-300 Hz) een EEG-desynchronisatie veroorzaakt, 2. deze hoogfrequente stimulaties in staat waren epileptische activiteit na focale strychninetoediening te onderdrukken en 3. deze effecten afhankelijk waren van het bereik van de stimulatiefrequenties. Deze resultaten waren niet terug te vinden indien het proximale einde van de nervus vagus afgesnoerd werd, wat de secundaire effecten van de bloeddruk uitsloot en de corticale activiteitsverandering rechtstreeks koppelde aan de vagale afferenten. Hier demonstreerden Zanchetti et al. voor het eerst dat de corticale effecten van nervus vagus stimulatie neurogeen zijn en dat de vagale effecten mogelijks de cortex bereikten via subcorticale associatieve mechanismen. Dit laatste werd bevestigd door Grastyan et al. die bewezen dat de nervus vagus de cerebrale cortex beïnvloedt via het reticulair activerend systeem in de hersenstam (8). Het is geweten dat verschillende patronen van VNS leiden tot verschillende effecten. Zo blijkt VNS met een frequentie lager dan 70 Hz te leiden tot EEG-desynchronisatie, terwijl een frequentie hoger dan 70 Hz leidt tot EEG-synchronisatie. Ook ziet men een vertraagd effect in de cerebrale cortex en thalamische nuclei, terwijl de hippocampale cortex veel sneller reageert (8). 8 Het klinische potentieel voor VNS bij de behandeling van epilepsie werd voorgesteld door Zabara et al. Specifiek werd in hondmodellen een anti-epileptisch effect van VNS vastgesteld op aanvallen geïnduceerd door strychnine en pentyleentetrazol (PTZ). Dit effect werd ook bekomen in aap- en knaagdiermodellen, waarbij zowel een daling in aantal aanvallen (frequentie) als een vermindering van de ernst van deze aanvallen bekomen werd na VNS (8). Initieel werd gedacht dat het effect van VNS te verklaren was door een vrijstelling van inhibitoire neurotransmitters zoals GABA en glycine in de hersenstam en cerebrale cortex en dat dit anti-epileptisch potentieel rechtstreeks afhankelijk was van het aantal gestimuleerde vagale C-vezels. Destructie van de perifere C-vezels in een ratmodel lijkt echter geen invloed hebben op de VNS-geïnduceerde aanvalsonderdrukking (8). De eerste beschrijving van de implantatie van een VNS-apparaat (Figuur 2) in mensen voor de behandeling van drugresistente epilepsie verscheen in de literatuur omtrent 1990. Verdere informatie rond de rol van VNS in de behandeling van epilepsie werd geleverd door experimentele studies op diermodellen. Zo vond men in werk op honden dat VNS een langdurige inhibitie veroorzaakte die vergrootte bij aangehouden periodes van stimulatie om zo aanvallen te reduceren. Uit het feit dat VNS zowel door penicilline geproduceerde focale interictale spikes beïnvloedt alsook secundair gegeneraliseerde Figuur 2: Het VNS apparaat bestaande aanvallen door PTZ blijkt dat VNS een krachtige maar uit een puls generator verbonden aan niet specifieke methode is om corticale epileptiforme helicale elektroden via een bipolaire activiteit te reduceren (8). flexibele draad. Ook heeft VNS een duidelijk anticonvulsief effect op spontane aanvallen in volledig amygdala gekindlede ratten (een model voor spontane focale limbische aanvallen). Het totaal aan experimentele data en de verschillende clinical trials leidden tot de goedkeuring van het FDA (food and drug administration) voor het gebruik van VNS als een adjunctieve behandeling voor 9 volwassen en kinderen vanaf 12 jaar met epileptische aanvallen van focale oorsprong die refractair zijn aan anti-epileptische medicatie (8). VNS heeft dus een significante invloed op verschillende soorten epileptische aanvallen van sterk verschillende anatomische en neurofysiologische oorsprong. Het anticonvulsieve effect is zichtbaar in species die fylogenetisch gezien sterk verschillen, zoals primaten, ratten, honden, katten en de mens. Ook is het effect gevalideerd in verschillende bevolkingsgroepen zoals kinderen, adolescenten, volwassenen, bejaarden en personen met een laag IQ of residenten van een verzorgingscentrum (10). Het anticonvulsieve mechanisme is dus sterk gepreserveerd, met een invloed op verschillende hersendelen en neuronale subklassen (8). 1.6.2 Vezeltypes en elektrische stimulatie van de n. vagus De meest voorkomende vezels in de nervus vagus zijn de C-vezels, die 65% tot 80% van de zenuw uitmaken. De A-vezels hebben de laagste amplitude-duur drempel die nodig is vooraleer VNS in staat is een actiepotentiaal uit te lokken (gaande van 0.02 mA tot 0.2 mA). De B-vezels hebben een hogere excitatiedrempel (0.04 mA tot 0.6 mA) terwijl de hoogste excitatiedrempel (meer dan 2.0 mA) toebehoort aan de smalle ongemyeliniseerde C-vezels (8). Verdere karakteristieken zijn weergegeven in tabel 1 (11). Tabel 1: Karakteristieken van de vezeltypes in de n. vagus. A-vezels B-vezels C-vezels Diameter 5-20 mm < 3 mm 0.4-2 mm Hoofdfunctie Snelle pijn, Vasomotorisch, Vasomotorisch, temperatuur, tast, visceromotorisch visceromotorisch, spiertonus trage pijn, temperatur, tast Geleidingssnelheid (m/s) 30-90 m/s Amplitude drempel (mA) 0.02-0.2 10-20 m/s 0.3-6 m/s 0.04-0.6 >2.0 mA = milliampere, m/s = meter per seconde, mm = millimeter. Voor klinisch gebruik van VNS worden frequenties gaande van 20 Hz tot 30 HZ gebruikt aangezien frequenties van 50 Hz en hoger ernstige en irreversibele schade aan de n. vagus kunnen veroorzaken. Verschillende EEG-patronen kunnen uitgelokt worden bij stimulatie van 10 verschillende vezels van de n. vagus. Zo zal rekrutering van de A- en B-vezels door een zwakke stimulatie een EEG-synchronisatie veroorzaken, terwijl bij een hogere stimulatie ook C-vezels gerekruteerd worden, leidend tot een EEG-desynchronisatie. Onderdrukking van epileptische aanvallen resulteert van A- en B-vezelactivatie aangezien therapeutische VNS onder de drempel voor C-vezel excitatie stimuleert, en C-vezelvernietiging geen effect heeft op de aanvalsonderdrukking (cfr supra) (8). Deze bevinding is belangrijk aangezien hoge intensiteit en hoge pulsduur niet noodzakelijk zijn voor een anticonvulsief effect, gegeven dat C-vezels, die een hogere stimulatie-intensiteit nodig hebben voor activatie, niet centraal staan in het anticonvulsief mechanisme. Ervaring uit de praktijk suggereert dat als intensiteit stijgt, de tolerantie daalt. Neveneffecten zoals verandering van de stem, hoesten, nauwheid van de keel, kortademigheid verergeren ook bij een stijging in de intensiteit (12). 1.6.3 De neurochemische effecten van VNS In de laatste decennia is VNS de meest gebruikte niet farmacologische behandeling van refractaire epilepsie. Ook werd VNS reeds voorgesteld om stemmings- en cognitieve stoornissen te behandelen, zoals majeure depressie en de ziekte van Alzheimer. Een mogelijk werkingsmechanisme dat aan de basis kan liggen van de effecten van VNS op epileptische aanvallen en stemming is de verandering van norepinephrine(NE)vrijstelling gemoduleerd door de projecties van de NST naar de locus coeruleus (LC). De NST is een groot complex van kernen, gesitueerd in het dorsale tegmentum. Zowel bij de mens als bij dieren gebruikt voor experimenteel onderzoek, ontvangt de NST input van de tractus solitarius, een sterk gemyeliniseerde vezelbundel die van het niveau van de nucleus facialis in de caudale pons tot de spinomedullaire junctie loopt. In de volgroeide hersenen bestaat de tractus solitarius uit vezels die de speciale en algemene viscerale afferente informatie van de corresponderende componenten van de zevende, negende en tiende craniaalzenuwen dragen. De NST krijgt ook informatie vanuit diverse somatische en viscerale sensorische afferente projecties van verschillende bronnen, zoals het ruggenmerg (tractus spinosolitarius), verschillende hersenstamstructuren (area postrema, periaqueductal grey, nucleus parabrachialis, nucleus van Kölliker-Fuse) en cerebrale structuren ( regio’s van de hypothalamus en de centrale nucleus van de amygdala). De NST projecteert op zijn beurt sensorische informatie naar verschillende delen van de hersenen, waaronder de amygdala, cerebellum, hypothalamus, thalamus, nucleus parabrachialis, de raphe nuclei (bron van 5-ht, niet gerefereerd) en de LC (8). 11 De n. vagus projecteert dus sensorische informatie via de NST naar NE en serotonine systemen, die geassocieerd zijn met de regulatie van stemming, angst, emotie en epileptische aanvalsactiviteit ( figuur 3). Figuur 3: Projectie van vagale vezels naar de NTS en de upstream projectieregio's van de NTS. (HC = hippocampus, LC = locus coeruleus, DRN = dorsale raphe nucleï ). 1.6.4 Vagale-NTS synaps Informatie over de activiteit van de viscerale organen wordt doorgegeven van de vagale A- en B-vezels naar de mediale, ventrale en laterale NTS via de vrijstelling van glutamaat (13, 14). Deze glutamaterge synaps kan gemoduleerd worden door presynaptische metabotrope glutamaatreceptoren (figuur 4). Zo kan glutamaat binden op presynaptische autoreceptoren, waardoor verdere glutamaatvrijstelling geïnhibeerd wordt (15). Vrijgesteld glutamaat kan ook 12 binden op de metabotrope glutamaatreceptoren van lokale GABA-erge uiteinden, leidend tot vrijstelling van GABA (16). Dit leidt tot de modulatie van glutamaatvrijstelling vanuit de vagale vezels door GABAA-receptor gemedieerde activatie enerzijds en GABAB metabotrope receptor gemedieerde inhibitie anderzijds. Een in vitro studie toonde aan dat GABAA-receptor gemedieerde excitatoire effecten op de EPSPC (excitatoire post synaptische stroom) dominant waren, zelfs bij lage concentraties van GABA, en dus de GABAB-receptor gemedieerde inhibitoire effecten overstijgen. Ook werd geconcludeerd dat vagale presynaptische GABAA receptor activatie de presynaptische depolarisatie induceert via activatie van spanningsafhankelijke ionkanalen wat de glutamaatvrijstelling faciliteert. Bij hoge concentraties van een selectieve GABAA receptor agonist (muscimol) werd geen stijging in EPSC-frequentie bekomen wat suggereert dat een sterke depolarisatie deze spanningsafhankelijke ionkanalen inactiveert en glutamaatvrijstelling blokkeert (een fenomeen gekend als terminale depolarisatieblock) (13). Figuur 4: Schematische voorstelling van de relatie tussen vagale A en B vezels en de lokale GABAerge neuronen die de glutamaterge signalisatie naar de NTS beï nvloeden. (glutamaat: zwarte bolletjes, GABA: grijze bolletjes). Afferente vagale activiteit activeert de NTS. Presynaptische metabotrope glutamaatreceptoren (mGluR) type II en III inhiberen transmittervrijstelling, terwijl mGluR type I de lokale GABAerge neuronen stimuleert tot vrijstelling. GABAA receptoren stimuleren glutamaatvrijstelling terwijl GABAB receptoren vrijstelling inhiberen. Deze complexe heterosynaptische interacties tussen presynaptisch glutamaat en GABA beïnvloeden het netto effect van excitatie van de NTS-neuronen. Wij hypothetiseren dat elektrische stimulatie van de cervicale vagale afferente A- en B-vezels zal leiden tot een 13 frequentie-afhankelijke inhibitie van de mediale, ventrale en laterale NTS-neuronen. Bij een lage afferente stimulatiefrequentie zou de glutamaatvrijstelling niet voldoende zijn om de presynaptische metabotrope glutamaatreceptoren te activeren, waardoor er geen vermindering van synaptische transmissie optreedt. Bij hogere afferente stimulatiefrequenties echter wordt voldoende glutamaat vrijgesteld om deze presynaptische receptoren te activeren wat een verdere glutamaatvrijstelling inhibeert en zo de synaptische transmissie reduceert. Deze hypothese wordt gestaafd door in vivo en in vitro studies waarbij vagale afferente stimulatie aan 1 Hz een excitatoire postsynaptische respons uitlokt in de NTS, terwijl vagale afferente stimulatie aan 20 Hz een synaptische depressie uitlokt (17-19). Aangezien VNS in de kliniek meestal een frequentie van 30 Hz bedraagt, hypothetiseren we dat VNS met klinische parameters de mediale, ventrale en laterale NTS inhibeert. Het is geweten dat veranderingen in GABAerge en glutamaterge transmissie in de NST de susceptibiliteit voor epileptische aanvallen kan reguleren. Zo zal een stijging in GABA-transmissie en een daling in glutamaattransmissie in de NST de susceptibiliteit voor limbische convulsies uitgelokt door systemische en focale bicuculline en systemische PTZ verlagen bij ratten (8). De activatie van de LC na VNS impliceert een direct effect op de cerebrale cortex gezien de wijdverspreide connecties die de LC-axonen vormen. De LC vormt de grootste groep NE neuronen in het menselijk brein. De LC heeft een cruciale rol voor