Newsflash 25/04/2014 Tax

Belgium
Newsflash 25/04/2014
Tax
Fairness tax: meer duidelijkheid
Op 3 april ll. verscheen een (eerste?) administratieve circulaire met verduidelijkingen inzake de fairness tax. Zo
wordt de overgangsmaatregel van deze nieuwe belasting toegelicht, evenals de kwestie van de meerwaarden op
aandelen die tegen 0,4% worden belast.
De fairness tax van 5,15% is van toepassing op dividenduitkeringen wanneer deze uitkeringen geschieden uit winsten die niet
effectief werden onderworpen aan de vennootschapsbelasting omwille van het gebruik van de notionele intrestaftrek van het
boekjaar of overgedragen fiscale verliezen. Uitkeringen van winsten die werden gereserveerd vóór de invoering van deze tax
worden buiten het toepassingsgebied van de fairness tax gehouden.
De berekening van de fairness tax bestaat uit drie stappen:

Stap 1: dividenduitkeringen – finaal belastbare basis = X

Stap 2: X – dividenduitkering afkomstig uit voorheen belaste reserves = Y

Stap 3: Y x NIA van het jaar + overgedragen verliezen = grondslag voor de fairness tax
Fiscaal resultaat van het tijdperk
In de tweede stap van deze berekening is er sprake van de voorheen belaste reserves. Hierover bestond enige verwarring wat
nu exact met ‘voorheen’ werd bedoeld. De circulaire bepaalt nu duidelijk dat de uitkering van voorheen en ‘uiterlijk tijdens het
aanslagjaar 2014 aangelegde en belaste reserves’ moeten worden uitgesloten van de fairness tax.
Niettegenstaande deze voormelde bepaling treedt de fairness tax in werking vanaf aanslagjaar 2014. Dus reeds bij
dividenduitkeringen in aanslagjaar 2014 kan de fairness tax van toepassing zijn indien deze uitkering geschiedt uit de tijdens
aanslagjaar 2014 opgebouwde belaste reserves. Dividenduitkeringen in aanslagjaar 2014 die afkomstig zijn van tijdens
aanslagjaar 2013 aangelegde reserves, zijn wel vrijgesteld van de fairness tax. De in aanslagjaar 2014 opgebouwde belaste
reserves kunnen pas vanaf aanslagjaar 2015 zonder fairness tax worden uitgekeerd.
De circulaire verduidelijkt ook haar standpunt inzake interim- en tussentijdse dividenden.
De LIFO-methode bepaalt dat een opname van voorheen belaste reserves bij voorrang moet aangerekend worden op de laatst
aangelegde reserves.
Moet de uitkering van een tussentijds dividend in aanslagjaar 2014 dan conform deze methode bij voorrang worden
aangerekend op de winst van dat aanslagjaar of mag men deze aanrekenen op de belaste reserves per einde aanslagjaar 2013?
De administratie volgt hierin de juridische aard van een tussentijds dividend en stelt dat dit mag beschouwd worden als een
uitkering van de in aanslagjaar 2013 aangelegde belaste reserves, en bijgevolg vrij van fairness tax kan geschieden.
Met interim-dividenden wordt reeds de winst uit het lopende boekjaar uitgekeerd. Zij komen wel in aanmerking voor de fairness
tax in de mate dat de uitkering voortkomt uit de winst van het boekjaar zelf dat is verbonden aan het aanslagjaar 2014.
Meerwaarden op aandelen worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting door een verhoging van de begintoestand van de
reserves in de fiscale aangifte. Hierdoor verhoogt het belastbaar resultaat, met een verhoging van de fairness tax tot gevolg.
De administratie maakt nu duidelijk dat de vrijgestelde meerwaarden op aandelen die onderworpen zijn aan 0,412% belasting
niet in mindering kunnen worden gebracht in de eerste bewerking van de aangifte. Bijgevolg blijven ze vervat in het belastbaar
resultaat en aldus in de noemer van de derde stap bij de berekening van de fairness tax.
Tot slot bevestigt de circulaire dat een overschot aan roerende voorheffing of voorafbetalingen kan worden verrekening met de
fairness tax, evenals de forfaitaire buitenlandse belasting, de fictieve roerende voorheffing, alsook het belastingkrediet voor
onderzoek en ontwikkeling.
Inge Sercu – Tax Department
Verkrijging activa om niet – verdere verfijning in de rechtspraak
In een vorige bijdrage (TLS Newsflash van 14.11.2013) werd vermeld dat het Hof van Justitie in haar baanbrekend
arrest van 3 oktober 2013 besliste dat, in gevallen waarbij de aanschaffings- of vervaardigingsprijs van de activa
duidelijk lager ligt dan de werkelijke waarde, niet afgeweken dient te worden van de gebruikelijke
waarderingsregels. Activa dienen m.a.w. aan hun aanschaffingswaarde geboekt te worden (en dienen niet hoger
gewaardeerd te worden op basis van het principe van het getrouw beeld). Dergelijke boekingswijze sluit ook aan
bij het boekhoudkundig voorzichtigheidsprincipe.
In dit kader kunnen we nu opmerken dat de CBN het advies nr. 126/17 op 24 februari 2014 van haar website heeft gehaald
onder de verwijzing naar voormeld arrest van het Hof van Justitie.
Nog een onderscheid tussen zuivere en vergoedende verkrijging om niet?
