Genderbril op drie decennia degressiviteit in de

Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Genderbril op drie decennia degressiviteit in de werkloosheidsuitkering
Wat is degressiviteit?
Wanneer je werkloos wordt krijg je een uitkering die je verlies aan loon voor een stuk
compenseert. Deze uitkering is een percentage van je laatst verdiende loon. Dit percentage
daalt in fases naarmate je langer werkloos bent en daardoor ontvang je in elke deelperiode
een steeds lagere uitkering. Wanneer je gedurende een bepaalde periode werkloos bent,
wordt dat percentage vervangen door een vast (forfaitair) bedrag.
Degressiviteit gecombineerd met werkloosheidscategorieën
Terwijl je werknemer was heb je sociale zekerheidsbijdragen betaald. Daardoor heb je een
eigen recht op een uitkering opgebouwd, moest je werkloos (of ziek) worden. Maar dat
eigen recht op uitkering blijkt niet voor iedereen hetzelfde te zijn.
Het percentage van je laatstverdiende loon verschilt immers ook per groep van
werklozen/werkzoekenden waartoe je behoort. Deze groepen of categorieën zijn de
alleenstaande werklozen, de werklozen met gezinslast, de samenwonende werklozen
zonder gezinslast.
De werkloosheidsuitkering die een alleenstaande ontvangt beschouwen we als het eigen
basisrecht, hoewel het niet om een statisch percentage/bedrag gaat. 1 De werkzoekende
met gezinslast krijgt een hogere uitkering dan de alleenstaande. Dit verschil noemen we een
afgeleid recht. Voor deze verhoogde uitkering heeft de werkloze met gezinslast voordien
geen extra socialezekerheidsbijdragen betaald.
De samenwonende werkloze zonder gezinslast ontvangt een lagere werkloosheidsuitkering
dan de alleenstaande. Dit verschil noemen we een eigen niet-ontvangen recht.
Verschillende vrouwenorganisaties vinden het eigen niet-ontvangen recht onrechtvaardig
omdat de categorie samenwonenden zonder gezinslast al tientallen jaren uit overwegend
vrouwen bestaat. Vrouwen hebben nochtans net als werklozen met gezinslast (meer
mannen dan vrouwen) en alleenstaande werklozen dezelfde socialezekerheidsbijdragen
(hetzelfde percentage van hun loon zonder een plafond) betaald toen ze nog een job
hadden. Er is dus geen reden dat ze als werkloze samenwonenden een lagere uitkering
ontvangen. Het gevolg is dat vooral de groep werkloze vrouwen ten opzichte van de groep
werkloze mannen al jaren een inkomensverlies heeft.
1
De percentages/uitkeringen variëren in de loop van de jaren.
1
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Maatregelen degressiviteit + werkloosheidscategorieën doorheen de tijd
De werkloosheidsverzekering, ingevoerd in 1944, en de verschillende wettelijke
aanpassingen nadien bevatten op het vlak van de uitkeringen (juridische of) directe
discriminaties in het nadeel van vrouwen. Ze ontvangen lagere forfaitaire uitkeringen dan
mannen en de toelatingsvoorwaarden verschillen eveneens. 2 In 1971 worden de directe
discriminaties tussen vrouwen en mannen weggewerkt omdat de werkloosheidsuitkeringen
vanaf dan als een percentage van het brutoloon 3 worden berekend. Tegelijkertijd doen de
(in)directe discriminaties hun intrede omdat de werkloosheidsuitkeringen gekoppeld
worden aan de categorieën werknemers, waarbij de hoogte van de uitkering afhangt van de
categorie. In 1971 zijn er twee categorieën: de gezinshoofden en de niet-gezinshoofden.
Dan wordt ook het degressiviteitssysteem ingevoerd, een indirecte discriminatie bovenop
het categorieënsysteem. Voor de niet-gezinshoofden vermindert de uitkering na het tweede
jaar werkloosheid van 60 naar 40%. In 1981- 1982 wordt de categorie niet-gezinshoofden
opgedeeld in alleenstaanden 4 en samenwonenden. Gezinshoofden blijven 60% ontvangen.
