Inleiding in het hechtingsproces Truus Bakker Hechting is het fundament van ieders leven, de basis die de stenen van de ontwikkeling van kinderen betekenis geeft. Een definitie van gehechtheid luidt als volgt: Gehechtheid is een duurzame emotionele band tussen een kind en een of meer specifieke volwassenen. Een baby die geboren wordt gaat voor het eerst van zijn leven een band aan met zijn omgeving, met de mensen die in zijn buurt zijn en die hem verzorgen en koesteren. Daardoor gaat hij zich vertrouwd voelen en raakt hij gehecht. Gehechtheid is een voorwaarde om te overleven en op te groeien tot een evenwichtige volwassene. Een kind is lang afhankelijk van de verzorging en bescherming van volwassenen, maar het is niet de bedoeling dat hij dat blijft. Bij het proces van hechting hoort onlosmakelijk het proces van loslaten. Met de ontwikkeling van de zintuigen en de lichaamsbeheersing zien we dat een kind met de dag competenter, onafhankelijker wordt: b.v. het leert zelf iets te pakken en in z'n mond te stoppen, het leert zich om te rollen, waardoor het de wereld van een andere kant kan bekijken. Volwassenen (en dus ook ouders) hebben al geleerd om op een bepaalde manier een band te krijgen en te onderhouden met geliefde personen. De manier waarop je je aan je kind zal hechten, zal sterk afhangen van de manier waarop je je vroeger in je eigen gezin hebt gehecht en ook weer losgemaakt. De hechting tussen kind en ouders verloopt normaal gesproken in bepaalde fasen. Er blijkt zich tussen kind en ouders een bepaald hechtingspatroon te ontwikkelen. De fasen van het hechtingsproces. 1. In de eerste maanden van zijn leven raakt een kind in toenemende mate emotioneel afhankelijk van een of een paar mensen. Een baby is volstrekt overgeleverd aan de zorg van een volwassene. Hij is nog volslagen hulpeloos en voelt zich nog een geheel met z'n omgeving, meestal met z'n moeder. Een zo jonge baby kan alleen maar lust of onlust voelen en laat dit merken bijvoorbeeld door tevreden te slapen, te drinken, te huilen of door onrustige bewegingen te maken. De rol van de moeder (of verzorger) is er een van onvoorwaardelijke acceptatie: zorgen, dragen, beschermen, wiegen, levensvoorwaarden scheppen, bemoederen, liefdevol aanraken etc. Het is de fase waarin de moeder zich nog vrij en volledig aanpast aan de behoeften van de baby. De moeder begrijpt wat het kind bedoelt, nog zonder dat het kind dit zelf kan begrijpen. Een baby in deze fase is nog volledig afhankelijk van de zorg van de volwassene. Wordt het kind goed aangevoeld, begrepen en wordt er adequaat op gereageerd, dan gaat het kind zich veilig voelen en krijgt het vertrouwen in de ander. De belevingen, zowel van het kind als van de moeder zijn nog vooral lichamelijk: voeden, drinken, baden, strelen, wiegen, bewegen, verschonen, inspelen op bewegings-en rustbehoeften. Wanneer dit alles steeds op een bepaalde prettige manier wordt gedaan, dan wordt de wereld voorspelbaar voor het kind. Het kind gaat wennen aan een speciale manier van contact, aan bepaalde stemmen, geluiden, geuren, "lichaamstaal", gezichtsuitdrukkingen etc. Be- langrijk in deze fase: de tastzin, het gehoor, het voelen, het zien. Zowel ouders als kind raken met elkaar nabijheid vertrouwd. Voor het kind is het de fase van een lichamelijk "zijn": onbewust voelen, ervaren en ondergaan; drinken, eten, groeien en slapen in het vertrouwen, dat er iemand op je let en zorgt, dat alles goed komt. Voor de ouder is het de fase van: voorwaarden scheppen, zorgen, structuur bieden, basisveiligheid geven, opletten en verantwoordelijkheid dragen; in staat zijn aan te voelen en te begrijpen wat het kind nodig heeft en voldoende mogelijkheden hebben (zowel materieel als emotioneel) dit ook te bieden. 2. In de volgende fase (vanaf 3 maanden) ontstaat er een begin van herkenning. De baby leert onderscheid te maken tussen stemmen en gezichten. Hij lacht nog wel tegen iedereen, maar de meest enthousiaste en de liefste lachjes zijn voor z'n moeder. Een gevolg van het leren herkennen is, dat het kringetje van mensen bij wie hij zich op z'n gemak voelt kleiner wordt in plaats van groter, zoals je bij toenemende zelfstandigheid zou verwachten. Een "hoogtepunt" in deze fase is de zogenaamde "eenkennigheidfase" of "achtmaanden-angst". Hiermee wordt de fase afgesloten die hechting in aanbouw wordt genoemd. Een paar vaste verzorgers lijkt een voorwaarde om tot hechting te komen. Deze periode wordt gekenmerkt doordat het kind zich openstelt voor de moeder. Hoewel het kind nog steeds degene is die krijgt en de moeder degene die geeft, ontstaat er een wisselwerking tussen moeder en kind. Zij is zijn steun en toeverlaat, zij is als het ware het verlengstuk van het kind. Het kind is het middelpunt en ontdekt dat het de ander kan "bespelen". Bijvoorbeeld door te lachen en