Collegebesluit met bijlagen

Collegevoorstel
Openbaar
Onderwerp
Uitkomsten evaluatie periodieke preventieve bedrijfsdoorlichtingen en
artikel 213a Gemeentewet
Programma
/ Programmanummer
Openbare
besluitenlijst
Bestuur Collegevergadering
& Middelen / 1042
18 december 2007
no 47
BW-nummer
Portefeuillehouder
B. Jeene
Aanwezig:
Samenvatting
Directie/afdeling, ambtenaar, telefoonnr.
Th. de
Voorzitter
In ons collegeprogramma
2013 hebben
wij Graaf
opgenomen de evaluatie
FA80, Astrid Latupeirissa, 9824
van de periodieke
preventieve bedrijfsdoorlichtingen
213a.sr.,
Nadat
P. Depla, H. vanenHooft
L. Scholten, H. Kunst,
Wethouders
Datum ambtelijk voorstel
alle geplande doorlichtingen waren P.
uitgevoerd,
was
een
Lucassen,
J.het
van
dergoed
Meer
14 november 2013
momentGemeentesecretaris
om het instrument van de periodieke
P. Eringa preventieve
Registratienummer
bedrijfsdoorlichting
te evalueren enA.
na Kuil
te gaan in hoeverre de
Communicatie
13.0016313
doelstellingen
zijn bereikt en hoe we
2014 verder structureel
M.vanaf
Sofovic
Verslag
invulling willen geven aan de wettelijke verplichting voor het college van
periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de
organisatie, 213a Gemeentewet. De evaluatie is afgerond en de
bevindingen, conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen in het
rapport ‘Evaluatie periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting en artikel
213a Gemeentewet’.
Ter besluitvorming door het college
Aldus vastgesteld in de vergadering van:
1. Rapport ‘Evaluatie periodieke preventieve bedrijfsdoorlichtingen
en artikel 213a Gemeentewet’ vast te stellen.
2. De brief aan de raad over de uitkomsten evaluatie periodieke
preventieve bedrijfsdoorlichtingen en 213a vast te stellen.
De voorzitter,
Paraaf
akkoord
Datum
Paraaf
akkoord
Datum
De secretaris,
Stadscontroller
J. Inberg
Programmadirecteur
B. van der Ploeg
 Alleen ter besluitvorming door het College
 Actief informeren van de Raad
Besluit B&W d.d. 28 januari 2014
 Conform advies
 Aanhouden
 Anders, nl.
nummer: 4.7
Bestuursagenda
Gemeentesecretaris
Portefeuillehouder
collegevoorstel_.docx
Collegevoorstel
1
Probleemstelling
In de Gemeentewet, artikel 213a, is de verplichting opgenomen dat het college onderzoek uit
voert naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur. In
de periode 2006 tot en met 2008 zijn aan de hand van een collegeonderzoeksprogramma
verschillende onderzoeken uitgevoerd in het kader van doelmatigheid. Vanaf 2009 t/m 2012
heeft ons college hier invulling aan gegeven door jaarlijks preventief organisatieonderdelen
door te lichten op de bedrijfsvoering. Hiertoe is besloten om de efficiëntie, effectiviteit en
professionaliteit van deze zogeheten 213a onderzoeken te verhogen en meer structuur en
uniformiteit aan te brengen in de onderzoeken.
Nadat alle geplande doorlichtingen waren uitgevoerd, was het een goed moment om het
instrument van de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting te evalueren en na te gaan in
hoeverre de doelstellingen zijn bereikt en hoe we vanaf 2014 verder structureel invulling
willen geven aan de wettelijke verplichting voor het college van periodiek onderzoek naar de
doelmatigheid en doeltreffendheid van de organisatie, 213a Gemeentewet. De uitkomsten
van de evaluatie, conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen in dit rapport.
2
Juridische aspecten
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Verordening (ex artikel 213a Gemeentewet)
art.213a Gemeentewet en op grond hiervan informeren wij de Raad over de uitkomsten van
het gedane onderzoek.
3
Doelstelling
Doel van dit voorstel is kennis te nemen van de uitkomsten van het onderzoek en vaststellen
van het rapport “Evaluatie periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting en 213a”, teneinde een
adequate invulling te geven aan hetgeen wat wordt beoogd met het artikel 213a
Gemeentewet, nl. leren en verbeteren.
4
Argumenten
Het onderzoek heeft geleid tot een drietal hoofdconclusies:
- De eerste conclusie is dat we door het uitvoeren van de formele (geprogrammeerde)
213a onderzoeken en door daarnaast allerlei ander soortige onderzoeken met dezelfde
doelstelling, nl. leren en verbeteren, een structurele invulling geven aan hetgeen wordt
beoogd met de wettelijk verplichte 213a onderzoeken. We willen deze werkwijze
hanteren voor 2014 e.v.
-
De tweede conclusie is dat de doelstellingen van het instrument preventieve
bedrijfsdoorlichtingen zijn behaald. De doelstellingen van de preventieve
bedrijfsdoorlichting waren:
• Inzichtelijk maken van het functioneren van de directies/afdelingen.
• Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en ontwikkeling.
In heldere rapportages werd weergegeven hoe de directie/afdeling op dat moment
functioneerden. Naast de uitkomsten zijn in de rapportages verbeterpunten gegeven. Op
basis hiervan is door elke directie/afdeling zelf een plan van aanpak opgesteld met
ontwikkelpunten en verbeteringen.
-
De derde conclusie is dat het doorlichtingsinstrument geen adequaat en effectief
instrument meer is om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken. De
doorlichtingen hebben gezorgd voor structuur en uniformiteit en ze hebben bijgedragen
Collegevoorstel
Vervolgvel
2
aan het doelmatiger maken van de processen binnen de directies/afdelingen. De kracht
en meerwaarde van het doorlichtingsinstrument heeft zich bewezen in de beginfase. De
doorlooptijd van de gehele doorlichtingscyclus, 4 jaar, is echter te lang gebleken. De
opzet van het instrument, doorlichten van directies en afdelingen, bleek ook minder
geschikt met de komst van het MeeAndertraject en het opheffen van de directies.
Het onderzoek is zorgvuldig qua opzet en helder in conclusies en aanbevelingen. De
conclusies en aanbevelingen van het onderzoek worden gedragen door de via het onderzoek
verkregen informatie.
5
Financiën
De kosten van het onderzoek zijn gedekt uit het programma 1042 Bestuur en Middelen.
6
Participatie en Communicatie
De Raad wordt via bijgaande brief geïnformeerd.
7
Uitvoering en evaluatie
De uitkomsten en aanbevelingen uit de evaluatie worden meegenomen in het
onderzoeksplan 2014 e.v. Deze wordt separaat ter vaststelling aan het College aangeboden
waarna de Raad en de Rekenkamer worden geïnformeerd.
8
Risico
Aan dit voorstel zijn geen risico's verbonden.
Bijlage(n):
Evaluatierapport periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting en artikel 213a
Brief aan de Raad
Financiën
Control en Audit
Openbare besluitenlijst 18 december 2007
Collegevergadering
47
Aan
de Gemeenteraad van no
Nijmegen
Aanwezig:
Voorzitter
Wethouders
Gemeentesecretaris
Communicatie
Datum
Verslag
28
januari 2014
Korte Nieuwstraat 6
6511 PP Nijmegen
Telefoon 14024
Telefax
(024) 323 59 92
E-mail
[email protected]
Postbus 9105
Th. de Graaf
6500 HG Nijmegen
P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst,
P. Lucassen, J. van der Meer
P. Eringa
A. Kuil
Ons kenmerk
Contactpersoon
M. Sofovic
FA80/ 13.0016314
Astrid Latupeirissa
Onderwerp
Datum uw brief
Uitkomsten evaluatie preventieve
doorlichtingen en artikel 213a GW
Doorkiesnummer
(024) 3299824
Geachte leden van de Raad,
Aldus vastgesteld in de vergadering van:
Hierbij bieden wij u aan het door ons uitgevoerde onderzoek Evaluatie preventieve
bedrijfsdoorlichtingen en 213a.Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Verordening (ex
artikel 213a Gemeentewet) art.213a.
Wij hebben het onderzoeksrapport op 29 januari jl. vastgesteld. Helaas heeft de geplande
behandeling van het onderzoeksrapport in de Auditcommissie in januari niet plaats kunnen
De voorzitter,
De secretaris,
vinden. Als gevolg hiervan zou de eerstvolgende behandeling in de Auditcommissie pas op 27
februari as zijn. Dit zou hebben ingehouden dat onze definitieve besluitvorming over het
onderzoeksrapport wordt doorgeschoven tot na de verkiezingen van maart 2014, waarna
vervolgens uw Raad geïnformeerd zou worden. Wij vinden dit geen wenselijke situatie en hebben
daarom besloten om dit onderzoeksrapport zonder afstemming met de Auditcommissie vast te
stellen.
Uitkomsten van de eventuele bespreking van de evaluatie artikel 213a Gemeentewet en het
onderzoeksplan 2014 door de auditcommissie op 27 februari worden door ons College besproken
en indien nodig verwerkt in onze aanpak.
Evaluatie
Nadat alle geplande doorlichtingen waren uitgevoerd, was het een goed moment om het
instrument van de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting te evalueren en na te gaan in
hoeverre de doelstellingen zijn bereikt en hoe we vanaf 2014 verder structureel invulling willen
geven aan de wettelijke verplichting voor het college van periodiek onderzoek naar de
doelmatigheid en doeltreffendheid van de organisatie. De evaluatie is afgerond en de
bevindingen, conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen in het rapport ‘Evaluatie periodieke
preventieve bedrijfsdoorlichting en 213a’.
1
Conclusies
www.nijmegen.nl
brief aan de Raad1.docx
Gemeente Nijmegen
Financiën
Control en Audit
Vervolgvel
1
‘In welke vorm gaan we structureel invulling geven aan de wettelijke verplichte onderzoeken 213a
Gemeentewet.’
Artikel 213a Gemeentewet beoogt kortweg dat we als organisatie aan de hand van het doen van
onderzoek leren en verbeteren. Door middel van geprogrammeerde onderzoeken (o.a. de
preventieve doorlichtingen) gericht op doelmatigheid is hier in de afgelopen periode invulling
aangegeven. Wij doen als organisatie in het kader van het leren en verbeteren echter meer.
Naast de formele (geprogrammeerde) 213a onderzoeken hebben wij in de afgelopen jaren allerlei
andere onderzoeken gedaan met dezelfde doelstelling, nl. leren en verbeteren. Hierbij kan
gedacht worden aan andersoortige onderzoeken zoals:
Benchmarks waar aan we deelnemen op bedrijfsvoeringaspecten en beleid,
bijvoorbeeld A+O monitor, WMO benchmark, Berenschot benchmark overhead;
Incidentele onderzoeken in het kader van taakstellingen, onderzoeksopdracht
perspectiefnota 2014;
Onderzoeken gericht op doeltreffendheid van het gevoerde beleid, bijvoorbeeld