Door de jaren heen was er in de praktijk echter nog een onderscheid ontstaan tussen “zuivere” en “vergoedende” verkrijgingen
om niet. In bepaalde rechtsleer werd gealludeerd dat de uitspraak van het Hof van Justitie enkel beperkt diende te worden tot
de “zuivere” verkrijgingen om niet.
Een “zuivere” verkrijging om niet vormt geen deel van een commerciële verrichting. Zij situeert zich buiten de context van de
specifieke beroepsactiviteit en exploitatieverrichting van de verkrijgende vennootschap die hierbij geen enkele vorm van
(tegen)prestatie levert. In dergelijk geval volstaat een boeking aan historische kostprijs.
Bij een “vergoedende” verkrijging om niet daarentegen maakt de verkrijging wel deel uit van een commerciële verrichting en
werd bij het vaststellen van de (doorgaans lage of eventueel afwezige) vergoeding rekening gehouden met de kosteloze
verkrijging van de activa. In dergelijke gevallen meende men dat, gelet op de aard van ruil/tegenprestatie, een waardering aan
marktwaarde zich opdringt. Deze theorie vindt onder andere zijn oorsprong in de rechtspraak van het Hof van Beroep te
Antwerpen (1999).
Een NV A had als maatschappelijk doel, het beheren, in stand houden en uitbreiden van een hoofdzakelijk onroerend
patrimonium. Een recht van opstal op een terrein werd toegestaan aan vennootschap NV B, met het beding dat zij (A) na het
verstrijken van de termijn zonder vergoeding eigenares zou worden van de inmiddels door de opstalhouder opgerichte
gebouwen. Een aantal jaren later deed de opstalhouder vervroegd afstand van zijn opstalrecht. De gewezen opstalgever (A)
werd via natrekking kosteloos eigenaar van de inmiddels opgerichte gebouwen. A ging ervan uit dat de gebouwen niet in haar
balans moesten worden opgenomen.
Het Hof gaf echter de fiscus gelijk en stelde dat het gratis verwerven van de gebouwen onbetwistbaar deel uitmaakte van een
commerciële transactie. De contracterende partijen hadden aldus het Hof met de kosteloosheid van de verkrijging van de
gebouwen bij het vaststellen van de te betalen canon rekening gehouden. Het Hof besloot op basis daarvan dat de voordelen
die NV A bij het beëindigen van de contracten van opstal verkregen had, gewone exploitatiewinsten uitmaakten en dat ze
bijgevolg ook als zodanig belastbaar waren. Noteer dat deze uitspraak dateert van vóór de uitspraak van het Hof van Justitie
van 3 oktober 2013.
In een recent arrest van 15 januari 2014 heeft het Hof van Beroep te Brussel een ruime interpretatie gegeven aan de recente
Europese rechtspraak. Het traditionele onderscheid tussen de “zuivere” en “vergoedende” verkrijging om niet wordt als het
ware van tafel geveegd.
Deze zaak handelde tevens over de kosteloze verkrijging van een gebouw naar aanleiding van de beëindiging van het
opstalrecht. Een belangrijke beschouwing uit dit arrest luidde als volgt: “niettegenstaande de verwerving ‘om niet’ deel uitmaakt
van een commerciële verrichting gedaan door de opstalgever in het kader van zijn beroepsactiviteit dient dit actief gewaardeerd
te worden zoals elk ander verworven actiefbestanddeel, volgens de boekhoudkundige regels van de Vierder richtlijn, zoals de
door het Europees Hof van Justitie in haar arrest van 3 oktober 2013 werden geïnterpreteerd”.
Het hof van beroep heeft aldus expliciet geoordeeld dat de boeking aan historische kostprijs een algemene gelding heeft. Dit is
een positieve evolutie voor de belastingplichtige, aangezien het bij een verkrijging van activa beneden marktwaarde zorgt voor
de nodige uniformiteit.
Conclusie
We kunnen concluderen dat de discussie rond de vraag of er bij de verkrijgingen van activa beneden marktwaarde een resultaat
zou erkend moeten worden voorlopig beslecht is in het voordeel van de belastingplichtige. Een taxatie op basis van de vroegere
rechtspraak en het ondertussen ingetrokken CBN-advies wordt zo goed als onmogelijk voor de fiscus. Het valt echter niet uit
te sluiten dat de fiscus in de toekomst zijn slag zal proberen thuis te halen middels andere aanvalsroutes (vb. toegekend
abnormaal of goedgunstig voordeel, liberaliteit, …).
Wordt ongetwijfeld vervolgd…
Mathieu Bouten – Tax Department
Legal
Effecten aan toonder: wat na 1 januari 2014?
De wet van 21 december 2013 heeft enkele wijzigingen aangebracht aan de regeling betreffende de afschaffing
van de effecten aan toonder. De wet van 14 december 2005 legde de houders van effecten aan toonder de
verplichting op om hun aandelen om te zetten in gedematerialiseerde effecten of effecten op naam. Met ingang
van 1 januari 2014 zijn effecten aan toonder waarvan de houders de omzetting niet gevraagd hebben, van
rechtswege omgezet.
De wetgever heeft in de wet van 21 december 2013 enkele concrete toepassingsproblemen met betrekking tot de van
rechtswege omgezette effecten uit de wet van 14 december 2005 verduidelijkt en aangepast, waarvan hieronder de
belangrijkste kort samengevat worden:

De publicatievereiste voor wat betreft de verplichte verkoop van effecten waarvoor zich geen rechthebbenden hebben
aangemeld (die plaatsvindt vanaf 1 januari 2015) werd vereenvoudigd in die zin dat voortaan een voorafgaandelijke
bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en op de website van de marktonderneming die de gereglementeerde markt
(genoteerde effecten) of de openbare veiling (niet-genoteerde effecten) exploiteert waarop de effecten verkocht zullen
worden, volstaat. De (dure en omslachtige) verplichting tot publicatie in “twee persorganen met nationale verspreiding,
waarvan één in het Nederlands en één in het Frans” werd dus afgeschaft;

De van rechtswege omgezette effecten zijn niet langer vatbaar voor inbeslagname, sekwestratie of blokkering. Deze
verhoogde bescherming voor de (voorlopig nog) onbekende rechthebbende is ingegeven vanuit het oogpunt dat de
emittent niet de eigenaar van de aandelen is;

Om te vermijden dat de (van rechtswege omgezette) effecten aan de Deposito- en Consignatiekas moeten
overgedragen worden, kan de emittent beslissen tot de inkoop van deze eigen effecten. Deze terugkoop moet voldoen
aan de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van Vennootschappen. Hierop is wel een uitzondering voorzien:
de nominale waarde, of bij gebreke daarvan, de fractiewaarde van alle ingekochte effecten mag in dit geval de grens
van 20% van het geplaatste kapitaal wel overschrijden.
Het blijft ook steeds mogelijk om de inkoop van eigen effecten te organiseren zonder de voorwaarden van artikel 620
van het Wetboek van Vennootschappen te vervullen wanneer de terugkoop wordt uitgevoerd met het oog op de
onmiddellijke vernietiging van de teruggekochte effecten;

De wet voorziet eveneens in een verstrenging: ingeval de effecten vanaf 1 januari 2015 conform artikel 11 van de wet
van 14 december 2005 verkocht worden of teruggegeven worden aan de rechthebbende, moet de commissaris van de
vennootschap (of bij gebrek aan commissaris, een externe erkende boekhouder, een accountant of een bedrijfsrevisor)
bevestigen dat de relevante bepalingen inzake de bekendmaking en de organisatie van de verkoop van de effecten
werden nageleefd. Deze bevestiging moet meegedeeld worden aan de Deposito- en Consignatiekas en zal vermeld
worden in de bijlagen bij de jaarrekening van 2015;