geluidjes te maken kan het kind de interactie met moeder verlengen. Het heeft geleerd hoe hij haar aandacht vast kan houden. Voor beiden wordt elkaars gedrag voorspelbaar, dus betrouwbaar. Deze ontwikkeling vormt de basis voor het vertrouwen in zichzelf en in de ander. Voor het kind is het de fase van afwachten, vervulling van al je behoeften, zowel lichamelijk (zoals voldoende eten, drinken, contact) als emotioneel (liefdevolle aandacht): alles wordt op een prettige manier met je gedaan, en je gaat steeds meer wennen aan de speciale manier van bemoedering en verzorging die jou een prettig gevoel geven. Voor de ouder is het de fase van: actief kijken, luisteren en meeleven, op een prettige manier aanraken, troosten, verzorgen, babbelen, voeden, reageren en inspelen op de eigen aard van het kind. Het is ook de fase van aandachtig en actief luisteren. 3. In de volgende fase kan het kind zelf actief meewerken aan het bevredigen van zijn behoeften. Dit is de periode van nabijheid zoeken en scheidingsangst. Door de voortgaande lichamelijke ontwikkeling kan het kind nu ook zelf iets pakken, als het niet aangereikt wordt; het kind kan zelf achter moeder aangaan, wanneer ze even uit het zicht verdwijnt. Er ontstaat een ontwikkeling van afwachten naar zelf ondernemen en erop af gaan om op die manier de frustraties te overwinnen, dat de wereld niet meer zo ideaal is, als eerst; anderzijds doet het kind, door de ervaring, dat het zelf iets kan ook zelfvertrouwen op. Van groot belang in deze fase is, dat het kind de scheidingsangst kan overwinnen door de ervaring, dat moeder weer terugkomt, na even weggeweest te zijn; het kind leert zich op deze manier een beeld van moeder te vormen, ook als ze even weg is. Des te veiliger en steviger de band is geworden in de tweede fase, des te gemakkelijker leert het kind zich een beeld te vormen van de moeder in haar afwezigheid. Hoe meer "indruk" de moeder heeft gemaakt ( via zoveel mogelijk zintuiglijke kanalen, zoals: stem, geur, gezicht, wijze van aanraken) des te meer zal het kind leren zich deze moeder in het geheugen te houden. Des te prettiger de ervaringen met de moeder zijn (geweest), des te groter het vertrouwen, dat ze blijft bestaan. Wordt het kind in deze fase volledig in de steek gelaten, dan kan het kind blijven "hangen" in een vroegere ontwikkelingsfase van passiviteit en afhankelijkheid. Soms zal het kind te vroeg "doorschieten" naar de volgende ontwikkelingsfase van afhankelijkheid, met een traumatische ervaring in het aangaan van een band. Soms zullen ze proberen elke band met een volwassene te vermijden, uit angst voor nog een verlies. Vanuit een "veilige haven" zal het kind steeds verder op onderzoek gaan en de wereld ontdekken in het besef, dat er altijd ergens een plek is, waar het even uit kan rusten, getroost kan worden en bij kan komen. Voor het kind is het de fase van: actief er op uit gaan, handelen, uitproberen, zelf ontdekken wat je kan, met vallen en opstaan steeds weer leren en steeds meer zelfvertrouwen opdoen. Voor de ouder is het de fase van: op bereikbare afstand blijven, aandacht hebben voor wat het kind doet, ruimte en mogelijkheden scheppen om het kind zelf iets te laten ontdekken, niet meer alles doen voor het kind, er zijn als het nodig is. Aandachtig kijken, luisteren en meeleven. 4. Losmaken tot zelfstandigheid kenmerkt de volgende fase. Nu gaat het kind ontdekken dat het ook zelf iemand is, los van de moeder. Ook al is de moeder even weg, het kind kan zich een innerlijk beeld van haar vormen en heeft het vertrouwen dat moeder blijft bestaan, ook al is ze niet meer binnen gezichtsveld. Sommige kinderen hebben een knuffel als middel om de tijdelijke scheiding van moeder te overbruggen. Het kind kan zich een innerlijk beeld vormen van de moeder, ook als de moeder even weg is. Symboliseren, taal, ontstaat hier. De vader of oma of juf kan helpen dit losmakingproces te bevorderen. Het kind gaat ontdekken dat moeder iemand anders is, dan dat het zelf is. Er ontstaat een zelfbewustzijn, zelfvertrouwen, een identiteit: d.w.z. Onafhankelijk van de omgeving, blijf je dezelfde! Het kind wordt zelfstandig en geniet van de vrijheid die het loslaten oplevert. De moeder blijft de veilige haven, alleen voor als het nodig is. Bijv. het besef dat mama thuis is, is voldoende om de hele middag buiten te spelen. In deze fase gaat het kind ook de taal goed gebruiken. "Alles hoeft niet meer binnen handbereik te zijn, om het erover te hebben." In deze fase leer je je ook concentreren, met een ding bezig zijn en het andere even loslaten, even vergeten. Door de taal kan het kind nu ook denken. Voor de ouder is het belangrijk dat deze er gewoon is als het nodig is, zich niet meer laat manipuleren, niet meer in alles meegaat. Nu wordt het geven en nemen mogelijk. Het kind doet afstand van iets van zichzelf, ter wille van de band met de ander, om die ander een plezier te doen. In deze fase is het belangrijk, dat de ander niet in de war raakt door het vaak wisselende gedrag van het kind: dan weer boos, omdat mama niet precies doet wat hij wil, dan weer lief en aangepast. (De koppigheidsfase). Het is belangrijk dat je als ouder zelf iemand bent, een soort rots, iemand met eigen gevoelens en behoeften. Voor het kind is het de fase van: zelf iemand zijn, de wereld begrijpen en onder controle krijgen. Voor de ouder is het de fase van: ook weer iets voor jezelf hebben, niet meer in alles beschikbaar zijn, de fase van de ik-boodschappen. 