evaluatie P+R waalsprinter;
Monitors die we uitvoeren, bijvoorbeeld de stad- en wijkmonitor , crisismonitor;
Onderzoeken n.a.v. de politieke actualiteit, zoals het Groene Hert en de
Parkeerautomatenproblematiek.
Geconcludeerd kan worden dat we met de in de loop van de tijd ontwikkelde werkwijze een
structurele invulling geven aan de hetgeen wordt beoogd met de wettelijk verplichte 213a
onderzoeken. We kiezen ervoor om de ingeslagen weg voort te zetten, dus zowel
geprogrammeerde als andersoortige onderzoeken uitvoeren.
Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij de in de toekomst uit te voeren
onderzoeken/onderzoeksprogramma de volgende punten de aandacht behoeven:
- logische inzet van de onderzoeken, o.a. het juiste moment en de juiste manier;
- uitvoeren van met name kortlopende onderzoeken op basis risicomanagement;
- het vergroten van het rendement van benchmark (op bedrijfsvoering en op beleid), o.a. jaarlijks
benchmarkprogramma opstellen.
Door aandacht te hebben voor bovenstaande punten kunnen we de adequate invulling van ons
213a-onderzoeksprogramma (incl. de andersoortige onderzoeken) verder optimaliseren.
‘In hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting
gehaald binnen de organisatie......’
De doelstellingen van de preventieve bedrijfsdoorlichting waren:
•
Inzichtelijk maken van het functioneren van de directies/afdelingen.
•
Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en ontwikkeling.
De directies/afdelingen zijn doorgelicht aan de hand van een door PWC gehanteerde
systematiek. Uit documentenstudies en interviews is gebleken dat de doorlichtingen hebben
geresulteerd in heldere rapportages waarin een beeld is gegeven van hoe de directies/afdelingen
op dat moment functioneren. De uitkomsten werden herkend en waren bekend. Naast de
uitkomsten zijn in de rapportages verbeterpunten gegeven. Op basis hiervan is door elke
directie/afdeling zelf een plan van aanpak opgesteld met ontwikkelpunten en verbeteringen. Over
de voortgang van de verbeteracties wordt gerapporteerd in P&C cyclus.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de doelstellingen van het instrument
preventieve bedrijfsdoorlichtingen zijn behaald.
www.nijmegen.nl
brief aan de Raad1.docx
Gemeente Nijmegen
Financiën
Control en Audit
Vervolgvel
2
‘‘....en in hoeverre is de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting een adequate en effectief
instrument om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken.’
Met de invoering van de preventieve bedrijfsdoorlichtingen (2009) werd beoogd de efficiëntie,
effectiviteit en professionaliteit van 213a onderzoeken te verhogen. De doorlichtingen hebben
gezorgd voor structuur en uniformiteit en ze hebben bijgedragen aan het doelmatiger maken van
de processen binnen de directies/afdelingen. De kracht en meerwaarde van het
doorlichtingsinstrument heeft zich bewezen in de beginfase. De doorlooptijd van de gehele
doorlichtingscyclus, 4 jaar, is echter te lang gebleken. Het doorlichtingsinstrument bleek ook
minder geschikt met de komst van het MeeAndertraject en het opheffen van de directies.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het doorlichtingsinstrument geen
adequaat en effectief instrument meer is om invulling te geven aan de vereiste 213a
onderzoeken. Bij de nieuwe opzet brengen we meer focus aan op andersoortig onderzoeken
gebaseerd op risico’s, inspelend op politiek actualiteit en met korte doorlooptijden.
Wij herkennen ons goed in de bevindingen en conclusies uit dit onderzoek.
De aanbevelingen uit het rapport
Het rapport sluit af met concrete aanbevelingen. De aanbevelingen uit het rapport werken we
verder uit in concrete instrumenten, welke worden ingepast in het onderzoeksprogramma 2014.
Wij informeren u hier over via de geijkte routes en rapportagemomenten over het verdere verloop.
Wij vertrouwen erop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen,
De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
Bijlage: 1. Evaluatierapport preventieve doorlichtingen en artikel 213a Gemeentewet
www.nijmegen.nl
brief aan de Raad1.docx
Evaluatie periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting
en artikel 213a Gemeentewet
Rapport
November 2013
Bureau Control & Audit,
Astrid Latupeirissa
Froukje Vos
Inhoudsopgave
Samenvatting........................................................................................................................................... 2
1
Inleiding ........................................................................................................................................... 5
1.1 Aanleiding ...................................................................................................................................... 5
1.2 Doelstelling .................................................................................................................................... 5
2
Afbakening, onderzoeksopzet en –methodiek................................................................................ 6
3
Artikel 213a Gemeentewet ............................................................................................................. 7
3.1 Algemene toelichting 213a Gemeentewet ................................................................................... 7
3.2 Beantwoording deelvragen onderzoeksvraag............................................................................... 8
4
Preventieve bedrijfsdoorlichtingen ............................................................................................... 12
4.1 Preventieve doorlichtingen ......................................................................................................... 12
4.2 Beantwoording deelvragen ......................................................................................................... 13
4.3 Follow up verbeterplannen ......................................................................................................... 14
5
Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 16
5.1 Conclusies .................................................................................................................................... 16
5.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................. 17
Bijlage: Geraadpleegde bronnen ........................................................................................................... 19
Bijlage: Overzicht uitkomsten doorlichtingen ....................................................................................... 20
Pagina | 1
Samenvatting
In de Gemeentewet, artikel 213a, is de verplichting opgenomen dat het college onderzoek uitvoert
naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur. In de periode
2006 tot en met 2008 zijn aan de hand van een collegeonderzoeksprogramma verschillende
onderzoeken uitgevoerd in het kader van doelmatigheid. Vanaf 2009 t/m 2012 heeft ons college hier
invulling aangegeven door jaarlijks preventief organisatieonderdelen door te lichten op de
bedrijfsvoering. Hiertoe is besloten om de efficiëntie, effectiviteit en professionaliteit van deze
zogeheten 213a onderzoeken te verhogen en meer structuur en uniformiteit aan te brengen in de
onderzoeken.
Nadat alle geplande doorlichtingen waren uitgevoerd, was het een goed moment om het instrument
van de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting te evalueren en om na te gaan in hoeverre de
doelstellingen zijn bereikt. Om vervolgens te bezien hoe er vanaf 2014 een verdere invulling gegeven
wordt aan de wettelijke verplichting voor het college van periodiek onderzoek naar de doelmatigheid
en doeltreffendheid van de organisatie.
Deze evaluatie is aan de hand van deskresearch en interviews uitgevoerd en richt zich op de
volgende onderzoeksvragen:
1.
‘In welke vorm gaan we structureel invulling geven aan de wettelijke verplichte onderzoeken
213a Gemeentewet.’
2. ‘In hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting gehaald binnen de organisatie en in hoeverre is de periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting een adequate en effectief instrument om invulling te geven aan de
vereiste 213a onderzoeken.’
Conclusies
Ad 1) ‘In welke vorm gaan we structureel invulling geven aan de wettelijke verplichte onderzoeken
213a Gemeentewet.’
Artikel 213a Gemeentewet beoogt kortweg dat we als organisatie aan de hand van het doen van
onderzoek leren en verbeteren. Door middel van geprogrammeerde onderzoeken (o.a. de
preventieve doorlichtingen) gericht op doelmatigheid is hier in de afgelopen periode invulling
aangegeven. Wij doen als organisatie in het kader van het leren en verbeteren echter meer. Naast de
formele (geprogrammeerde) 213a onderzoeken hebben wij in de afgelopen jaren allerlei andere
onderzoeken gedaan met dezelfde doelstelling, nl. leren en verbeteren. Hierbij kan gedacht worden
aan andersoortige onderzoeken zoals:
-
Benchmarks waar aan we deelnemen op bedrijfsvoeringaspecten en beleid,
bijvoorbeeld A+O monitor, WMO benchmark, Berenschot benchmark overhead;
Incidentele onderzoeken in het kader van taakstellingen, onderzoeksopdracht
perspectiefnota 2014;
Onderzoeken gericht op doeltreffendheid van het gevoerde beleid, bijvoorbeeld
evaluatie P+R waalsprinter;
Monitors die we uitvoeren, bijvoorbeeld de stad- en wijkmonitor , crisismonitor;
Pagina | 2
-
Onderzoeken n.a.v. de politieke actualiteit, zoals het Groene Hert en de
Parkeerautomatenproblematiek.
Geconcludeerd kan worden dat we met de in de loop van de tijd ontwikkelde werkwijze een
structurele invulling geven aan hetgeen wordt beoogd met de wettelijk verplichte 213a
onderzoeken. We kiezen ervoor om de ingeslagen weg voort te zetten, dus zowel geprogrammeerde
als andersoortige onderzoeken uitvoeren.
Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij de in de toekomst uit te voeren
onderzoeken/onderzoeksprogramma de volgende punten de aandacht behoeven:
- logische inzet van de onderzoeken, o.a. het juiste moment en de juiste manier;
