NL - Europa

EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 10.10.2014
C(2014) 7237 final
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. …/.. VAN DE COMMISSIE
van 10.10.2014
tot wijziging van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad
met betrekking tot de hefboomratio
(Voor de EER relevante tekst)
NL
NL
TOELICHTING
1.
ACHTERGROND VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
1.1.
Achtergrond en doel
Verordening (EU) nr. 575/2013 (de verordening kapitaalvereisten of VKV) werd in juni 2013
aangenomen als gemeenschappelijk "rulebook" met prudentiële vereisten voor in de Unie
gevestigde instellingen (kredietinstellingen en beleggingsondernemingen). De behoefte aan
gemeenschappelijke regels werd verder vergroot door de inwerkingtreding van het
gemeenschappelijk toezichtsmechanisme, waardoor de Europese Centrale Bank naar
verwachting met ingang van november 2014 directe toezichthoudende bevoegdheden krijgt
over belangrijke kredietinstellingen met een vergunning in de deelnemende lidstaten.
De VKV is het eerste Unierechtelijke instrument dat instellingen ertoe verplicht een
hefboomratio te berekenen, deze aan hun toezichthouders te melden en deze openbaar te
maken. Meer in het bijzonder schrijft artikel 429 van de VKV voor dat instellingen hun
hefboomratio moeten berekenen volgens de in dat artikel beschreven methode. Artikel 430
verplicht hen ertoe de ratio aan de bevoegde autoriteiten te melden; artikel 451 verplicht hen
ertoe deze openbaar te maken.
De VKV bevat echter geen verplichting voor instellingen om een eigenvermogensvereiste te
hanteren dat op de hefboomratio is gebaseerd. Het besluit over de vraag of een dergelijk
vereiste moet worden ingevoerd, is tot een latere datum uitgesteld. Overeenkomstig
artikel 511 van de VKV moet de Europese Commissie vóór eind 2016 bij de Raad en het
Europees Parlement een verslag over de hefboomratio indienen. Het verslag zal gebaseerd
zijn op een verslag van de Europese Bankautoriteit (EBA) en zal in voorkomend geval
vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot invoering van een bindende hefboomratio of
verschillende hefboomratio's voor verschillende bedrijfsmodellen, die met ingang van
1 januari 2018 van toepassing zou(den) worden. Dit voorstel zal aan een volledige
effectbeoordeling worden onderworpen.
De invoering van vereisten betreffende de rapportage over en openbaarmaking van
hefboomwerking werd gezien als een van de onderdelen van de internationale en Europese
regelgeving die werd ingevoerd in reactie op de financiële crisis. Een van de oorzaken die aan
de mondiale financiële crisis ten grondslag lagen, was immers de buitensporige toename in
het bancaire stelsel van hefboomfinanciering op en buiten de balans. In veel gevallen maakten
banken een overmatig gebruik van hefboomfinanciering, terwijl zij sterke risicogebaseerde
kapitaalratio's aanhielden. De hefboomratio heeft twee doelen: ten eerste het risico op
buitensporige hefboomfinanciering beperken door het gebruik van hefboomfinanciering in de
bankensector aan banden te leggen, en ten tweede fungeren als achtervangmechanisme voor
de risicogebaseerde kapitaalvereisten.
Krachtens artikel 456, lid 1, onder j), van de VKV is de Commissie gemachtigd om, voordat
de instellingen de hefboomratio openbaar moeten maken (d.w.z. vóór 1 januari 2015), de
kapitaalmaatstaf en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van de hefboomratio te
wijzigen door middel van een gedelegeerde handeling indien de rapportages aan de bevoegde
autoriteiten tekortkomingen aan het licht brengen in de manier waarop deze maatstaven
momenteel worden vastgesteld. De EBA heeft de Commissie medegedeeld dat er aanzienlijke
verschillen bestaan in de manier waarop instellingen in de diverse lidstaten de bestaande
regels betreffende de hefboomratio interpreteren en toepassen. Op grond van de EBA-analyse
meent de Commissie dat deze verschillen kunnen resulteren in belangrijke verschillen in de
manier waarop de hefboomratio wordt berekend. Dit zou op zijn beurt kunnen leiden tot een
NL
2
NL
situatie waarin de cijfers die door de verschillende instellingen worden bekendgemaakt, niet
vergelijkbaar zijn. De Commissie heeft derhalve besloten om nu met deze gedelegeerde
handeling te komen en de hefboomratiovereisten daarin duidelijk vast te leggen, zodat deze in
heel de Unie effectief en consequent kunnen worden toegepast.
Technische opmerking: Wat is de hefboomratio?
De hefboomratio wordt als volgt gedefinieerd:
De hefboomratio is het quotiënt van het Tier 1-kernkapitaal en de maatstaf voor de totale
risicoblootstelling
Tussen de teller van de hefboomratio en de teller van de Tier 1-kernkapitaalratio bestaat er
geen verschil (in beide gevallen wordt immers van het Tier 1-kernkapitaal gebruikgemaakt),
maar de noemers zijn anders. Bij de eerste wordt gebruikgemaakt van de zogenoemde
maatstaf voor de totale risicoblootstelling, terwijl bij de tweede risicogewogen actiefposten
worden gehanteerd.
Bij de berekening van de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van de hefboomratio
wordt in het algemeen van de boekwaarde van blootstellingen gebruikgemaakt (deze is
volgens de boekhoudregels vrijwel neutraal, d.w.z. de maatstaf wordt berekend op een manier
die de belangrijkste boekhoudkundige verschillen tussen de US GAAP en de IFRS
wegneemt), behalve wat de waardering van derivaten, geboekte kredietderivaten en
effectenfinancieringstransacties1, inclusief retrocessieovereenkomsten, betreft.