Tijdens het eerste jaar werkloosheid ontvangen niet-gezinshoofden een uitkering van 60%
en voor het tweede jaar is dat 40%. Het tweede jaar kan verlengd worden (78 dagen per
gewerkt jaar). In het derde jaar ontvangen de alleenstaanden en de samenwonenden een
forfait, dat voor de samenwonenden lager is: 40% van het minimuminkomen dat door de
collectieve arbeidsovereenkomst binnen de Nationale Arbeidsraad is overeengekomen) dan het
forfaitair bedrag voor alleenstaanden (50%). Vanaf 1986 ontvangt elke werkloze een
basisuitkering met supplementen in functie van de gezinslast. De categorieën worden
vervangen door een systeem van toeslagen bij de basisuitkering (= 35%), toegekend in
functie van de gezinstoestand: werkloze met gezinslast, alleenstaande en samenwonende.
De werkloze met gezinslast blijft dankzij de supplementen 60% in de drie periodes
ontvangen. De alleenstaande ontvangt in de eerste periode 60% en in de tweede en derde
periode 40%. Het uitkeringspercentage daalt in de eerste periode enkel voor de
samenwonenden van 60% naar 55%. De tweede periode wordt ingekort van 12 naar 6
maanden en de vergoeding daalt voor samenwonenden naar 35%. Samenwonenden
ontvangen in de derde periode een forfait. Vanaf de jaren 1990 wordt het
vergoedingspercentage voor de alleenstaanden in de tweede periode meermaals
verhoogd. 5 In 1994 wordt de basisduur van de tweede periode voor de samenwoners
nogmaals ingekort, van zes naar drie maanden. In 2002 is er een eerste verbetering voor de
2
De bedragen varieerden ook naargelang de regio en de leeftijd.
3
Deze maatregel versterkt het verzekeringskarakter.
4
Alleenstaanden: werknemers die alleen wonen; samenwonenden: werknemers die niet aan de voorwaarden
voor gezinshoofd voldoen.
5
1990: stijging van 40 naar 42%; 1999: van 42 naar 43%; 2000: van 43 naar 44%; 2001: van 44 naar 45%; 2002:
van 45 naar 50%; 2008: van 50 naar 53%.
2
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
samenwonenden wanneer de uitkering van de tweede periode wordt opgetrokken van 35%
tot 40%. De tweede verbetering komt er vanaf 2008 met de verhoging van de uitkering in de
eerste periode van 55% tot 58%. Het principe van het forfaitair bedrag blijft voor hen in de
derde periode behouden. Vanaf 2008 komt er bij de degressiviteit nog eens de variabiliteit
van de basisloongrens (of de zogenaamde tweede degressiviteit), eveneens gelinkt aan de
‘categorieën’. Sinds 2012 bevat de degressiviteit een activeringsvisie. Er is een uitbreiding
van de degressiviteit naar alle ‘categorieën’ werklozen in de tweede periode maar wel met
een versnelde toepassing voor de samenwonenden zonder gezinslast. Werklozen met
gezinslast en alleenstaanden ontvangen net als werklozen zonder gezinslast een forfait in de
derde periode.
Besluit:
Doorheen de jaren komt de categorie alleenstaande werklozen dichter in de buurt van de
groep werklozen met gezinslast wat de uitkeringen betreft. Dit is niet het geval voor de
samenwonende werklozen zonder gezinslast. Hun uitkeringen blijven lager en vooral
vrouwen zijn daarvan de dupe.
Welke impact op vrouwen en mannen?
Vóór 2012
Hoe evolueren de relatieve aandelen van de werkloosheidscategorieën bij vrouwen en
mannen doorheen de tijd?
Figuur: Evolutie van het relatieve aandeel van de werkloosheidscategorieën van mannen 6
6
Liliane Babilas, Individualisering van rechten in de werkloosheidsverzekering, in Belgisch Tijdschrift voor
Sociale Zekerheid, nr. 2, 2009, p. 379.
