Leerhuis voor Caritas en Diaconie

Leerhuis voor Caritas en Diaconie
Uitgangspunten
Januari 2014
Diocesane Diaconale Dienstverlening
Inleiding
Het pastorale beleid van het aartsbisdom Utrecht is erop gericht om parochies uit te doen groeien tot
vitale missionaire geloofsgemeenschappen. PCI'en maken deel uit van geloofsgemeenschappen, hoewel
ze er naar taken en verantwoordelijkheden niet mee samenvallen. In het algemeen rapport van het Ad
limina bezoek 2013 stellen de Nederlandse bisschoppen dat door fusie grotere en sterkere caritasinstellingen ontstaan die in staat zijn de grotere parochies van de toekomst een diaconaal gezicht te geven.
Een Missionaire kerk moet ook op het gebied van de diaconale liefdeswerken een duidelijk getuigenis
aeggen van het Evangelie. Binnen het 'Leerhuis voor Caritas en Diaconie' wordt een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van parochie en pci op de terreinen van diaconie en caritas verondersteld; samenwerkend in onderscheiden taken en verantwoordelijkheden.
Identiteit
Het proces van groeien naar vitale missionaire geloofsgemeenschappen veronderstelt dat leidinggevenden in de parochies/pci'en vruchtbare interventies plegen om de randvoorwaarden zodanig te organiseren en in te richten dat Parochies/pci'en in staat worden gesteld dit doel te bereiken. Het thema
'Identiteit' is volgens velen het centrale probleemveld en het veld waarin vruchtbare interventies mogelijk zijn. De identiteitsvraag en de 'saillantie' van het geloof zijn bepalend voor de vitaliteit van een
geloofsgemeenschap. De identiteitsproblematiek richt zich dan met name op vragen rondom de verankering van de identiteit in een doorleefde spiritualiteit. Veel lokale geloofsgemeenschappen worstelen
met hun gemeenschappelijke identiteit in een samenleving die gekenmerkt wordt door processen van
individualisering en pluralisering. Het is lastig voor geloofsgemeenschappen om collectief en individueel
naar buiten uit te dragen wat hen bezielt, waartoe zij zich geroepen weten en wat hen verenigt. Onderzoek laat zien dat het nodig is om tot een perspectiefwisseling te komen en dat de vraag gesteld moet
worden wat de lokale geloofsgemeenschap kan betekenen voor de leden van de geloofsgemeenschap en
voor anderen. Dit betekent dat geloofsgemeenschappen op zoek moeten gaan naar geloofsverdieping,
een aansprekend proel, een gedierentieerd aanbod voor oriëntatie in het alledaagse leven en naar een
zorgvuldige vormgeving van de gelegenheden waarmee mensen zich kunnen identiceren en verbinden.
Missionaire geloofsgemeenschappen
Missionaire geloofsgemeenschappen worden gevormd door gelovigen die geroepen en uitgezonden zijn
in een specieke tijd en context. Missionaire geloofsgemeenschappen participeren in Gods heil voor de
wereld. Zij zijn in alles dienstbaar aan Gods zending (missio Dei), in de verwachting van het Koninkrijk.
De kerk bestaat niet voor zichzelf, maar is teken en instrument van Gods dienst van verzoening in en
voor de wereld. Dit betekent dat missionaire gemeenten Gods roeping proberen te verstaan op de plek
waar ze zijn (contextueel en incarnationeel). Daar proberen ze, geïnspireerd door bijbel en traditie,
het evangelie concreet en praktisch te maken, in de verwachting van Gods rijk (eschatologisch).
1
Het begrip 'missionaire geloofsgemeenschap' en de daaruit voortkomende beleidsrichting problematiseren de gangbare wijze van kerk-zijn. Dit begrip doorbreekt de heersende codes en kan daardoor
opgevat worden als een bevrijdingsbeweging of bevrijdingsproces.
Bevrijding waarvan?