waakzaamheid, specifiek voor selectieve aandacht en flexibiliteit in het gedrag of “scanningsaandacht”. De LC innerveert bijna alle delen van het centraal zenuwstelsel, en het is de enige noradrenerge innervatie van de cerebrale en cerebellaire cortices. De projecties afkomstig van de LC maken geen gebruik van de thalamische nuclei als schakelstation en zorgen hierdoor voor een sneller effect op de EEG-activiteit. De projecties afkomstig van de LC vertonen diverse diffuse boutons/verdikkingen wat leidt tot een paracriene invloed op de geïnnerveerde structuren. Dit ziet men duidelijk in de allocortex van het limbische systeem, waar de aanwezigheid van NE veel groter is dan deze in vergelijking met isocortex. Dit leidt tot de hypothese dat de regulatie van de corticale synchronisatie binnen de allocortex meer afhankelijk is van monoaminerge controle dan van thalamische afferenten. Opvallend is dat de meest duidelijke effecten van VNS als een anti-epileptische behandeling zijn gerelateerd aan limbische aanvallen. De grootste input naar de LC is te vinden in de nucleus paragigantocellularis (PGi) en de perifasciculaire 14 area van de nucleus prepositus hypoglossi (PrH), twee structuren gelegen in de rostrale medula. De vagale afferenten schakelen door van de NST naar de LC via disynaptische pathways; een via excitatoire aminozuren bevattende vezels van de PGi en een via GABA-erge vezels vanuit de PrH (8). De LC staat dus onder inhibitoire GABA-erge controle vanuit de PrH in de medulla. Het inhibitoire effect wordt vooral gemedieerd door het hyperpolariserende effect van GABAA receptor activatie. Er zijn verschillen in de GABAA receptor subtypes als we mensen vergelijken met knaagdieren wat de translatie van dierexperimenten bemoeilijkt (20). Een tweede inhibitoire regulatie van de NTS op de LC vindt men terug in een derde indirecte disynaptische pathway. Hierbij connecteert de NTS naar een populatie GABA-erge neuronen in de perifere regio rond de LC (peri-LC) die een regulatoire controle over de LC uitvoeren via projecties naar de nucleus proper enerzijds en synaptische input naar de extranucleaire dendrietenboom van de LC anderzijds (21). Ook is er een directe monosynaptische verbinding van de NST naar de LC (in de rat), meer specifiek van de caudale NTS naar de rostrolaterale peri-LC. Deze verbinding komt tot stand door beide types synaptische verbinding, alhoewel excitatoire synapsen meer frequent geobserveerd worden dan inhibitoire (22). De NTS heeft gebaseerd op deze bevindingen een netto inhiberend effect op de LC. Volgens onze hypothese reduceert VNS de activiteit van NTS op een frequentie afhankelijke manier. Zo zou de NTS meer geinhibeerd worden naarmate de vagale afferente activiteit stijgt. Dit zou leiden tot een desinhibitie van de LC gevolgd door een stijging in de noradrenerge modulatie van de hersendelen geïnnerveerd door de LC. 1.6.5 De Rol van de LC in VNS Het eerste bewijs voor een prominente rol van de LC in het anticonvulsief effect van VNS dateert van 1998, toen Krahl et al. demonstreerden dat het anticonvulsief effect van VNS geblokkeerd werd bij laesie van de LC in ratten. De LC blijkt van kritiek belang in het beperken van de verspreiding en duur van epileptische aanvallen, gezien schade aan de LC spontane sporadische epileptische aanvallen kan converteren naar status epilepticus. Dit aanvalsmodifiërend effect lijkt gebonden aan de activiteit/effect van de LC neuronen op corticale exciteerbaarheid via modulatie van de synaptische plasticiteit en geheugen (8). 15 Zo lijkt VNS via LC activatie de plasticiteit van het epileptisch circuit te moduleren, waardoor verondersteld wordt dat er lang aanhoudende corticale veranderingen optreden door VNS. Dit wordt ook teruggevonden in de belangrijke rol van de LC in de modulatie van epilepsie gerelateerde plasticiteits afhankelijke genexpressie. Deze LC afhankelijke synaptische plasticiteit kan een verklaring zijn voor een aantal van de beschreven effecten na VNS-therapie, zoals het antidepressieve effect, de cognitieve verbetering en het verbeteren van het geheugen, alsook het bizarre tijdsschema en temporeel patroon van VNS. Dit wordt nog gestaafd door de redenering dat indien VNS enkel een stimulatie-afhankelijke EEG-desynchronisatie zou veroorzaken, de efficaciteit van VNS op corticale activiteit slechts te merken zou zijn tijdens de stimulatie. Dit is echter niet zo aangezien epileptische patiënten een intermittente stimulatie onafhankelijk van de mogelijke aanwezigheid van een aanval ontvangen (8). Het is geweten dat VNS leidt tot een stijging in de vuursnelheid van 5-HT en NE-neuronen. Deze stijging is ook relatief afhankelijk van de lengte van de behandeling, de vuursnelheid van 5-HT en NE-neuronen stijgt naarmate de VNS-therapie aanhoudt. Zo is de basale vuursnelheid in zowel de dorsale raphe nucleus (DRN) als de LC significant verhoogd na een langetermijnsbehandeling met VNS, terwijl een korte periode van VNS enkel de vuursnelheid van de LC significant verhoogde (bij 1u en 3 dagen). De NE-neuronen van dieren 90 dagen behandeld met VNS vertonen een burstpatroon dubbel zoveel als controleratten. De lengte van de bursts stijgt met 110% en het gemiddelde aantal spikes per burst stijgt met 80 % (8). Gezien de LC, maar niet de DRN, rechtstreekse input van de NST ontvangt, werd gepostuleerd dat VNS initieel en vooral via de LC werkt, en indirect via afferenten van de LC de DRN activeert. De combinatie van een aanzienlijke stijging in noradrenerge en serotonerge neurotransmissie en de afwezigheid van een verlies aan sensitiviteit van de 5-HT1A receptoren is een mogelijk mechanisme voor de antidepressieve werking van VNS (8). 1.6.6 Invloed NE op HC De exciteerbaarheid van neuronale netwerken wordt gemoduleerd door diffuse subcortical projecties die neuromodulatoren zoals acetylcholine, dopamine en NE vrijstellen. Neuromodulatoren bepalen de algemene neuronale activiteitsstatus en kunnen bepaalde oscillatie frequenties bevorderen of beperken zowel in vivo als in vitro. Verschillende studies tonen aan dat de normale NE-activiteit kritiek is voor het modificeren van interstructurele activatie en dient als anticonvulsant bij VNS patiënten. NE moduleert grotendeels de 16 theta-frequenties in vivo, maar de exacte modulatoire mechanismen tijdens VNS zijn ongeweten. Studies suggereren dat het NE effect op theta-ritmes hoofdzakelijk gemoduleerd wordt via beta-adrenoreceptoren (AR). Activatie van beta-AR reduceert de propagatiesnelheid van synchrone bursts tussen CA3 en CA1 regio’s leidend tot een potentiële desynchronisatie van de distale verbonden circuits en een sterkere lokale activiteit. De beperking van de spatiale omvang van de spontane synchrone bursts gaat gepaard met een stijgende variabiliteit en desynchronisatie van zowel enkelvoudige cellen als onderling verbonden regions of interest. Ook werd aangetoond dat elektrisch geïnduceerde repetitieve sharp wave-ripple (SPW-R) activiteit in de hippocampus gemoduleerd wordt door NE. Zo zal NE het voorkomen van SPW-R’s verlagen. Hoog frequentie oscillaties (zoals SPW-R’s) bij zowel mens als dier worden verondersteld essentiële schakels te zijn in snelle epileptiforme netwerksynchronisatie (23). Op moleculaire basis toonden verschillende studies aan dat de acties van beta-adrenoreceptor (beta-AR) signalisatie gemedieerd wordt door zowel cyclische AMP proteïnekinase A (PKA)afhankelijke als of –onafhankelijke moleculaire signalering. Beide pathways activeren mitogen geactiveerd proteïne kinase en leiden zo tot verhoogde fosforylatie van het extracellulair signaal gereguleerd kinase (pERK), een molecule cruciaal voor verschillende vormen van leren en geheugen. 4-aminopyridine (4-AP), een ictogene stof, zorgt ook via ongekende cellulaire mechanismen tot een verhoogde ERK-fosforylatie, wat een oorzaak-gevolg relatie tussen pERK-concentratie en ictogenese impliceert. Er wordt verondersteld dat de regulatie van het moleculaire ERK via beta-AR-cascades ook de netwerksynchroniciteit en neurale activiteitspropagatie reguleert. Deze fundamentele intracellulaire signaalcascade staat dus op het kruispunt van ictogenese, synchroniciteit en synaptische plasticiteit. Zo werd geconcludeerd dat beta-AR activatie de ruimtelijke en temporele activiteitspatronen in hyperexciteerbare circuits hervormt door het ontstaan van het ritme in een netwerk (network rhythmogenesis), de propagatiesnelheid en de intercellulaire en regionale synchronisatie aan te passen (23). Het effect van NE moet echter genuanceerd worden, gezien NE zowel proconvulsieve als anti-epileptische effecten uitoefent afhankelijk van de bestudeerde hersenregio en het gebruikte epilepsiemodel. Ook schrijven verschillende contradictorische studies het anti-epileptische effect van NE aan alpha1 of alpha2 activatie toe. Zo is er farmacologisch bewijs voor een alpha2 adrenoreceptor gemedieerde inhibitie van hippocampaal CA3 netwerk activiteit. Deze studie 17 toonde ook bifasische concentratiegerelateerde effecten van NE op hippocampale CA3 epileptiforme burst activiteit aan. Zo werd een stijging in het aantal burst ontladingen gevonden bij lage NE concentraties (<1µM) en een daling van de frequentie bij hogere NE concentraties (>1µM). Hun resultaten suggereerden dat deze bifasische effecten gemedieerd werden via beta(excitatoire) en alpha- (inhibitoire) AR (24). 1.6.7 Parameters VNS In tegenstelling tot AED’s is een exacte dosis-respons relatie voor VNS-therapie nog steeds te bepalen. De drie volgende punten duiden op het bestaan van deze relatie. Als eerste hebben twee RCT’s reeds bewezen dat “hoge” parameters (30s ON, 5 min OFF, 30 Hz, 0.25 mA tot 3.5 mA) significant efficiënter zijn dan lage parameters (30s ON, 180 min OFF, 1 Hz, 0.25 mA tot 3.5 mA). Ten tweede, indien patiënten die initieel gerandomiseerd waren voor lage parameterinstellingen overgedragen werden naar de hoge stimulatieparameters, was een significante stijging in efficaciteit op te merken. Ten derde, indien de arbeidscyclus opgedreven wordt tot boven 22% of als de OFF tijd gereduceerd wordt tot minder dan 1.1 minuten is ook een significante efficaciteitsstijging te zien. De hoeveelheid energie toegediend aan de n. vagus kan gedefinieerd worden als de amplitude*puls breedte per tijdseenheid. De hoeveelheid energie hangt af van de intensiteit en stijgt met hoge stimulatieparameters en daalt met lage parameterinstellingen. Hieruit kan men concluderen dat de apparaatinstellingen een duidelijke invloed hebben op de respons. Gezien de meeste patiënten niet aanvalsvrij worden met standaard parameters, is een zoektocht naar alternatieve instellingen voor nonresponders van groot belang (12). Bij de mens hangt veilige en efficiënte VNS-therapie af van de output-stroom, frequentie, pulsduur en arbeidscyclus (ON/OFF time). De volgende sectie bespreekt deze componenten. De output-stroom moet boven het minimale niveau dat voor effectieve stimulatie zorgt blijven, en onder het niveau dat leidt tot bradycardie, vernauwing van de keel en ademnood. Een veilig stimulatiebereik gaande van 0.25 tot 3.5 mA werd gebruikt voor alle RCT’s en de FDA keurde de stimulatie goed voor output-stroom van 3.5 mA of minder. Het is niet geweten of hogere output-stroom, indien ze getolereerd wordt, de efficaciteit zou verbeteren (12). Recent werd in een ratstudie aangetoond dat VNS op het laagste stroomniveau (0.25 mA), wat net onder het niveau voor een stijging in de vuursnelheid van de LC te bekomen (0.3 mA) ligt, niet in staat 18 was een significante verandering in de NE-concentratie in hippocampus of cortex te veroorzaken (10). Om deze reden wordt 0.5 mA gekozen voor deze studie. Klinisch gezien kan de pulsduur de tolereerbaarheid beïnvloeden. Zo kan een reductie van de standaard 500 µs naar 250µs leiden tot een verhoogde tolerantie voor VNS. Dierstudies hebben getoond dat de efficaciteit onaangetast blijft bij deze verlaging. Humane intra-operatieve data indiceren dat een pulsduur van minder dan 200 µs leidt tot een stijging van de threshold van elektrische stroom die nodig is voor n. vagusactivatie. Weinig exacte data zijn beschikbaar voor pulsduren minder dan 250 µs in de mens. Deze lage pulsduren worden daarom niet aangeraden tenzij de patiënt de laagste intensiteit niet kan tolereren bij een pulsduur van 250 µs. Preklinische studies toonden aan dat de optimale stimulusfrequentie tussen 20 Hz en 30 Hz ligt. De n.vagus geëvokeerde potentialen zijn maximaal bij een lage stimulatiefrequentie van 20 Hz en verminderen bij frequenties vanaf 200 Hz. Interessant is dat EEG-desynchronisatie (een merker voor anticonvulsieve werking) versterkt is bij lage frequenties (25 Hz). Men vond dat het maximale anticonvulsieve effect plaatsvindt bij frequenties tussen 20 Hz en 30 Hz en dat frequenties groter dan 60 Hz leiden tot een daling in efficaciteit. De VNS RCT’s toonden aan dat een arbeidscyclus van 30 seconden On en 5 minuten OFF veilig en efficiënt was, wat leidde tot de goedkeuring van de FDA in 1997. Bij patiënten waarbij de standaard arbeidscyclus ineffectief is kan een vermindering van de OFF tijd tot 1.1 minuten of minder of een stijging in arbeidscyclus van meer dan 22% leiden tot een verbeterde respons (12). In deze studie zal gebruik gemaakt worden van een bifasische golfpuls, doch studies op de n.vagus van honden toonden aan dat de stimulatiegolfvorm (monofasisch vs. asymetrische ladingsgebalanceerde bifasische stimulatie) de drempel voor vagale vezelrecrutering niet beïnvloedt (25). De resultaten van prospectieve gerandomiseerde studies tonen aan dat standaardarbeidscycli van 30 seconden ON/ 5 minuten OFF, 20 tot 30 Hz met intensiteit gaande van 0.25 mA tot 3.5 mA veilig en efficiënt zijn. Neveneffecten zijn vooral een gevolg van intensiteit, en in mindere 19 vorm van pulsduur en arbeidscyclus. De efficaciteit van VNS verbetert na het eerste jaar van therapie. Dit kan gelegen zijn aan een stijging in intensiteit, een stijging van de arbeidscyclus (daling van de OFF tijd) of zoals ook gezien bij proefdieren door de cumulatieve blootstelling (12). 