Ten slotte is een einddatum bepaald voor het dematerialisatieproces. De op 31 december 2025 nog niet
teruggevraagde effecten, worden eigendom van de Staat. Uiterlijk op 31 december 2025 kan de emittent aan de
Deposito- en Consignatiekas te kennen geven dat hij van plan is om de effecten terug te kopen, mits naleving van de
voorwaarden.
Momenteel wordt een Koninklijk Besluit voorbereid waarin de praktische regels vastgelegd worden voor wat betreft de teruggave
van de effecten aan de rechthebbenden of de verkoop van de effecten waarvoor zich geen rechthebbenden hebben aangediend.
Thijs Simoens – Legal Department
Recente rechtspraak: de bestemming van het verhuurde pand
De handelshuurwetgeving is toepasselijk bij het gebruik van het onroerend goed voor een kleinhandel (of een
ambtsbedrijf). Omdat de handelshuurder zijn inkomen put uit zijn activiteit in het gehuurde goed, geniet de
huurder van een grote bescherming. (bv. opzegtermijn, recht op hernieuwing,…)
Probleem: wijziging van bestemming
Een huurovereenkomst die NIET geniet van de bescherming en de toepassing van de handelshuurwetgeving kan door een
wijziging van de bestemming van het gehuurde goed tijdens de looptijd van de huur, WEL onder de handelshuurwetgeving
(lees: bescherming) vallen.
Hoe? Wanneer de huurder het werkelijk gebruik van het gehuurde goed gaat wijzigen. (bijvoorbeeld: de huurder gebruikt een
bureelruimte als winkel).
Bewijs? Opdat de handelshuurwet van toepassing zou zijn dient de huurder het akkoord van de verhuurder met de wijziging
van bestemming te bewijzen.
Uit recente rechtspraak hieromtrent blijkt dat het Hof van Cassatie bij de bewijsvoering rekening houdt met de hoedanigheid
van de verhuurder:
1. Is de verhuurder een handelaar, dan kan de huurder het bewijs van het akkoord van de verhuurder met de nieuwe
bestemming leveren door alle middelen van recht (bijvoorbeeld: door middel van getuigen), zelfs ingeval een
andersluidend beding in de oorspronkelijke huurovereenkomst voorkomt.
2. Is de verhuurder geen handelaar dan is de bewijsvoering moeilijker. Het bewijs kan dan enkel geleverd worden op
basis van de burgerrechtelijke bewijsregels. Concreet betekent dit dat de huurder een geschreven document moet
voorleggen waaruit het uitdrukkelijke akkoord van de verhuurder blijkt inzake de wijziging van de bestemming.(wijziging
van de bestemming ten opzichte van de bestemming aangegeven in de oorspronkelijke huurovereenkomst)
Call for action voor de verhuurder!
1. Zorg voor een goed contract.
In iedere (handels)huurovereenkomst dient steeds een duidelijke en ondubbelzinnige omschrijving van de bestemming van het
verhuurde goed te worden opgenomen. De concrete activiteit van de huurder dient in detail te worden vermeld.
Bijvoorbeeld:
NIET: kleinhandel
maar WEL: kleinhandel in dameskledij en accessoires.
2. Reageer tijdig
De verhuurder, al dan niet handelaar, dient, wanneer de huurder zich niet houdt aan de overeengekomen bestemming,
onmiddellijk te reageren. Hij doet dit best via een aangetekende brief en desgevallend door het starten van een procedure voor
de vrederechter.
Eugénie Carrez – Legal Department
Nieuwe strengere betalingstermijnen opgelegd door de Wet?
Achterstallige betalingen vormen steeds, zeker bij KMO’s, een oorzaak van liquiditeitsspanningen en soms later
van faillissement. Vele van die ondernemingen lijken het nochtans het moeilijk te vinden om bij hun klanten die
betalingen af te dwingen zonder de commerciële relaties te benadelen.
De nieuwe Europese richtlijn van 2011 werd op 22 november 2013 omgezet in de nieuwe wet betalingsachterstand bij
handelstransacties in België. De wetgever ging verder dan het louter oplappen van de wet van 2002 en zorgt er hierdoor voor
dat de schuldeisers sterker in hun schoenen staan wanneer ze geconfronteerd worden met wanbetalers, ook en niet in het
minst wanneer dat overheidsinstanties zijn.
De wet is van toepassing op betalingen tot vergoeding van handelstransacties afgesloten tussen ondernemingen of tussen
ondernemingen en overheden waarbij de schuldenaar de overheidsinstantie is. Het begrip handelstransacties moet ruim
ingevuld worden zodat niet enkel het leveren van goederen of diensten hieronder vallen, maar ook het ontwerp en de uitvoering
van openbare werken en bouw- en civieltechnische werken.