Bevrijding
uit hopeloosheid en hulpeloosheid. De heersende structuren zijn in het belang van de heersenden. In
toenemende mate echter zijn de machtelozen hun macht gaan opeisen in maatschappij en kerk. Dit
gebeurde onder meer door armen, zwarten en vrouwen. Deze groepen herontdekten wat 'kerk-zijn' betekent: een gemeenschap van gelijken, waar de maatschappelijke structuren die mensen marginaliseren
op grond van klasse, ras of sekse, niet wordt gereproduceerd. Dit vraagt van geloofsgemeenschappen
'inclusief ' denken: ontvankelijkheid bij niet-armen die de zaak van de armen tot de hunne maken, bij
witten die de conditie van zwart-zijn aannemen en bij mannen die vrouw-geïdenticeerd zijn.
Het
uiteindelijke perspectief is een vernieuwing van de hele kerk.
Er zijn conictlijnen tussen het Koninkrijk van God en onze wereld: daarin komt het appèl van
Gods Rijk tot ons, in het appèl van de slachtoers en waarin de oervragen van de mensheid op een
existentieel niveau aan de orde komen. De kerk als ecclesia wordt geroepen om Gods appèl te horen,
zoals dat klinkt in het appèl van de slachtoers van maatschappelijke conicten. Luisterend naar de
slachtoers kan de kerk hun ervaringen interpreteren in het licht van het evangelie. Op deze wijze kan de
kerk uitgroeien tot zorgzame, dienende èn verzoeningsgemeenschap. De verzoeningsgemeenschap is een
resocialisatiegemeenschap waarvan de leden niet worden gedenieerd op basis van hun maatschappelijke
rol en positie. In een dergelijke gemeenschap heeft ieder mens een unieke en onuitwisbare waardigheid
als schepsel Gods (imitatio Dei) als teken van de hoop die te maken heeft met de komst van Gods
Koninkrijk en de daarbij behorende eenheid van de mensheid.
Diaconie
In de loop der jaren is een schat aan denities over diaconie verschenen.
Over het algemeen is de
strekking dat diaconie te maken heeft met dienst aan de naaste in nood, met helen, genezen, verzoenen; met omzien naar degenen die lijden, ontrecht en verdrukt worden. Diaconie als uitingsvorm van
de aanwezigheid van de kerk in de samenleving kan in zich beschouwd worden als een manifestatie
van het komende Rijk Gods. De geloofsgemeenschap komt op voor personen en groepen in de parochie zelf en in de gehele samenleving, die materieel en immaterieel steun nodig hebben. Dit betreft
nanciële ondersteuning, sociale ondersteuning, missie- ontwikkelingssamenwerking- en vredeswerk,
kerk en industriële samenleving, de vreemdeling in ons midden.
Diaconie is dan allerlei manieren
waarop groepen van christenen (waaronder parochies en pci'en) zich solidariseren met mensen in nood
en/of (mee)werken aan het oplossen van maatschappelijke problemen. De Heilige geest troost, helpt,
bemoedigt en daagt gelovigen uit om zich met hun leven af te stemmen op dienst aan de wereld.
Diaconie kan aldus ook begrepen worden als geloofscommunicatie, gericht op het geloof als maatschappelijke inzet. Het geloofsgesprek dient dan concreet als inhoud te hebben de dienst aan het recht
van het spreken, aan het geluk en de waardigheid van de ander.
Diaconie wordt aldus een wezen-
lijke weg ter navolging van Jezus en zijn werken aan de komst van het rijk Gods en deelname aan
solidarisering met mensen in nood.
In de navolging van Jezus helpt ons het volgende gebed: `God, geef mij de kracht om te dragen wat
onveranderlijk is, geef mij de moed om te veranderen wat ik kan veranderen, en geef mij de wijsheid
om tussen beide te onderscheiden'. Die kunst van het onderscheiden is heilzaam voor wie diaconaal
wil handelen. Het is ook heilzaam anderen te helpen dit onderscheid aan te brengen in hun leven.
Caritas
Het uitgangspunt van de sociale leer van de Kerk is de mens die beeld is van God (`imago Dei'). Daaruit
volgen de andere vertrekpunten als de waardigheid van de mens, de roeping van de mens, de roeping
van de gemeenschap, de vrijheid als gave en opdracht. De sociale leer richt zich op de gemeenschap
en onderlinge verhoudingen (`bonum commune') en onderscheidt daartoe de drie kernbegrippen van
'personaliteit, solidariteit en subsidiariteit'.