1.6.8 Standaard VNS vs. Microburst VNS Enhanced of versterkte VEP’s (eVEP’s) refereren in deze context naar de elektrische potentialen uitgelokt in de voorhersenen door neurostimulatie die hoger zijn dan deze geproduceerd door conventionele neurostimulatie, meer specifiek de conventionele VNS met een interpuls frequentie van 20-30 Hz (resulterend in 140-1800 pulsen per burst met een burst duur van 7-60 s). Het elektrisch signaal voor deze verbeterde therapie (figuur 6) is fundamenteel verschillend van de elektrische signalen in conventionele VNS (figuur 5). Figuur 5. ON/OFF Standaard VNS: grafische voorstelling van het elektrische signal voor intermitterende standard stimulatie (s= seconden, min = minuten, A = amplitude, t = tijd). Zo wordt het namelijk gekarakteriseerd door een zeer korte ‘uitbarsting’ van een beperkt aantal elektrische pulsen. Deze korte uitbarstingen van minder dan een seconde noemt men ‘microbursts’. Door het toedienen van een elektrisch signaal bestaande uit een serie van microbursts aan de n.vagus worden eVEP’s uitgelokt in therapeutisch significante delen van de hersenen. Deze eVEP’s worden niet geproduceerd door conventionele VNS. De interburstperiode, zijnde het tijdsinterval waarin een serie van microburst van elkaar gescheiden wordt, laat een refractoir interval toe waarin de zenuw kan herstellen van de vorige microburst en opnieuw receptief kan worden voor eVEP stimulatie door een volgende microburst. De aansluitende pulsen in een microburst zijn van elkaar gescheiden door een tijdsinterval dat het ‘interpulsinterval’ genoemd wordt. Het interpuls interval, samen met het aantal pulsen en de pulsbreedte bepaalt de microburstduur, zijnde de lengte van een microburst vanaf het begin van de eerste puls tot het einde van de laatste puls (en dus het begin van een nieuwe 20 interburstperiode). De parameters die geselecteerd kunnen worden om de microburstefficaciteit te altereren zijn de interburstperiode, de microburstduur, het aantal pulsen per microburst, het interpulsinterval, de stroomamplitude, de pulsduur, de ON/OFF tijd en ratio (26). Figuur 6: parameters microburst VNS. (A = Amplitude, t = tijd, s = seconden, min = minuten). 1.6.9 De rationale van microburst VNS Gezien het exogeen elektrisch signaal bij VNS typisch toegediend wordt via een geïmplanteerd apparaat dat gevoed wordt door een batterij, kan de toediening van irrelevante stimuli zorgen voor onnodig batterijverbruik. Verder kan een pulsburst ervoor zorgen dat de stembanden van de patiënt contraheren waardoor de stem hees kan worden, wat oncomfortabel kan zijn en spreken moeilijk maakt. Zelden kan de pulsburst nekpijn en cardiale problemen veroorzaken. Om deze redenen kan het verminderen van aantal pulsen een positief resultaat geven voor het comfort en/of veiligheid van de patiënt (27). De centrale vagale afferente pathways ondervinden meerdere synapsen alvorens activiteit in de voorhersenen te kunnen uitvoeren. Elk van deze synapsen zijn een potentiële site voor facilitatie en een niet lineaire temporele filter, waarvoor de sequentie van inter-microburstintervals en/of interpulse-intervals binnen een microburst geoptimaliseerd kan worden. Microbursts worden geacht de VNS efficaciteit te verhogen door synaptische facilitatie en het ‘tunen’ van de input stimulustrein om zo de uitgelokte potentiaal in de voorhersenen te maximaliseren (27). Het gebruik van gepaarde pulsen (twee of meerdere elektrische stimulaties zeer snel na elkaar toegediend) is een standaard fysiologische techniek om efficiënte centrale responses te veroorzaken na stimulatie van afferente vezels met een kleine diameter. Een pulse burst met 21 microbursts van pulsen die een gepaste sequentie van interpulsintervallen hebben vergroten zo het effect van VNS sterk. Bij een selectie van gepaste signaalparameters ( puls wijdte, frequentie, interpulsinterval, microburstfrequentie, microburstduur, aantal pulsen microbursts) kan het exogene elektrische signaal dat de nervus vagus bereikt bestaan uit een serie microbursts die elk een versterkte vagaal uitgelokte potentiaalverandering (eVEP) teweegbrengen (27). Gepaarde puls-stimulatie van de n.vagus met een frequentie van 300 Hz lokten reeds multi-unit ontladingen uit in de central vagale projectieregio’s bij mensapen , meer specifiek in de nucleus parafascicularis en de basale ventromediale nucleus van de thalamus (28). Ook werd bevonden dat de probabiliteit van het uitlokken van een respons in de thalamus van apen stijgt met het aantal van hoogfrequente vagale stimulatiepulsen (gaande van enkelvoudige, gepaarde tot drievoudige stimuli). Hierop gebaseerd kan men verwachten dat microbursts meer potent zijn de projectieregio’s van VNS te beïnvloeden en mogelijks te leiden tot een sterker anti-epileptisch effect dan standaard VNS (29). Een duur van een microburst langer dan 10 ms (wat correspondeert met 4 pulsen met een interpulsinterval van ongeveer 3 ms) produceert een maximale eVEP in de thalamus van mensapen en een interpulsinterval van 6 tot 9 ms leidt tot een maximale facilitatie door de eerste puls van de tweede puls. Zo kan een optimale VEP bekomen worden met een korte microburst van pulsen met een totale duur van 10 ms tot 20 ms en een initiële interpulsinterval van 6 tot 9 ms gevolgd door intervallen met gelijke of langere duur. Dit komt omdat een patroon van microburstpulsen het natuurlijk voorkomend patroon van actiepotentialen in vezels met kleine diameter simuleert. Selectie van een gepast inter-microburstinterval om de ene microburst te scheiden van de volgende moet experimenteel bepaald worden, maar een periode van minstens 100 ms (beter 500 ms en bij voorkeur 1 s) en op zijn minst evenredig aan de duur van de microburst is gewenst (27). 1.7 Diermodel De hoofdkenmerken van mTLE zijn: 1. de lokalisatie van de epileptische foci in het limbische systeem, en dan vooral in de hippocampus, entorhinale cortex en amygdala. 2. het frequent voorkomen van een ‘initieel precipiterend trauma’ dat het ontstaan van mTLE voorafgaat. 3. een aanvalsvrij interval dat dit precipiterend trauma volgt gekend als ‘de latente periode’. 4. een hoge incidentie van mesiale of Cornu Ammonis (CA) sclerose, zijnde een unilaterale 22 hippocampale laesie leidend tot atrofie, typisch veroorzaakt door neuronaal verlies en gliose in Sommer’s sector (subiculim-CA1 transitie zone) en het eindfolium (hilus dentatus). De meeste van deze eigenschappen kunnen gereproduceerd worden in chronische diermodellen van mTLE, en dan vooral Kindling of post status epilepticusmodellen. Het pilocarpine model behoort normaal gezien tot de SE-modellen. Het vertoont hierbij een hoog isomorfisme met het menselijk ziektebeeld en wordt hierdoor in vele laboratoria gebruikt (30). Enkele belangrijke kenmerken van het pilocarpinemodel zijn: 1. de snellere inductie van SE dan bij intraperitoneaal kainaat, de andere convulsante drug die vaak gebruikt wordt om mTLE te modelleren. 2. de aanwezigheid van een latente periode gevolgd door het verschijnen van spontane wederkerende epileptische aanvallen. 3. wijdverspreide laesies waarvan sommigen gelokaliseerd in dezelfde hersendelen die aangetast zijn bij mTLE-patiënten, en geassocieerd met neuronaal netwerkreorganisatie in de hippocampale en parahippocampale regio’s. (zo zijn mossy fiber sprouting, interneuron verlies en ectopische granulaire dentaat celproliferatie aanwezig bij zowel mTLE-patiënten als proefdieren behandeld met pilocarpine) . 4. het feit dat de epileptische aanvallen moeilijk te controleren zijn met AED’s zowel bij patiënten als bij met pilocarpine behandelde epileptische proefdieren (30). Het epileptogeen effect van pilocarpine ligt in de mogelijkheid de muscarinereceptor M1 te activeren, gezien een proefdier met een knockout voor dit receptor subtype geen epileptische aanvallen ontwikkelt na pilocarpinetoediening. Andere cholinomimetica zoals carbachol en oxotremorine zijn ook in staat epileptische aanvallen te induceren na systemische of cerebrale injectie. Een pilocarpine geïnduceerde SE kan ook geblokkeerd worden door systemische toediening van de muscarine antagonist atropine. Eens de epileptische aanvallen zijn geïnitieerd blijkt de voortzetting af te hangen van andere mechanismen gezien atropine ineffectief wordt. Experimenten op hippocampale neuronen in cultuur toonden aan dat pilocarpine, werkend via de muscarine receptoren, een disbalans tussen excitatoire en inhibitoire neurotransmissie veroorzaakt. In vivo microdialyse studies toonden aan dat pilocarpine een stijging in glutamaatconcentratie in de hippocampus volgend op het ontstaan van epileptische aanvallen induceert. Een substantiële hoeveelheid aan bewijs ondersteunt nu de suggestie dat, volgend op de initiatie door M1-receptoractivatie, de epileptische aanvallen in stand gehouden worden door NMDA-receptoractivatie (30). 23 1.7.1 Het focale pilocarpinemodel Het focale pilocarpinemodel is een acute variant van het chronische intraperitoneale pilocarpine model. In dit model worden limbische epileptische aanvallen uitgelokt in wakkere, vrij bewegende dieren door intrahippocampale pilocarpine toediening via een microdialyse probe. Focaal uitgelokte pilocarpine geïnduceerde epileptische aanvallen bootsten complex partiële aanvallen nog beter na dan limbische epilepsie geïnduceerd door systemische toediening van een drug (31). De aanwezigheid van de microdialyse probe op dezelfde locatie van de aanvalsinductie laat simultane monitoring toe van lokale extracellulaire concentraties van endogene stoffen zoals glutamaat en GABA, in dieren bij bewustzijn. Studies uitgevoerd in dit model toonden een stijging in hippocampale extracellulaire aminozuurconcentraties aan tijdens focaal geïnduceerde pilocarpine aanvallen. Deze neurochemische veranderingen kunnen gebruikt worden als merker voor een stijging in netwerkactiviteit (32). 