Ook bij de berekening van risicogewogen actiefposten wordt van de boekwaarde van de
blootstellingen uitgegaan, maar het verschil ten opzichte van de maatstaf voor de totale
risicoblootstelling is dat rekening wordt gehouden met in aanmerking komende technieken
voor kredietrisicolimitering, zoals zekerheden, hypotheken, garanties of afdekkingen (de
waarde hiervan wordt in mindering gebracht op de blootstellingswaarden), en dat op de
resulterende blootstellingswaarden risicogewichten worden toegepast (deze risicogewichten
zijn vaak lager dan 100 %).
1.2
Huidige hefboomratiovereisten in de Unie
Zoals in de vorige afdeling is aangegeven, bestaat er momenteel in het EU-recht geen
verplichting om aan een op de hefboomratio gebaseerd eigenvermogensvereiste te voldoen en
geldt de openbaarmakingsplicht met ingang van 1 januari 2015. De enige twee bindende
vereisten hebben betrekking op de berekening van en de rapportage over de hefboomratio2.
De Commissie is op dit moment van oordeel dat de hefboomratio bedoeld is om het risico van
overmatige hefboomfinanciering te beheersen en te fungeren als achtervangmechanisme voor
de risicogevoelige kapitaalvereisten. De hefboomratio is niet bedoeld – en mag derhalve ook
niet worden gekalibreerd – als een allesbepalend kapitaalvereiste dat ertoe aanzet om geen
activiteiten met lage (gewogen) risico's te ondernemen en mogelijk leidt tot een ongepaste
risicowaardering van leningen en andere financiële producten. Deze gedelegeerde handeling
stelt hoe dan ook geen bindende kalibratie van de hefboomratio vast. Daarover kan eind 2016
1
2
NL
Dit zijn retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of
opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en
margeleningstransacties.
Artikel 87 van Richtlijn 2013/36/EU (de richtlijn kapitaalvereisten of RKV) biedt de bevoegde
autoriteiten bovendien de mogelijkheid een hefboomratiovereiste op grond van pijler 2 op te leggen.
3
NL
een besluit worden genomen wanneer de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
verslag doet over de effecten van de hefboomratio. In voorkomend geval zal het verslag
vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.
1.3
Effecten
De effectbeoordeling3 die op 20 juli 2011 samen met het VKV-voorstel werd gepubliceerd,
bevatte een analyse van de effecten van de invoering van regels betreffende de hefboomratio.
In deze effectbeoordeling werd de goedkeuring van de VKV met regels betreffende de
hefboomratio als gerechtvaardigd aangemerkt.
In januari 2014 heeft de EBA een grondige effectbeoordeling uitgevoerd van de regels
betreffende de hefboomratio aan de hand van gegevens van ongeveer 170 banken uit
18 lidstaten (de banken werden opgesplitst in twee groepen: 40 banken in groep 1 (grote
banken) en 130 banken in groep 2). De EBA analyseerde twee soorten effecten. Ten eerste
werd er gekeken naar het effect van de verschillen in interpretatie van de regels inzake de
behandeling van effectenfinancieringstransacties. Sommige banken menen immers dat de
zekerheid die zij bij een retrocessietransactie ontvangen, kan worden afgetrokken van de
vordering, waardoor het effect van deze transacties op de totale blootstellingen van de
instelling wordt beperkt (het verslag van de EBA duidt dit aan als "interpretatie 1").
Ten tweede heeft de EBA de effecten van de herziene Bazel-regels beoordeeld (zie de
afdeling hieronder voor meer details), omdat zij van mening was dat de herziene,
internationaal overeengekomen regels die op 14 januari 2014 door de presidenten van de
centrale banken en de hoofden van de toezichthouders werden goedgekeurd, leiden tot een
nauwkeuriger meting van de hefboomfinanciering dan de vorige versie van de regels die aan
het huidige artikel 429 van de VKV ten grondslag ligt.
In onderstaande tabel wordt het indicatieve overzicht van de EBA weergegeven van de
gemiddelde hefboomratio's per groep banken uitgaande van interpretaties 1 en 2 (d.w.z.
waarbij de op grond van interpretatie 1 toegestane aftrek niet is toegestaan) en de herziene
Bazel III-regels betreffende de hefboomratio.
Gemiddelde hefboomratio's (%) in bankengroep 1 en 2 zoals beoordeeld door de EBA:
Groep 1
Groep 2
Bazel III
3,3
3,9
Interpretatie 1
3,3
3,9
Interpretatie 2
3,1
3,8
De tabel laat zien dat de EU-banken als geheel aan een op de herziene Bazel-norm gebaseerd,
hypothetisch Tier 1-hefboomratiovereiste van 3 % zouden voldoen, ongeacht welke
interpretatie van de behandeling van retrocessietransacties wordt gehanteerd. Dit resultaat
weerspiegelt ook het feit dat de risicogebaseerde kapitaalratio's van tal van EU-banken
aanzienlijk zijn verbeterd in vergelijking met de niveaus van vóór de crisis.
1.4.
Internationale ontwikkelingen
In januari 2014 heeft het Bazelse Comité definitief bepaald hoe de hefboomratio moet worden
berekend en tevens een indicatieve benchmark vastgesteld (te weten 3 % van het Tier 1kernkapitaal). De voor de hefboomratio vastgestelde norm van 3 % van het Tier 1kernkapitaal zal tijdens de controleperiode tot 2017 worden getest, waarna het Bazelse Comité
3
NL
Zie http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:52011SC0949.
4
NL
een besluit zal nemen over de definitieve kalibratie. In de norm van het Bazelse Comité
betreffende de hefboomratio4 wordt ook duidelijkheid geschapen over het door de EBA
gesignaleerde interpretatieprobleem: er wordt duidelijk gesteld dat een strikte interpretatie van
de behandeling van retrocessietransacties om prudentiële redenen de voorkeur verdient.
1.5.