- uitvoeren van met name kortlopende onderzoeken op basis risicomanagement;
- het vergroten van het rendement van benchmark (op bedrijfsvoering en op beleid), o.a. jaarlijks
benchmarkprogramma opstellen.
Door aandacht te hebben voor bovenstaande punten kunnen we de adequate invulling van ons 213aonderzoeksprogramma (incl. de andersoortige onderzoeken) verder optimaliseren.
Ad 2) ‘In hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting gehaald binnen de organisatie......’
De doelstellingen van de preventieve bedrijfsdoorlichting waren:
•
Inzichtelijk maken van het functioneren van de directies/afdelingen.
•
Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en ontwikkeling.
De directies/afdelingen zijn doorgelicht aan de hand van een door PWC gehanteerde systematiek. Uit
documentenstudies en interviews is gebleken dat de doorlichtingen hebben geresulteerd in heldere
rapportages waarin een beeld is gegeven van hoe de directies/afdelingen op dat moment
functioneren. De uitkomsten werden herkend en waren bekend. Naast de uitkomsten zijn in de
rapportages verbeterpunten gegeven. Op basis hiervan is door elke directie/afdeling zelf een plan
van aanpak opgesteld met ontwikkelpunten en verbeteringen. Over de voortgang van de
verbeteracties wordt gerapporteerd in P&C cyclus.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de doelstellingen van het instrument
preventieve bedrijfsdoorlichtingen zijn behaald.
Ad 2) ‘....en in hoeverre is de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting een adequate en effectief
instrument om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken.’
Met de invoering van de preventieve bedrijfsdoorlichtingen (2009) werd beoogd de efficiëntie,
effectiviteit en professionaliteit van 213a onderzoeken te verhogen. De doorlichtingen hebben
gezorgd voor structuur en uniformiteit en ze hebben bijgedragen aan het doelmatiger maken van de
processen binnen de directies/afdelingen. De kracht en meerwaarde van het doorlichtingsinstrument
heeft zich bewezen in de beginfase. De doorlooptijd van de gehele doorlichtingscyclus, 4 jaar, is
echter te lang gebleken. De opzet van het instrument, doorlichten van directies en afdelingen, bleek
ook minder geschikt met de komst van het MeeAndertraject en het opheffen van de directies.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het doorlichtingsinstrument geen adequaat
en effectief instrument meer is om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken. Bij de
Pagina | 3
nieuwe opzet brengen we meer focus aan op andersoortig onderzoeken gebaseerd op risico’s,
inspelend op politiek actualiteit, met korte doorlooptijden.
Aanbevelingen
Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan.
•
Stel een gemeentelijk onderzoeksprogramma op voor 2014 e.v. Neem naast de
formele 213a onderzoeken zoveel mogelijk alle andersoortige onderzoeken op die
we uit voeren in het kader van “leren en verbeteren”.
•
Geef bij de in de toekomst uit te voeren onderzoeken/onderzoeksprogramma de
aandacht aan:
o logische inzet van onderzoeken o.a. ten aanzien van juiste moment en juiste
manier;
o Korte doorlooptijd van de onderzoeken;
o Verhogen van het rendement van de benchmarks waaraan wordt
deelgenomen.
Pagina | 4
1
Inleiding
1.1 Aanleiding
In de Gemeentewet, artikel 213a, is de verplichting opgenomen dat het college onderzoek uitvoert
naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur. In de periode
2006 tot en met 2008 zijn aan de hand van een collegeonderzoeksprogramma verschillende
onderzoeken uitgevoerd in het kader van doelmatigheid. Vanaf 2009 t/m 2012 heeft ons college hier
invulling aan gegeven door jaarlijks preventief organisatieonderdelen door te lichten op de
bedrijfsvoering. Hiertoe is besloten om de efficiëntie, effectiviteit en professionaliteit van deze
zogeheten 213a onderzoeken te verhogen en meer structuur en uniformiteit aan te brengen in de
onderzoeken.
Directie Grondgebied is in 2009 als pilot doorgelicht. In navolging hierop zijn bij de voormalige
directies Wijk & Stad en Inwoners doorlichtingen uitgevoerd. Met de organisatieverandering per 1
januari 2012 zijn de directies opgeheven en zijn de geplande doorlichtingen bij de voormalige
directies Concern en Stadsbedrijven gebleven bij de afdelingen Vastgoed, Sport en Accommodaties
(VSA) en Communicatie. Voornaamste reden hiervoor was de reorganisatie van de andere middelenafdelingen in 2012.
Nadat alle geplande doorlichtingen waren uitgevoerd, was het een goed moment om het instrument
van de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting te evalueren en om na te gaan in hoeverre de
doelstellingen zijn bereikt. Om vervolgens te bezien hoe er vanaf 2014 een verdere invulling gegeven
wordt aan de wettelijke verplichting voor het college van periodiek onderzoek naar de doelmatigheid
en doeltreffendheid van de organisatie. De uitkomsten van de evaluatie, conclusies en aanbevelingen
zijn opgenomen in dit rapport.
1.2 Doelstelling
De volgende doelstellingen zijn voor deze evaluatie geformuleerd:
‘In welke vorm gaan we vanaf 2014 structureel invulling geven aan de wettelijke
verplichte onderzoeken, 213a Gemeentewet.’
‘In hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting gehaald binnen de organisatie en in hoeverre is de periodieke
preventieve bedrijfsdoorlichting een adequate en effectief instrument om invulling
te geven aan de vereiste 213a onderzoeken.’
Pagina | 5
2
Afbakening, onderzoeksopzet en –methodiek
De centrale onderzoeksvragen zijn uitgewerkt in de volgende deelvragen, behorende bij de eerste
onderzoeksvraag ‘In welke vorm gaan we structureel invulling geven aan de wettelijke verplichte
onderzoeken, 213a Gemeentewet.’:
b.
c.
d.
e.
Wat hebben we gedaan en doen we nog steeds in het kader van art. 213a?
Wat hebben de gedane onderzoeken opgeleverd?
Welke andere methodieken zijn er om te voldoen aan de verplichting van 213a?
Hoe wordt de verplichting van 213a bij andere vergelijkbare gemeenten ingevuld?
Daarnaast wordt ook door middel van deelvragen antwoord gegeven op de tweede hoofdvraag ‘In
hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting gehaald
binnen de organisatie en in hoeverre is de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting een adequate
en effectief instrument om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken’. De deelvragen zijn
als volgt geformuleerd:
a.
b.
c.
d.
e.
f.
g.
In hoeverre zijn de doelstellingen van de preventieve bedrijfsdoorlichting gehaald?
Hoe is de preventieve bedrijfsdoorlichting beleefd?
Wat heeft de preventieve bedrijfsdoorlichting opgeleverd?
Wat heeft het de eigen organisatie gekost en wat heeft het de eigen organisatie opgebracht?
Wat is de toegevoegde waarde van het instrument?
Wat zijn de nadelen van het instrument?
In hoeverre is het instrument adequaat en effectief om invulling te geven aan 213a?
Bij de evaluatie is tevens de follow up van de verbeterplannen betrokken. Bij elke doorlichting is door
de directie/afdeling zelf een verbeterplan opgesteld naar aanleiding van de conclusies en
aanbevelingen. In hoeverre deze zijn gerealiseerd is daarbij de belangrijkste onderzoeksvraag.
Bij de start van de evaluatie is reeds geconstateerd dat de gemeentelijke organisatie, qua structuur
en qua personele bezetting gewijzigd is en daarom de keuze is gemaakt om ook in het kader van
efficiency een kortlopend onderzoek uit te voeren.
De evaluatie bestond uit documentenanalyse, interviews en een kort vergelijkend onderzoek. De
interviews zijn gehouden met betrokken portefeuillehouders, betrokken directeuren, betrokken
afdelingshoofden, voormalige controllers oud directies, griffier (tevens secretaris van de
Auditcommissie) en de secretaris van de Rekenkamer. In de bijlage is een lijst met geïnterviewde
personen opgenomen.
In hoofdstuk drie wordt in gegaan op de eerste onderzoeksvraag aan de hand van de beantwoording
van de deelvragen. Vervolgens wordt in hoofdstuk vier op dezelfde wijze een antwoord gegeven op
de tweede onderzoeksvraag en wordt uiteengezet in hoeverre de verbeterplannen zijn gerealiseerd.
Hoofdstuk vijf sluit het rapport af met de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit de evaluatie.
Pagina | 6
3
Artikel 213a Gemeentewet
In dit hoofdstuk wordt eerst een korte algemene toelichting op art. 213a Gemeentewet gegeven.
Vervolgens worden de deelvragen behorende bij de eerste onderzoeksvraag (zie kader) één voor één
beantwoord.
‘In welke vorm gaan we structureel invulling geven aan de wettelijke verplichte
onderzoeken, 213a Gemeentewet.’
3.1 Algemene toelichting 213a Gemeentewet
Sinds de invoering van het dualisme in het lokale bestuur wordt middels artikel 213a Gemeentewet
het college verplicht tot het verrichten van periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en
doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur. Met de onderzoeken wordt beoogd de
transparantie van het gemeentelijk handelen te vergroten, daardoor doelmatiger en doeltreffender
te werken en de publieke verantwoording daarover te versterken. Met ander woorden door het
doen van dit soort onderzoeken willen we leren en verbeteren.
Het college is verplicht van de verrichte onderzoeken verslag uit te brengen aan de gemeenteraad.
De raad heeft bij deze onderzoeken een kaderstellende rol. De verordening die de raad, conform
artikel 213a Gemeentewet vaststelt, bevat deze kaders. De raad bepaalt met de regels in deze
verordening, waaraan het college op hoofdlijnen moet voldoen en op welke wijze de raad bij de
onderzoeken betrokken wordt en over de onderzoeken wordt geïnformeerd. De verordening is op
deze uitgangspunten gebaseerd. Op 9 juli 2003 heeft de raad de Verordening Periodiek Onderzoek
vastgesteld. Deze is per 1 januari 2004 in werking getreden.
Tot slot verplicht artikel 213a het college om de gemeentelijke Rekenkamer tijdig over de gekozen
onderzoeksonderwerpen in te lichten en de onderzoeksrapporten toe te sturen.
Landelijke ontwikkelingen lieten in 2008 zien dat veel gemeenten moeite hebben met de invulling