3
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Figuur: Evolutie van het relatieve aandeel van de werkloosheidscategorieën van vrouwen 7
In 1999 is de groep met het meeste werklozen die van de samenwonenden zonder
gezinslast maar dat overwicht daalt van 46% tot 41% in 2008. Bij vrouwen is er een daling
van 55% tot 48% en bij mannen blijft het percentage rond 34% schommelen.
De groep alleenstaanden stijgt van 18% in 1999 naar 24% in 2008. De toename doet zich
voor bij mannen (van 25% tot 31%) én bij vrouwen (van 12% tot 18%).
De categorie werklozen met gezinslast blijft bij vrouwen constant: van 32% in 1999 tot 34%
in 2008 en bij mannen is er een daling van 41% tot 36%.
Bij mannen blijven de drie categorieën ongeveer dezelfde relatieve omvang hebben. Bij
vrouwen blijft de categorie werklozen met gezinslast stabiel rond de 35% en de categorieën
samenwonenden en alleenstaanden kennen een omgekeerde evolutie: het aandeel
samenwonenden daalt en het aandeel alleenstaanden stijgt.
Hoe evolueren de bedragen van de eigen niet-ontvangen rechten bij de
werkloosheidsuitkeringen voor de categorie samenwonenden doorheen de jaren?
Tabel: Verminderingen overeenkomstig met het eigen niet-ontvangen recht in de
werkloosheid voor de samenwonenden in de jaren 1997, 2005, 2007 in duizend euro 8
Werkloosheid
Werkloosheid minder dan één jaar
Werkloosheid meer dan één jaar:
Samenwonende eerste periode
1997
246.431
47.720
198.711
58.404
2005
337.164
43.234
293.930
222.048
2007
314.692
37.690
277.003
209.483
7
Idem
Hendrik Larmuseau, Kostprijs van de afgeleide rechten en omvang van de eigen niet-ontvangen rechten –
periode 1997-2007, in Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, nr. 2, 2009, p. 281.
8
4
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
-
Samenwonende tweede periode
140.308
Vrouwenraad 2014
71.882
67.519
Het aandeel van de eigen niet-ontvangen uitkeringen ten opzichte van de totale uitkeringen
bedraagt 5,44% in 1997; 5,67% in 2005 en 5,65% in 2007.9
Bij werkloosheid van meer dan één jaar is er een verschillend verloop voor samenwonenden
in de eerste en in de tweede periode en dat is het gevolg van een wijziging in het verschil
tussen de uitkeringen voor samenwonenden ten opzichte van deze voor alleenstaanden.
Focus op samenwonende werklozen met gezinslast
Tabel Aantal gezinsvormen werklozen met gezinslast in 2000 en 2010
Traditioneel
10
gezin
Samenwonend
met
gepensioneerde
ouders
11
Eenoudergezin
Alleenwonend
met bepaalde
financiële
12
lasten
Andere
Totaal
n
%
n
%
mannen
2000
31.081
46,5
5.887
8,8
2010
36.342
48,0
5.585
7,4
verschil
+ 16,9
n
%
n
%
6.101
9,1
13.278
19,9
10.053
13,3
15.600
20,6
+64,8
n
%
n
10.425
15,6
66.775
8.179
10,8
75.758
-5,1
+ 17,5
-21,6
+ 13,5
vrouwen
2000
2010
10.984
10.984
15,8
16,6
3.226
2.902
4,7
4,4
verschil
+0,6
-10,1
49.328
71,6
940
1,4
50.414
76,3
951
1,4
+2,2
4.482
6,5
68.892
836
1,3
66.087
-81,4
+1,2
-4,1
totaal
2000
41.997
31,0
9.114
6,7
2010
47.326
33,4
8.487
6,0
verschil
+12,7
55.430
40,9
14.217
10,5
60.468
42,6
16.551
11,7
+9,1
14.909
11,0
135.666
9.014
6,4
141.845
-6,9
+16,4
-39,5
+4,6
Bij vrouwen zijn de eenoudergezinnen de grootste groep bij de werklozen met gezinslast
met een toename van 71,6% in 2000 tot 76,3% in 2010, gevolgd door het traditioneel gezin
met 16,6% in 2010. Bij mannen vormt het traditioneel gezin de grootste groep met een
9
De vermindering van het eigen niet-ontvangen recht is gelijk aan het verschil van de uitkering van de
alleenstaande op basis van het eigen recht aan 60% en de uitkering voor de samenwonenden aan een
percentage van 55% in 2005 en 58% in 2007.