Voornaamste wezenlijke veranderingen ten opzichte van de huidige tekst
De volgende wezenlijke wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de huidige tekst van
artikel 429 van de VKV:
1.
een verduidelijking dat zekerheden die voor effectenfinancieringstransacties worden
ontvangen, niet kunnen worden gebruikt om de blootstellingswaarde van die
transacties te verlagen. Vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van
effectenfinancieringstransacties met dezelfde tegenpartij kunnen echter, onder
inachtneming van strikte criteria, worden verrekend;
2.
de berekening voor de rapportageperiode vindt plaats aan het einde van de
rapportageperiode (kwartaal) in plaats van dat het gemiddelde over drie maanden
wordt genomen. Deze wijziging beperkt niet alleen de werklast voor de instellingen,
maar brengt de hefboomratio ook op één lijn met de te rapporteren
solvabiliteitsgegevens, waarvoor hij als achtervangmechanisme moeten fungeren;
3.
gebruik van de omrekeningsfactoren voor kredietrisico's uit de standaardbenadering
voor kredietrisico's van 0 %, 20 %, 50 % of 100 % afhankelijk van de
risicocategorie, met een ondergrens van 10%, in plaats van een 100 %-weging van
blootstellingen buiten de balanstelling;
4.
voor derivaten kan de in contanten
blootstellingswaarde worden afgetrokken;
5.
geboekte kredietderivaten worden gewaardeerd op basis van het notionele
brutobedrag in plaats van hun reële waarde. Veranderingen in de reële waarde die in
de winst-en-verliesrekening (als verlies) worden verwerkt, kunnen echter van het
notionele bedrag worden afgetrokken. Compensatie van verkochte protectie met
gekochte protectie is ook toegestaan, onder inachtneming van strikte criteria;
6.
aftrek van de hefboomratio van het cliëntgedeelte van transacties met een
gekwalificeerde centrale tegenpartij (CTP) waarbij de instelling niet verplicht is de
cliënt terug te betalen als deze CTP in gebreke blijft, aangezien er van geen
hefboomwerking sprake is;
7.
het consolidatiebereik is het wettelijke
risicogebaseerde kader wordt gebruikt
consolidatiebereik.
ontvangen
variatiemarge
van
de
consolidatiebereik dat voor het
en niet het boekhoudkundige
Gezien het feit dat de oorspronkelijke bepalingen van de VKV een afspiegeling vormden van
de Bazel-normen, kunnen de oplossingen die voor de tekortkomingen in de Bazel-normen zijn
gevonden, ook worden gebruikt om de overeenkomstige tekortkomingen in de desbetreffende
bepalingen in de VKV aan te pakken.
Hoewel de wijzigingen die in deze gedelegeerde handeling worden voorgesteld over het
algemeen aansluiten bij de herziene Bazel-normen betreffende de hefboomratio, heeft een van
die wijzigingen betrekking op een "Uniespecifiek" aspect dat in deze normen niet wordt
behandeld. Dit specifieke aspect is toe te schrijven aan het feit dat de VKV een breder
4
NL
http://www.bis.org/publ/bcbs270.pdf
5
NL
toepassingsgebied heeft dan het Bazel-kader. De VKV is immers van toepassing op alle in de
Unie gevestigde banken (en beleggingsondernemingen), zowel op geconsolideerd als op
individueel niveau, terwijl het Bazel-kader alleen voor (grote) internationaal actieve banken
geldt, in het algemeen op geconsolideerd niveau. Dit brede toepassingsgebied geldt zowel
voor de risicogebaseerde kapitaalvereisten als voor de hefboomratiovereisten die in de VKV
zijn vastgelegd. Anders dan de risicogebaseerde kapitaalvereisten voorzien de
hefboomratiovereisten momenteel evenwel niet in een specifieke behandeling van
intragroepblootstellingen wanneer instellingen de VKV op individueel niveau toepassen. Om
de twee op elkaar af te stemmen, voorziet deze gedelegeerde handeling daarom in de
mogelijkheid om intragroepblootstellingen uit te sluiten wanneer de hefboomratioregels op
individueel niveau worden toegepast, mits de bevoegde autoriteit daarmee instemt en aan
bepaalde voorwaarden is voldaan. De toepassing op individueel niveau van de hefboomratio
op intragroepblootstellingen wanneer de risicogebaseerde kapitaalvereisten niet op dat niveau
worden toegepast, zou immers niet stroken met de rol van de hefboomratio als een
achtervangmechanisme voor risicogebaseerde kapitaalvereisten. Dit is met name relevant
voor coöperatieve bankgroepen, die worden gekenmerkt door het feit dat een groot aantal
kleinere entiteiten bij een centraal orgaan is aangesloten.
2.
RAADPLEGINGEN VOORAFGAAND AAN DE VASTSTELLING VAN DE
HANDELING
Op 10 maart 2014 heeft de Commissie een openbare hoorzitting met belanghebbenden
georganiseerd. Vervolgens ontving de Commissie ongeveer 60 brieven en schriftelijke
reacties met opmerkingen, veelal van banken en bedrijfsorganisaties.
De overgrote meerderheid van de respondenten was voorstander van de hefboomratio als
aanvullend achtervangmechanisme voor de risicogebaseerde kapitaalmaatstaf. Er werden drie
belangrijke kwesties aan de orde gesteld: 1) de criteria op grond waarvan de in contanten
ontvangen variatiemarge van de blootstellingswaarde van derivaten mag worden afgetrokken,
dienen verder te worden verduidelijkt; 2) de verrekening van vorderingen en schulden in
contanten
uit
hoofde
van
retrocessieovereenkomsten
en
omgekeerde
retrocessieovereenkomsten met dezelfde tegenpartij (bijvoorbeeld een CTP); en 3) de
uitsluiting van intragroepblootstellingen uit de maatstaf voor de totale risicoblootstelling
wanneer de hefboomratio op individueel niveau wordt toegepast.
Wat het derde punt betreft, heerst er vooral bezorgdheid over het effect daarvan op:
(a)
interne herfinancieringstransacties
dochterondernemingen;
tussen
de
moedermaatschappij
en
haar
(b)
derivatentransacties tussen de zakenbank van de groep en andere entiteiten van de
groep: deze werkwijze werd versterkt door Verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR);
en
(c)
financiële garanties.