van het periodiek onderzoek en om aan de bovengenoemde verplichtingen te voldoen. De
toenmalige minister van BZK, mevrouw Spies, was voornemens het artikel te schrappen.
Ook Nijmegen heeft destijds geworsteld met deze problematiek. Echter, de wenselijkheid van
periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid - als oplading van een agenda voor
permanente verbetering - wordt breed in de organisatie erkend. Gezocht is naar handhaving van het
instrument Periodiek Onderzoek en naar een goede basis voor de oplading van het onderzoeksplan.
In de 2009 - 2012 is daarom gekozen voor een andere invulling van de verplichte 213a onderzoeken
door het verrichten van periodieke preventieve bedrijfsdoorlichtingen.
Eind 2012 zijn er wijzigingen aangebracht in de Gemeentewet, waarvan een aantal gebaseerd op de
evaluatie Staat van Dualisme. In de memorie van toelichting is t.a.v. de 213a onderzoeken het
volgende opgenomen:
‘...Ten slotte blijft ook de verplichting tot periodieke beleidsevaluatie in stand (artikel 213a
Gemeentewet).7 Gelet op de decentralisatie en de daarmee gepaard gaande overgang van budgetten
Pagina | 7
is de regering tot een heroverweging van het voornemen tot schrappen gekomen. Instrumenten als
deze dragen bij aan de controlerende taak van de raad, een taak die aan belang zal toenemen.’
Begin 2013 heeft de huidige minister van BZK, de heer Plasterk, naar aanleiding van Kamervragen dit
nogmaals bevestigd door aan te geven dat het schrappen van artikel 213a voorbarig is gezien de
geldstromen die richting Gemeenten gaan, maar dat een heroverweging wel plausibel is. Tijdens de
uitvoering van de evaluatie zijn er geen nieuwe ontwikkelingen op dit punt gesignaleerd en blijft de
wettelijke verplichting voorlopig nog in dezelfde vorm bestaan.
In lijn van de verplichte 213a onderzoeken worden er ook andersoortige onderzoeken uitgevoerd.
Met de onderzoeken wordt beoogd om te leren en te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn
onderzoeken uitgevoerd op beleidsthema’s en monitors. Nijmegen neemt ook deel aan diverse
benchmarkonderzoeken op zowel beleid als bedrijfsvoering. Dit wederom om naar haar eigen
functioneren te kijken en verbeteringen aan te brengen aan de organisatie. We gaan hier later in dit
hoofdstuk verder op in.
3.2 Beantwoording deelvragen onderzoeksvraag
Wat hebben we gedaan en doen we nog steeds in het kader van art. 213a?
Geprogrammeerde onderzoeken
De Raad heeft in het kader van de dualisering de Verordening Periodiek Onderzoek vastgesteld. Op
basis van deze verordening worden jaarlijks onderzoeken uitgevoerd. De uitvoering van de
Verordening is in 2009 intern geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie van de uitvoering
worden later in dit hoofdstuk kort samengevat. Naar aanleiding van deze evaluatie is besloten de
efficiëntie, effectiviteit en professionaliteit van 213a-onderzoeken te verhogen door middel van het
uitvoeren van periodieke preventieve doorlichtingen. De uitkomsten van de evaluatie van de
doorlichtingen worden in hoofdstuk 4 uiteengezet.
Andersoortige onderzoeken
Naast bovengenoemde formele 213a onderzoeken zijn er allerlei andersoortige onderzoeken
uitgevoerd die hetzelfde beogen, nl. leren en verbeteren. Hieronder worden een aantal voorbeelden
genoemd:
-
Benchmarks op zowel beleid als op bedrijfsvoering.
Beleidsonderzoeken
Incidentele onderzoeken bij taakstellingen
Monitors: Periodiek worden er verschillende monitors uitgevoerd.
Politieke actualiteit
In de volgende paragraaf wordt hier verder op ingegaan.
Pagina | 8
Wat hebben de gedane onderzoeken opgeleverd?
Geprogrammeerde onderzoeken
De uitvoering van de verordening 213a bij onze gemeente in de periode 2006 – 2008 is intern
geëvalueerd (2009) door de toenmalige afdeling Stadscontrol. De centrale vraag was daarbij: In
hoeverre zijn de in verordening 213a door de raad vastgestelde doelstellingen behaald?
Kort samengevat waren er de volgende uitkomsten:
In de periode 2006 – 2008 zijn er in totaal 14 onderzoeken geprogrammeerd. In deze periode zijn 8
onderzoeken uitgevoerd en 6 onderzoeken geschrapt als gevolg van nader inzicht. De gerealiseerde
onderzoeken hebben een doorlooptijd van 2,2 jaar. In dezelfde periode zijn 5 onderzoeken
uitgevoerd op basis van politieke actualiteit. Deze onderzoeken kregen voorrang op de
geprogrammeerde onderzoeken.
De doorlooptijd van de onderzoeken was lang: 2,2 jaar. Er is in 2009 in een ambtelijke workshop
gezocht naar de achterliggende factoren. De volgende aspecten werden m.n. benoemd:
a) Op basis van de politieke actualiteit zijn niet geprogrammeerde onderzoeken uitgevoerd.
Hierdoor werd beslag gelegd op de beschikbare capaciteit met vertraging als gevolg.
b) De aandacht van de controlorganisatie was meer gericht op de verbetering van de
bedrijfsvoering. Het monitoren op een strakke uitvoering van het onderzoeksprogramma
was niet optimaal.
c) Als gevolg van het verschuiven in de tijd verloren geprogrammeerde onderzoeken hun
actualiteit.
d) De lange looptijd van de onderzoeken zit niet zozeer in het onderzoek zelf, als wel in het
opstellen van de verbeterplannen.
Preventieve doorlichtingen 2009 - 2012
Zoals eerder vermeld worden in hoofdstuk 4 de uitkomsten van de evaluatie van de preventieve
doorlichtingen weergegeven. In deze paragraaf zijn de belangrijkste uitkomsten vanuit de evaluatie
genoemd.
De eerste conclusie is dat de doelstellingen van het instrument preventieve bedrijfsdoorlichtingen
zijn behaald. De doelstellingen van de preventieve bedrijfsdoorlichting waren:
•
•
Inzichtelijk maken van het functioneren van de directies/afdelingen.
Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en ontwikkeling.
In heldere rapportages werd weergegeven hoe de directie/afdeling op dat moment functioneerden.
Naast de uitkomsten zijn in de rapportages verbeterpunten gegeven. Op basis hiervan is door elke
directie/afdeling zelf een plan van aanpak opgesteld met ontwikkelpunten en verbeteringen.
De tweede conclusie is dat het doorlichtingsinstrument geen adequaat en effectief instrument meer
is om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken. De doorlichtingen hebben gezorgd voor
structuur en uniformiteit en ze hebben bijgedragen aan het doelmatiger maken van de processen
binnen de directies/afdelingen. De kracht en meerwaarde van het doorlichtingsinstrument heeft zich
bewezen in de beginfase. De doorlooptijd van de gehele doorlichtingscyclus, 4 jaar, is echter te lang
Pagina | 9
gebleken. De opzet van het instrument, doorlichten van directies en afdelingen, bleek ook minder
geschikt met de komst van het MeeAndertraject en het opheffen van de directies.
Andersoortige onderzoeken 213a
-
-
-
-
Benchmark: De Gemeente Nijmegen neemt aan verschillende benchmarks deel. De
benchmarks zijn zowel op beleid als op bedrijfsvoering. Voorbeelden van de eerste
soort benchmarks zijn de WMO benchmark en Publiekszaken VNG. Een voorbeeld
van een benchmark op bedrijfsvoering is Berenschot overhead en formatie (2011)
Vensters voor Bedrijfsvoering (vanaf 2012) en de A+O personeelsmonitor (jaarlijks).
Beleidsonderzoeken: Ook zijn er verschillende beleidsonderzoeken uitgevoerd met
als doel leren en verbeteren. Deze worden jaarlijks geïnventariseerd en
geprogrammeerd. Enkele voorbeelden van uitgevoerde onderzoeken zijn evaluatie
P+R Waalsprinter, WMO huishoudelijke hulp in natura. Er worden tevens diverse
monitors uitgebracht op basis waarvan geleerd kan worden en verbeteringen kunnen
worden aangebracht, een voorbeeld hiervan is de Stad en Wijkmonitor.
Incidentele onderzoeken bij taakstellingen: Bij de perspectiefnota 2014 zijn er tevens
onderzoeksopdrachten geformuleerd op het gebied van onderwijs, huishoudelijke
hulp, cultuur, vastgoed en de ambtelijke organisatie om deze in personele omvang te
laten krimpen.
Monitors: Periodiek worden verschillende monitors uitgevoerd. Voorbeelden hiervan
zijn de Stads- en Wijkmonitor en de crisismonitor.
Politieke actualiteit: Naar aanleiding van de problemen rondom de nieuwe
parkeerautomaten en op verzoek van de Raad heeft er een evaluatie plaats
gevonden over de Parkeerautomaten Aanbestedingsfase en later de Leveringsfase. In
2013 is tevens op verzoek van de Raad voor de lening verstrekking van het Groene
Hert een feitenrelaas opgesteld, Effecten van Subsidies.
De onderzoeken hebben nieuwe inzichten opgeleverd die verder uitgewerkt worden en zijn in
concrete instrumenten, die worden en zijn ingepast in de verschillende processen. Voortgang hiervan
vindt plaats of heeft plaats gevonden via de geijkte routes en rapportagemomenten.
Zoals hier boven reeds aangegeven neemt de Gemeente Nijmegen deel aan verschillende
benchmarks. Het rendement van de benchmarks kan verder verhoogd worden door een goede
afweging te maken waaraan wel of niet wordt deelgenomen, de uitkomsten te analyseren en
eventueel nader onderzoek te verrichten om zo te komen tot verbeteringen. Dit dient nog een
nadere invulling te krijgen.
Zijn er andere methodieken om te voldoen aan de verplichting van 213a?
Het aantal methodieken of instrumenten dat ingezet kan worden is divers, denk aan de klassieke
onderzoeken, follow up van onderzoeken, doorlichtingen op thema’s, a.d.h.v. casuïstiek
procesverbetering realiseren, doorlichting op proces , benchmarks op beleid en bedrijfsvoering,
risicoanalyses, quick scans.
De doorlichting fungeerde als een thermometer en gaf aan wat de stand van zaken was. Om dit te
bewerkstelligen zijn ook andere instrumenten beschikbaar, waarvan wij er als gemeente al een
Pagina | 10
aantal gebruiken. Voorbeelden hiervan zijn benchmark en de monitors die reeds uitgevoerd worden.
Waarbij het gaat om hoe we naar aanleiding van de uitkomsten kunnen leren van anderen en
verbeteringen kunnen aanbrengen bij onze eigen organisatie.
De relevantere vraag is eigenlijk: Wat is een efficiënt instrument? Welk instrument zet je wanneer in?
Uit de gesprekken kwam naar voren dat per onderzoek bekeken zou moeten worden welk