5. In deze fase ontdekt het kind dat het zelf actief kan ingrijpen, dat het creatief kan zijn en de wereld naar zijn hand kan zetten. Het kan voor zichzelf opkomen. Omdat het zich steeds meer als los van moeder kan voelen, kan het zich nu ook inleven in de ander. Het kind kan loskomen van eigen gedachten en gevoelens en kan zich verplaatsen in de ander. In rollenspellen, bijvoorbeeld vadertje en moedertje, wordt dit eindeloos geoefend. Een taak voor ouders in deze fase is het kind zover los te laten - zonder in de steek te laten dat het kind zelf zijn oplossingen kan vinden. Een gevoel van gelijkwaardigheid ontstaat op deze manier. Voor het kind de fase van creatief problemen oplossen, alleen, maar ook in samenwerking met anderen. Voor de ouder is het nu mogelijk je eens terug te trekken, af te wachten. In contact met het kind kan nu onderhandeld worden volgens de geen verlies-methode. Er ontstaat wederzijds begrip en aanpassing. Samenvattend: Een kind zal zich in eerste instantie hechten aan degene met wie het de meeste interactie heeft. Dit is de belangrijkste verzorg(st)er; in de meeste gevallen is dat de moeder. De aard van de band is niet bij alle kinderen gelijk, want elk kind en elke ouder is anders. De aard van de band wordt bepaald door de wisselwerking tussen moeder en kind. Er is gedrag dat van de moeder uitgaat (verzorgend, beschermend) en van het kind (huilen, kijken, nabijheid zoeken. De aard van de interactie bepaalt of de gehechtheid geborgenheid en bescherming geeft. De geborgenheid en veiligheid kunnen slechts tot ontwikkeling komen als het kind de moeder ervaart als beschikbaar. De moeder moet bereikbaar (geestelijk en lichamelijk) zijn en bereid om de band met het kind aan te gaan. Wanneer dit het geval is, leidt dit tot vertrouwen bij het kind. Het acceptatieproces is wederzijds en de ervaring van geborgenheid geeft zelfvertrouwen aan de moeder en het kind. Hecht een kind zich ook aan anderen? De meeste onderzoekers zijn het erover eens dat een kind zich aan meerdere mensen kan hechten. Dit maakt het kind minder kwetsbaar, wanneer er een gehechtheidfiguur wegvalt. Wel is het zo dat een gehechtheidfiguur vaak nummer 1 is. Bijvoorbeeld: in geval van angst of pijn zoekt het kind als eerste de nabijheid en troost van moeder, maar bij het spel geeft het de voorkeur aan vader. De sociale interacties (omgaan met) vreemden is geen gehechtheidgedrag. Een kind dat zich niet geborgen voelt blijft aan moeders rokken hangen, of gaat zich in z'n eentje bezighouden. Het hechtingsproces zoals hierboven is beschreven geeft een ideale situatie weer, dat wil zeggen: wanneer de situatie van ouder en kind veilig en gunstig is. Bij veel kinderen, waaronder adoptiekinderen, zal de situatie in hun eerste omgeving niet altijd even gunstig zijn geweest. Vaak waren er tekorten, zowel in hun lichamelijk welbevinden (voedsel, warmte, veiligheid), als in hun emotionele behoeften (geborgenheid, bescherming, koestering. Toch zal ook dit kind zich proberen te hechten aan de mensen die het verzorgen: bijvoorbeeld aan de moeder, oma, vader, verzorger in het kindertehuis. Ook als er geen basis is voor een veilige gehechtheidopbouw is hechting van levensbelang voor een kind. Hoe gunstiger de situatie (stabiel en veilig) hoe groter de kans dat het kind zich zal ontwikkelen tot een veilig gehecht kind. Er worden drie vormen van gehechtheid onderscheiden. Bij peuters kunnen de volgende vormen te zien zijn: - Veilige gehechtheid Een veilig gehecht kind kan zijn opvoeder gebruiken als veilige basis van waaruit het de omgeving verkent. In situaties en tijden van spanning zoekt het contact met de gehechtheidfiguur. Bijvoorbeeld: een peuter die wegkruipt achter moeder wanneer er een vreemde op bezoek komt. Deze kan de spanning reduceren, zodat het kind er na een tijdje weer op uit gaat. - Onveilige gehechtheid: angstig vermijdend Dit kind gedraagt zich quasi-zelfstandig. Het houdt zich op een afstand en vertoont weinig emotionele expressie. Het zoekt nauwelijks contact met de opvoeder. Vreemden worden hetzelfde of nog vriendelijker benaderd als de ouders. Het kind doet alsof het alles zelf kan en geen hulp of steun nodig