Zoals in de vorige afdeling is vermeld, wordt dit probleem veroorzaakt door het feit dat het
toepassingsgebied van de VKV in de Unie ruimer is dan de internationaal overeengekomen
normen. Deze kwestie wordt aangepakt door een specifieke bepaling in de gedelegeerde
handeling op te nemen.
Een andere kwestie die door de sector aan de orde is gesteld, was de behandeling van open
retrocessieovereenkomsten. Dit zijn de retrocessieovereenkomsten die te allen tijde kunnen
worden beëindigd, mits een afgesproken opzegtermijn (vaak twee à drie dagen) in acht wordt
genomen. Uit economisch oogpunt zijn die overeenkomsten vergelijkbaar met de in de
NL
6
NL
Verenigde Staten bestaande verlengbare retrocessieovereenkomsten met een termijn van één
dag ("overnight repos"). Circa 13 % van de retrocessieovereenkomsten in de EU zijn "open".
De Commissie kan zich vinden in het standpunt dat Europese open
retrocessieovereenkomsten geacht moeten worden een expliciete looptijd te hebben die gelijk
is aan de opzegtermijn, en dat het vereiste van "dezelfde expliciete definitieve
afwikkelingsdatum" geacht moet te zijn vervuld. Dit zou betekenen dat dergelijke transacties
in aanmerking komen voor het verrekenen van vorderingen en schulden in contanten uit
hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties met dezelfde
tegenpartij.
3.
JURIDISCHE ELEMENTEN VAN DE GEDELEGEERDE HANDELING
Zoals in afdeling 1.1 is uiteengezet, bevat de VKV verschillende artikelen met betrekking tot
de hefboomratio: de definitie en de berekening ervan (artikel 429), het toepassingsniveau
(artikelen 6 en 11), de toezichtrapportage (artikel 430), de openbaarmaking (artikel 451) en de
toetsing (artikel 511).
De medewetgevers hebben door middel van artikel 456, lid 1, onder j), aan de Commissie de
bevoegdheid gedelegeerd om de samenstelling van de hefboomratio nauwkeuriger te regelen
door het desbetreffende artikel in de VKV (artikel 429) te wijzigen voordat openbaarmaking
van de hefboomratio verplicht wordt met ingang van 1 januari 2015. Zoals reeds in
afdeling 1.2 is aangegeven, ontdekte de EBA dat de huidige tekst van de VKV verschillend
was uitgelegd door de instellingen, waardoor er behoefte ontstond aan verduidelijking van de
tekst van artikel 429 van de VKV. Om dit probleem aan te pakken, wijzigt de gedelegeerde
handeling de manier waarop de hefboomratio moet worden berekend, en dus ook de manier
waarop deze aan de toezichthouders moet worden gerapporteerd en openbaar moet worden
gemaakt. De voorgestelde wijzigingen zijn volledig verenigbaar met het wettelijk mandaat.
Zodra de gedelegeerde handeling is aangenomen, zullen de template voor de
toezichtrapportage en de gemeenschappelijke template voor de openbaarmaking
dienovereenkomstig moeten worden aangepast.
De gedelegeerde handeling herstructureert artikel 429 door een aantal van de bestaande leden
in twee nieuwe artikelen onder te brengen:
NL
(a)
in artikel 429 bis is de algemene behandeling van de blootstellingswaarde van
derivaten (zowel op als buiten de balans) vastgelegd, alsook de aanvullende
behandeling van de variatiemarge in de vorm van contanten en van geboekte
kredietderivaten;
(b)
artikel 429 ter voorziet in een specifieke behandeling van de blootstellingswaarde
van
vorderingen
en
schulden
in
contanten
uit
hoofde
van
effectenfinancieringstransacties (zowel op als buiten de balans), inclusief:
•
de criteria voor het verrekenen van vorderingen en schulden in contanten uit
hoofde van retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties met
dezelfde tegenpartij;
•
de maatstaf voor de "opslagfactor" bij effectenfinancieringstransacties met een
tegenpartij; en
•
de behandeling van de maatstaf voor de "opslagfactor" wanneer een bank als
agent optreedt.
7
NL
Het gebruik van afzonderlijke artikelen resulteert in een beter overzicht van de
grondbeginselen voor de berekening en meting van de hefboomratio. Gezien de wijziging in
de structuur van artikel 429 en de toevoeging van de artikelen 429 bis en 429 ter, was het
nodig om lid 1 van artikel 429 dienovereenkomstig te wijzigen om ervoor te zorgen dat de
verwijzingen correct bleven. Ter wille van de duidelijkheid en gezien de veranderingen in de
structuur van het artikel werd het derhalve verkieslijk geacht heel artikel 429 te vervangen,
met dien verstande dat alle essentiële elementen waarop de machtiging geen betrekking heeft,
intact zijn gelaten.
NL
8
NL
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. …/.. VAN DE COMMISSIE
van 10.10.2014
tot wijziging van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad
met betrekking tot de hefboomratio
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
26 juni 2013
betreffende
prudentiële
vereisten
voor
kredietinstellingen
en
beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/20125, en met name
artikel 456, lid 1, onder j),
Overwegende hetgeen volgt:
NL
(1)
De hefboomratio die overeenkomstig artikel 429 van Verordening (EU) nr. 575/2013
wordt berekend, moet met ingang van 1 januari 2015 door de instellingen openbaar
worden gemaakt. Tot die datum is de Commissie gemachtigd om een gedelegeerde
handeling tot wijziging van de voor de berekening van de hefboomratio gehanteerde
kapitaal- en blootstellingsmaatstaf aan te nemen om eventuele tekortkomingen recht te
zetten die op basis van de rapportages van de instellingen zijn geconstateerd.
(2)
In de in artikel 429, lid 2, van verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gerapporteerde
hefboomratio's zijn verschillen waargenomen als gevolg van uiteenlopende
interpretaties door de instellingen betreffende de verrekening van zekerheden bij
effectenfinancierings- en retrocessietransacties. Deze verschillen in interpretatie en
rapportage zijn aan het licht gekomen naar aanleiding van het analyserapport dat de
Europese Bankautoriteit (EBA) op 4 maart 2014 heeft bekendgemaakt.