instrument ingezet dient te worden. Verder bleek ook dat voor een toereikend programma meerdere
instrumenten ingezet kunnen worden en dat de keuze voor een onderzoek zou moeten gebeuren op
basis van risico’s en het noodzakelijke.
Hoe wordt 213a bij andere vergelijkbare gemeenten ingevuld?
Om antwoord te krijgen op deze vraag zijn medewerkers van de afdeling concernstaf/financiën van
vergelijkbare gemeenten telefonisch geïnterviewd. De Gemeenten die benaderd zijn, zijn de
kennissteden (cursief)aangevuld met de HEBANG steden niet zijnde kennissteden: Arnhem, Breda
(niet bereikt), Eindhoven, Enschede, Groningen, Haarlem, Leiden (niet bereikt), Maastricht, Tilburg.
Naast de gesprekken zijn de begrotingen en onderzoeksplannen nader bekeken. Tijdens de
gesprekken zijn vragen gesteld t.a.v. ingezette instrumenten, organisatie en budget.
Uit de interviews en documentenanalyse blijkt dat alle gemeenten een verordening 213a hebben
vastgesteld. Op basis van deze verordening dienen zij een onderzoekprogramma op te stellen. In de
begroting van de geïnterviewde gemeenten is bij alle gemeenten opgenomen dat er
doeltreffendheid- en doelmatigheidonderzoeken worden uitgevoerd. Bij 2 gemeenten is een
separaat onderzoeksplan vastgesteld. Dit onderzoeksplan bestaat niet alleen uit 213a onderzoeken,
maar is het een klein onderdeel van het programma. Uitvoering van onderzoeken conform de 213a
verordening vindt in de praktijk nauwelijks plaats zo blijkt uit de gesprekken. Echter worden er in de
geest van artikel 213a wel degelijk onderzoeken verricht. Het gaat hierbij om beleidsevaluaties of
andersoortige beleidsonderzoeken. Daar waar er wel sprake is van 213a onderzoeken wordt per
onderzoek gekeken welk instrument ingezet wordt en of dit intern of extern plaatsvindt. Structurele
invulling geven aan de uitvoering van 213a gebeurt bij geen één van de gesproken gemeenten.
Bij drie van de ondervraagde gemeenten is er een apart budget beschikbaar voor de 213a
onderzoeken. Uit de gesprekken blijkt dat bij alle gemeenten door bezuinigingen en taakstellingen en
de beschikbare capaciteit, het aantal onderzoeken is afgenomen en indien aanwezig ook het
onderzoeksbudget. In Nijmegen is er voor 2014 e.v. een budget beschikbaar van 64.000 euro voor
het doen van de 213a onderzoeken.
Tot slot wordt door een aantal gemeenten aangegeven dat er ontwikkelingen zijn om het aantal 213a
onderzoeken te beperken en dat dit ook de wens is vanuit het bestuur.
Pagina | 11
4
Preventieve bedrijfsdoorlichtingen
In dit hoofdstuk wordt een korte toelichting gegeven van hoe het instrument van de periodieke
preventieve bedrijfsdoorlichting in Nijmegen is toegepast. Vervolgens wordt in gegaan op de
beantwoording van de deelvragen t.a.v. de tweede onderzoeksvraag. Daarnaast wordt in dit
hoofdstuk uiteengezet in hoeverre de verbeterplannen zijn gerealiseerd.
‘In hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting gehaald binnen de organisatie en in hoeverre is de periodieke
preventieve bedrijfsdoorlichting een adequaat en effectief instrument om invulling
te geven aan de vereiste 213a onderzoeken.’
4.1 Preventieve doorlichtingen
Na een interne evaluatie (2009) is besloten om een andere invulling te geven aan de verplichte 213a
onderzoeken. Om de efficiëntie, effectiviteit en professionaliteit van 213a onderzoeken te verhogen
is een pilot (preventieve) bedrijfsdoorlichting uitgevoerd voor de voormalige directie Grondgebied. In
navolging hierop zijn de voormalige directies Wijk en Stad en Inwoners doorgelicht. Met de
organisatieverandering per 01-01-2012 zijn de directies opgeheven en zijn de geplande
doorlichtingen bij de voormalige directie Concern en Stadsbedrijven gebleven bij een doorlichting bij
de afdelingen VSA en Communicatie, voornaamste reden was de reorganisatie van de andere
middelen-afdelingen in 2012.
De algemene doelstellingen van deze preventieve bedrijfsdoorlichting zijn:
•
Inzichtelijk maken van het functioneren van de directies/afdelingen.
•
Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en ontwikkeling.
Naast deze doelstellingen zijn er per doorlichting specifieke onderzoeksvragen geformuleerd. In de
bijlage is hiervan een overzicht opgenomen.
Het doorlichtingsresultaat dient enerzijds als objectief verantwoordingsinstrument en externe toets
op het functioneren van de directie en anderzijds stelt het management van de directie in staat te
stellen de bedrijfsvoering van de eigen organisatie verder te verbeteren. Het gaat om het in beeld
brengen van de huidige situatie en de verbetermogelijkheden die leidend zijn voor de volgende
ontwikkelingsstap(pen).
De preventieve bedrijfsdoorlichting is gericht op het functioneren van de organisatie. In de kern gaat
het om het vergelijken van de werkelijkheid met de norm. Generieke normen om het functioneren
van de gemeentelijke organisatie objectief te beoordelen bestaan niet. De achtergronden van
waaruit de organisatie is beoordeeld (ontwikkelingsfase, missie, rol en positie) zijn van belang bij de
beoordeling en vormen dan ook “objectiveerbare normen”.
Passend bij het karakter en de doelstelling van de preventieve bedrijfsdoorlichting is een brede opzet
van het onderzoek gehanteerd, waarbij de meest relevante organisatie-aspecten zijn bekeken.
Beoordeling van deze aspecten heeft plaats gevonden op hoofdlijnen.
Pagina | 12
Het doorlichtingsonderzoek heeft zoveel mogelijk op directieniveau een beoordeling gegeven en is
primair signalerend van aard. Tevens geeft het onderzoek een beeld van de positionering van de
betrokken directie in de gemeentelijke organisatie. Het management van de directie formuleert
aansluitend op de preventieve doorlichting een antwoord op de resultaten door middel van een plan
van aanpak.
4.2 Beantwoording deelvragen
Doelstellingen doorlichting
De directies/afdelingen zijn doorgelicht aan de hand van een door PWC gehanteerde systematiek. Uit
documentenstudies en interviews is gebleken dat de doorlichtingen hebben geresulteerd in heldere
rapportages waarin een beeld is gegeven van hoe de directies/afdelingen op dat moment
functioneren. De uitkomsten werden herkend en waren bekend. Naast de uitkomsten zijn in de
rapportages verbeterpunten gegeven. Op basis hiervan is door elke directie/afdeling zelf een plan
van aanpak opgesteld met ontwikkelpunten en verbeteringen.
Naast de algemene doelstellingen zijn er per directie/afdeling in samenspraak met de
directie/afdeling specifieke doelstellingen geformuleerd. Uit de documentenstudie blijkt dat in alle
rapportages een antwoord is gegeven op deze specifieke vragen. Deze zijn opgenomen in overzicht
(zie bijlage).
Zoals eerder vermeld is naar aanleiding van de verbeterpunten door elke directie een plan van
aanpak opgesteld. De plannen van aanpak zijn door het College vastgesteld en aangeboden aan de
Raad e.e.a. conform artikel 213a waarbij de Raad dient geïnformeerd te worden over de uitkomsten
van dergelijke onderzoeken. De aangedragen ontwikkelpunten hadden betrekking op het
functioneren van de desbetreffende directie en leverde ook aangrijpingspunten voor ontwikkeling
op de gemeentelijke organisatie. Voorbeelden van gemeentebrede onderwerpen zijn
dienstverlening, samenwerking, programmalijnsturing, verstreken bedrijfsvoering. Voorbeelden van
directie-gerelateerde onderwerpen zijn bijvoorbeeld het versterken van de regierol van DWS, beter
maken van strategische keuzes bij DGG.
Wat heeft de doorlichting opgeleverd
De doorlichting is op directieniveau uitgevoerd en zodanig gerapporteerd met aanbevelingen die
voor de directie of voor de gemeentelijke organisatie bedoeld waren. De wijze van onderzoek heeft
knelpunten bespreekbaar gemaakt door een goede balans te creëren tussen gesignaleerde manco's
en aangetroffen kwaliteiten. De doorlichting, voortgang en resultaten, werden besproken in
desbetreffende MT’s en reguliere (afdelings-)overleggen. De doorlichting werd hierdoor breed
gedragen binnen de eigen directie. Na het opheffen van de directies en met de komst van MeeAnder
zijn de uitkomsten en de verbeterplannen van de doorlichtingen meegenomen in de
organisatieverandering en hebben daarin een plek gekregen. Voorbeelden hiervan zijn het verder
ontwikkelen van dienstverlening van de organisatie en het verbeteren van samenwerking.
Uit de interviews bleek dat de doorlichtingen op hoofdlijnen een beeld schetsten van het
functioneren van de directies/afdelingen. Dit is het gevolg van de keuze van de opzet van
Pagina | 13
preventieve doorlichting, nl. met een brede scope kijken naar het functioneren van de organisatie de
desbetreffende organisatie-onderdelen.
Op de vraag of het uitmaakt wie de spiegel vasthoudt, werd verschillend geantwoord. Dit is sterk
afhankelijk van de casus, waarbij de context van het onderzoek belangrijk is. Het feit dat een externe
de doorlichtingen deed werd over het algemeen als positief ervaren. De objectiviteit, het voorkomen
dat de slager zijn eigen vlees keurt, had daarbij een meerwaarde. Maar daartegenover stond dat er
een bewuste keuze is gemaakt om de directie zelf het plan van aanpak op te laten stellen. Hierbij
ontstond een goede mix van intern en extern.
De doorlichtingen hebben de organisatie relatief weinig tijd gekost of mankracht, zo blijkt uit de
interviews. Dit wordt ook als positief ervaren.
De doorlichtingen hebben gezorgd voor structuur en uniformiteit in het 213a onderzoeksprogramma.
De doorlichtingen hebben bijgedragen aan het doelmatiger maken van de processen binnen de
directies/afdelingen.
Verbeterpunten
Een terugkomend verbeterpunt is de opzet en het moment van doorlichting. De eerste doorlichting
van DGG was scherp. Er was toen nog geen sprake van een concrete organisatieverandering. Dit was
anders bij de daarop volgenden doorlichtingen. Het opheffen van de directie en de komst van
MeeAnder zorgden er voor dat de kracht van het doorlichtingsinstrument lag in het begin van de
cyclus. Bij de rapportages van de laatste doorlichtingen werd hier ook rekening gehouden met de
aanstaande organisatieverandering. De verbeteringen werden organisatiebreed geformuleerd.