1.7.2 Werkingsmechanisme pilocarpine De mechanismen waardoor pilocarpine epileptische aanvallen induceert zijn nog niet volledig begrepen, maar duidelijk is dat veranderingen in ionaire conductantie en 2nd messenger systemen betrokken zijn. Pilocarpine is een agonist van de M1-receptor. M1 induceert hydrolyse van fosfoïnositiden en de vorming van inositol trifosfaat en diacylglycerol. De M1en M2-receptoren komen voor in de hippocampus, waar M1 meer uitgesproken is in de CA1-regio en de gyrus dentatus. Een van de elektrofysiologische effecten van activatie van de muscarinereceptor op K+ geleiding is de blokkering van de persisterende K+ stroom gekend als Im, waardoor er een trage depolarisatie ontstaat. Een tweede is de blokkering van de calcium afhankelijke trage K+ stroom die verantwoordelijk is voor de hyperpolarisatie die een burstontlading volgt. Een derde is de blokkering van een transiënte uitwaarts gerichte K+ stroom die de exciteerbaarheid van de hippocampale neuronen reguleert. Deze drie effecten tezamen verhogen de exciteerbaarheid en dragen bij tot epileptogenese. Ook is geweten dat acetylcholine dat de muscarinereceptoren in de hippocampus activeert leidt tot een langdurige facilitatie van de excitatoire postsynaptische potentialen die afhankelijk zijn van de verhoogde responsiviteit voor NMDA. Dit effect is niet afhankelijk van veranderingen in de kaliumgeleding maar wel van de second messenger functie van inositol 1,4,5-trifosfaat. Dat dit second messengersysteem een belangrijk deel is van het convulsante effect kan men zien 24 aan het krachtige proconvulsieve effect van co-administratie van pilocarpine en lithium, een inhibitor van inositol fosfatase. De 2nd messengerfunctie van diacylglycerol is ook betrokken bij het convulsant mechanisme. Activatie van proteïnekinase-C leidt tot een functionele modificatie door fosforylatie van verschillende receptoren. In het geval van de NMDA-receptor potentieert proteïnekinase-C activatie de respons op glutamaat. Activatie van proteïnekinase-C leidt ook tot een stijging van de glutamaat opname in de gliale cellen. Via dit mechanisme leidt pilocarpinetoediening tot een daling van de extracellulaire glutamaatconcentratie (33). Pilocarpine kan zowel ictale als interictale epileptische gebeurtenissen uitlokken waarbij de EEG patronen gecorreleerd zijn met de gedragsveranderingen. Laag gevolteerde snelle activiteit is als eerste zichtbaar in de neocortex en amygdala, terwijl een duidelijk patroon met theta-ritme zichtbaar is in de hippocampus. Als de gedragsmanifestaties ernstiger worden zal het hippocampaal theta-ritme vervangen worden door hoog gevolteerd snelle EEG-activiteit. Op latere stages ontwikkelen de dieren elektrografische aanvallen, gekarakteriseerd door hoog gevolteerde snelle activiteit en prominente hoge voltagespikes die de aanvallen voorafgaan (figuur 7), waarschijnlijk door de activatie van het muscarinerg systeem. Deze activatie ontstaat in de hippocampus en propageert naar de amygdala en neocortex (30). Figuur 7. EEG alteraties door pilocarpine A: basisactiviteit. B: lage voltage activiteit in cortex (ctx) en 25 theta ritme in hippocampus (HC). C: Hoge voltage spikes in HC. D: Hoge voltage spikes in zowel ctx als HC. E: elektrografische epileptische aanval. S = seconde, µV = microvolt. Figuur aangepast uit (30). Het is aangetoond dat intrahippocampale pilocarpinetoediening even efficiënt is als de intraperitoneale toediening. Niet alleen vindt men dezelfde gedrags-, elektrografische en neuropathologische veranderingen terug, intrahippocampaal pilocarpine blijkt ook nog gepaard te gaan met een daling in mortaliteit in vergelijking met systemische injectie (34). 1.8 Intracerebrale microdialyse Microdialyse wordt gebruikt voor in vivo bemonstering van farmaca en metabolieten of endogene stoffen vanuit lichaamsvloeistof of interstitiëel vocht in specifieke weefsels, alsook toediening van exogene stoffen. De microdialyse opstelling bestaat uit een pomp, een katheter of probe, en een recipiënt waarin het monster wordt gecollecteerd. De probe is concentrisch bestaande uit een dunne dialyse tube met een binnenste diameter van 0.15-0.3 mm en een semipermeabel membraan aan het uiteinde. Een perfusie vloeistof stroomt binnen langs de inlet tubing aan een constant debiet, passeert langs het membraan en bereikt via de outlet tubing het recipiënt. Het perfusaat is een waterachtige oplossing die de samenstelling van de fysiologische omgeving nabootst. Hierdoor wordt overtollige migratie in of uit de periprobe vloeistof vanwege osmotische druk vermeden. De diffusierichting is afhankelijk van de concentratiegradiënt. Zo zal wanneer het perfusaat het membraan passeert, moleculen (tot een zeker moleculair gewicht) in (recovery) of uit (delivery)het perfusaat diffuseren (35). 1.9 LMEP Er bestaat een grote variabiliteit tussen patiënten onderling wat betreft de respons op VNS therapie. Verschillende factoren kunnen leiden tot deze interindividuele variabiliteit (36). Een grote bijdragende factor kan het verschil in activatie van de n.vagus in respons op VNS zijn. Zo kan het gebeuren dat VNS niet in staat is de n.vagus te activeren wegens tijdelijke schade aan de zenuw geïnduceerd door de electrode implantatie. Om hiervoor te corrigeren zal gebruik gemaakt worden van LMEP’s. De LMEP (laryngeal muscle evoked potential) is het resultaat van VNS-geïnduceerde co-activatie van Aα-motorische vezels die de laryngeale spieren bezenuwen en kan gebruikt worden om 1. de hersteltijd van de n.vagus na elektrode-implantatie te bepalen en 2. een adequate VNS-gerelateerde activatie van de n.vagus te verifiëren (37, 38). 26 1.10 Probleemstelling en doelstelling Omdat de responder rate van VNS onder andere afhangt van parameteroptimalisatie werd een studie opgezet om de effecten van microburst VNS, een nieuwe en experimentele modaliteit van VNS, in het focale pilocarpinemodel te bestuderen. Hierbij zal geëvalueerd worden of microburst VNS in staat is enerzijds een stijging van de hippocampale noradrenalineconcentratie te bekomen en anderzijds te leiden tot een vermindering van de pilocarpine geïnduceerde epileptische activiteit. 2 Materiaal en methoden 2.1 Proefdieren 20 mannelijke Wistar ratten (Charles River Laboratories, België) met een gewicht van 250-275 g werden gebruikt in het Laboratorium voor Klinische en Experimentele Neurofysiologie, Neurobiologie en Neuropsychologie (LKEN3) in het universitair ziekenhuis Gent (UZGent). De dieren werden behandeld volgens de richtlijnen goedgekeurd door het Europees ethisch comité (Decree 86/609/EEC). Het onderzoeksprotocol werd goedgekeurd door het ‘Animal Experimental Ethical Commitee’ van het UZGent. Alle dieren werden onder gecontroleerde omgevingscondities gehouden (Een dag- en nachtcyclus van 12u/12u werd aangehouden bij een temperatuur van 20-23°C met een luchtvochtigheid van 50-60%). Voedsel en water werden ad libitum voorzien. Als kooiverrijking werden nestlets en knaagblokken voorzien. 2.2 Chemicaliën en reagentia Pilocarpine HCl werd aangekocht van Sigma (St. Louis, MO, USA). Alle andere chemicaliën waren van de kwaliteitsgraad van analytische reagentia of beter en werden verkregen via Merck (Darmstadt, Germany). Waterige oplossingen werden gemaakt met gezuiverd water (Seralpur pro 90 CN, Belgolabo, Overijse, België) en gefilterd door een 0.2 µm membraanfilter. De waterige perfusie oplossing voor de microdialyse experimenten, hierna beschreven als gemodifiëerde Ringer’s oplossing, bestaat uit 147 mM NaCl, 2.3 mM CaCl2 en 4 mM KCl. Een antioxidante oplossing bestaande uit 3.3 mM L-cysteine, 0.27 mM Na2EDTA, 12.5 lM ascorbinezuur en 100 mM watervrij azijnzuur werd gebruikt om het noradrenaline in de dialysaten te stabiliseren. Pilocarpine HCl (10 mM) werd opgelost in gemodifieerde Ringer’s 27 oplossing en toegediend via de microdialyseprobe. 2.3 Samenstelling elektroden 2.3.1 VNS elektrode Twee platina rechthoekjes van 1mm op 3mm (Alfa Aesar, USA, 99.9% metal basis, 0.25 mm dik) gesoldeerd aan zilverdraad met silicone elastomeer coating (MED-4210, Nusil Technology, USA) worden via een polymeriserend adhesief (Part A and B MED4-4210, Nusil) aan een siliconeblad gehecht (MED-4750, Statice Santé, France, NuSil components). Hierop wordt een tweede siliconeblad Figuur 8: Cuff-elektrode voor VNS. bevestigd met een stretchfactor 0.5 en twee rechthoekjes (0.7mm op 2mm) worden via een hypodermische naald uit de bovenste siliconelaag verwijderd. De uiteindelijke cuff-elektrodes worden afgesneden op een lengte van 5mm (figuur 8). 2.3.2 Scalp-, cannula/- en aardingselektroden De cannula/diepte elektrode (figuur 9) die zowel epileptische aanvallen zal registreren als microdialyse zal uitvoeren bestaat uit een bipolaire elektrode (polyimide coated stainless steel wires 70 μm, Bilaney, Germany) met 0.5mm afstand tussen de uiteinden, met krimpdraad bevestigd aan de cannula. De afstand tussen het langste uiteinde van de bipolaire elektrode en het uiteinde van de cannula is 3.5 mm. Scalp elektrodes voor EEG registratie bestaan uit vijsjes (1.57mm, Bilaney, Germany) via een metaaldraad (RS) verbonden met een connectiepin en geïsoleerd met een krimptube. Figuur 9: Canulla/diepte-elektrode complex. 28 2.4 Operatie De chirurgische site werd gedesinfecteerd met ethanol. Na prechirurgische evaluatie waarbij bekeken werd of het dier niet ziek is werden nek en hoofdregio geschoren. Gedurende de volledige operatie werd het dier verwarmd via een heatingpad met rectale probe. Inductie van anesthesie gebeurde met 5% isofluraan, onderhouden gebeurde met 2% isofluraan. De huid Figuur 10: VNS elektrode wordt ventraal in de nekregio ontsmet met isobetadine (10% rond n. vagus tijdens de polyvidoniodine), gevolgd door een incisie in de linker operatie. anterieure cervicale regio. De linker cervicale n. vagus werd zorgvuldig losgemaakt van de aortaschede. Hierna werd de cuff-electrode met twee platina contactpunten (elk 3 mm² met 1 mm ruimte tussen beiden) rond de linker cervicale nervus vagus gewikkeld met de anode caudaal geplaatst (figuur 10). Na implantatie werd de impedantie gemeten tussen de platina plaatjes en de n. vagus om een goed contact tussen de platina plaatjes en de nervus vagus te verzekeren. De uiteinden van de electroden werden subcutaan naar dorsaal geleid tot achter het linkeroor en treden naar buiten langs een incisie in de gedesinfecteerde schedelhuid. De cervicale wonde werd gehecht met Silkam R 5/0 wire en xylocaine gel en neobacitracine werden lokaal toegediend. De dieren werden vervolgens in een stereotactisch kader geplaatst Düsseldorf, (Bilaney Germany) en Consultants, geïmplanteerd (figuur 11) met twee epidurale opname Figuur 11: posities elektroden weergegeven op de schedel van een rat. elektroden in het linker en rechter os frontale, een aardings (referentie) elektrode dicht bij de sutura lambdoidea en vier ankervijzen bilateraal in het os frontale en os pariëtale. Een bipolaire diepte elektrode werd gekoppeld aan een microdialyse begeleidingscannula (CMA/Microdialysis, Solna, Sweden) en beiden werden stereotactisch geïmplanteerd in de linker hippocampus (coördinaten relatief ten opzichte van bregma: rostrocaudaal: -5.6 mm; mediolateraal: -4.6 mm; dorsoventraal: -4.6 mm, zijnde 3 mm boven de uiteindelijke positie 29 van het membraan van de microdialyse probe). De uiteinden van de cuff-elektroden, epidurale elektroden en hippocampale diepte elektrode werden geassembleerd in een hoofdcapsule dat op schedel van de rat bevestigd werd met acryl cement. Om postoperatieve pijn te reduceren werden een intradermale injectie van xylocaine 2% (0.1-0.2 ml) en een subcutane injectie van 0.05-0.1 mg/kg buprenorphine (Temgesic) toegediend en 2% xylocaïne gel werd rechtstreeks op de incisiewondes aangebracht. De NSAID metacam (1mg/kg) werd dagelijks subcutaan geïnjecteerd tot 3 dagen na de operatie. Postoperatief herstel werd bevorderd door het plaatsen van de dieren onder een infraroodlamp. Correcte positionering van de microdialyseprobe in de linker hippocampus en de cuff-elektrode rond de linker cervicale n.vagus werd post-mortem geverifieerd. 