(3)
Gezien het feit dat de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 een afspiegeling
vormden van de Bazel-normen, kunnen de oplossingen die voor de tekortkomingen in
de Bazel-normen zijn gevonden, ook worden gebruikt om de overeenkomstige
tekortkomingen in de desbetreffende bepalingen in genoemde verordening aan te
pakken.
(4)
Op 14 januari 2014 heeft het Bazelse Comité herziene regels voor de hefboomratio
vastgesteld, en met name aanvullende waarderings- en verrekeningsregelingen voor
retrocessietransacties en effectenfinancieringstransacties. De afstemming van de in
Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde bepalingen betreffende de berekening van
de hefboomratio op de internationaal overeengekomen regels moet een oplossing
bieden voor de uiteenlopende interpretaties door de instellingen betreffende de
verrekening van zekerheden bij effectenfinancierings- en retrocessietransacties, moet
5
PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.
9
NL
de internationale vergelijkbaarheid vergroten, en moet tevens gelijke
marktvoorwaarden tot stand brengen voor instellingen die in de Unie zijn gevestigd en
internationaal actief zijn.
NL
(5)
Clearing via centrale tegenpartijen volgens het voornaamste model dat in de Unie
gangbaar is, leidt tot dubbeltelling van de hefboomfinanciering in de
blootstellingsmaatstaf van een instelling die als clearinglid optreedt.
(6)
De clearing van effectenfinancieringstransacties, en met name van
retrocessietransacties, door middel van gekwalificeerde centrale tegenpartijen, kan
voordelen bieden, zoals multilaterale verrekening en solide beheersprocessen voor
zekerheden, die de financiële stabiliteit ten goede komen. De verrekening van
vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties en
omgekeerde retrocessietransacties via dezelfde gekwalificeerde centrale tegenpartij
moet daarom worden toegestaan.
(7)
Retrocessieovereenkomsten die te allen tijde kunnen worden beëindigd mits een
afgesproken opzegtermijn in acht wordt genomen, moeten worden geacht een
expliciete looptijd te hebben die gelijk is aan de opzegtermijn, en moeten tevens
worden geacht aan het vereiste van "dezelfde expliciete definitieve
afwikkelingsdatum" te voldoen, zodat dergelijke transacties in aanmerking komen
voor de verrekening van vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van
retrocessietransacties en omgekeerde retrocessietransacties met dezelfde tegenpartij.
(8)
De herziene hefboomratio moet tot een meer nauwkeuriger meting van de
hefboomfinanciering leiden en moet een evenredige rem zetten op de accumulatie van
hefboomfinanciering bij in de Unie gevestigde instellingen.
(9)
De rapportage van de hefboomratio zoals geconstateerd op een bepaald tijdstip (nl. aan
het einde van de driemaandelijkse rapportageperiode) in plaats van als gemiddelde
over een kwartaal, zorgt ervoor dat de hefboomratio beter aansluit bij de
solvabiliteitsrapportages.
(10)
Het gebruik van notionele brutobedragen voor geboekte kredietprotectie die door een
instelling wordt verstrekt, geeft bij dit soort instrumenten een beter beeld van de
hefboomfinanciering dan het gebruik van de waardering tegen marktwaarde.
(11)
Het consolidatiebereik voor de berekening van de hefboomratio moet aansluiten bij het
wettelijke consolidatiebereik dat wordt gebruikt voor de bepaling van de
risicogewogen kapitaalratio's.
(12)
De wijzigingen die bij deze verordening worden ingevoerd, moeten leiden tot een
betere vergelijkbaarheid van de hefboomratio's die door instellingen openbaar worden
gemaakt en moeten helpen voorkomen dat marktdeelnemers worden misleid ten
aanzien van de werkelijke hefboomfinanciering van instellingen. Het is daarom
noodzakelijk dat deze verordening zo spoedig mogelijk in werking treedt.
(13)
Verordening (EU) nr. 575/2013 dient derhalve dienovereenkomstig te worden
gewijzigd,
10
NL
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:
(1)
artikel 429 wordt vervangen door:
"Artikel 429
Berekening van de hefboomratio
1.
De instellingen berekenen hun hefboomratio volgens de in de leden 2 tot en met 13
beschreven methode.
2.
De hefboomratio wordt berekend als het quotiënt van de kapitaalmaatstaf van een
instelling en de maatstaf voor de totale risicoblootstelling van een instelling,
uitgedrukt als een percentage.
De instellingen berekenen de hefboomratio op de referentiedatum voor de
rapportage.
3.
Voor de toepassing van lid 2 is de kapitaalmaatstaf gelijk aan het Tier 1-kapitaal.
4.
De maatstaf voor de totale risicoblootstelling is de som van:
5.
6.
NL
(a)
de in lid 5 bedoelde activa, tenzij deze worden afgetrokken bij de vaststelling
van de in lid 3 bedoelde kapitaalmaatstaf;
(b)
de in lid 9 bedoelde derivaten
(c)
de opslagfactoren voor tegenpartijkredietrisico bij retrocessietransacties,
transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen,
transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties,
waaronder die buiten de balanstelling zoals bedoeld in artikel 429 ter;
(d)
de in lid 10 bedoelde posten buiten de balanstelling.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van activa, met uitzondering van de
in bijlage II vermelde contracten en van kredietderivaten, overeenkomstig de
volgende beginselen:
(a)
de blootstellingswaarden van activa zijn
overeenkomstig artikel 111, lid 1, eerste zin;
de
blootstellingswaarden
(a)
fysieke
of
financiële
zekerheden,
garanties
of
aangekochte
kredietrisicolimitering worden niet gebruikt om de blootstellingswaarden van
activa te verminderen;
(b)
leningen worden niet verrekend met deposito's;
(c)
retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of
grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en
margeleningstransacties worden niet verrekend.