10
Traditioneel gezin: werkloze woont samen met echtgeno(o)t(e) zonder beroepsinkomen en zonder
vervangingsinkomen; werkloze woont samen met partner zonder beroepsinkomen en zonder
vervangingsinkomen.
11
Eenouders: werkloze woont uitsluitend samen met kinderen met recht op gezinsbijslag voor minstens 1
kind; werkloze woont uitsluitend samen met kinderen op voorwaarde dat er geen enkel kind over een
inkomen beschikt; werkloze woont uitsluitend samen met kinderen (waarvan minstens 1 kind met
kinderbijslag) én bloed- of aanverwanten t.e.m. de derde graad zonder beroeps- of vervangingsinkomen;
werkloze woont samen met een kind met een geneutraliseerd inkomen; werkloze woont alleen maar in het
kader van co-ouderschap verblijft het kind gemiddeld minstens 2 dagen per week bij de werkloze.
12
Alleenwonend met bepaalde financiële lasten: werkloze woont alleen en betaalt effectief onderhoudsgeld
op grond van een rechterlijke beslissing of een notariële akte; werkloze woont alleen en er is
inkomensdelegatie aan de echtgeno(o)t(e).
5
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
lichte toename van 46,5% in 2000 tot 48,0% in 2010, gevolgd door alleenwonenden met
bepaalde financiële lasten (20,6% in 2010) en eenoudergezinnen (9,1% in 2000 en 13,3% in
2010).
Vanaf 2012
Vanaf 2012 ziet het degressiviteitssysteem er als volgt uit:
Bron: www.rva.be: Algemeen overzicht van de degressiviteit
De degressiviteit wordt sinds 2012 bijkomend gekoppeld aan een activeringsvisie. De
uitkeringen worden stelselmatig verlaagd met de bedoeling de werklozen te stimuleren om
sneller een job te zoeken/vinden.
Voor alle gezinscategorieën wordt het uitkeringsbedrag in de eerste vergoedingsperiode
tijdens de eerste drie maanden werkloosheid verhoogd van 60 naar 65%. De tweede
vergoedingsperiode start met een vast gedeelte gedurende twee maanden voor alle
categorieën. Vervolgens wordt ook voor de werklozen met gezinslast en de alleenstaanden
een variabel deel berekend. De duur hangt af van het beroepsverleden (twee jaar per
gepresteerd voltijds arbeidsjaar met een maximum van 10 maanden). Dan volgen nog vier
fases in de tweede periode waarbij de degressiviteit niet enkel voor samenwonenden maar
ook voor alleenstaanden en werklozen met gezinslast wordt toegepast en het bedrag,
inclusief het maximum, dus bij elke fase afneemt. De duur van elk van de vier fases is
variabel en hangt af van het beroepsverleden (twee maanden per jaar) met een maximum
van zes maanden per fase. Bij elke fase daalt de uitkering met 1/5de van het verschil tussen
de vorige fase en het forfait in de derde periode. Het minimum neemt af voor de
samenwonenden (behalve voor de bevoorrechte samenwonenden) en het komt daardoor
onder het vroegere minimum te liggen. Ten slotte is er voor elke categorie de derde periode
met een forfaitair bedrag.
De belangrijkste wijzigingen inzake de gezinscategorieën:
6
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
De versterking van de degressiviteit:
- De bedragen zijn hoger tijdens de eerste drie maanden werkloosheid (dan voordien).
- Werklozen met gezinslast en alleenwonenden worden voortaan net als de
samenwonenden aan de degressiviteit onderworpen vanaf de tweede
vergoedingsperiode.