2.5 Registratie van de laryngeale motor-evoked potentialen (LMEP) Een week na de operatie werden de dieren geanestheseerd met isofluraan (inductie: 5%, onderhouden: 1-2%) en werden VNS geïnduceerde LMEP’s gemeten. De ratten werden geconnecteerd aan een externe stroomstimulator (CP, model 103, Cyberonics Inc., Houston, TX, USA) en de n.vagus werd gestimuleerd met bifasiche ladingsgebalanceerde, vierkante pulsen met de volgende microburststimulatieparameters: pulsbreedte = 250 µs, frequentie = 250 Hz, intensiteit = 0.5 mA, arbeidscyclus = 60s ON/5min OFF, interburst interval = 0.5s, aantal pulsen = 4 pulsen/burst. De LMEP registratie werd bekomen door gebruik van een haak elektrode subcutaan geplaatst op het niveau van de laryngeale spieren. De LMEP-opnames werden 500 maal versterkt en gefilterd met een band-pass filter van 3 Hz- 3 kHz. De data werden gedigitaliseerd aan 100 kHz via een National Instruments Acquisition board (NI USB 6259) en opgeslagen op een desktopcomputer. Matlab (2007b, The Math-Works, Natick, Massachusetts) werd gebruikt voor het opnemen van de LMEP signalen. De LMEPs werden wekelijks gemeten tot een stabiel signaal verkregen werd. 2.6 EEG monitoring, VNS en intracerebrale microdialyse Eens er stabiele LMEP-signalen werden gemeten, werden de dieren in neuromonitoring kooien geplaatst. De hardware bestaat uit een PCB-bord (PCB, vooraf gesensitiseerd bord, enkelzijdig, 100x160mm, dikte 0.8mm, koper 35mm, RS onderdelen, 159-5773) waarop het elektrisch circuit (getekend met CADSoft Eagle) geëtst wordt. Deze werd gesoldeerd op een voorversterker (compenseert voor het verschil in impedantie tussen diepte en oppervlakte elektroden.) De voorversterker connecteert via een wartelkabel (Plastics One, Roanoke, USA.) 30 naar een flatkabel (Plastics One, Roanoke, USA.) en vervolgens met een versterker die het signaal 510X versterkt. Deze werd verbonden met een 9Vdc stroomvoorziening (NCP, model 103, Cyberonics Inc., Houston, TX, USA) en een NI-DAQ6259 data acquisition card (National Instruments, Austin, TX, U.S.A). Aanzetten van de VNS gebeurt via dezelfde software voor EEG-recording (Matlab applicatie 'Neuron'). De microdialyse cannula obturator werd vervangen door een microdialyseprobe (CMA12, 3 mm membraan lengte, theoretische cut-off 20 kDa, CMA/Microdialysis, Solna, Sweden) die continu geperfuseerd werd met gemodifieerde Ringer’s oplossing aan een debiet van 2 µl/min. Een 15u-20u interval tussen probe-implantatie en start van het experiment werd gerespecteerd om de integriteit van de bloed-hersenbarrière, de afwezigheid van reactieve gliose in het weefsel dat de microdialyseprobe omgeeft, en een stabiel basale neurotransmitterconcentratie in het dialysaat te verzekeren. Die dieren konden vrij bewegen in de kooien. Alle dieren werden onder gecontroleerde omgevingscondities gehouden (cfr. Supra). 2.7 Protocol van het experiment Tijdens elk experiment werd de microdialyseprobe continue geperfuseerd aan een debiet van 2 µl/min en hippocampale dialysaat stalen (40 µl) werden elke 20 min. gecollecteerd. De effecten van microburst-VNS op pilocarpine-geïnduceerde limbische convulsies en hippocampale noradrenaline niveaus werden bestudeerd. Het experimenteel protocol is weergegeven in figuur 12 en hieronder beschreven. Placebo groep (n=4): de microdialyseprobe werd geperfuseerd met gemodifiëerde Ringer’s oplossing (R) tijdens de eerste 15 collectieperiodes. Tijdens collectieperiode 16 en 17 werd 10 mM pilocarpine (P) toegevoegd aan de perfusievloeistof. Vervolgens werd opnieuw geperfuseerd met gemodifiëerde Ringer’s oplossing en werden stalen afgenomen voor de vijf volgende collectie periodes (collectie periode 18-22). VNS groep (n=8): hetzelfde protocol als de placebogroep, behalve dat microburst-VNS uitgevoerd werd vanaf collectieperiode 10 tot het einde van het experiment (zijnde collectie periode 22). Microburst-VNS werd toegediend met de volgende stimulatieparameters: puls breedte = 250 µs, intensiteit = 0.5 mA, arbeidscyclus = 60 s On/ 5 min OFF, interburstinterval = 0.5 s, aantal pulsen = 4 pulsen per burst, burstfrequentie = 250 Hz. 31 Figuur 12| Schematische voorstelling van het experimentele protocol. Elk vierkantje stelt 20 minuten perfusie van de microdialyseprobe met gemodifiëerde Ringer’s oplossing (R) voor of 10 mM pilocarpine (P) opgelost in gemodifiëerde Ringer’s oplossing. Microburst-VNS werd gestart vanaf collectieperiode 10 tot het einde van het experiment. De tijd tussen de start van de pilocarpineperfusie en het moment waarop de pilocarpine de linker hippocampus bereikt bedroeg 6.6 min. Voor de start van de microdialyse experimenten werd de impedantie tussen de twee n. vaguselektrodecontactpunten gemeten. 2.8 Aanvalsernst en EEG analyse De ernst van de epileptische aanvallen werd geëvalueerd aan de hand van de aangepaste Racine schaal. Deze is geadapteerd om gedragsveranderingen gezien in focale limbische epileptische aanvalsmodellen te includeren. De verschillende epileptische ernst scores (EES) worden weergegeven in tabel 2. Tabel 2: Aangepaste Racine schaal voor epileptisch gedrag. EES = epileptische ernst score. EES Gedrag 0 Normale niet epileptische activiteit. 1 Orofaciale bewegingen, hyperactiviteit, wasgedrag, snuffelen, krabben, “wet dog” shakes. 2 Knikken van hoofd, staren, tremor. 3 Voorpoot clonus, voorpoot uitstrekken. 4 Rechtopstaan, salivatie, tonisch-clonische activiteit. 5 Omvallen, status epilepticus. 32 Voor elk van de zeven collectieperiodes na de start van pilocarpineperfusie (zijnde collectieperiodes 16 tot 22) werd de hoogste epileptische ernst score (EES) behouden. De totale epileptische ernst score (TEES) werd berekend als de som van de zeven behouden EESen en gebruikt als een maatstaf voor de ernst van de aanvallen tijdens het experiment. Hippocampaal en corticaal EEG werden bestudeerd om de latentie tot het voorkomen van de eerste epileptiforme activiteit (spikes) en de totale duur van de epileptiforme activiteit vanaf de start van de pilocarpineperfusie te bepalen (zijnde collectieperiodes 16 tot 22). Bij sommige dieren ging de epileptische activiteit over in een status epilepticus en werden nog epileptiforme ontladingen geobserveerd op het einde van collectieperiode 22. In dat geval werd EEG-opname verdergezet tot de volgende dag. Indien dit gebeurde in de VNS-groep werd ook de microburststimulatie verdergezet. 2.9 Microdialysaat-analyse De dialysaat stalen (40µl) werden geanalyseerd voor noradrenaline. Om de noradrenaline te stabiliseren werd 10 µl antioxidante oplossing toegevoegd (cfr. supra). Er werd een off-line microbore vloeistofchromatografie assay (C8, 5µm, 100 X 1 mm) uitgevoerd gebaseerd op ion-gepaarde omgekeerde fase chromatografie, gekoppeld aan een enkelvoudig-kanaal elektrochemische detectie met een laag oxidatiepotentiaal (+450 mV vs. Ag/AgCl) (Decade, Antec, Leiden, Nederland). 2.10 Histologie De ratten werden opgeofferd m.b.v. een overdosis Nembutal (3 ml/kg, i.p.). Na een antistollingsbehandeling met heparine (0.1 ml intracardiaal) werden de ratten transcardiaal geperfuseerd met 4% paraformaldehyde(PFA) in fosfaatbuffer (0.1M NaHPO4, pH 7.4). De hersenen werden verwijderd en overnacht gefixeerd in PFA. Cryoprotectie werd bekomen door de hersenen opeenvolgend op 10%, 20% en tenslotte 30% glucose te leggen. Invriezen gebeurde d.m.v. de hersenen even in met vloeibaar stikstof gekoeld isopentaan onder te dompelen en vervolgens te bewaren op -80°C. 24u voor de cryosecties werden de hersenen verplaatst naar -20°C bewaring. Cryosecties werden genomen op -18°C met een dikte van 80 µm. 33 2.11 Data-analyse Alle statistische analyses werden uitgevoerd met SPSS 22 voor Windows. De data worden uitgedrukt als gemiddelde ± standaarddeviatie van het gemiddelde. Als significantie niveau werd α=0.05 gebruikt. Het effect van microburst-VNS op pilocarpine geïnduceerde limbische epileptische activiteit werd bepaald door de TEES te vergelijken (Mann-Whitney U test) en de latentie tot en duur van de epileptiforme ontladingen op het hippocampaal EEG (Student’s T-test voor vergelijking van onafhankelijke variabelen) tussen de Placebo en microburst VNS groep. VNS-geïnduceerde veranderingen in de hippocampale noradrenalineconcentratie werden geëvalueerd door de gemiddelde noradrenalineconcentratie tijdens de baseline collectieperiodes 4 tot 9 te vergelijken met de gemiddelde noradrenalineconcentraties tijdens de VNS-collectie periodes 10 tot 15 in de microburstgroep via een Student’s T-test voor paarsgewijze vergelijking. Een Pearson correlatietest werd uitgevoerd om de correlatie tussen de VNS-geïnduceerde stijgingen in hippocampale noradrenalineconcentraite en de epileptische aanvalsparameters (ernst, latentie, duur) te analyseren. 3 Resultaten 3.1 Meten van de laryngeal muscle evoked potential (LMEP) Microburst-VNS lokte reproduceerbare laryngeale spiercontracties uit, elektrofysiologisch waarneembaar als een opwaartse piek 2 ms tot 3 ms na de start van elke stimulatiepuls, bij 13 van de 20 dieren. Deze piek werd reeds eerder geïdentificeerd als de LMEP (Figuur 13 A, B). Een stabiele LMEP kon gemeten worden één week na de operatie bij 7/13 dieren. Bij de overige dieren was een herstelperiode van 2 weken (5/13 dieren) of 3 weken (1/13 dieren) nodig na de operatie. Enkel de dieren met een stabiele LMEP werden meegenomen in het microdialyse experiment. Een dier met een stabiele LMEP werd geëxcludeerd wegens teveel storing op het hippocampaal en scalp EEG. 34 Figuur 13 A; 4 microbursts met LMEP's. B; 1 microburst met 4 pulsen, 1 LMEP zichtbaar na elke puls. 3.2 Effect van microburst-VNS op limbische epileptische aanvallen en hippocampale noradrenaline concentratie Het bereik van impedantie tussen de twee n. vaguselektrodecontactpunten viel binnen de normale waarden (minder dan 10kΩ) bij alle dieren (1-7 kΩ). Bij de placebo groep lokte een 40 minuten durende intrahippocampale perfusie van 10 mM pilocarpine opgelost in gemodifieerde Ringer’s oplossing epileptische activiteit uit die toeneemt in ernst (tabel 3). Bij twee dieren in de placebo groep (50%) evolueerden de aanvallen naar een status epilepticus, terwijl in de microburst VNS groep drie dieren (37.5%) een status epilepticus ondergingen. Bij zowel de placebo- als de VNS behandelde groep waren continue epileptische spikes en intermitterende ritmische epileptiforme ontladingen zichtbaar op het hippocampaal EEG, dat occasioneel generaliseerde naar de cortex. Geen van de placebo- of VNS-behandelde dieren zijn gestorven. 35 Tabel 3 Resultaten EES (collectieperiode 16-22), TEES, latentie en duur epileptische activiteit. PLACEBO (n=4) 1 2 3 4 EES TEES P16 P17 R18 R19 R20 R21 R22 0 2 2 4 4 4 5 2 2 5 2 4 2 1 1 2 4 4 4 5 5 0 2 4 2 2 1 1 mVNS EES (n=8) P16 P17 R18 R19 R20 R21 R22 1 2 2 2 4 4 2 1 2 2 2 2 1 1 1 2 4 4 4 5 5 1 2 2 1 1 1 0 1 2 2 2 4 1 1 1 2 4 4 4 4 5 1 2 4 4 5 5 5 1 2 2 2 1 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 Latentie (min) 21 18 25 12 TEES Duur (min) 10 11 7 23 Latentie (min) 17 11 25 8 13 24 26 9 1069 190 1103 91 Duur (min) 11 11 8 9 10 9 8 9 149 190 1102 99 136 1074 1075 97 Tabel 4. Invloed microburst VNS op hippocampaal NE. nM = nanomolair. mVNS NE Basisconcentratie (nM) NE na VNS (nM) NE stijging (%) (n=8) 1 2 3 4 5 6 7 8 0,325 0,338 0,304 0,350 0,365 0,272 0,443 0,233 0,284 0,408 0,326 0,356 0,319 0,317 0,419 0,270 -13 21 7 2 -13 17 -5 16 Tabel 5. Samenvatting resultaten. behandeling Aanvalsernst Aanvalslatentie Aanvalsduur Noradrenaline (TEES) (min) (min) stijging (%) placebo 19 ± 3 13 ± 4 613 ± 274 n.v.t. mVNS 17 ± 3 9±1 490 ± 174 4±9 De resultaten van de microdialyse voor en na microburst VNS worden weergegeven in tabel 4. De limbische epileptische activiteitskarakteristieken en het percentage VNS-geïnduceerde noradrenaline stijging zijn weergegeven in tabel 5. De aanvalsernst in de VNS-behandelde 36 groep (TSSS = 17 ± 3) was niet significant verschillend van de placebobehandelde groep (TSSS = 19 ± 3) (p > 0.05) (figuur 14). De latentie tussen de start van pilocarpineperfusie en het voorkomen van de eerste epileptiforme activiteit op het hippocampaal EEG was gelijkaardig in de VNS-behandelde groep (9 ± 1 min) en de placebogroep (13 ± 4 min) (p > 0.05). Ook de totale aanvalsduur verschilde niet significant tussen de VNS behandelde (490 ±174 min) en de placebogroep (613 ± 274 min) (p>0.05). In de microburst VNS groep was de gemiddelde noradrenaline basisconcentratie voor de stimulatie (0.329 ± 0.045 nM) niet significant groter dan de gemiddelde noradrenalineconcentratie tijdens en na de microburst VNS behandeling ( 0.338 ± 0.019 nM) (4 ± 9 % VNS geïnduceerde stijging in noradrenaline concentratie) (p > 0.05). Er werd geen correlatie gevonden tussen de VNS-geïnduceerde noradrenalineverandering in de dialysaten (data per rat: zie bijlage II) en de parameters van de limbische epileptische aanvalsactiviteit (figuur 15). Figuur 14. Van linksboven naar rechtsonder: grafische weergave van de alteratie van de noradrenalineconcentratie (nM) na microburst VNS en de vergelijking van aanvalsernst (TEES), aanvalsduur (min) en latentie (min) tussen placebo en microburst VNS. 37 Figuur 15: Verhouding tussen noradrenalinestijging(%) enerzijds, en aanvalsernst (TEES), latentie (min) of duur (min) anderzijds. 