De instellingen kunnen de bedragen die overeenkomstig artikel 36, lid 1, onder d),
van het Tier 1-kernkapitaal zijn afgetrokken, aftrekken van de in lid 4 beschreven
maatstaf voor de totale risicoblootstelling.
11
NL
7.
De bevoegde autoriteiten kunnen een instelling toestaan om blootstellingen die voor
de in artikel 113, lid 6, vastgestelde behandeling in aanmerking komen, niet in de
blootstellingsmaatstaf op te nemen. De bevoegde autoriteiten kunnen die
toestemming alleen geven als aan alle in artikel 113, lid 6, onder a) tot en met e),
gestelde voorwaarden is voldaan, en als zij de in artikel 113, lid 6, bedoelde
goedkeuring hebben verleend.
8.
In afwijking van lid 5, onder d), kunnen de instellingen de blootstellingswaarde van
vorderingen en schulden in contanten uit hoofde van retrocessietransacties,
transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen,
transacties met afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties met dezelfde
tegenpartij alleen op nettobasis vaststellen indien aan alle volgende voorwaarden is
voldaan:
(a)
de transacties hebben dezelfde expliciete definitieve afwikkelingsdatum;
(b)
het recht om de aan de tegenpartij verschuldigde bedragen te compenseren met
de door de tegenpartij verschuldigde bedragen is in alle volgende gevallen in
rechte afdwingbaar:
(c)
i)
bij de gewone bedrijfsuitoefening;
ii)
in geval van wanbetaling, insolventie en faillissement;
de tegenpartijen zijn voornemens om op nettobasis of gelijktijdig af te
wikkelen, of voor de transacties wordt een afwikkelingsmechanisme gebruikt
dat in het functionele equivalent van afwikkeling op nettobasis resulteert.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), resulteert een
afwikkelingsmechanisme in het functionele equivalent van afwikkeling op nettobasis
als op de afwikkelingsdatum het nettoresultaat van de kasstromen van de transacties
bij gebruik van dat mechanisme gelijk is aan het nettobedrag bij afwikkeling op
nettobasis.
9.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde contracten
en van kredietderivaten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig
artikel 429 bis.
10.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling,
met uitzondering van de in bijlage II vermelde contracten, kredietderivaten,
retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of
grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange termijn en
margeleningstransacties, overeenkomstig artikel 111, lid 1. De instellingen mogen de
nominale waarde van die posten echter niet verminderen met specifieke
kredietrisicoaanpassingen.
Indien een verplichting betrekking heeft op de uitbreiding van een andere
verplichting, wordt overeenkomstig artikel 166, lid 9, gebruikgemaakt van de laagste
van beide omrekeningsfactoren die voor de individuele verplichting gelden. Voor de
blootstellingswaarde van posten buiten balanstelling met een laag risico zoals
bedoeld in artikel 111, lid 1, onder d), geldt een vloer van 10 % van de nominale
waarde ervan.
11.
NL
Een instelling die een clearinglid is van een gekwalificeerde centrale tegenpartij kan
transactieblootstellingen uit hoofde van de volgende posten van de berekening van de
blootstellingsmaatstaf uitsluiten, mits die transactieblootstellingen bij die
12
NL
gekwalificeerde centrale tegenpartij worden gecleard en tegelijkertijd aan de in
artikel 306, lid 1, onder c), gestelde voorwaarden voldoen:
(a)
in bijlage II vermelde contracten;
(b)
kredietderivaten;
(c)
retrocessietransacties;
(d)
transacties inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen;
(e)
transacties met afwikkeling op lange termijn;
(f)
margeleningstransacties.
12.
Wanneer een instelling die een clearinglid van een gekwalificeerde centrale
tegenpartij is aan die gekwalificeerde centrale tegenpartij een honoreringsgarantie
biedt voor een cliënt die rechtstreeks bij de gekwalificeerde centrale tegenpartij
derivatentransacties aangaat, neemt zij overeenkomstig artikel 429 bis de uit de
garantie voortvloeiende blootstelling in de blootstellingsmaatstaf op als een
derivatenblootstelling aan de cliënt.
13.
Indien volgens de nationale algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen de
fiduciaire activa in de balans worden opgenomen overeenkomstig artikel 10 van
Richtlijn 86/635/EEG, kunnen deze activa buiten de maatstaf voor de totale
risicoblootstelling voor de berekening van de hefboomratio worden gehouden op
voorwaarde dat zij voldoen aan de criteria voor het niet-opnemen in de balans van de
internationale standaard voor jaarrekeningen (IAS) 39, zoals van toepassing
krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002 en, in voorkomend geval, de criteria voor
niet-consolidatie van de internationale standaard voor financiële verslaglegging
(IFRS) 10, zoals van toepassing krachtens Verordening (EG) nr. 1606/2002.
14.
De bevoegde autoriteiten kunnen een instelling toestaan blootstellingen die aan alle
volgende voorwaarden voldoen, van de blootstellingsmaatstaf uit te sluiten:
(2)
(a)
het betreft blootstellingen aan een publiekrechtelijk lichaam;
(b)
zij worden behandeld overeenkomstig artikel 116, lid 4;
(c)
zij vloeien voort uit deposito's die de instelling wettelijk verplicht is aan het
onder a) bedoelde publiekrechtelijke lichaam over te dragen voor de
financiering van investeringen van algemeen belang.";
de volgende artikelen 429 bis en 429 ter worden ingevoegd:
"Artikel 429 bis
Blootstellingswaarde van derivaten
1.
De instellingen bepalen de blootstellingswaarde van in bijlage II vermelde contracten
en van kredietderivaten, waaronder die buiten de balanstelling, overeenkomstig de in
artikel 274 beschreven benadering. De instellingen passen artikel 299, lid 2, onder a),
toe bij het bepalen van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico.
Bij het bepalen van de potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico passen de
instellingen de in artikel 299, lid 2, onder a), vastgelegde beginselen niet alleen toe
NL
13
NL
op de aan de handelsportefeuille toegewezen kredietderivaten, maar op al hun
kredietderivaten.