- Werklozen met gezinslast en alleenstaanden vallen voortaan net als
samenwonenden terug op een forfait gelijk aan de minimumwerkloosheidsuitkering
in de 3de vergoedingsperiode;
- De versnelling van de aanvang van de degressiviteit bij de samenwonenden in de 2de
periode, door deze periode nu te beginnen met een vast deel van twee i.p.v. drie
maanden, aan te rekenen per gepresteerd arbeidsjaar;
- Een verloop in fases van de degressiviteit in de tweede periode;
- Het minimum dat daalt voor de samenwonenden (behalve voor de bevoorrecht
samenwonenden) bij toepassing van de degressiviteit in de tweede periode en dat
daardoor onder het vroegere minimum komt te liggen van de samenwonende in deze
periode;
- Nieuwe groepen die worden vrijgesteld van de degressiviteitsregeling: werklozen met
een beroepsverleden van 20 jaar en meer maar deze voorwaarde wordt wel geleidelijk
opgetrokken tot 25 jaar in 2017; werklozen met een blijvende arbeidsongeschiktheid
van 33% en werklozen van 55 jaar of ouder.
Besluit: met deze hervorming is er een uitbreiding van de degressiviteit naar alle
categorieën werklozen maar wel met een versnelde toepassing voor de samenwonenden.
-
Grafieken: Tijdsprofiel van de minimum- en maximumuitkering samenwonenden met
gezinslast, alleenwonenden, samenwonende zonder gezinslast, vóór en na de hervorming
van 2012 voor werklozen met een beroepsverleden van 15 jaar, bedragen in februari 2012
7
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Bron grafieken: Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, Sociale
bescherming en armoede. Een bijdrage aan politiek debat en politieke actie. Tweejaarlijks verslag 2012-2013,
p. 41
Samenwonenden met gezinslast en alleenwonenden zijn beter beschermd dan
samenwonenden zonder gezinslast want bijvoorbeeld na 45 maanden werkloosheid is hun
werkloosheidsuitkering lager dan het leefloon categorie 1, terwijl de
werkloosheidsuitkeringen van de andere categorieën niet dalen onder het leefloon
(respectievelijk categorie 3 en 2).
Toename van het armoederisico
Na de hervorming van 2012 zou het globale armoederisico bij volledige werkloosheid sneller
en sterker toenemen met de duur van de werkloosheid: na 61 maanden zou het
armoederisico 28,0% bedragen in plaats van 21,5% vóór de hervorming. Deze verhoogde
risico’s zullen voor de drie categorieën gelden. De toename is sterker voor de
alleenstaanden: na 61 maanden bedraagt de toename 71,9% ten opzichte van 11,7%. Voor
8
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
werklozen met gezinslast is dat 66,1% in plaats van 61,0% en bij samenwonenden 17,1% in
plaats van 15,6% voordien. 13
Wat heeft de vrouwenbeweging in de loop van de jaren ondernomen?
Vóór 2012
In 1981-1982 was de degressiviteit als volgt georganiseerd:
Categorie
Eerste jaar
Gezinshoofden
Niet-gezinshoofden/alleenstaanden
60%
60%
vergoeding
60%
Niet-gezinshoofden/samenwonenden
Tweede
jaar
60%
40%
40%
Derde jaar en langer
60%
Forfait (50% van het minimuminkomen
CAO - NAR)
Forfait (40% van het minimuminkomen
CAO - NAR)
Het tweede jaar kon voor niet-gezinshoofden worden verlengd afhankelijk van het
beroepsverleden (78 dagen per gewerkt jaar).
Het forfaitair bedrag vanaf het derde jaar was respectievelijk 50% en 40% van het
minimuminkomen dat door de collectieve arbeidsovereenkomst binnen de Nationale
Arbeidsraad was overeengekomen.
Het Comité de Liaison des Femmes vond deze verschillende behandeling van gezinshoofden
en niet-gezinshoofden discriminerend en maakte dit aanhangig bij de Europese Commissie.