heeft. - Onveilige gehechtheid: angstig ambivalent Dit kind geeft voortdurend de boodschap: "Ik kan het niet alleen". Het houdt angstvallig contact met de gehechtheidfiguur. Het zijn onzekere kinderen die weinig zelf ondernemen en voortdurend hulp zoeken. Dit type kind heeft ook weinig controle over impulsen en emoties (snel boos, snel huilen.) tbakker Bouwstenen in de hechtingsrelatie voor het kind Creatief machteloos Zelfstandig eenzaam Zelfvertrouwen onzekerheid Toevertrouwen wantrouwen Basisveiligheid angst Door: tbakker Bouwstenen in de hechtingsrelatie voor de ouder Vertrouwen angstig Stevig en duidelijk vaag Steunend en meelevend geen interesse of dwingend Geven nemen Verantwoording en competentie verwaarlozen Door: tbakker De ontwikkeling van het gevoel van vertrouwen De verschillende manieren waarop ouders of verzorgers met hun kinderen omgaan, kunnen leiden tot een ‘veilige’ of ‘onveilige gehechtheid’. Pleegkinderen, waarvan de ouder(s) niet of in wisselende mate in staat waren te voldoen aan de vraag van het kind om contact en bescherming, ontwikkelen vaak een onveilige gehechtheidsrelatie met hun opvoeders. De manier waarop zij dat uiten, kan van kind tot kind verschillen: van vlak affectief gedrag tot uiterst brutaal gedrag. Voor pleegouders is het niet makkelijk een relatie met dit pleegkind op te bouwen. De ontwikkeling van het gevoel van vertrouwen bij een kind Het kind voelt een behoefte; het voelt zich onplezierig Het kind voelt zich plezierig Het kind maakt die behoefte kenbaar Er wordt aan de behoefte voldaan Enzovoort….zo ontstaat een gevoel van vertrouwen, veiligheid en zekerheid en het kind zal zich op een positieve wijze gaan hechten. Een voortdurende positieve wisselwerking De volwassenen gaan op een positieve manier om met het kind Het kind blijft daarop positief reageren Het kind reageert daarop positief De volwassenen blijven vriendelijk en positief reageren Geen ontwikkeling van vertrouwen De ontwikkeling van het gevoel van wantrouwen bij een kind Het kind voelt een behoefte; het voelt zich onplezierig Het kind voelt zich rot, angstig, rusteloos Het kind maakt die behoefte kenbaar Er wordt niet aan de behoefte voldaan Enzovoort….zo ontstaat een gevoel van onzekerheid, wantrouwen en het kind zal zich niet op een positieve wijze gaan hechten. Informatie over…. hechting Als een baby ter wereld komt is het belangrijk dat er hechting tussen ouders/verzorgers en kind tot stand komt. Een baby is hulpeloos, maar heeft wel eten, drinken, liefde, troost en bescherming nodig. Wanneer een baby deze bescherming krijgt en leert dat het zich mag uiten, gaat het zichzelf prettig voelen. De baby leert dat hij erop kan vertrouwen dat er iemand voor je is als dat nodig is. Hierdoor durft het kind steeds meer dingen te gaan ondernemen (exploreren). De gehechtheid tussen kind en ouder/verzorger zorgt ervoor dat een kind het hoofd kan bieden aan uitdagende en stressvolle situaties. Het kind is veilig gehecht. Soms verloopt de hechting niet goed: er spelen binnen het gezin zaken die de hechting verstoren, zoals een vader die het gezin plotseling verlaat, waardoor een moeder naast de opvoeding van haar kind ook veel eigen verdriet moet verwerken. Of een moeder die ziek wordt. Of een kind wordt door een instantie uit huis gehaald en heeft meerdere verzorgers. Ook zijn er ouders die vanuit een eigen verstoorde hechting niet goed weten hoe ze de toenadering die het kind zoekt moeten beantwoorden. Of kinderen die een moeilijk temperament hebben, kinderen die veel huilen, kunnen maken dat ouders niet altijd consequent zullen reageren. Kinderen van ouders die hun kind wel troost bieden, maar hierbij geen mimiek gebruiken zoals lachen en toewenden laten vaak onveilig vermijdend hechtingsgedrag zien. Ze negeren hun moeder als ze weggaat en weer terugkomt en lijken zeer zelfstandig te zijn. Ondertussen ervaren ze echter veel stress. Kinderen van ouders die onvoorspelbaar zijn, de ene keer wel reageren op huilen en troost bieden, maar de baby de andere keer laten liggen laten vaak angstig ambivalent hechtingsgedrag zien. Zij klampen zich vast aan de ouder, raken helemaal overstuur als de ouder weggaat en zijn boos als zij terugkomt. Ze hebben niet de ervaring dat ze zelf iets kunnen, ze zijn onzeker en durven niet te exploreren. De vermijdend en ambivalent gehechte kinderen ervaren soms wel dat hun ouders sensitief en responsief zijn. Hierdoor blijven de angst, stress en dreiging relatief beperkt. Er is echter een groep ouders die zoveel verschillende signalen aan het kind afgeeft, dat het nooit weet waar het aan toe is. Het gaat hier om de gedesorganiseerde hechtingsstijl. Als een kind huilt geven zij de ene keer liefde, de andere keer slaag. Als dezelfde ouder zowel misbruik als bescherming geeft, weet een kind niet waar het aan toe