Bij het bepalen van de blootstellingswaarde mogen instellingen overeenkomstig
artikel 295 met de gevolgen van schuldvernieuwingscontracten en andere
verrekeningsovereenkomsten rekening houden. Productoverschrijdende verrekening
is niet van toepassing. Instellingen kunnen echter verrekening toepassen binnen de in
artikel 272, punt 25, onder c), bedoelde productcategorie en bij kredietderivaten
wanneer zij onderworpen zijn aan een in artikel 295, onder c), bedoelde
overeenkomst inzake productoverschrijdende contractuele verrekening.
2.
Indien het bedrag van de activa op grond van het toepasselijk kader voor financiële
verslaglegging wordt verminderd door de verstrekking van zekerheden met
betrekking tot derivatencontracten, maken de instellingen die vermindering
ongedaan.
3.
Voor de toepassing van lid 1 mogen instellingen de in contanten van de tegenpartij
ontvangen variatiemarge aftrekken van het gedeelte van de blootstellingswaarde dat
de actuele vervangingswaarde omvat, voor zover de variatiemarge op grond van het
toepasselijk kader voor financiële verslaglegging niet reeds als een verlaging van de
blootstellingswaarde is opgenomen en indien aan alle volgende voorwaarden is
voldaan:
(a)
bij transacties die niet via een gekwalificeerde centrale tegenpartij zijn
gecleard, worden de contanten die de ontvangende tegenpartij ontvangt, niet
gescheiden;
(b)
de variatiemarge wordt dagelijks berekend en uitgewisseld op basis van de
waardering tegen marktwaarde van de derivatenposities;
(c)
de valuta van de in contanten ontvangen variatiemarge is dezelfde als de
afwikkelingsvaluta van het derivatencontract;
(d)
de uitgewisselde variatiemarge is het volledige bedrag dat nodig is om de tegen
de marktwaarde gewaardeerde blootstelling van het derivaat volledig op te
heffen, afhankelijk van de drempel en de minimumbedragen van de overdracht
die voor de tegenpartij gelden;
(e)
het derivatencontract en de variatiemarge tussen de instelling en de tegenpartij
bij dat contract vallen onder één enkele verrekeningsovereenkomst die de
instelling overeenkomstig artikel 295 als risicoverminderend mag behandelen.
Voor de toepassing van de eerste alinea, onder c), geldt dat, wanneer het
derivatencontract onder een gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst valt,
onder de afwikkelingsvaluta elke afwikkelingsvaluta wordt verstaan die in het
derivatencontract, de toepasselijke gekwalificeerde kaderverrekeningsovereenkomst
of
de
kredietondersteuningsbijlage
bij
de
gekwalificeerde
kaderverrekeningsovereenkomst is gespecificeerd.
Wanneer een instelling op grond van het toepasselijk kader voor financiële
verslaglegging de in contanten aan de tegenpartij betaalde variatiemarge als een te
ontvangen actief opneemt, kan zij dat actief van de blootstellingsmaatstaf uitsluiten,
mits aan de onder b) tot en met e) gestelde voorwaarden is voldaan.
4.
NL
Voor de toepassing van lid 3 geldt het volgende:
14
NL
5.
(a)
de aftrek van de ontvangen variatiemarge beperkt zich tot het gedeelte van de
blootstellingswaarde dat de positieve actuele vervangingswaarde omvat;
(b)
een instelling gebruikt de in contanten ontvangen variatiemarge niet om de
potentiële blootstelling aan toekomstig kredietrisico te verminderen, en
evenmin voor de toepassing van artikel 298, lid 1, onder c), ii);
Naast de in lid 1 vastgestelde behandeling nemen de instellingen voor geboekte
kredietderivaten in de blootstellingswaarde de effectieve notionele bedragen op
waarnaar de geboekte kredietderivaten verwijzen, na aftrek van eventuele negatieve
veranderingen in de reële waarde die met betrekking tot het geboekte kredietderivaat
in het Tier 1-kapitaal zijn verwerkt. De resulterende blootstellingswaarde kan verder
worden verminderd met het effectieve notionele bedrag van een gekocht
kredietderivaat op dezelfde referentienaam, mits aan alle volgende voorwaarden is
voldaan:
(a)
voor kredietderivaten op één naam moeten de gekochte kredietderivaten op een
referentienaam staan die gelijkgesteld is met, of achtergesteld is bij de
onderliggende referentieverplichting van het geboekte kredietderivaat en zou
een kredietgebeurtenis betreffende het preferente referentieactief leiden tot een
kredietgebeurtenis betreffende het achtergestelde actief;
(b)
als een instelling protectie voor een pool referentienamen koopt, kan de
gekochte protectie alleen met verkochte protectie voor een pool
referentienamen worden gecompenseerd indien de pool van de referentieentiteiten en de rangorde bij beide transacties identiek zijn;
(c)
de resterende looptijd van het gekochte kredietderivaat is gelijk aan of langer
dan de resterende looptijd van het geboekte kredietderivaat;
(d)
bij het bepalen van de aanvullende blootstellingswaarde voor geboekte
kredietderivaten wordt het notionele bedrag van het gekochte kredietderivaat
verminderd met alle eventuele positieve veranderingen in de reële waarde die
met betrekking tot het gekochte kredietderivaat in het Tier 1-kapitaal zijn
verwerkt;
(e)
bij in tranches verdeelde producten berust het als protectie gekochte
kredietderivaat op een referentieverplichting van dezelfde rangorde als de
onderliggende referentieverplichting van het geboekte kredietderivaat.
Indien het notionele bedrag van een geboekt kredietderivaat niet wordt verminderd
met het notionele bedrag van een gekocht kredietderivaat, mogen instellingen de
individuele potentiële toekomstige blootstelling van dat geboekte kredietderivaat
aftrekken van de totale potentiële toekomstige blootstelling als bepaald
overeenkomstig lid 1 van dit artikel in samenhang met artikel 274, lid 2, of
artikel 299, lid 2, onder a), al naargelang het geval. Ingeval de potentiële
blootstelling aan toekomstig kredietrisico in samenhang met artikel 298, lid 1,
onder c), ii), wordt bepaald, kan PCEgross worden verminderd met de individuele
potentiële toekomstige blootstelling van geboekte kredietderivaten, waarbij er geen
aanpassingen in NGR worden aangebracht.