De Commissie vond ook dat het systeem tot een indirecte discriminatie ten aanzien van
vrouwen leidde en België moest zijn werkloosheidsreglementering aanpassen. België deed
dit in 1986 door aan alle werklozen eenzelfde basisuitkering toe te kennen en deze basis aan
te vullen met een supplement voor de gezinslast en het al dan niet samenleven met een
partner. Nog steeds vonden het Comité de Liaison des Femmes en de Europese Commissie
dit discriminerend. Maar het Europees Hof van Justitie oordeelde daar anders over want
België kon bewijzen dat deze maatregel in haar sociale politiek paste, namelijk binnen een
bepaalde enveloppe een bestaansminimum aan iedere werkzoekende toekennen zonder
beperking van de duur van de uitkering. Het Hof hield hier geen rekening met het
verzekeringsprincipe in onze sociale zekerheid en liet het bijstandsprincipe (sociale bijstand)
primeren in hun redenering.
De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen, waarin vrouwenorganisaties en
sociale partners vertegenwoordigd zijn, bracht het advies nr. 15 van 21 maart 1997 uit
betreffende bepaalde maatregelen goedgekeurd in het kader van de modernisering van de
14
sociale zekerheid en heeft daarin aandacht voor de problematiek van de afgeleide en de
individuele rechten.
13
Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, Sociale bescherming en
armoede. Een bijdrage aan politiek debat en politieke actie. Tweejaarlijks verslag 2012-2013, p. 44-45.
14
Zie: http://www.raadvandegelijkekansen.be/nl/publicaties
9
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Een aantal senatoren, die contacten hadden met de vrouwenbeweging, dienden een
resolutie betreffende de afgeleide rechten in de sociale zekerheid in, die werd goedgekeurd op 18
december 1997. 15 De Senaat verzocht de federale regering “een profiel te schetsen van de
personen die afgeleide rechten genieten; de huidige kostprijs van de afgeleide rechten in de
verschillende takken van de sociale zekerheid en in de overige stelsels te evalueren en hun
ontwikkeling toe te lichten en deze gegevens binnen twaalf maanden mee te delen aan het
Parlement opdat de Senaat per sector kan onderzoeken of het nodig is de afgeleide rechten
geleidelijk te vervangen door eigen rechten via bijdragen aan de sociale zekerheid en hoe
dat gerealiseerd kan worden…” Wat betreft de werkloosheidsuitkering lezen we: “Als een
afgeleid recht en een meevaller voor het werkloosheidsstelsel (en dus geen kosten) wordt
eveneens beschouwd het verschil dat niet wordt betaald aan de samenwonende in
vergelijking met een alleenstaande”.
 We wachten nog altijd op dergelijke berekeningen.
Doorheen de jaren hebben verschillende vrouwenorganisaties telkens in hun memoranda
geëist om de indirecte discriminaties in de socialezekerheidssectoren ongedaan te maken.
Dit item kwam ook aan bod tijdens een aantal studiedagen.
Het Comité de Liaison des Femmes en de Nederlandstalige Vrouwenraad organiseerden in
samenwerking met het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen op 15
december 2008 een studiedag ‘Individualisering van de rechten in de sociale zekerheid’. De
presentaties, onder andere over de individualisering van de rechten in de
werkloosheidsverzekering (waaronder de degressiviteitsproblematiek), werden
gepubliceerd in het Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, nr. 2, 2009.16
Het degressiviteitssysteem heeft vanaf de jaren 1990 nog heel wat wijzigingen ondergaan
waardoor het steeds complexer werd maar het bleek ook vooral een besparingsoperatie bij
de samenwonende werklozen (merendeels vrouwen).
Vanaf 2012
Naar aanleiding van besparingsmaatregelen, aangekondigd in het regeerakkoord van 1
december 2011, namen het Vrouwen Overlegkomitee en Vie Féminine het initiatief tot
oprichting van het Feministisch Socio-Economisch Platform.17
15
16
http://www.senate.be/www/?MIval=/dossier&LEG=1&NR=699&LANG=nl
Nummer 2/2011 (.pdf); Numéro 2/2009 (.pdf)
17
Het Feministisch Socio-Economisch Platform ontstond op de Internationale Vrouwendag van 8 maart 2012.