3.3 Post mortem verificatie microdialyse probe Bij alle dieren werden de elektroden op de correcte hippocampale positie teruggevonden. Voorbeeld zie figuur 16. Figuur 16: A. Hersencoupes met elektrodenlaesie in de linker hippocampus. B. microscopisch vergroot beeld van omkaderde regio in A. 38 4 Discussie Deze studie vond geen correlatie tussen microburst-VNS en een vermindering in de epileptische activiteit. Ook is er geen correlatie tussen de microburst-VNS en de noradrenalineconcentratie in de hippocampus te vinden in het focale pilocarpinemodel. Recent zijn anti-epileptische effecten van VNS (30 Hz, 1 mA, 250 µs, 7s ON/ 18s OFF) en een significante VNS-geïnduceerde stijging (69%) van de extracellulaire hippocampale noradrenalineconcentratie gevonden in het focale pilocarpinemodel (36). Dit in contrast tot onze studie waarbij microburst-VNS (250 Hz, 0.5 mA, 250 µs, 60s ON/ 5min OFF, 4 pulsen/ burst, 0.5s interburst interval) de ontwikkeling van pilocarpine-geïnduceerde limbische aanvallen niet kon tegenhouden noch een significante stijging in extracellulaire noradrenalineconcentratie kon veroorzaken. Een mogelijke verklaring voor de discrepantie tussen deze twee studies kan gevonden worden in het feit dat Raedt et al. een intensiever stimulatieprotocol hanteerden, resulterend in een toediening van 30 240 pulsen aan de n. vagus per uur in vergelijking met 4 651 pulsen in onze studie. In onze studie werd gekozen voor een klinisch relevante arbeidscyclus (60 s ON/ 5min OFF) tegenover het rapid cycling paradigma gebruikt door Raedt et al. (7s ON/ 18s OFF) aangezien het rapid cycling paradigma enkel gebruikt wordt als laatste optie bij patiënten waarbij de klinisch relevante arbeidscyclus geen adequate aanvalsreductie veroorzaakte. Ook werd bij onze studie een lagere intensiteit gebruikt (0.5 mA i.p.v. 1 mA), dit werd echter reeds bewezen als voldoende voor een optimale activatie voor de n.vagus en het centrale anti-epileptische mechanisme van VNS (39). Echter ook Roosevelt et al. (10) vonden dat een behandeling van één uur VNS met standaard parameters (20 Hz, 0.5 mA, 500 µs, 30s ON/10 min OFF) voldoende was voor een significante stijging (23%) van de extracellulaire hippocampale noradrenalineconcentratie te bekomen. In het stimulatieprotocol van Roosevelt et al. werd een totaal van 3 600 pulsen toegediend aan de n. vagus, wat lager is dan de 4 651 pulsen per uur in onze studie. Hierop gebaseerd lijkt het gebruikte microburst-VNS paradigma minder efficiënt te zijn in het bekomen van een stijging van de extracellulaire hippocampale noradrenalineconcentraties in vergelijking met standaard-VNS. 39 Slechts één studie evalueerde reeds het anti-epileptische potentieel van microburst-VNS in het kindling model (40). In dit model wordt de amygdala elektrisch gestimuleerd om zo epileptische aanvallen uit te lokken. Een therapie die de drempel voor het uitlokken van deze aanvallen verhoogt heeft anti-epileptische eigenschappen. In de studie van Alexander et al. verhinderde continue microburst-VNS voor 1 uur of 1 week (100 Hz, 0.5 mA, 250 µs, 4 pulsen per burst met een interburstinterval van 3s) de daling van de amygdala kindling drempel zoals gezien in de placebostimulatie. Dit positieve effect staat in contrast met onze studie ondanks een gelijkaardig aantal pulsen toegediend aan de n. vagus (4 736 pulsen/uur t.o.v. 4651 pulsen/uur). Dit kan gelegen zijn aan het feit dat Alexander et al. een continu stimulatieprotocol gebruikten terwijl in ons model de aanvallen ook voorkwamen in de OFF-periode van de VNS. Zo reduceerde standaard VNS ook de interictale spike frequentie met 33% in een penicilline/PTZ model, een effect dat het grootste was in een continu stimulatieprotocol en verminderde op een tijdsafhankelijke manier na de stimulatie (41). Ook gebruikten Alexander et al. geanestheseerde ratten, wat een grote invloed heeft op de LC. Enerzijds worden verschillende fysiologische functies die toegeschreven zijn aan de LC onderdrukt tijdens anesthesie, zoals de stress respons, nociceptie, geheugen en aandacht. Dierexperimenten tonen aan dat anesthetica die de GABAA-receptoren activeren de noradrenerge neuronen inhiberen (42). Anderzijds werd recentelijk aangetoond dat noradrenaline een belangrijke rol speelt in anesthesie mechanismen en dat deze kritiek gereguleerd wordt door de LC (43). Gebruik makend van een genetische techniek (DREADD) om selectieve LC-neuronactivatie te bekomen vond Vazey et al. dat LC-activatie voldoende was om de EEG-parameters specifiek voor anesthesie te veranderen en het herstel van waken te versnellen. Ook inductie van anesthesie wordt significant vertraagd door LC-NE activatie. Deze wisselwerking tussen anesthesie en LC activatie impliceert dat de relevantie van de bevindingen afkomstig van geanestheseerde ratten van Alexander et al. ten opzichte van wakkere vrij bewegende ratten twijfelachtig is. Een tweede, zeer recente studie (29) onderzocht het effect van acute microburst VNS (300 Hz, variabele mA ( hoogste stroom die geen hoest uitlokte), 500 µs, 3 pulsen per burst met een interburstinterval van 0.4s, 7s ON/18s OFF) en standaard VNS op de regionale cerebrale bevloeiing bij gezonde honden. Hierbij werd een hypoperfusie gevonden in de linker frontale en rechter partiëtale cortex (die niet teruggevonden werd bij de standaard VNS), echter geen van beide stimulaties kon een significante alteratie van de thalamische en hippocampale perfusie aantonen, hoewel deze de meest voorkomende regio’s zijn waarbij alteratie gevonden wordt 40 door VNS in SPECT en PET studies. De gevonden betrokkenheid van de corticale regio’s werd ook reeds gedetecteerd in verschillende humane studies die het effect van acute VNS op de regionale cerebrale bevloeiing van patiënten met epilepsie of depressie bestudeerden. Of deze bevloeiingsalteraties gerelateerd zijn aan het anti-epileptische werkingsmechanisme van VNS kon met deze studie niet bevestigd worden, maar het lijkt plausibel dat onderdrukking van de regionale cerebrale bevloeiing, en indirect de neuronale activiteit in bepaalde corticale regio’s, een aanvalsonderdrukkend effect kan hebben. De meest plausibele verklaring voor het gebrek aan anti-epileptische of noradrenerge effecten in onze studie kan gevonden worden op het niveau van de n.vagus-NTS synaps. De synaps tussen de vagale afferente vezels en de NTS-neuronen vertonen een grote mate aan plasticiteit op diverse stimuli (44). Een frequentie-afhankelijke depressie van de n.vagus-NTS synaps werd reeds beschreven in zowel in vitro als in vivo experimenten waarbij vagale afferente stimulatie met een frequentie van 1 Hz een excitatoire post-synaptische respons uitlokte in de NTS, terwijl vagale afferente stimulatie met een frequentie van 20 Hz een synaptische depressie uitlokte (13-16, 45-47). Zo zal een stijging in de frequentie van n.vagus afferente stimulatie leiden tot een reductie van de NTS-output en zo een desinhibitie en dus versterking van de LC-noradrenerge activiteit. Dit is een mogelijke verklaring waarom Roosevelt et al. en Raedt et al. een significante VNS-geïnduceerde hippocampale noradrenalineconcentratie stijging waarnamen en Alexander et al. een VNS-geïnduceerd aanvalsaborterend effect zagen in het amygdala kindling model (10, 36). Echter, al zij het veel minder beschreven, ook facilitatie van de n.vagus-NTS synaps kan voorkomen. Zo toonde Mifflin et al.(48) aan dat in geanestheseerde ratten twee minuten stimulatie van de n.vagus aan een frequentie van 100-300 Hz leidt tot een verhoging van de NTS output. Het is dus mogelijk dat ons hoogfrequente (250 Hz) microburstprotocol geen depressie van de n.vagus-NTS synaps uitlokte maar eerder een facilitatie. Verder onderzoek is nodig om de invloed van de VNS-parameters op de complexe plasticiteit van de n.vagus-NTS synaps te begrijpen. Duidelijk is echter dat enkel het aantal pulsen toegediend aan de n.vagus niet altijd alle geobserveerde effecten kan verklaren. Gezien de complexiteit van het n.vagus-NTS-LC-HC circuit het moeilijk maakt een directe link te vinden tussen de microburst stimulatie en de hippocampale NE-stijging, zou men kunnen opteren dit circuit op te splitsen. Standaard VNS induceert reeds na 1 uur stimulatie een significante stijging van de vuurfrequentie van de neuronen in de LC (49). Men kan dus in vivo 41 diverse parameterinstellingen (zoals een frequentie in het bereik 100-250 Hz) van microburst VNS testen via een vergelijking van de basale vuursnelheid van LC neuronen en de vuursnelheid na stimulatie. Gezien de VNS stimulatie kan leiden tot een interferentie met de elektrode in de LC voor het meten van de vuursnelheid, is het niet mogelijk een simultane VNS stimulatie en LC registratie uit te voeren, echter de stijging in LC vuursnelheid blijft tijdelijk behouden ondanks de afwezigheid van stimulatie. Via deze methode kan men eerst het effect van een optimalisatie van de microburst parameters op de LC vuursnelheid bepalen in gezonde dieren, vervolgens kan men deze parameters bestuderen en verifiëren in experimenten op acute of chronische epileptische modellen. Een mogelijke optie om de efficaciteit van microburst-VNS te verbeteren zou het randomiseren van de interburstintervallen kunnen zijn. Zo werd recentelijk aangetoond dat periodische stimulatie van de amygdala de pentyleentetrazoldrempel voor voorpootclonus verlaagt, terwijl gerandomiseerde interpulsintervalstimulatie de drempel voor voorpootclonus en gegeneraliseerde tonisch-clonische convulsies verhoogt. Hierbij werd gehypothetiseerd dat periodische stimulatie de voorpootclonus faciliteert door te resoneren met de epileptogene circuits in het limbische systeem, terwijl de gerandomiseerde intervalstimulatie de voorpootcloni en gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen reduceert door de epileptische neurale netwerken in het voorhersenen-middenhersenen-achterhersenencircuit te desynchroniseren (50). Hoewel men in deze studie een rechtstreekse interferentie op het epileptische netwerk onderzocht, is het plausibel deze lijn door te trekken naar microburst VNS. Een meer gerandomiseerde stimulatie van de LC kan leiden tot een gerandomiseerde invloed op de HC, wat resonantie met het epileptische netwerk zou tegengaan. Dat een optimalisatie van de efficaciteit complex is vindt men ook terug in het feit dat astrocytaire regulatie van de vagale nuclei de efficaciteit van VNS beïnvloeden. Zo werd recent astrocytaire activatie aangetoond in de NST indien afferente stimulatie van de n.vagus werd toegepast. Deze stimulatie resulteerde in een stijging van intracellulaire calciumconcentraties bij zowel astrocyten als neuronen in hersenstam slices. Het effect op de astrocyten bleef behouden na NMDA- en metabotrope glutamaatreceptor antagonisme, maar werd geblokeerd door AMPA-receptor antagonisme. De astrocytaire activatie was dus afkomstig van extracellularie calcium influx doorheen AMPA-receptoren. Hieruit werd geconcludeerd dat de NST-astrocyten actief deelnemen aan de regulatie van de vagale activiteit. Dit ondersteunt ook 42 eerder werk dat concludeerde dat neuronen in de NST gereguleerd worden via astrocytaire glutamaterge signalering onder pathologische en potentieel fysiologische condities (41). Uit onderzoek op astrocyten in de CA1 regio van hippocampale slices blijkt dat de efficiëntie en snelheid waarmee de astrocytaire transporters glutamaat verwijderen uit de extrasynaptische ruimte niet aangetast wordt door hoogfrequente stimulatie van 100 Hz (51). Of dit mechanisme echter stand houdt bij een stimulatiefrequentie van 250 Hz in de vagale-NTS synaps is niet geweten. Zoals hoger beschreven is er een grote inter-patiënt variabiliteit, met als één van de mogelijke oorzaken het verschil in activatie van de n.vagus als respons op VNS. Om deze mogelijke oorzaak van variabiliteit uit te sluiten werden de microdialyse-experimenten enkel uitgevoerd indien een stabiele LMEP (d.i. waarbij de amplitude van de elektrofysiologische respons niet significant verschilde in twee opeenvolgende dagelijkse metingen) gemeten kon worden, en werden elektrodebreuken en stimulator defecten uitgesloten door het meten van impedantie. Ook werd een correcte positionering van de cuff-elektrode rond de n.vagus post-mortem geverifieerd. Zoals verwacht was in een deel van de dieren pas een VNS-geïnduceerde LMEP zichtbaar na een vertraging van enkele weken. Gezien de LMEP echter het resultaat is van efferente stimulatie en VNS gefocust is op stimulatie van de afferente vezels blijft de LMEP een indirecte surrogaatmerker. De LMEP kan dus enkel gebruikt worden voor verificatie van het herstel van de n.vagus na implantatie en niet als een richtlijn voor individuele VNS-parameter titratie. Een mogelijke oplossing hiervoor zou het implementeren van het meten van samengestelde (compound) actiepotentialen (CAP) van de afferente vagale vezels kunnen zijn (37, 38). Het postoperatief meten van CAP’s kan zowel onderzoekers als clinici helpen de individuele optimale intensiteit te bepalen waarbij er volledige activatie van de afferente vagale vezels plaatsvindt. De laatste jaren is de aandacht gegroeid voor het ontwikkelen van VNS-apparaten met een elektrode voor zowel stimulatie als opname. Een feasibility-studie heeft aangetoond dat het mogelijk is afferente CAP’s te meten door gebruik te maken van zo een apparaat (52). Op experimenteel niveau kan het LMEP-protocol nog geoptimaliseerd worden. Gezien in deze studie stimulatie-input niet getitreerd werd tegenover activatie-output kan suboptimale zenuwactivatie niet uitgesloten worden. Chronische metingen en analyse van de evolutie van de 43 LMEP metingen zouden hiervoor kunnen leiden tot optimale stimulatieparameters. Optimaal zouden LMEP’s gemeten moeten worden op chronische basis in wakkere dieren. Naast de presynaptische metabotrope glutamaatreceporen spelen nog verschillende frequentie afhankelijke mechanismen mee op het niveau van de NTS-synaps om de sensorische afferente signaaltransmissie te reguleren, waaronder AMPA-receptordesensitisatie, depletie van synaptische blaasjes op de actieve zones, presynaptische calciumstroominactivatie of activatie van inhibitoire interneuronen (17). Hoe hoogfrequente microburststimulatie inspeelt op deze mechanismen is niet gekend. In vitro studies waarbij de vagale-NTS synaps gemodelleerd wordt en de frequentie van microburst getitreerd wordt met als outcome parameter de depressie van deze synaps zouden kunnen helpen het vraagstuk op te lossen. Een mogelijkheid om genetische variaties in de n.vagus–NTS synaps (prevalentie van metabotrope glutamaatreceptoren op zowel pre als postsynaptische sites, contributie van specifieke subtype metabotrope glutamaatreceptoren enz.