Biologische diagnose van diabetes Diagnostische actualiteiten INLEIDING Diabetes is een frequente en belangrijke aandoening. Het is een silentieuze ziekte die gedurende meerdere jaren asymptomatisch kan evolueren. De letsels zijn micro- en macrovasculair. Enkele cijfers spreken voor zich: • Eén op vier personen boven de 40 jaar lijdt aan diabetes. • Momenteel zijn er 150 miljoen diabetici ter wereld. • Dit cijfer zou binnen 20 jaar kunnen verdubbelen volgens de voorspellingen van de WGO. • In de laatste 40 jaar is de diagnose van diabetes vervijfvoudigd. • In ons land zouden 6 op 100 volwassenen of ongeveer 650.000 mensen diabetes hebben (boven de 65 jaar zelfs 16 op 100). 10% of 65.000 personen heeft diabetes type 1. .02 Biologische diagnose van diabetes CLASSIFICATIE Sinds 1997 geldt een nieuwe etiologische classificatie voor diabetes mellitus: 1. Type 1 (beta-cel destructie, absolute insuline deficiëntie) A. immuun gemedieerd B. idiopathisch 2. Type 2 (insuline resistentie tot insuline deficiëntie) 3. Andere: a. genetische defecten van de beta-cel funktie b. genetische defecten in de insulinewerking c. ziektes van de exocriene pancreas (pancreatitis, hemochromatosis, neoplasie, …) d. endocrinopathieën (acromegalie, Cushing, hyperthyroidie, …) e. medicamenteus gemedieerd (glucocorticoïden, thiaziden, alfa-interferon, …) f. infecties (congenitale rubella, CMV) g. zeldzaam immuun gemedieerd (anti-insuline receptor antilichamen) h. genetische syndromen (Down, Klinefelter, Turner, porfyrie, …) 4. Zwangerschapsdiabetes NB: men spreekt niet langer van insuline-dependente en non-insuline-dependente diabetes. SCREENEN EN BEHANDELEN Vele studies bevestigen het belang van een intensieve behandeling van diabetes, zijn complicaties en de risicofactoren van cardiovasculair lijden die ermee geassocieerd zijn. In geval van diabetes type 1 toonde de «Diabetes Complications Contral Trial» (DCCT) dat een intensieve insulinetherapie en een goede glycemiecontrole het risico op retinopathie met 26 tot 76% kunnen verlagen, terwijl het risico op nefropathie daalt met 35 tot 57% en op neuropathie met 60%. In geval van diabetes type 2 toonde de «United Kingdom Prospective Diabetes Study» (UKPDS) dat een intensieve therapie met sulfonylureum, methformine of insuline het geglycosyleerd hemoglobine significant verlaagt (met 0,9%); hierdoor daalt het risico op alle complicaties als gevolg van diabetes (-12%), op cardiovasculaire complicaties (-25%), myocardinfarct (-16%), retinopathie (-21%) en nefropathie (-33%). Deze studies tonen zowel bij 2 type 1 als type 2 hoe belangrijk het is om de hyperglycemie intensief te behandelen, alsook de hypertensie en de dyslipidemie die er vaak mee gepaard gaan. DIAGNOSE VAN DIABETES Glycemie De diagnose van diabetes (tabel 1) berust op de nuchtere plasmaglycemiewaarde. De drempel is momenteel bepaald op ≥ 126 mg/dL (7 mmol/L), wat de gevoeligheid van de test verhoogt en wat overeenkomt met het risico op het ontstaan van retinopathie. De waarden voor de diagnose van stoornissen in de glucosetolerantie vindt u terug in tabel 2. Voor de diagnose van zwangerschapsdiabetes gaat men als volgt te werk: 1) screening tussen 24 en 28 weken (O’Sullivan test), zijnde een plasmaglucose na 1 uur na 50g glucose inname (nuchter hoeft niet; normaal < 140 mg/dL), 2) indien plasmaglucose ≥ 140 mg/dL dient een orale glucosetolerantie-test (OGTT) uitgevoerd te worden: bloedafname nuchter (nl < 110 mg/dL), inname 75g glucose, bloedafname na 1u (nl < 180 mg/dL) en na 2u (nl < 155 mg/dL). Zodra de diagnose gesteld is, is het aanbevolen om