is. Gezinnen die kinderen verwaarlozen of misbruiken, waar zich een trauma voordoet of heeft voorgedaan bij één van de ouders en kinderen van ouders met psychische problemen vallen vaak in deze categorie. Een kind staat voor een dilemma; een angstig kind zoekt immers veiligheid bij zijn gehechtheidfiguur, maar wanneer die figuur zelf de bron van angst is, is er geen uitweg voor de angst. Kinderen die komen uit gezinnen waar van een gedesorganiseerde hechtingsstijl sprake is ontwikkelen vaak gedragsstoornissen, angststoornissen en op latere leeftijd persoonlijkheidsstoornissen. Vroeger werd gedacht dat kinderen die als gevolg van een verstoorde hechting problemen geven vooral zakelijk benaderd moeten worden. Inmiddels is de visie veranderd. De afstand die je moet houden is vooral voor jezelf bedoeld, zodat je niet gekwetst wordt wanneer een kind je niet teruggeeft wat jij “erin” stopt. De visie is dat je met het kind terug moet naar het eerste begin: net als bij een baby zowel verbaal als non verbaal dezelfde signalen afgeven. Hier zijn ze erg gevoelig voor. Leren inschatten hoe een kind zich zal voelen, zorgen dat het krijgt wat je toezegt, dat je betrouwbaar bent. Begrip tonen en helpen tot een oplossing voor een probleem te komen. Als een kind je vertrouwt, komt het tot exploratie. Het gaat zelf dingen ondernemen, en jij steunt dit, je leeft mee. Het kind wordt steeds zelfstandiger, en leert via het stellen van grenzen door de opvoeder dat het rekening moet houden met de ander. Tot slot leert het kind steeds meer dingen zelf op te lossen op een goede manier, en kan zich verder ontwikkelen. Hechting “Potjestheorie” Elk kind wordt geboren als een “potje”, die al gevuld is met temperament en aanleg, en mogelijk met stoornissen die ontstaan zijn tijdens zwangerschap (ADHD, PDD, dyslexie o.a.). Ook in de baarmoeder kan een kind al beïnvloed zijn door het roken van zijn moeder of haar stress tijdens de zwangerschap. Gedurende het leven van een kind laat hij in eerste instantie dat temperament de vrije loop, uit zijn “potje” knallen emoties die door ouders moeten worden opgevangen. Hiervoor dienen ouders te leren herkennen welk antwoord past op welke emotie. Heeft het kind honger, voelt hij zich ongemakkelijk (luier, pijn) of heeft het slaap of aandacht nodig? Als de ouder leert goed te reageren (responsief) op het juiste signaal (sensitief), hoeft het kind zijn emoties wat minder heftig te uiten, omdat het weet of erop kan rekenen dat er al snel een passende oplossing komt (eten, luier, bed, knuffel). De ouders en het kind hebben in dat geval een passend “dekseltje” op het “potje” gevonden, waardoor beiden zich goed voelen. Het kind voelt zich gezien, gehoord en begrepen. Gehechtheid is een duurzame emotionele band tussen een kind en één of meer specifieke volwassenen. Gehechtheid is een voorwaarde om te overleven en op te groeien tot een evenwichtige volwassene. Het zoeken naar het passende dekseltje bij dit kind met deze aanleg is niet altijd makkelijk. Een kind met een groot brok ADHD vergt veel meer energie van zijn ouders dan zij soms kunnen opbrengen. Een kind met een stoornis in het autistische spectrum geeft ouders niet altijd terug wat zij verwachten of zouden willen. Een ouder heeft vooraf al een beeld over hoe het is om ouder te zijn, en ze moeten dit beeld dan aanpassen. Soms hebben ouders zelf psychiatrische problemen waardoor het hen niet lukt op de juiste momenten sensitief en responsief te zijn, bijvoorbeeld een moeder met een post natale depressie, of ouders die verslaafd, of laagbegaafd zijn. Sommige ouders hebben ook zelf nooit een passend “dekseltje” aangemeten gekregen, waardoor zij zelf nog steeds veel moeite hebben met het reguleren van hun emoties. Daarnaast herkennen zij dan niet altijd wat het kind dat huilt aan hen vraagt. Soms staan ouders er opeens alleen voor, omdat hun partner is weggegaan, is ziek geworden of overleden. Hoe kun je naast het verdriet dat je zelf hebt dan ook nog ten alle tijden sensitief en responsief voor je kind zijn? En zijn er mensen in de naaste omgeving die de emoties uit het potje van het kind wel goed kunnen opvangen? Uiteindelijk is het zo dat de verwachtingen van een kind ten aanzien van zijn ouders gebaseerd zijn op hun ervaringen met de beschikbaarheid van de ouder. Als je huilt maar er komt niemand, merk je dat dat dus niet helpt. Het kind stopt met huilen, en leert op die manier niet goed aan te geven wat hij wil en wanneer hij wat wil. Dit heeft gevolgen voor zijn latere reactie op volwassenen. Ook een kind maakt al een beeld in zijn hoofd over wat hij kan verwachten. Dit beeld wordt steeds aangepast, maar hoe meer slechte ervaringen hoe moeilijker het wordt om het beeld aan te passen (vooroordelen: je zoekt steeds naar dingen die je beeld bevestigen). Het gaat er ook niet altijd om of het thuis onveilig was, het gaat erom hoe zij het in het plaatje hebben opgeslagen, hoe zij het hebben gekleurd. Hoe ontstaat een goede hechting? 