(17)) uit te schakelen als beïnvloedende factor voor microburstefficaciteit is in hetzelfde dier zowel de standaard-VNS modaliteit als de microburst-VNS modaliteit toe te dienen met een wash-outperiode tussen beide stimulatieprotocols. Zo schakelt men de intra-individuele variabiliteit uit en bestudeert men enkel het zuivere efficiëntieverschil tussen beide modaliteiten. De duur van deze wash-outperiode zou eerst moeten bepaald worden om geen overlap van de alteraties van de hippocampale noradrenalineconcentratie door beide modaliteiten als confounding factor te ervaren. Op deze manier kan men ook bestuderen of er een verschil is in responder rate tussen standaard en microburst VNS. Ook kan de in vivo basisconcentratie en het stijgingspotentieel van hippocampaal noradrenaline verschillen tussen de generaties ratten door genetische variaties. Om deze confounder uit te sluiten en zo het vergelijken van verschillende studies te vergemakkelijken kan men na het microdialyse-experiment en na een washout-periode waarbij de VNS gerelateerde NE stijging terug naar baseline is geëvolueerd, een specifieke noradrenaline-heropnameremmer voor zoals reboxetine (53) toedienen. Op deze manier kan men de VNS geïnduceerde noradrenalinestijging bestuderen in het licht van de farmacologisch geïnduceerde noradrenalinestijging zodat voor deze parameter gestandaardiseerd kan worden en de relatieve eerder dan de absolute VNS geïnduceerde noradrenalinestijging kan gemeten worden. 44 Als laatste moet ook de potentiele invloed van NE-cotransmitters op de modulerende rol van LC-neuronen op epileptische aanvallen in acht genomen worden. Zo synthetiseren LC-neuronen een variëteit van peptiden zoals enkephaline, neurotensine, vaspopressine, somtatostatine, neuropeptide Y en galanine (gal). Enkele van deze NE-contransmitters hebben duidelijke anticonvulsieve effecten. Gal is de meest efficiënte in het tegengaan van SE en is gecolokaliseerd met NE in meer dan 80% van de LC-neuronen. Intrahippocampale en i.c.v. toediening van gal vermindert epileptische aanvallen geïnduceerd door zowel picrotoxine als perforante pad stimulatie. NPY-concentratie is verhoogd in de gebieden gerekruteerd door limbische aanvallen en heeft anti-epileptische eigenschappen (54). In hoeverre deze cotransmitters bijdragen aan het anticonvulsieve effect van NE-LC axonen en of ze ook gerekruteerd worden tijdens VNS moet nog onderzocht worden. Een mogelijk hiaat van deze studie is de beperkte temporele resolutie van de microdialyse techniek. Robuuste stijgingingen in noradrenaline kunnen gemeten worden, maar het is moeilijk te filteren voor acute noradrenalinestijgingen gerelateerd aan externe factoren als een dialysaat overeenstemt met een meting van twintig minuten. Acute stress geïnduceerd door onder meer interactie met de onderzoeker kan een stressrespons uitlokken. Deze stressrespons bestaat uit verschillende neurobiologische mechanismen, waaronder activatie van de LC en de hieraan gerelateerde hippocampale noradrenalinestijging. Ook wordt de hypothalamo-hypofysaire-adrenocorticale (HPA) as geactiveerd waarbij CRF (corticotropine releasing factor) vrijgesteld wordt wat leidt tot hypofysaire secretie van adrenocorticotroop hormoon (ACTH) en uiteindelijk vrijstelling van glucocorticoiden zoals cortisol in de mens en corticosterone in knaagdieren (55). Dit uit zich in een signaaloverdracht van de hypothalamus naar de adrenale medula wat leidt tot vrijstelling van noradrenaline, die ook de hersenen bereikt. i.c.v. toediening van CRF resulteert in een stijging van de activiteit van de noradrenerge neuronen in de LC, en hieruit volgend een stijging in hippocampaal noradrenaline (56). Het meten van hippocampaal CRF/corticosterone tijdens het experiment zou een oplossing kunnen zijn voor het differentiëren tussen noradrenalinestijging gerelateerd aan VNS enerzijds of aan externe stressoren anderzijds. Een oplossing voor het brede tijdsinterval van de microdialysetechniek is het gebruik van in vivo voltammetrie voor het meten van hippocampaal noradrenaline (56). Via deze techniek wordt gebruik gemaakt van het oxidatiepotentiaal van noradrenaline (+0.55V) tegenover een 45 referentie elektrode om de concentratie te meten met een resolutie in het bereik van seconden. Specificiteit voor noradrenaline kan bekomen worden door verschillende parameters, waaronder bijvoorbeeld het coaten van de elektrode met Nafion wat leidt tot een selectiviteitsratio van 250:1 ten opzichte van ascorbinezuur. Deze seconden resolutie zou de mogelijkheid voor het correleren van video beelden (interactie met onderzoeker, schrikreflexen, enz..) en de acute noradrenalinestijging bieden, waardoor deze kunnen gefilterd worden en enkel het zuivere effect van VNS op hippocampaal noradrenaline kan bestudeerd worden. Hoewel het moeilijk is het amperometrisch signaal voor noradrenaline te onderscheiden van dat van dopamine, blijk de contributie van dopampine aan het noradrenerg signaal niet meer dan 10% te kunnen bedragen, gebaseerd op hippocampale metingen in de muis (57). Specificiteit kan verder bekomen worden aan de hand van farmacologische verificatie (bijvoorbeeld door gebruik van de alpha2-AR antagonist idazoxan). Als laatste kan het geslacht van de onderzoeker (in dit geval mannelijk) een belangrijke confounder zijn in deze studie alsook in het vergelijken met andere studies. Zo is namelijk zeer recent aangetoond dat het blootstellen van ratten (en muizen) aan mannelijke maar niet aan vrouwelijke onderzoekers leidt tot een verhoogde pijn-inhibitie. Mannelijk-gerelateerde stimuli (alsook kleding gedragen door een man, nestmateriaal van niet familiare dieren en humane mannelijke okselsecreten) induceren een robuuste fysiologische stressrespons die leidt tot stress-geïnduceerde analgesie. Gezien de belangrijke invloed van stress op hippocampaal noradrenaline kan dit een grote confounder zijn waarvoor in de toekomst gecontroleerd dient te worden. Zo blijkt de simultane aanwezigheid van een vrouwelijke onderzoekster deze stressrespons te attenueren (58). De resultaten van deze studie moeten echter met voorzichtigheid benaderd worden, gezien deze nog niet gerepliceerd zijn door andere onderzoeksgroepen. 5 Algemeen besluit We kunnen concluderen dat in het focale pilocarpinemodel voor MTLE microburststimulatie van de n.vagus niet leidt tot een anti-epileptisch effect. Ook was geen microburst VNS gerelateerde significante hippocampale noradrenalinestijging te bemerken. Verder onderzoek is nodig om de frequentieafhankelijke depressie van de n.vagus-NTS synaps en de invloed van microburst-VNS hierop in kaart te brengen. 46 6 Referenties 1. Malmgren K, Thom M. Hippocampal sclerosis--origins and imaging. Epilepsia. 2012 Sep;53 Suppl 4:19-33. PubMed PMID: 22946718. Epub 2012/09/14. eng. 2. Fisher RS, van Emde Boas W, Blume W, Elger C, Genton P, Lee P, et al. Epileptic seizures and epilepsy: definitions proposed by the International League Against Epilepsy (ILAE) and the International Bureau for Epilepsy (IBE). Epilepsia. 2005 Apr;46(4):470-2. PubMed PMID: 15816939. Epub 2005/04/09. eng. 3. Fisher RS, Acevedo C, Arzimanoglou A, Bogacz A, Cross JH, Elger CE, et al. ILAE Official Report: A practical clinical definition of epilepsy. Epilepsia. 2014;55(4):475-82. 4. Ramani R. Vagus nerve stimulation therapy for seizures. Journal of neurosurgical anesthesiology. 2008 Jan;20(1):29-35. PubMed PMID: 18157022. Epub 2007/12/25. eng. 5. Chang BS, Lowenstein DH. Epilepsy. New England Journal of Medicine. 2003;349(13):1257-66. PubMed PMID: 14507951. 6. Thurman DJ, Beghi E, Begley CE, Berg AT, Buchhalter JR, Ding D, et al. Standards for epidemiologic studies and surveillance of epilepsy. Epilepsia. 2011 Sep;52 Suppl 7:2-26. PubMed PMID: 21899536. Epub 2011/10/18. eng. 7. Browne TR, Holmes GL. Handbook of Epilepsy: Lippincott Williams & Wilkins; 2008. 8. Ruffoli R, Giorgi FS, Pizzanelli C, Murri L, Paparelli A, Fornai F. The chemical neuroanatomy of vagus nerve stimulation. Journal of Chemical Neuroanatomy. 2011 Dec;42(4):288-96. PubMed PMID: WOS:000297830400009. 9. Boon P, Raedt R, de Herdt V, Wyckhuys T, Vonck K. Electrical stimulation for the treatment of epilepsy. Neurotherapeutics. 2009 Apr;6(2):218-27. PubMed PMID: 19332313. Epub 2009/04/01. eng. 10. Roosevelt RW, Smith DC, Clough RW, Jensen RA, Browning RA. Increased extracellular concentrations of norepinephrine in cortex and hippocampus following vagus nerve stimulation in the rat. Brain Res. 2006 Nov 13;1119:124-32. PubMed PMID: WOS:000242309600013. 11. Groves DA, Brown VJ. Vagal nerve stimulation: a review of its applications and potential mechanisms that mediate its clinical effects. Neuroscience & Biobehavioral Reviews. 2005 5//;29(3):493-500. 12. Heck C, Helmers SL, DeGiorgio CM. Vagus nerve stimulation therapy, epilepsy, and device parameters: scientific basis and recommendations for use. Neurology. 2002 Sep 24;59(6 Suppl 4):S31-7. PubMed PMID: 12270966. Epub 2002/09/25. eng. 13. Kang YH, Sun B, Park YS, Park CS, Jin YH. GABA(A) and GABA(B) receptors have opposite effects on synaptic glutamate release on the nucleus tractus solitarii neurons. Neuroscience. 2012 May 3;209:39-46. PubMed PMID: 22410341. Epub 2012/03/14. eng. 14. Bailey TW, Hermes SM, Andresen MC, Aicher SA. Cranial visceral afferent pathways through the nucleus of the solitary tract to caudal ventrolateral medulla or paraventricular hypothalamus: target-specific synaptic reliability and convergence patterns. The Journal of neuroscience : the official journal of the Society for Neuroscience. 2006 Nov 15;26(46):11893-902. PubMed PMID: 17108163. Epub 2006/11/17. eng. 15. Fernandes LG, Jin YH, Andresen MC. Heterosynaptic crosstalk: GABA-glutamate metabotropic receptors interactively control glutamate release in solitary tract nucleus. Neuroscience. 2011 Feb 3;174:1-9. PubMed PMID: 21129447. Pubmed Central PMCID: PMC3020236. Epub 2010/12/07. eng. 16. Jin YH, Bailey TW, Andresen MC. Cranial afferent glutamate heterosynaptically modulates GABA release onto second-order neurons via distinctly segregated metabotropic glutamate receptors. The Journal of neuroscience : the official journal of the Society for Neuroscience. 2004 Oct 20;24(42):9332-40. PubMed PMID: 15496669. Epub 2004/10/22. eng. 17. Liu Z, Chen CY, Bonham AC. Metabotropic glutamate receptors depress vagal and aortic baroreceptor signal transmission in the NTS. The American journal of physiology. 1998 Nov;275(5 Pt 2):H1682-94. PubMed PMID: 9815076. Epub 1998/11/14. eng. 47 18. Glaum SR, Miller RJ. Metabotropic glutamate receptors depress afferent excitatory transmission in the rat nucleus tractus solitarii. J Neurophysiol. 