een optimale controle na te streven, met name een nuchtere glycemie tussen 72 en 126 mg/dL (4 en 7 mmol/L) en een geglycosyleerd hemoglobine lager dan 7%. In geval van diabetes type 1, volstaat een intensieve insulinetherapie om een dergelijke controle te bekomen; in geval van diabetes type 2 worden verschillende strategieën voorgesteld waarbij de hoekstenen dieet en sport blijven, eventueel verder aangevuld met perorale antidiabetica en/of insulinetherapie. Tabel 3 toont de huidige aanbevelingen voor het nagaan van diabetes bij asymptomatische, niet-gediagnosticeerde personen. De orale glucosetolerantietest (OGTT) Deze test blijft belangrijk om: • de diagnose van diabetes te bevestigen bij twijfelachtige plasmaglycemiewaarden (tabel 1) • de mobiliseerbare insulinereserves te evalueren (hyperinsulinemie bij vroegtijdige diabetes type 2, uitputting van de insulinereserves bij een patiënt met diabetes type 1 of diabetes type 2 onder insulinetherapie). • zwangerschapsdiabetes (cf. supra). De immunologische markers zijn belangrijk om diabetes te classificeren, om een behandeling te kiezen en om een vroegtijdige diagnose te stellen bij patiënten met risico op diabetes type 1 (eerstegraadsverwanten bijvoorbeeld). Het opsporen van meerdere autoantilichamen wordt voorgesteld: • ICA (islet cell cytoplasmic antibodies) • IAA (anti-insuline antilichamen) • GADA (antilichamen tegen glutamaatdecarboxylase) • IA-2-A (antilichamen tegen het proteïne tyrosine fosfatase IA-2) Deze onderzoeken zijn ook aangewezen nadat de klinische diagnose werd gesteld, aangezien de aanwezigheid van auto-antilichamen bij patiënten met type 2 toelaat om de latere behoeften aan insuline te voorspellen. Tabel 3: Aanbevelingen voor de diagnose • Een screening van de algemene bevolking wordt niet aanbevolen. • Screening a.h.v. de nuchtere plasmaglycemie om de 3 jaar bij personen van 45 jaar of ouder. • Frequentere en/of vroegtijdigere screening in aanwezigheid van risicofactoren: a. familiale antecedenten van diabetes b. populatie met hoog risico (Afro-Amerikaans, Spaans) c. obesitas (BMI ≥ 27) d. HDL-cholesterol ≤ 35 mg/dL en/of triglyceriden ≥ 250 mg/dL e. hypertensie ≥ 140/90 f. vroegere zwangerschapsdiabetes, IFG of IGT Tabel 1: Diagnose van diabetes 1. Nuchtere plasmaglycemie ≥ 126 mg/dL of 2. Plasmaglycemie na 2u ≥ 200 mg/dL na een 75g glucose inname (OGTT) of 3. Willekeurige (‘at random’) plasmaglycemie ≥ 200 mg/dL en symptomen (polyurie, polydipsie, onverklaarbaar gewichtsverlies) Tabel 2: Diagnose van stoornissen in de glucosetolerantie Klasse Normaal Nuchtere plasmaglycemie (mg/dL) 2u-plasmaglycemie na 75g glucose (mg/dL) 70 - 110 < 140 110 - 125 < 140 < 126 140 - 200 ≥ 126 ≥ 200 ‘Impaired Fasting Glucose’ (IFG) ‘Impaired Glucose Tolerance’ (IGT) Diabetes HET GEGLYCOSYLEERD HEMOGLOBINE (HBA1C): EEN UITSTEKENDE INDICATOR Niettegenstaande de interpretatie van deze test enige voorzorgen vereist (o.a. verlaagde waarden bij een kortere levensduur van de rode bloedcellen), verbetert deze test de biologische controle van de patiënt en vermindert hij het risico op micro- en macrovasculaire complicaties (voor elke HbA1c-toename met 1,5% = risico x 2). De dosering van het HbA1c is een goede weergave van het glycemie-evenwicht gedurende de 6 tot 8 weken die voorafgingen aan de bloedafname, hij weerspiegelt de therapietrouw en wordt niet beïnvloed door recente inspanning en voedselinname. De DCCT en UKPDS studies bevestigden het verband tussen de kwaliteit van de controle van diabetes en de preventie van complicaties zoals diabetische nefropathie, retinopathie of