Het platform luidde de alarmbel over de besparingsmaatregelen van de regering Di Rupo. Bij de bevoegde
ministers ijverde het onder meer om de impact van de crisismaatregelen op vrouwen te becijferen.
De ondertekenaars van het platform zijn: ABVV/FGTB, Action Chrétienne Rurale des Femmes, ACV/CSC,
Centre Féminin d’Education Permanente, Comité de Liaison des Femmes, Conseil des femmes francophones
de Belgique, Ella, Femmes et Santé ASBL, Flora, réseau d’expertise, Genderatwork, Femma, La Voix des
10
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Het Feministisch Socio-Economisch Platform verstuurde op 30 oktober 2012 een
persbericht Degressiviteit van werkloosheidsuitkeringen vergroot bestaansonzekerheid
van veel vrouwen
De indirecte discriminatie ten aanzien van vrouwen blijft volgens het Platform bestaan
omdat vrouwen nog altijd oververtegenwoordigd (2/3de) zijn in de categorie
samenwonenden. Zij zullen nog sneller terugvallen op de laagste uitkeringen, meer bepaald
het forfait van 484 euro.
De minister van Gelijke Kansen gaf daarop aan het Federaal Planbureau de opdracht om een
studie uit te voeren over de hervormingsmaatregelen van 2012 en de impact op mannen en
vrouwen, o.a. over de degressiviteit.18
De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen formuleerde het advies nr. 135
van 21 juni 2013 betreffende de impact van bepaalde sociaal-economische maatregelen in
2012 19:
De studie van het Federaal Planbureau besluit dat de mannelijke werklozen meer getroffen
worden door de hervorming van 2012 dan de vrouwelijke omdat ze de meerderheid vormen
van de categorieën die voordien werden gespaard, maar die nu wel degelijk in het vizier
worden genomen. Deze vaststelling van het FPB maakt volgens de Raad “een abstractie van
de geschiedenis van de degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen.”
In 2013 vroeg het Feministisch Socio-Economisch Platform aan de federale
gelijkekansenminister om een duidelijk zicht te krijgen op wat vrouwen (en mannen) in de
loop van de laatste decennia in de socialezekerheidssectoren werkloosheid, invaliditeit en
pensioenen aan inkomsten verloren hebben als gevolg van de golven van
besparingsmaatregelen. Het overleg resulteerde uiteindelijk in de ontwikkeling van
sensibiliseringsmateriaal door/voor vrouwenorganisaties en individuen.
Wat kunnen vrouwen en mannen doen?
Hoeveel zou jouw persoonlijk verlies aan eigen niet-ontvangen werkloosheidsuitkeringen
voor je ganse beroepsloopbaan bedragen?
Femmes, Les Femmes Prévoyantes Socialistes, Le Monde selon les Femmes, Marche Mondiale des
Femmes/Wereldvrouwenmars, Nederlandstalige Vrouwenraad, Synergie Wallonie pour l’égalité entre les
Femmes et les Hommes, Vie Féminine, VIVA-SVV, Vrouwen Overleg Komitee.
18
Gijs Dekkers et al., Maatregelen genomen in 2012 in de takken werkloosheid en pensioenen: evaluatie van
de effecten volgens geslacht, Federaal Planbureau, Working Paper 3-13, februari 2013.
19
Zie: http://www.raadvandegelijkekansen.be/nl/publicaties
11
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Op collectief niveau kan het verlies aan eigen niet-ontvangen rechten grosso modo per jaar
berekend worden voor de groepen samenwonende werklozen zonder gezinslast - vrouwen
en mannen - in hun geheel en gemiddeld per vrouw of per man.