0-9 maanden: Voelen en gevoel staan centraal. Een pasgeboren baby die huilt en daarop een reactie krijgt van iemand die komt, leert zich veilig te voelen. Komt er niemand of wordt niet de juiste zorg geboden, dan ontstaat er angst. Het kind krijgt een basisvertrouwen, voelt zich ontspannen, heeft het gevoel er te mogen zijn, verkent met alle zintuigen de omgeving, kan iets pakken, in mond stoppen, omrollen.. De ouder: beschermd, is beschikbaar, neemt de leiding, voelt aan wat nodig is, heeft aandacht. Wat doen: toewenden, aankijken, vriendelijk praten, vriendelijke gezichtsexpressie. Initiatief nemen naar de baby en ontvangen wat je krijgt (lach belonen, babbel belonen). Hier gaat een kind al zich toevertrouwen aan de belangrijke ander en ontstaat de hechting. Vanaf 9 maanden: Doen staat centraal. Baby’s zoeken oogcontact, stellen zich open voor contact, vragen aandacht, maken plannen, peilen je gevoelens, zijn nieuwsgierig. Kinderen gaan zich meer richten op materiaal en samenspel, als ouder daar positief op reageert, meedoet, dingen benoemd, meeleeft en mee volgt, stimuleert, aandacht geeft maar ook ruimte biedt en betrouwbaar is zal een baby al een zeker zelfvertrouwen ontwikkelen. Dit is ook de periode van nabijheid zoeken en scheidingsangst. Een kind heeft een beeld van zijn moeder in zijn hoofd en kan dit ook oproepen als zij even weg is. Als niemand meeleeft met zijn kennismaking met materialen en spel, wordt het onzeker, passief en lusteloos. Een kind durft of wil geen dingen ondernemen (exploreren) en durft er niet op uit. Rond de 2,5 jaar: Denken staat centraal. Kinderen zijn meer zelfstandig, kunnen dingen zelf als hun ouder er niet bij is. Dit is de fase waarin kinderen erg koppig kunnen zijn, hun vrijheid zoeken, willen onderhandelen, grenzen zoeken. Dit is ook de fase waarin een kind denkt dat alles om hem draait. Als ouder moet je grenzen aangeven, het kind leren dat het rekening moet houden met een ander. Hier begint een kind te leren sociaal te zijn. Ouders moeten hier hun kinderen ruimte geven, maar ook begrenzen, duidelijk zijn, veel ik-boodschappen geven, kinderen confronteren met de gevolgen van hun gedrag maar ook vertrouwen in hen hebben en geduld. Vanaf ongeveer 5 jaar staat de taal centraal: Een kind wordt steeds creatiever, kan rekening houden met anderen, neemt initiatieven en kan zelf zijn problemen oplossen. Ouders moeten hier vooral het vertrouwen in het kind hebben dat het goed gaat. Vier typen hechtingsstijlen 1. Veilig gehecht Veilig gehechte kinderen blijken harmonieuze en coöperatieve interacties aan te gaan met andere kinderen en volwassenen. Ze huilen weinig, ze zijn gesteld op lichamelijk contact en zijn thuis niet angstig. In een veilige situatie is er sprake van exploratie gedrag (voorbeeld experiment baby en moeder). In probleemsituaties zijn deze kinderen niet snel gefrustreerd. Ze maken gebruik van pré-verbale lichaamstaal zoals glimlachen, kalmerings-, uitnodigings-, en verzoeningssignalen. Ze zijn vaker nieuwsgierig en leergierig en zijn enthousiaster en taakgerichter bij oplossen van een taak. Ook lijken deze kinderen een balans gevonden te hebben tussen geremd, conformistisch gedrag en ongeremd en impulsief gedrag. De egocontrole bleek evenwichtiger. Veilig gehechte kinderen ontwikkelen een evenwichtiger balans tussen enerzijds het zoeken van contact net de gechtheidspersoon bij stresssituaties en anderzijds het “er-op-uitgaan” en exploreergedrag. Er lijkt een zelfregulerend systeem te werken waarbij het kind opgelopen spanning als het ware laat vloeien door middel van contact; zodra het zich wat meer ontspannen voelt, gaat het weer spelen en trekt het er op uit. Is de spanning voorbij dan laat het kind weer los. Een veilig gehecht kind kan zijn opvoeder gebruiken als veilige basis van waaruit het de omgeving verkent. In situaties en tijden van spanning zoekt het contact met de gehechtheidfiguur. Bijvoorbeeld: een peuter die wegkruipt achter moeder wanneer er een vreemde op bezoek komt. Deze kan de spanning reduceren, zodat het kind er na een tijdje weer op uit gaat. 2. Onveilig gehecht: angstig/ vermijdend Dit kind gaat wel op onderzoek uit, maar houdt nauwelijks contact met de gehechtheidspersoon. De exploratie en het spel zijn van een lage kwaliteit. Nadat de gehechtheidspersoon even weggeweest is, vermijdt het actief opnieuw contact door weg te kijken, weg te lopen en de aanwezigheid te negeren. Deze kinderen lijken wel geëmotioneerd te raken (toeslag van hartslag frequentie) maar ze doen alles om dit niet te laten zien. Ze vertonen een quasizelfstandig gedrag; houden zich op een afstand, vertonen weinig emotionele expressie, zijn wat star en rigide in hun houding. (“verborgen” angstsignalen in hun lichaamstaal). Ze vertonen het “Ik moet alles zelf kunnen” gedrag. Ze proberen krampachtig alles zelf te doen. Dit kind gedraagt zich quasi-zelfstandig. Het houdt zich op een afstand en vertoont weinig emotionele expressie. Het zoekt nauwelijks contact met de opvoeder. Vreemden worden hetzelfde of nog vriendelijker benaderd als de ouders. Het kind doet alsof het alles zelf kan en geen hulp of steun nodig heeft. Het opvoeder gedrag wordt gekenmerkt door consequente onresponsiviteit: vaak afwijzend, vaak afkeer van lichamelijk contact, rigiditeit, soms overstimulering. 