polyneuropathie. Tabel 4: Glycemiecontrole Normaal NB: IFG en IGT zijn geen klinische entiteiten, eerder risicofactoren op het ontwikkelen van diabetes en daarmee gepaardgaande cardiovasculaire ziekte. HbA1c - DCCT (%) Diabetes Optimaal Suboptimaal Inadequaat 4-6 7 7-8 >8 70 - 110 70 - 125 126 - 180 > 180 < 140 90 - 200 200 - 250 > 250 Nuchtere plasmaglycemie (mg/dL) 2u -plasmaglycemie (mg/dL) 3 In de DCCT-studie liet een intensieve therapie (3 of meer insuline-injecties per dag) toe om de gemiddelde glycemie aanzienlijk te verbeteren: het HbA1c was gedaald van 9 tot 7%. Deze verbetering verlaagt het risico op alle microvasculaire, renale, oculaire en neurologische complicaties met 50 tot 70%. Het verband tussen de daling van het HbA1c en het risico op complicaties is exponentieel en niet lineair (figuur 1); het voordeel is groter als men daalt van 9 naar 8% dan van 7 naar 6%. Deze waarneming betekent dat er geen strikte streefwaarde is voor het HbA1c die algemeen kan toegepast worden bij alle patiënten. De streefwaarde moet individueel bepaald worden in functie van de context en het risico op hypoglycemie bij elke patiënt. Figuur 1: Retinopathie risico (per 100 patiënten/jaar) 16 12 8 6 0 5 In de UKPDS-studie leidde een intensieve therapie tot een daling van het HbA1c met 0,9%; dit is de helft van het resultaat dat bekomen werd in de DCCT-studie. Men noteerde een significante daling (p<0.05) met 12% van accidenten in verband met diabetes, met 25% van microvasculaire accidenten en met 16% van myocardinfarct. Deze effecten zijn nog meer uitgesproken bij obese patiënten (-32% accidenten in verband met diabetes). De controle van de bloeddruk verbeterde deze resultaten nog meer: -24% accidenten in verband met diabetes bij niet-obese patiënten. 6 7 8 9 10 11 12 HbA1c (%) Risico op complicatie of toename van diabetische retinopathie in funktie van de gemiddelde waarde van HbA1c. Deze resultaten uit de DCCT-studie werden verkregen door meer dan 1400 patiënten te volgen. De continue, exponentiële verhouding benadrukt dat niet alleen de glucosedrempel belangrijk is voor de preventie van retinopathie. Deze studie leverde ook gelijkaardige resultaten op voor de microvasculaire complicaties. (Referentie: Diabetes, 1996; 45: 1289) METHODEN VOOR AFNAME SCHOMMELINGEN VAN HET HBA1C Alhoewel er vrij grote inter-individuele variaties bestaan in de normale HbA1c waarden, is er evenwel geen intra-individuele spreiding. Zo zijn zelfs geringe schommelingen van de waarde bij een bepaalde patiënt significant. In geval van hyperglycemie door stress, bij een acuut accident zoals een myocardinfarct, kan de dosering van het geglycosyleerd hemoglobine eventueel van nut zijn. Tenslotte is het bij vrouwen met diabetes absoluut noodzakelijk om een waarde van ≤ 6% te bekomen voor het begin van de zwangerschap, omwille van de toxiciteit van de hyperglycemie tijdens de eerste zwangerschapsweken. 4 Glycemie: NaF-buis (grijze stop) HbA1c: EDTA-buis (mauve stop) Auto-antilichamen: Serum 10 mL (oranje/bruine stop) BESLUIT Diabetes blijft nog steeds een ernstige aandoening omwille van haar prevalentie, mortaliteit, morbiditeit en de kosten die ermee gepaard gaan. Alle studies tonen voldoende aan dat een vroegtijdige diagnose en een intensieve therapie in staat zijn om de mortaliteit en het risico op complicaties te verlagen. De controle van de glycemie en de bloeddruk zijn twee sleutelelementen in deze preventie. Laboratorium LBS ©2004. Alsembergsesteenweg 196-202, 1190 Brussel. Tel.: 02 349 67 11 • Fax: 02 346 11 51 • email: [email protected]
© Copyright 2024 ExpyDoc