2
Paus Benedictus XVI schrijft: voor de Kerk is de liefde alles (`Caritas in Veritate', nr. 2). 'Alles
komt voort uit Gods liefde, alles wordt erdoor gevormd en alles is erop gericht.' De paus wijst naar
de liefde die Jezus Christus bezielde en waarvan Christus getuigde met zijn leven, dood en verrijzenis.
God heeft deze liefde in het hart van de mens gelegd. Het is de roeping van mensen om krachtens deze
liefde hun medemens lief te hebben. Liefde-in-waarheid is niet sentimenteel en niet gereduceerd tot
emotie, maar geeft inhoud aan sociale verantwoordelijkheid en vormt het geweten van de mens. Deze
liefde is de rode draad die door de sociale leer van de Kerk loopt.
Wanneer in de sociale leer gesproken wordt over verantwoordelijkheid en verplichting, dan komt
dat voort uit de liefde die nauw samenhangt met de voornaamste geboden die Christus ons heeft
voorgehouden, namelijk Gij zult de Heer uw God liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en
geheel uw verstand. Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf (Mt. 22, 36-40). Het gaat in de sociale
leer van de Kerk, in ons sociaal en diaconaal handelen, om `een beschaving van liefde' gebaseerd op
het liefdesgebod van de Heer: 'Dit is mijn gebod dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad' (Joh.
15, 12).
De liefde geeft inhoud aan de persoonlijke relatie tot God en tot de naaste; ze vormt het
principe niet alleen van microbetrekkingen (in vriendschap, familie en kleine groepen), maar ook van
macrobetrekkingen (sociale, economische en politieke verbanden) (`Caritas in Veritate', nr. 2).
Bijbelse gronden
Het zelfverstaan van de christelijke geloofsgemeenschap is gebaseerd op het geloof in de Drieëne God,
die als Vader, Zoon en Geest beleden wordt als kerkconstituërend en richtinggevend aan de weg die de
christelijke geloofsgemeenschap door de tijd gaat.
In de Schepping (Genesis 1-4) vormt God de chaos om tot eenheid en orde. Alles wordt een rechtmatige en doelmatige plaats gegeven zodat alles tot z'n recht komt en kan zijn zoals en waartoe het
bedoeld is.
Eenheid en orde zijn als het ware de conditio sine qua non zonder welke de schepping
niet kan zijn zoals bedoeld. Dit geldt niet in de laatste plaats voor de mens zelf. Waar eenheid en
orde ontbreken, daar is het geschapene en dus het leven zelf in het geding.
In het alledaagse leven
van mensen is vaak sprake van chaos die veroorzaakt wordt door het ongewisse van het leven zelf en
door de inbreuk die sociaal-maatschappelijke structuren en instituties op het leven van mensen doen
waardoor ze de zelfcontrole en zelfsturing over hun leven kwijtraken. Dan zijn er anderen nodig die
behulpzaam zijn bij het overwinnen van de chaos en het hervinden van zelfcontrole en zelfsturing.
Jozua wordt door Mozes samen met elf anderen erop uitgestuurd om Kanaän te gaan verkennen, om
te weten te komen wie er wonen, welke hun gebruiken zijn en hoe ze er kunnen leven. 'Erop uittrekken'
naar de plekken waar de kwetsbaren wonen, werken, leven, hun dagen slijten in eenzaamheid, armoede
en sleur.
De thematiek van het uitgezonden worden naar onbekende oorden in het vertrouwen dat het allemaal
wel goed komt, treen we ook aan bij het optreden van Jezus. Hij zendt zijn leerlingen twee aan twee
uit, en daarna tweeënzeventig anderen, ook twee aan twee. Ze mogen niets meenemen op hun trektocht
en ze moeten erop vertrouwen dat ze in vreemde oorden mensen ontmoeten die hen goedgezind zijn en
opnemen in hun huis.
Dat mensen niet alles en op dezelfde wijze hoeven te doen, ook niet als gelovige binnen een geloofsgemeenschap, leren wij van de metafoor van het lichaam van Paulus (1 Kor. 12). Zoals het lichaam
één geheel vormt, zo vormen ook de gelovigen met al hun talenten één geloofsgemeenschap.
3