3. Onveilig gehecht: angstig/ ambivalent Het angstig ambivalente type kind houdt angstvallig contact, ook in veilige situaties; komt nauwelijks door exploratie en spel. Na separatie zoekt het enerzijds sterk contact, maar anderzijds weert het ook af door wegduwen en slaan. Ze laten zich moeilijk bedaren of troosten. Ze vallen op door onzelfstandig gedrag; hebben vaak weinig controle over emoties en impulsen. Ze reageren heel “broos” in probleemsituaties. Het zijn de “klampers”, “ik kan het niet alleen” -gedrag. Bij verlies van relaties is er snel ontreddering. Dit maakt ook bang voor alles wat nieuw is. Dit kind geeft voortdurend de boodschap: "Ik kan het niet alleen". Het houdt angstvallig contact met de gehechtheidfiguur. Het zijn onzekere kinderen die weinig zelf ondernemen en voortdurend hulp zoeken. Dit type kind heeft ook weinig controle over impulsen en emoties (snel boos, snel huilen.) Het valt op dat hun ouders/ verzorgers soms wel, soms niet responsief en sensitief zijn naar het kind. Ze reageren vaak wat onhandig, onvoorspelbaar en/ of onbetrouwbaar voor het kind. Ook onderstimulering wordt hier vaak geconstateerd. 4. Gedesorganiseerde hechtingsstijl Wanneer ouders zoveel verschillende signalen aan hun kind geven dat het nooit weet waar het aan toe is dan is er sprake van een gedesorganiseerde hechtingsstijl. Als een kind huilt geven zij de ene keer liefde, de andere keer slaag. Als dezelfde ouder zowel misbruik als bescherming geeft, weet een kind niet waar het aan toe is. Gezinnen die kinderen verwaarlozen of misbruiken, waar zich een trauma voordoet of heeft voorgedaan bij één van de ouders en kinderen van ouders met psychische problemen vallen vaak in deze categorie. Een kind staat voor een dilemma; een angstig kind zoekt immers veiligheid bij zijn gehechtheidfiguur, maar wanneer die figuur zelf de bron van angst is, is er geen uitweg voor de angst. Kinderen die komen uit gezinnen waar van een gedesorganiseerde hechtingsstijl sprake is ontwikkelen vaak gedragsstoornissen, angststoornissen en op latere leeftijd persoonlijkheidsstoornissen. Deze kinderen vielen op omdat een duidelijk gedragspatroon ontbrak, ze hadden geen georganiseerde manier van reageren op de stress die de scheiding en terugkomst van de ouder teweegbracht. Wanneer kinderen wel een duidelijk gedragspatroon hebben wanneer de moeder de kamer verlaat en weer terugkomt, dan hebben zij een georganiseerde strategie van emotieregulatie. Dit betekent dat zij de vaardigheid hebben om in een bepaalde situatie de juiste emotionele aspecten te beoordelen en/of toe te passen. Dit geldt tevens voor ambivalent gehechte kinderen, deze kinderen groeien op in een omgeving die ondanks een zekere mate van inconsistentie, voorspelbaar genoeg is om een georganiseerde strategie te ontwikkelen, welke zoveel mogelijk nabijheid bij de verzorger tot gevolg heeft. Gedesorganiseerde hechting kan omschreven worden als het ontbreken van een consistente en georganiseerde emotieregulatie strategie. Tegenstrijdig gedrag, verkeerd gericht gedrag, stereotype gedrag, ineens stilzitten voor een bepaalde tijd, en zelfs angst voor de ouder zijn een aantal vormen van gedragingen die voorkomen bij kinderen met een gedesorganiseerd hechtingspatroon, vooral wanneer zij zich in een stressvolle situatie, zoals de Strange Situation, bevinden. Een voorbeeld van tegenstrijdig gedrag is dat het kind onverstoorbaar kalm reageert wanneer de moeder terugkomt terwijl het tijdens de afwezigheid van de moeder erg van streek was. Gedrag dat verkeerd gericht wordt kan bijvoorbeeld het zoeken van contact met de vreemde vrouw zijn. Stereotype gedrag kan het herhaaldelijk trekken aan het haar zijn. Stilzitten gebeurt wanneer het kind niet weet of het contact zal zoeken met de ouder of dat het de ouder zal vermijden. Deze gedragingen worden gezien als indicatoren van stress en angst welke het kind niet kan oplossen omdat de ouder op hetzelfde moment de bron van angst is en de enige veilige basis die het kind heeft. Wanneer zich een angstige situatie voordoet zal het kind naar de ouder vluchten maar deze roept ook angst op bij het kind, zo ontstaat er een paradox van toenaderingsgedrag