Het andere verbeterpunt dat tijdens de gesprekken werd aangedragen was een andere opzet van de
doorlichtingen, organisatiegericht en breed van opzet. De keuze om directies door te lichten zorgde
voor een verkokerd beeld, het bleef binnen de eigen directie. De brede opzet van de doorlichtingen
zorgde ervoor dat op hoofdlijnen een beeld werd geschetst van het functioneren van de
directies/afdelingen. Uiteindelijk was de doorlooptijd van de gehele doorlichtingscyclus, namelijk 4
jaar, lang.
Doorlichtingen zouden meer op procesgericht of themagericht en kortlopend uitgevoerd moeten
worden. Processen zijn dan beter bestand tegen zulke organisatieveranderingen.
Kosten
De totale kosten voor alle preventieve doorlichtingen hebben 300.000 euro gekost.
4.3 Follow up verbeterplannen
In de bijlage is een overzicht opgenomen met de bevindingen, aanbevelingen uit de doorlichtingen
en de belangrijkste ontwikkelpunten uit het verbeterplan.
De aangedragen ontwikkelpunten hadden betrekking op het functioneren van de desbetreffende
directie en leverde ook aangrijpingspunten voor ontwikkeling op de gemeentelijke organisatie.
Pagina | 14
Voorbeelden van gemeentebrede onderwerpen zijn bijvoorbeeld dienstverlening, samenwerking,
programmalijnsturing, versterken bedrijfsvoering. Voorbeelden van directie gerelateerde
onderwerpende zijn bijvoorbeeld het versterken van de regierol van DWS, beter maken van
strategisch keuzes bij DGG.
Uit de evaluatie blijkt dat met de komst van MeeAnder de follow up van de plannen van aanpak een
ander vervolg hebben gekregen. De belangrijkste verbeterpunten lagen in lijn met het MeeAnder
traject en met name de gemeentebrede zaken hebben uiteindelijk een plek in het MeeAndertraject
gekregen. Voor de directie specifieke ontwikkelpunten is gebleken dat zover het nog toepasbaar is,
deze door de afdelingen verder zijn opgepakt.
De uitvoering van de plannen van aanpak van de afdelingen VSA en Communicatie is nog in volle
gang, weliswaar later dan de voorgenomen realisatieperiode. Via de geijkte rapportage momenten is
en wordt het bestuur geïnformeerd.
Pagina | 15
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1 Conclusies
In dit hoofdstuk worden de conclusies en aanbevelingen uiteengezet. De centrale onderzoeksvragen
in deze evaluatie waren:
1. ‘In welke vorm gaan we structureel invulling geven aan de wettelijke verplichte onderzoeken
213a Gemeentewet.’
2. ‘In hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting gehaald binnen de organisatie en in hoeverre is de periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting een adequate en effectief instrument om invulling te geven aan de
vereiste 213a onderzoeken.’
Ad 1) ‘In welke vorm gaan we structureel invulling geven aan de wettelijke verplichte onderzoeken
213a Gemeentewet.’
Artikel 213a Gemeentewet beoogt kortweg dat we als organisatie aan de hand van het doen van
onderzoek leren en verbeteren. Door middel van geprogrammeerde onderzoeken (o.a. de
preventieve doorlichtingen) gericht op doelmatigheid is hier in de afgelopen periode invulling
aangegeven. Wij doen als organisatie in het kader van het leren en verbeteren echter meer. Naast de
formele (geprogrammeerde) 213a onderzoeken hebben wij in de afgelopen jaren allerlei andere
onderzoeken gedaan met dezelfde doelstelling, nl. leren en verbeteren. Hierbij kan gedacht worden
aan andersoortige onderzoeken zoals:
a. Benchmarks waar aan we deelnemen op bedrijfsvoeringaspecten en beleid,
bijvoorbeeld A+O monitor, WMO benchmark, Berenschot benchmark overhead;
b. Incidentele onderzoeken in het kader van taakstellingen, onderzoeksopdracht
perspectiefnota 2014;
c. Onderzoeken gericht op doeltreffendheid van het gevoerde beleid, bijvoorbeeld
evaluatie P+R waalsprinter;
d. Monitors die we uitvoeren, bijvoorbeeld de stad- en wijkmonitor , crisismonitor;
e. Onderzoeken n.a.v. de politieke actualiteit, zoals het Groene Hert en de
Parkeerautomatenproblematiek.
Geconcludeerd kan worden dat we met de in de loop van de tijd ontwikkelde werkwijze een
structurele invulling geven aan hetgeen wordt beoogd met de wettelijk verplichte 213a
onderzoeken. We kiezen ervoor om de ingeslagen weg voort te zetten, dus zowel geprogrammeerde
als andersoortige onderzoeken uitvoeren.
Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij de in de toekomst uit te voeren
onderzoeken/onderzoeksprogramma de volgende punten de aandacht behoeven:
- logische inzet van de onderzoeken, o.a. het juiste moment en de juiste manier;
- uitvoeren van met name kortlopende onderzoeken op basis risicomanagement;
- het vergroten van het rendement van benchmark (op bedrijfsvoering en op beleid).
Door aandacht te hebben voor bovenstaande punten kunnen we de adequate invulling van ons 213a-
Pagina | 16
onderzoeksprogramma (incl. de andersoortige onderzoeken) verder optimaliseren.
Ad 2) ‘In hoeverre zijn de doelstellingen van het instrument periodieke preventieve
bedrijfsdoorlichting gehaald binnen de organisatie......’
De doelstellingen van de preventieve bedrijfsdoorlichting waren:
•
Inzichtelijk maken van het functioneren van de directies/afdelingen.
•
Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en ontwikkeling.
De directies/afdelingen zijn doorgelicht aan de hand van een door PWC gehanteerde systematiek. Uit
documentenstudies en interviews is gebleken dat de doorlichtingen hebben geresulteerd in heldere
rapportages waarin een beeld is gegeven van hoe de directies/afdelingen op dat moment
functioneren. De uitkomsten werden herkend en waren bekend. Naast de uitkomsten zijn in de
rapportages verbeterpunten gegeven. Op basis hiervan is door elke directie/afdeling zelf een plan
van aanpak opgesteld met ontwikkelpunten en verbeteringen. Over de voortgang van de
verbeteracties wordt gerapporteerd in P&C cyclus.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de doelstellingen van het instrument
preventieve bedrijfsdoorlichtingen zijn behaald.
Ad 2) ‘....en in hoeverre is de periodieke preventieve bedrijfsdoorlichting een adequate en effectief
instrument om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken.’
Met de invoering van de preventieve bedrijfsdoorlichtingen (2009) werd beoogd de efficiëntie,
effectiviteit en professionaliteit van 213a onderzoeken te verhogen. De doorlichtingen hebben
gezorgd voor structuur en uniformiteit en ze hebben bijgedragen aan het doelmatiger maken van de
processen binnen de directies/afdelingen. De kracht en meerwaarde van het doorlichtingsinstrument
heeft zich bewezen in de beginfase. De doorlooptijd van de gehele doorlichtingscyclus, 4 jaar, is
echter te lang gebleken. De opzet van het instrument, doorlichten van directies en afdelingen, bleek
ook minder geschikt met de komst van het MeeAndertraject en het opheffen van de directies.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het doorlichtingsinstrument geen adequaat
en effectief instrument meer is om invulling te geven aan de vereiste 213a onderzoeken. Bij de
nieuwe opzet brengen we meer focus aan op andersoortig onderzoeken gebaseerd op risico’s,
inspelend op politiek actualiteit en met korte doorlooptijden.
5.2 Aanbevelingen
Op basis van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan.
•
Stel een gemeentelijk onderzoeksprogramma op voor 2014 e.v. Neem naast de
formele 213a onderzoeken zoveel mogelijk alle andersoortige onderzoeken op die
we uit voeren in het kader van “leren en verbeteren”.
•
Geef bij de in de toekomst uit te voeren onderzoeken/onderzoeksprogramma de
aandacht aan:
Pagina | 17
o
o
o
logische inzet van onderzoeken o.a. ten aanzien van juiste moment en juiste
manier;
Korte doorlooptijd van de onderzoeken;
Verhogen van het rendement van de benchmarks waaraan wordt
deelgenomen.
Pagina | 18
Bijlage: Geraadpleegde bronnen
•
•
•
•
•
•
•
•
Preventieve doorlichting Directie Grondgebied (d.d. 19 juni 2009)
Van formaliteit naar kwaliteit, evaluatierapport verordening 213a (d.d. 10 juni 2009)
Preventieve doorlichting Directie Wijk & Stad (d.d. 6 juli 2010)
Focus op verbinding 2.0 Resultaat en vervolg op doorlichting PwC (2010) (d.d.3september
2010)
Preventieve doorlichting Directie Inwoners (d.d. 31 mei 2011)
Preventieve doorlichting afdeling Communicatie (d.d. 14 februari 2012)
Preventieve doorlichting afdeling Vastgoed, Sport en Accommodaties (VSA) (d.d. 18 juni
2012)
Interviews:
Ambtelijk interview:
- De heer. B. van de Ploeg (Gemeentesecretaris)
- De heer R. van Wuijtswinkel (lid Directieraad)
- De heer E. van Aalzum (Afdelingshoofd Zorg)
- Mevrouw R. Veldkamp ( adviseur beleidsontwikkeling)
- Mevrouw B. Kerkoerle (Afdelingshoofd Wijkmanagement)
- Mevrouw M. Wetzels (directeur Dienstverlening)
- De heer R. van Wamel (Afdelingshoofd Inkomen)
- De heer D. Ederveen (bureauhoofd Control&Audit)
- De heer H. Kielesteijn (Afdelingshoofd Economische Zaken)
- De heer P. Kluver (Afdelingshoofd Vastgoed, Sport en Accommodaties)
- De heer H. Danner (oud controller Directie Grondgebied)
- De heer F. Smeets (Senior adviseur Financiën)
- Mevrouw J. Smink (secretaris Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen)
- Mevrouw T. Mientjes (secretaris Auditcommissie en Raadsgriffier)
- Mevrouw M. van der Vorst (afdelingshoofd Communicatie)
- De heer T. Merckx (afdelingshoofd Bestuurskwaliteit)
Bestuurlijk interview
- De heer B. Jeene (Wethouder Financiën)
- Mevrouw H. Kunst (Wethouder P&O)
•
Interviews collega gemeenten:
- Gemeente Arnhem, de heer R. Snelders
- Gemeente Eindhoven, de heer N. Otter
- Gemeente Enschede, mevrouw C. van der Meer
- Gemeente Groningen, meneer F. Hiemstra, Financieel Beleidsmedewerker
- Gemeente Haarlem, mevrouw L. Goudsmit, Coördinator 213a onderzoeken
- Gemeente Maastricht, de heer H. Frins
- Gemeente Tilburg, de heer R. de Jong
Pagina | 19
Bijlage: Overzicht uitkomsten doorlichtingen
Doorlichtings
jaar
Directie Grondgebied
2009
Doelstellingen
Inzichtelijk maken van het functioneren van DGG
Soort
Doelstelling
doelstelling doorlichting
behaald
Algemeen
Hoofdbevindingen
Algemeen