6.
NL
De instellingen verminderen het effectieve notionele bedrag van het geboekte
kredietderivaat niet wanneer zij door middel van een total return swap
kredietprotectie kopen en de ontvangen nettobetalingen als netto-inkomsten boeken,
maar niet overgaan tot de boeking van een eventuele daartegenover staande
15
NL
waardevermindering van het geboekte kredietderivaat, zoals die in het Tier 1-kapitaal
tot uitdrukking komt.
7.
Bij gekochte kredietderivaten voor een pool van referentie-entiteiten mogen
instellingen de in lid 5 bedoelde vermindering op geboekte kredietderivaten voor
individuele referentienamen pas opnemen als de gekochte protectie economisch
gezien gelijkwaardig is aan protectie die voor elk van de individuele namen in de
pool afzonderlijk zou worden gekocht. Als een instelling een kredietderivaat voor
een pool referentienamen koopt, mag zij enkel een vermindering op een pool
geboekte kredietderivaten opnemen als de pool referentie-entiteiten en de rangorde
bij beide transacties identiek zijn.
8.
In afwijking van lid 1 van dit artikel kunnen de instellingen de in artikel 275
beschreven methode gebruiken om de blootstellingswaarde van de in bijlage II,
punten 1 en 2, vermelde contracten te bepalen, doch uitsluitend als zij deze methode
ook gebruiken om de blootstellingswaarde van deze contracten te bepalen om aan de
eigenvermogensvereisten van artikel 92 te voldoen.
Wanneer de instellingen de in artikel 275 beschreven methode toepassen,
verminderen zij de blootstellingsmaatstaf niet met de in contanten ontvangen
variatiemarge.
Artikel 429 ter
Opslagfactor voor tegenpartijkredietrisico bij retrocessietransacties, transacties inzake
verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op
lange termijn en margeleningstransacties
1.
Naast de blootstellingswaarde van retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte
of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op
lange termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling
overeenkomstig artikel 429, lid 5, nemen de instellingen in de blootstellingsmaatstaf
een opslagfactor op voor tegenpartijkredietrisico die overeenkomstig lid 2 of 3 van
dit artikel wordt vastgesteld, al naargelang het geval.
2.
Voor de toepassing van lid 1 wordt bij transacties met een tegenpartij welke niet
vallen onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de voorwaarden van artikel
206 voldoet, de opslagfactor (Ei*) per transactie vastgesteld volgens de volgende
formule:
waarbij:
Ei de reële waarde is van de effecten of contanten die uit hoofde van transactie i aan
de tegenpartij in lening zijn gegeven;
Ci de reële waarde is van de contanten of effecten die uit hoofde van transactie i van
de tegenpartij zijn ontvangen;
3.
NL
Voor de toepassing van lid 1 wordt bij transacties met een tegenpartij welke vallen
onder een kaderverrekeningsovereenkomst die aan de voorwaarden van artikel 206
voldoet, de opslagfactor (Ei*) per overeenkomst vastgesteld volgens de volgende
formule:
16
NL
waarbij:
Ei de reële waarde is van de effecten of contanten die aan de tegenpartij in lening zijn
gegeven uit hoofde van de transacties die onder kaderverrekeningsovereenkomst i
vallen;
Ci de reële waarde is van de contanten of effecten die uit hoofde van de
kaderverrekeningsovereenkomst i van de tegenpartij zijn ontvangen;
4.
In afwijking van lid 1 kunnen de instellingen de in artikel 222 beschreven methode
gebruiken, onder toepassing van een vloer van 20 % voor het toepasselijke
risicogewicht, om de opslagfactor te bepalen voor retrocessietransacties, transacties
inzake verstrekte of opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met
afwikkeling op lange termijn en margeleningstransacties, met inbegrip van die buiten
de balanstelling. Instellingen mogen deze methode alleen gebruiken wanneer zij deze
ook gebruiken voor het bepalen van de blootstellingswaarde van die transacties om
aan de eigenvermogensvereisten van artikel 92 te voldoen.
5.
Als voor een retrocessietransactie de verkoop wordt verantwoord volgens het
toepasselijk kader voor financiële verslaglegging, worden alle aan de verkoop
gerelateerde posten door de instelling teruggeboekt.
6.
Wanneer een instelling bij retrocessietransacties, transacties inzake verstrekte of
opgenomen effecten- of grondstoffenleningen, transacties met afwikkeling op lange
termijn en margeleningstransacties, waaronder die buiten de balanstelling, als agent
tussen twee partijen optreedt, is het volgende van toepassing:
(a)
wanneer de instelling een cliënt of tegenpartij een vergoeding of garantie biedt
die beperkt is tot het eventuele verschil tussen de waarde van de effecten of
contanten die de cliënt heeft uitgeleend en de waarde van de zekerheden die de
kredietnemer heeft verstrekt, neemt zij in de blootstellingsmaatstaf alleen de
opslagfactor op die overeenkomstig lid 2 of lid 3, is vastgesteld, al naargelang
het geval;
(b)
wanneer de instelling geen van de betrokken partijen een vergoeding of
garantie biedt, wordt de transactie niet in de blootstellingsmaatstaf opgenomen;
(c)
wanneer de economische blootstelling van de instelling aan de onderliggende
effecten of contanten bij de transactie groter is dan de aan de hand van de
opslagfactor verkregen blootstelling, neemt de instelling in de
blootstellingsmaatstaf ook een blootstelling op die gelijk is aan de volledige
waarde van de effecten of de contanten."
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie.
NL
17
NL
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke
lidstaat.
Gedaan te Brussel, op 10.10.2014
Voor de Commissie
De Voorzitter
José Manuel BARROSO
NL
18
NL