De situatie in 2007 zag eruit als volgt: 20
Tabel: Door de samenwonenden eigen niet-geïnde rechten: verschillen in euro tussen
samenwonenden en alleenstaanden
Aantal
Mannen
Samenwonenden
ste
1 periode
de
2 periode
de
3 periode (forfait)
totaal
Vrouwen
Samenwonenden
ste
1 periode
de
2 periode
de
3 periode (forfait)
totaal
Dagen
Verschil per dag
in euro
Totaal in euro
24.597
12.183
14.793
51.573
5.912.360
3.232.489
4.075.467
13.220.315
-3,2
-6,5
-15,9
-19.104.127
-21.081.664
-64.716.871
-104.902.662
26.519
22.348
46.477
95.345
6.060.318
5.516.119
12.591.303
24.167.740
-3,1
-6,2
-15,1
-18.585.651
-34.149.084
-189.757.538
-242.492.317
Voor de samenwonende volledig werkloze vrouwen bedroegen de eigen niet-geïnde
rechten 242.492.317 euro en voor de mannen 104.902.622 euro. De vrouwen
vertegenwoordigden 64,89% van de categorie samenwonenden. Gemiddeld verloor een
vrouw/samenwonende 2.543,31 euro en een man/samenwonende 2.034,06 euro in 2007.
Vrouwen waren vooral in de 3de periode ruim vertegenwoordigd. Ongeveer de helft (49%)
van de vrouwen ontving een forfaitair bedrag tegenover 29% van de mannen.
Op steekproefniveau zouden onderzoekers een beroep kunnen doen op individuele data die
beschikbaar zijn via de Datawarehouse Arbeidsmarkt en sociale bescherming bij de
Kruispuntbank van de Sociale zekerheid.
De degressiviteitsregeling is echter sinds 2012 zeer complex geworden. De bedragen zullen
vooral voor de samenwonenden variëren. Dit is het gevolg van de degressiviteit van de
bedragen op zich, de combinatie met de toename aan fasen en de vrijstellingsvoorwaarden
in de tweede vergoedingsperiode, mogelijke wijzigingen in de gezinssituatie (categorieën),
het gaan volgen van een opleiding, het vinden van een job, …21
Voor werklozen wordt het moeilijk om een zicht te krijgen op hun budget voor de volgende
maand. Als werkloze kan je je daarom best regelmatig - bij elke wijziging in je statuut - tot je
uitbetalingsinstelling wenden.
20
21
Hendrik Larmuseau, op. cit., p. 394-395.
Steunpunt tot bestrijding van armoede, op.cit., p. 42.
12
Infofiche Degressiviteit in de werkloosheid
Vrouwenraad 2014
Naar de arbeidsrechtbank?
Is de verstrenging van de degressiviteit conform artikel 23, 2°van de Grondwet? 22 Het is aan
de wetgever om dat te bepalen maar het effect van ‘standstill’ speelt hier een rol. Sociale
verworvenheden mogen dus niet afgenomen worden maar er is een zekere marge. De
wetgever moet kijken naar het algemeen belang dat moet bereikt worden, de sociale
bescherming die niet in gevaar mag gebracht worden en niet disproportioneel mag zijn. De
wetgever moet informeren en transparantie moet gegarandeerd zijn. Heeft de regering in
2012 bij het uittekenen van deze degressiviteitsregeling deze voorwaarden gerespecteerd?
Neen: er is geen impactstudie geweest, geen motivatie, geen uitleg.
Je kan als betrokkene je zaak voor de arbeidsrechtbank brengen. De rechter kan besluiten
dat het Koninklijk besluit van 23 juli 2012 over de degressiviteit in de werkloosheid 23 niet in
overeenstemming is met artikel 23 van de Grondwet. De rechter kan de beperking door de
degressiviteit waardoor je een lagere uitkering ontvangt, weigeren en dan val je terug op de
vorige berekeningswijze van de degressiviteit.
22
“het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische
bijstand”
23
Koninklijk besluit van 23 juli 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de
werkloosheidsreglementering in het kader van de versterkte degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen en
tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 december 2011 tot wijziging van de artikelen 27, 36, 36ter,
36quater, 36sexies, 40, 59quinquies, 59sexies, 63, 79, 92, 93, 94, 97, 124 en 131septies van het koninklijk
besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (BS 30 juli 2012)
13