Aandacht besteden aan de positionering van Openbare Ruimte binnen
de directie Grondgebied.
Specifiek

Een samenhangende en breed bekende richting
ontbreekt: DGG kan beter worden in maken van
strategische keuzes.
De organisatie stapsgewijs meer doorzichtig en doeltreffend maken
en de doorontwikkeling in de organisatie verankeren.
Managers sturen vooral op inhoud en minder op
organisatie/bedrijfsvoering
verbeteren integrale samenwerking en afstemming door:
a) Projectmatig werken versterken
b) planning en programmering verbeteren
c) beleidsproducten projectmatig opstellen en beter afstemmen
d) interne communicatie, informatie-uitwisseling, kennismanagement
verbeteren.
In de kwaliteit van de bedrijfsvoering moet ook de
komende jaren geïnvesteerd worden.
Samenwerking, integraliteit en afstemming nog
onvoldoende.
De structuur is ondoorzichtig en nog onvoldoende
passend om goed te kunnen presteren.
DGG werkt aan verbetering projectmatig werken.
Samenspel DGG en College vergt aandacht.
DGG heeft moeite met het structureel organiseren van
veranderingen.
Eerst scherper richting bepalen, daarna optimaliseren
verbeteragenda.
DWS draagt met resultaat gerichte houding succesvol bij
aan de realisatie van de bestuurlijke agenda.
Blijven investeren in de bedrijfsvoering