en vermijdend gedrag tussen het kind en de moeder, er zijn in deze situatie veel gedragsstrategieën voor het kind beschikbaar. Maar het kind weet niet welke strategie geschikt is. Er wordt verwacht dat een kind in deze paradoxale situatie geen georganiseerde manier kan ontwikkelen om met moeilijke en stressvolle situaties om te gaan. Bij een veilige hechting zorgen de ouders ervoor dat het kind een georganiseerde emotieregulatie kan ontwikkelen. Wanneer, zoals bij gedesorganiseerde hechting, de ouders de bron van angst zijn, wanneer zij het kind mishandelen of zelf angstig gedrag vertonen, kunnen ze niet bijdragen aan de ontwikkeling van een goede emotieregulatie strategie bij het kind. Aangezien zij nooit weten wat ze moeten doen in bedreigende situaties ontwikkelen gedesorganiseerd gehechte kinderen een voortdurende angst voor bedreigende situaties. Door deze voortdurende angst kunnen zij geen georganiseerde responsen in daadwerkelijk beangstigende situaties ontwikkelen. Aanpak en behandeling Je hebt een plaatje gemaakt van de wereld op basis van je ervaringen. Als dat plaatje klopt gaat het goed. Als blijkt dat het plaatje niet klopt of afwijkt, ga je erop letten, erover nadenken en eventueel aanpassen. Soms wordt een plaatje een beetje ingekleurd, zodat je er makkelijker mee kan leven, je gaat dingen verzinnen waardoor het niet zo erg lijkt. Uiteindelijk gaan mensen hun eigen gecreëerde plaatje ook geloven. In behandeling is het belangrijk het plaatje bij te stellen. Elke nieuwe (positieve) ervaring biedt je de kans het plaatje bij te stellen. - Laten zien dat je wel betrouwbaar bent - Begrip tonen voor het huidige plaatje. Een kind kan zijn vader idealiseren, terwijl het geen goede vader was. Dat is zijn beeld, als je daaraan komt ben je hem kwijt. Een - kind wijzigt het plaatje pas o.b.v. andere ervaringen, en niet o.b.v. wat anderen zeggen want er heerst toch al een wantrouwen t.o.v. volwassenen. Niet alleen luisteren naar wat ze zeggen, maar vooral hoe ze het zeggen. Start bij de bouwsteen waar het “mis” is, je kunt niet starten met structuur bieden als de basisveiligheid er niet is. Hoe meer zintuigen tegelijk worden ingezet om vertrouwen te verbeteren, hoe beter. Bouwstenen: - Creatief of machteloos - Zelfstandig of eenzaam - Zelfvertrouwen of onzeker - Toevertrouwen of wantrouwen - Gevoel van veiligheid of angst Aanpak p in fases: FASE 1: Kind lijkt schijnbaar makkelijk afscheid te nemen van de ouders en maakt makkelijk contact met docent of anderen. Innerlijk gebeurt er echter veel, er is ook veel motorische onrust. Laat je niet verleiden tot meteen in een affectieve relatie te stappen. Probeer los te staan van wat het kind bij je oproept en bedenk hoe je zou omgaan met een jongere die net nieuw in de klas is. Biedt de jongere de gelegenheid en ruimte om te wennen, rond te kijken en zich te ontspannen. Met ouders bouw je een gezonde band op: laat hen even op adem komen, toon begrip en praat over koetjes en kalfjes. FASE 2: Jongere laat zien onaangepast te zijn, daagt uit, vernielt dingen, houdt zich afzijdig. Hoe meer je in fase 1 hebt gegeven aan affectie, hoe meer de jongere probeert of je dit wel echt meende. Hij probeert nog steeds het beeld dat hij heeft te toetsen. Ga nog steeds niet teveel op de relatie zitten, omdat het kind loyaal is aan zijn ouders en het niet in het plaatje past dat iemand anders beter zou kunnen zijn dan zijn ouders. Je kunt beter de schakel zijn tussen ouders en kind, dat is veiliger. FASE 3: De jongere laat zijn oppositie wat varen, dit wordt afgewisseld met rust. Er komt wat babyachtig gedrag naar boven, eten, op schoot zitten, iemand nalopen, voorgelezen willen worden. Het kind maakt op een stuntelige manier contact. Het is niet handig om dit in de groep toe te laten, aangezien dat pestgedrag oproept en de groep weer onveilig maakt. Spreek af dat deze momenten individueel zijn, dit is handiger in een leefgroep of in therapie te realiseren dan op een school. Stel geen eisen als tegenprestatie voor het contact. Ga niet proberen op een leeftijdsadequate manier te communiceren over relatie en emotie. Laat de puber weer even kind zijn en ervaren hoe het voelt gehoord te worden. Probeer hier niet een betere ouder te zijn dan de ouders. Je moet hier verbindend bezig zijn en de negatieve lading van de gemaakte “plaatjes” proberen weg te halen. Let niet op wat letterlijk gezegd wordt maar probeer te vertalen wat er met het gedrag wordt bedoeld. Bijvoorbeeld als iemand het gevoel heeft steeds kritiek te krijgen, kun je noemen dat die blijkbaar hoge verwachtingen van je heeft. FASE 4: Hier zijn nog steeds de angsten te zien, snel verongelijkt zijn. Probeer zijn “ik” te versterken en laat de jongere wat exploreren. Vooral aan de slag met competenties en op cognitief niveau.
© Copyright 2025 ExpyDoc