1993 Dec;70(6):2669-72. PubMed PMID: 7907134. Epub 1993/12/01. eng. 19. Bailey TW, Appleyard SM, Jin YH, Andresen MC. Organization and properties of GABAergic neurons in solitary tract nucleus (NTS). J Neurophysiol. 2008 Apr;99(4):1712-22. PubMed PMID: 18272881. Epub 2008/02/15. eng. 20. Chandley MJ, Ordway GA. Noradrenergic Dysfunction in Depression and Suicide The Neurobiological Basis of Suicide. Dwivedi Y, editor. Boca Raton FL: Llc.; 2012. 21. Aston-Jones G, Zhu Y, Card JP. Numerous GABAergic afferents to locus ceruleus in the pericerulear dendritic zone: possible interneuronal pool. The Journal of neuroscience : the official journal of the Society for Neuroscience. 2004 Mar 3;24(9):2313-21. PubMed PMID: 14999082. Epub 2004/03/06. eng. 22. Van Bockstaele EJ, Peoples J, Telegan P. Efferent projections of the nucleus of the solitary tract to peri-locus coeruleus dendrites in rat brain: evidence for a monosynaptic pathway. The Journal of comparative neurology. 1999 Sep 27;412(3):410-28. PubMed PMID: 10441230. Epub 1999/08/11. eng. 23. Hazra A, Rosenbaum R, Bodmann B, Cao S, Josic K, Ziburkus J. beta-Adrenergic modulation of spontaneous spatiotemporal activity patterns and synchrony in hyperexcitable hippocampal circuits. Journal of Neurophysiology. 2012 Jul;108(2):658-71. PubMed PMID: WOS:000306416400023. 24. Jurgens CW, Boese SJ, King JD, Pyle SJ, Porter JE, Doze VA. Adrenergic receptor modulation of hippocampal CA3 network activity. Epilepsy Res. 2005 Aug-Sep;66(1-3):117-28. PubMed PMID: 16140503. Epub 2005/09/06. eng. 25. Castoro MA, Yoo PB, Hincapie JG, Hamann JJ, Ruble SB, Wolf PD, et al. Excitation properties of the right cervical vagus nerve in adult dogs. Experimental Neurology. 2011 Jan;227(1):62-8. PubMed PMID: WOS:000286367800010. 26. Craig AD. Microburst electrical stimulation of cranial nerves for the treatment of medical conditions. Google Patents; 2007. 27. Craig AD. Vagus nerve stimulation method. Google Patents; 2012. 28. Ito SI, Craig AD. Vagal-evoked activity in the parafascicular nucleus of the primate thalamus. Journal of Neurophysiology. 2005 Oct;94(4):2976-82. PubMed PMID: WOS:000231834200060. 29. Martlé V, Peremans K, Raedt R, Vermeire S, Vonck K, Boon P, et al. Regional brain perfusion changes during standard and microburst vagus nerve stimulation in dogs. Epilepsy Research. 2014 5//;108(4):616-22. 30. Curia G, Longo D, Biagini G, Jones RSG, Avoli M. The pilocarpine model of temporal lobe epilepsy. Journal of Neuroscience Methods. 2008 Jul 30;172(2):143-57. PubMed PMID: WOS:000258200300001. 31. Smolders I, Khan GM, Manil J, Ebinger G, Michotte Y. NMDA receptor-mediated pilocarpine-induced seizures: characterization in freely moving rats by microdialysis. Br J Pharmacol. 1997 Jul;121(6):1171-9. PubMed PMID: 9249254. Pubmed Central PMCID: PMC1564791. Epub 1997/07/01. eng. 32. Meurs A, Clinckers R, Ebinger G, Michotte Y, Smolders I. Substantia nigra is an anticonvulsant site of action of topiramate in the focal pilocarpine model of limbic seizures. Epilepsia. 2006 Sep;47(9):1519-35. PubMed PMID: 16981869. Epub 2006/09/20. eng. 33. Millan MH, Chapman AG, Meldrum BS. Extracellular amino acid levels in hippocampus during pilocarpine-induced seizures. Epilepsy Res. 1993 Feb;14(2):139-48. PubMed PMID: 8095893. Epub 1993/02/01. eng. 34. Furtado Mde A, Braga GK, Oliveira JA, Del Vecchio F, Garcia-Cairasco N. Behavioral, morphologic, and electroencephalographic evaluation of seizures induced by intrahippocampal microinjection of pilocarpine. Epilepsia. 2002;43 Suppl 5:37-9. PubMed PMID: 12121293. Epub 2002/07/18. eng. 35. Plock N, Kloft C. Microdialysis--theoretical background and recent implementation in applied life-sciences. European journal of pharmaceutical sciences : official journal of the European Federation for Pharmaceutical Sciences. 2005 May;25(1):1-24. PubMed PMID: 15854796. Epub 2005/04/28. eng. 36. Raedt R, Clinckers R, Mollet L, Vonck K, El Tahry R, Wyckhuys T, et al. Increased 48 hippocampal noradrenaline is a biomarker for efficacy of vagus nerve stimulation in a limbic seizure model. Journal of Neurochemistry. 2011 May;117(3):461-9. PubMed PMID: WOS:000289464500010. 37. El Tahry R, Mollet L, Raedt R, Delbeke J, De Herdt V, Wyckhuys T, et al. Repeated assessment of larynx compound muscle action potentials using a self-sizing cuff electrode around the vagus nerve in experimental rats. Journal of Neuroscience Methods. 2011 Jun 15;198(2):287-93. PubMed PMID: WOS:000292435900018. 38. Mollet L, Raedt R, Delbeke J, El Tahry R, Grimonprez A, Dauwe I, et al. Electrophysiological responses from vagus nerve stimulation in rats. International journal of neural systems. 2013 Dec;23(6):1350027. PubMed PMID: 24156670. Epub 2013/10/26. eng. 39. Mollet L, Grimonprez A, Raedt R, Delbeke J, El Tahry R, De Herdt V, et al. Intensity-dependent modulatory effects of vagus nerve stimulation on cortical excitability. Acta Neurol Scand. 2013 Dec;128(6):391-6. PubMed PMID: 23614853. Epub 2013/04/26. eng. 40. Alexander GM, McNamara JO. Vagus nerve stimulation elevates seizure threshold in the kindling model. Epilepsia. 2012 Nov;53(11):2043-52. PubMed PMID: WOS:000310975400024. 41. Witcher MR, Ellis TL. Astroglial networks and implications for therapeutic neuromodulation of epilepsy. Frontiers in Computational Neuroscience. 2012 Aug 29;6. PubMed PMID: WOS:000308061700001. 42. Kushikata T, Yoshida H, Kudo M, Kudo T, Kudo T, Hirota K. Role of coerulean noradrenergic neurones in general anaesthesia in rats. British journal of anaesthesia. 2011 Dec;107(6):924-9. PubMed PMID: 21965049. Epub 2011/10/04. eng. 43. Vazey EM, Aston-Jones G. Designer receptor manipulations reveal a role of the locus coeruleus noradrenergic system in isoflurane general anesthesia. Proc Natl Acad Sci U S A. 2014 Mar 11;111(10):3859-64. PubMed PMID: 24567395. Pubmed Central PMCID: PMC3956184. Epub 2014/02/26. eng. 44. Kline DD. Plasticity in glutamatergic NTS neurotransmission. Respir Physiol Neurobiol. 2008 Dec 10;164(1-2):105-11. PubMed PMID: 18524694. Pubmed Central PMCID: PMC2666915. Epub 2008/06/06. eng. 45. Hermes SM, Mitchell JL, Silverman MB, Lynch PJ, McKee BL, Bailey TW, et al. Sustained hypertension increases the density of AMPA receptor subunit, GluR1, in baroreceptive regions of the nucleus tractus solitarii of the rat. Brain Res. 2008 Jan 2;1187:125-36. PubMed PMID: 18031714. Pubmed Central PMCID: PMC2225988. Epub 2007/11/23. eng. 46. Chen CY, Ling Eh EH, Horowitz JM, Bonham AC. Synaptic transmission in nucleus tractus solitarius is depressed by Group II and III but not Group I presynaptic metabotropic glutamate receptors in rats. The Journal of physiology. 2002 Feb 1;538(Pt 3):773-86. PubMed PMID: 11826164. Pubmed Central PMCID: PMC2290096. Epub 2002/02/05. eng. 47. Andresen MC, Fawley JA, Hofmann ME. Peptide and lipid modulation of glutamatergic afferent synaptic transmission in the solitary tract nucleus. Frontiers in neuroscience. 2012;6:191. PubMed PMID: 23335875. Pubmed Central PMCID: PMC3541483. Epub 2013/01/22. eng. 48. Mifflin SW. Short-term potentiation of carotid sinus nerve inputs to neurons in the nucleus of the solitary tract. Respiration physiology. 1997 Nov;110(2-3):229-36. PubMed PMID: 9407615. Epub 1998/01/04. eng. 49. Dorr AE, Debonnel G. Effect of vagus nerve stimulation on serotonergic and noradrenergic transmission. J Pharmacol Exp Ther. 2006 Aug;318(2):890-8. PubMed PMID: 16690723. Epub 2006/05/13. eng. 50. Cota VR, Medeiros DdC, Silva da Pascoa Vilela MR, Doretto MC, Dutra Moraes MF. Distinct patterns of electrical stimulation of the basolateral amygdala influence pentylenetetrazole seizure outcome. Epilepsy & Behavior. 2009 Jan;14:26-31. PubMed PMID: WOS:000262800100008. 51. Diamond JS, Jahr CE. Synaptically released glutamate does not overwhelm transporters on hippocampal astrocytes during high-frequency stimulation. J Neurophysiol. 2000 May;83(5):2835-43. PubMed PMID: 10805681. Epub 2000/05/11. eng. 52. El Tahry R, Raedt R, Mollet L, De Herdt V, Wyckuys T, Van Dycke A, et al. A novel implantable vagus nerve stimulation system (ADNS-300) for combined stimulation and 49 recording of the vagus nerve: Pilot trial at Ghent University Hospital. Epilepsy Research. 2010 Dec;92(2-3):231-9. PubMed PMID: WOS:000285657300015. 53. Sacchetti G, Bernini M, Bianchetti A, Parini S, Invernizzi RW, Samanin R. Studies on the acute and chronic effects of reboxetine on extracellular noradrenaline and other monoamines in the rat brain. Br J Pharmacol. 1999 Nov;128(6):1332-8. PubMed PMID: 10578149. Pubmed Central PMCID: PMC1571760. Epub 1999/12/01. eng. 54. Fornai F, Ruffoli R, Giorgi FS, Paparelli A. The role of locus coeruleus in the antiepileptic activity induced by vagus nerve stimulation. European Journal of Neuroscience. 2011 Jun;33(12):2169-78. PubMed PMID: WOS:000292525000001. 55. Heinrichs SC. Neurobehavioral consequences of stressor exposure in rodent models of epilepsy. Progress in Neuro-Psychopharmacology & Biological Psychiatry. 2010 Jun 30;34(5):808-15. PubMed PMID: WOS:000280031900009. 56. Palamarchouk VS, Zhang J, Zhou G, Swiergiel AH, Dunn AJ. Hippocampal norepinephrine-like voltammetric responses following infusion of corticotropin-releasing factor into the locus coeruleus. Brain Res Bull. 2000 Mar 1;51(4):319-26. PubMed PMID: 10704782. Epub 2000/03/08. eng. 57. Yavich L, Jakala P, Tanila H. Noradrenaline overflow in mouse dentate gyrus following locus coeruleus and natural stimulation: real-time monitoring by in vivo voltammetry. J Neurochem. 2005 Nov;95(3):641-50. PubMed PMID: 16248883. Epub 2005/10/27. eng. 58. Sorge RE, Martin LJ, Isbester KA, Sotocinal SG, Rosen S, Tuttle AH, et al. Olfactory exposure to males, including men, causes stress and related analgesia in rodents. Nature methods. 2014 Apr 28. PubMed PMID: 24776635. Epub 2014/04/30. Eng. 50 I BIJLAGE I Lijst van afkortingen 5-HT µl µm µs AED AMPA R Beta-AR CA DMN DRAEDD DRN EEG EES eVEP FDA GABA gal HS Hz i.c.v. i.p. i.p.v. K+ kDA kg kΩ LC LMEP M1 mA ml mm mM mTLE n.vagus NA NE NMDA NPY NSAID NTS PCB Peri-LC pERK PET PFA serotonine microliter micrometer microseconde anti-epileptische drug α-amino-3-hydroxy-5-methyl-4-isoxazolepropionic acid receptor, beta adrenoreceptoren cornu ammonis dorsale motore nucleus van de nervus vagus designer receptors exclusively activated by designer drugs dorsale raphe nucleus elektro-encefalogram epileptische ernst score enhanced vagal evoked potential food and drug administration gamma amino-boterzuur galanine hippocampale sclerose Hertz Intracerebroventriculair Intraperitoneaal In plaats van kaliumion kilodalton kilogram kilo ohm locus coeruleus laryngeal muscle evoked potential muscarinereceptor subtype 1 milliampère milliliter millimeter millimolair mesiale temporale kwab epilepsie nervus vagus nucleus ambiguus norepinephrine N-methyl-D-aspartaat, neuropeptide Y niet-steroidale anti-inflammatoire drug nucleus tractus solitarius printed circuit board perifere regio rond de LC extracellulair signaal gereguleerd kinase (gefosforyleerd) positron emission tomography paraformaldehyde I Pgi PKA PrH PTZ RCT SE SPECT SPSS SPW-R TEES Vdc VEP VNS nucleus paragigantocellularis cyclisch AMP proteïne kinase A perifasciculaire area van de nucleus prepositus hypoglossi pentyleen tetrazol randomized controlled trial status epilepticus single-photon emission computed tomography statistical package for the social sciences sharp wave-ripple totale epileptische ernst score volt, gelijkstroom vagal evoked potential nervus vagus stimulatie II BIJLAGE II: NEUROCHEMISCHE ANALYSE Legende voor alle grafieken: Blauw = basis noradrenalineconcentratie Rood = noradrenalineconcentratie na microburst VNS Figuur 17 neurochemische analyse van rat met identificatienr "L3". Figuur 18: neurochemische analyse van rat met identificatienr "L6". Figuur 19: neurochemische analyse van rat Figuur 20: neurochemische analyse van rat met identificatienr "L12" VOOR FILTEREN met identificatienr "L12" NA FILTEREN VOOR OUTLIER. VOOR OUTLIER. III Figuur 21: neurochemische analyse van rat Figuur 22: neurochemische analyse van rat met identificatienr "L13". met identificatienr "L15". 1 Figuur 23: neurochemische analyse van rat met identificatienr "L16". Figuur 24: neurochemische analyse van rat met identificatienr "L18". Figuur 25: neurochemische analyse van rat met identificatienr "L19". IV V
© Copyright 2024 ExpyDoc