Directie Wijk & Stad
2010
Inzichtelijk maken van het functioneren van de Directie DWS
Algemeen

Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en
ontwikkeling.
Algemeen
Blijven investeren in de cultuur van samenwerken en leren leren

DWS investeert actief in het professionaliseren van de
interne organisatie en de afzonderlijke afdelingen

Specifiek
De wijze waarop de regie rol van DWS als proces directie in de
gemeentelijke organisatie inhoud krijgt en de effectiviteit van de invulling
van de regierol.
Samenwerking, samenhang en synergie tussen DWS
afdelingen is gegroeid en kan nog verder verbeteren.

Directie Inwoners
2011
De wijze waarop verschillende afdelingen van DWS bijdragen aan het
halen van gemeentelijke doelstellingen
Specifiek
De samenwerking, samenhang en synergie van de verschillende
afdelingen binnen DWS.
Specifiek
Inzichtelijk maken van het functioneren van de Directie DIW
Algemeen


DWS wordt onvoldoende in staat gesteld om de rol van
procesdirectie op te pakken en vult deze rol zelf nog
onvoldoende in.
Een bredere analyse naar de werking van huidige
gemeentelijke organisatie & sturingsconcept (structuur,
sturing, gedrag en werkwijze) is noodzakelijk.
Basis was enkele jaren geleden niet op orde (2005)


VSA
2012
Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en
ontwikkeling.
In hoeverre zijn de condities aanwezig om de recent geformuleerde
ontwikkelambitie van DIW te realiseren?
In welke mate is het door DIW geformuleerde dienstverleningsconcept
gerealiseerd?
Hoe is het samenspel van de verschillende sturingsprincipes
(programmasturing versus lijnsturing die in het sociale domein
gescheiden zijn en in het ruimtelijk fysieke domein juist verweven zijn)
georganiseerd en hoe wordt de werking ervan ervaren?
Zijn binnen DIW de condities/randvoorwaarden aanwezig om efficiënt te
werken (bijvoorbeeld:Is men kostenbewust? Zijn werkprocessen lean en
mean georganiseerd? Is er sprake van adequate informatievoorziening?)
Algemeen

Specifiek

Specifiek

Inzichtelijk maken van het functioneren van de afdeling VSA.
Algemeen
Specifiek

Specifiek
2012
Inzichtelijk maken van het functioneren van de afdeling Communicatie
Voor het organisatieontwikkelingstraject vragen wij tot slot aandacht
voor een constatering van PWC, namelijk dat de veranderbereidheid
afneemt door de vele veranderingen die doorgevoerd zijn en nog
moeten worden doorgevoerd als gevolg van de bezuinigingen. Het is
goed om te lezen dat PWC ook
constateert dat er nog geen weerstand is ontstaan. Door MeeAnder,
de bezuinigingen en de grote
veranderingen in het werk in het sociale domein wordt van
medewerkers wel een doorlopende
verandermodus gevraagd. Dat maakt het extra belangrijk om
voortdurend aandacht te houden voor
wat we van onze mensen vragen.
DIW heeft afgelopen jaren goede ontwildceling
doorgemaakt (2006-2010)
Basis (grotendeels) op orde: functioneren en presteren
moet verder worden verbeterd (2011)
Toekomstvisie is in ontwildceling, maar nog niet expliciet
ingevuld (2011)
Context verandert (2011)
Algemeen

Specifiek

In de nieuwe organisatieopzet van Vastgoed is er om een
Specifiek
cultuurverandering te bewerkstelligen bewust voor gekozen om niet 3
inhoudelijke bureaus te creëren, maar zijn er drie bureaus zonder inhoud
gevormd (de verschillende bloedgroepen zijn over 3 bureaus verdeeld).
Zijn de achterliggende gedachten achter deze keuze valide en geef
suggesties voor de doorontwikkeling van de afdeling.
Doet Welzijnsaccommodaties de goede dingen of verwachten
Specifiek
opdrachtgevers andere producten en diensten van dit onderdeel?
Wat zijn de voor- en nadelen van het toevoegen van de
Specifiek
beleidscomponent van sport aan VSA?
Communicatie
Ontwikkellijn I: Continueren sterke punten Op veel diagnosevelden
scoort DWS goed. De doorlichting draagt op deelaspecten daarvan
aandachtspunten aan, maar continueren is wat ons betreft hier het
devies; behouden en onderhouden van de sterke aspecten van DWS.
Deze ontwikkellijn refereert vooral aan hoofdconclusie 1 en delen van
hoofdconclusies 2 en 3.
Ontwikkellijn II: Verder professionaliseren, met focus op strategie en
eigen procesrol De sturingsfilosofie en het afstemmen van
sturingsprincipes, als ook het opnieuw opbouwen van de
strategiefunctie binnen DWS verdienen volgens PwC steviger
aandacht. Ook stelt PwC dat er ruimte is voor verbetering van de
interne samenwerking. We zetten hier dan ook stevig in op het
(door)ontwikkelen van deze aspecten binnen DWS. De ontwikkellijn
refereert vooral aan de hoofdconclusies 2 en 3.
Ontwikkellijn III: Versterken binnengemeentelijke verbindingen en
samenwerking De grootste opgave voor DWS betreft zoals gezegd de
aspecten van “structuur en samenwerking”. Wij moeten de rol als
procesdirectie sterker invullen. Maar ook daartoe in staat worden
gesteld. De binnengemeentelijke verbindingen behoeven duidelijk
onze aandacht. Deze ontwikkellijn refereert daarmee aan
hoofdconclusie 4.


Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en
ontwikkeling.
Wat is de toegevoegde waarde van VSA als som van de delen? Nutten
we de synergievoordelen van VSA voldoende uit?
Verbeterpunten plan van aanpak
Opstellen richting gevend visie document
DGG is inhoudelijk deskundig, vakmatig en betrokken.

Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en
ontwikkeling.
PvA
aanwezig
De afdeling VSA functioneert goed en heeft veel
geïnvesteerd in professionalisering.

De strategie en koers van VSA dient nader te worden
geconcretiseerd.
De samenwerking binnen VSA en binnen de gemeente
dient te worden versterkt.
Kwaliteitsverbeteringtraining en programma waarbij medewerkers
betrokken worden voor het bepalen van de strategie, koers VSA.
VSA is van mening dat de gemeentebrede samenwerking wezenlijk
versterkt kan worden wanneer er een analyse plaatsvindt van de
beleidscyclus in Nijmegen.
Het in stand houden van goede relaties kan met zich meebrengen
dat resultaat in het gedrang komt. Bewust daarmee omgaan, door
medewerkers en door de leidinggevenden is dus van het grootste
belang.
Het is van belang om te investeren in de ontwikkeling van
het menselijk kapitaal.


Naast de handhaving van benchmarks en tevredenheidsonderzoeken
vraagt dit om gesprekken met vertegenwoordigers van alle
doelgroepen voor VSA, zowel intern als extern.
De ambities en de organisatie verder op één lijn brengen.

Algemeen
De afdeling communicatie heeft een turbulent verleden


Versterken sturingskracht; Resultaatdefinitie voor december 2014:
In december 2014 is bij 80% van de beleidsvoorstellen aan het begin
van het proces een krachtenveldanalyse gehouden en is de input van
buiten gebruikt in de kernboodschap.
In december 2014 denkt 100% van de beleidsmedewerkers bij het
woord communicatie aan de samenleving en de burger. De afdeling
communicatie een volwaardige partner in het proces van
communiceren en participeren.
In december 2014 heeft de afdeling communicatie nog bij de top 15
projecten de oude rol van adviseren tot uitvoeren. Bij alle andere
projecten heeft deze rol plaatsgemaakt voor die van facilitator en
coach.
Het bieden van aangrijpingspunten voor verdere verbetering en
ontwikkeling.
Algemeen
In hoeverre de afdeling communicatie klaar is voor de toekomst. Het vak Specifiek
communicatie is veranderd van zenden via interactie naar
netwerkverbindingen: van voorlichting via meepraten naar meebeslissen
en cocreëren of coproduceren.
Aantal verbeteringen zijn het afgelopen jaar ingezet


De interne organisatie dient verder op orde te worden
gebracht
Diverse externe ontwikkelingen stellen nieuwe eisen aan
de afdeling
Vergroten verandervermogen; In de zomer van 2013 hebben we
tenminste 5 pilots gedraaid waarin de methodiek van factor C is
toegepast. Wij zullen de resultaten hiervan op diverse manieren in de
organisatie kenbaar maken.
Managen van de transitie; In juni 2013 heeft de afdeling
communicatie een nieuw functiegebouw.
In augustus 2013 heeft het MT Communicatie een meerjarenplan
klaar waarin een advies staat over de formatieve ontwikkeling van de
afdeling voor de komende vijf jaar.
Doorvoeren verbeteringen is noodzakelijk vanuit expliciet
kader en strategie
Pagina | 20