Uitgangspunt is nog steeds de contractuele vrijheid van de partijen maar deze wordt nu wel in zekere mate begrensd.
Transacties tussen ondernemingen
Wanneer partijen geen betalingsregeling overeenkomen ( hetzij via schriftelijke overeenkomst hetzij impliciet bv. door het
aanvaarden van de algemene voorwaarden) dan geldt de wettelijke betalingstermijn van 30 dagen.
De wet bepaalt dat wanneer partijen een andere betalingstermijn overeenkomen, daarbij steeds de billijkheid moet worden
gerespecteerd. Zo kan op basis van billijke criteria de overeengekomen betalingstermijn zelfs meer dan 60 kalenderdagen
bedragen. Voor de beoordeling van het “kennelijk onbillijk karakter” voorziet de wet dat de rechter onder meer zal nagaan (1)
of het contractueel beding een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen ten nadele van de
schuldeiser en (2) of er objectieve redenen zijn om die afwijking te verantwoorden.
Zo worden bedingen die interesten voor betalingsachterstand uitsluiten als kennelijk onbillijk beschouwd.
Daarnaast wordt ook een maximumduur opgelegd van 30 kalenderdagen voor de aanvaardings- of verificatieprocedure die het
betalen van de factuur voorafgaat, ook hier kan worden van afgeweken wanneer dat de toets van de billijkheid doorstaat.
De regeling die voordien bestond omtrent de moratoire interesten blijft vrijwel ongewijzigd met als uitzondering dat er nu
uitdrukkelijk bepaald wordt dat wanneer de schuldenaar een overheid is, sowieso de wettelijke interest van toepassing is.
Als oplossing voor de hoge invorderingskosten waar KMO’s mee kampen voorziet de wet dat men van rechtswege en zonder
ingebrekestelling recht heeft op een forfaitaire vergoeding van € 40 voor de eigen invorderingskosten. Daarnaast maken ze
eveneens aanspraak op een redelijke schadeloosstelling voor alle overige invorderingskosten die hun oorzaak vinden in de
laattijdige betaling. Denk hierbij aan de kosten voor een advocaat of een incassobureau.
Transacties tussen ondernemingen en overheden
Voor transacties tussen ondernemingen en overheden waarbij de overheid de schuldenaar is, worden zeer uitdrukkelijk in
strengere regels voorzien. Hoewel contractueel ook hier is bepaald dat kan afgeweken worden van de wettelijke betalingstermijn
en de maximumduur voor de aanvaardingsprocedure voor zover dat billijk is, is in de wet voorzien dat de betalingstermijn voor
de overheid als schuldenaar nooit meer kan bedragen dan 60 kalenderdagen.
De nieuwe regels zijn sinds 10 december 2013 van toepassing en voorziet dat ze ook van toepassing is op betalingen in
uitvoering van overeenkomsten gesloten, vernieuwd of verlengd vanaf 16 maart 2013. Aan de ondernemingen om ze te
implementeren en af te dwingen.
Liesl Molinarolli – Legal Department
Social
Uitbreiding toepassing doelgroepvermindering “eerste aanwervingen”
De doelgroepvermindering is een maatregel waardoor ondernemingen die voor het eerst personeel in dienst
nemen gedurende een bepaalde periode minder patronale bijdragen moeten betalen. In de Programmawet van 26
december 2013, werd doelgroepvermindering “eerste aanwervingen”, die reeds bestond voor de 1e, 2e en 3e
werknemer, uitgebreid naar de 4e en 5e werknemer.
Op 11 maart ll. werd vervolgens in het Belgisch Staatsblad het K.B. van 16 februari 2014 gepubliceerd waarin uitvoering wordt
gegeven aan deze uitbreiding, voorzien in de Programmawet van eind vorig jaar. Dit K.B. verklaart de verminderingen en
voorwaarden voor de 3e aanwerving, ook van toepassing op de vierde en vijfde aanwerving.
Concreet kunnen in volgende situaties de hierna vermelde verminderingen van patronale RSZ-bijdragen worden toegepast.
Profiel werkgever
Bedrag vermindering per
kwartaal*
1e aanwerving
Nog nooit onderworpen aan werkgevers-RSZ of
€ 1.500 (5 kwartalen)
gedurende 4 opeenvolgende kwartalen voorafgaand
€ 1.000 (4 kwartalen)
aan kwartaal van aanwerving niet onderworpen aan
€ 400 (4 kwartalen)
werkgevers-RSZ
2e aanwerving
2 werknemers in dienst maar voor max. 1 WN
onderworpen aan werkgevers-RSZ tijdens 4
€ 1.000 (5 kwartalen)
opeenvolgende kwartalen voorafgaand aan kwartaal van
€ 400 (8 kwartalen)
aanwerving 2e werknemer
3e aanwerving
3 werknemers in dienst maar voor max. 2 WN
onderworpen aan werkgevers-RSZ tijdens 4
€ 1.000 (5 kwartalen)
opeenvolgende kwartalen voorafgaand aan kwartaal van
€ 400 (4 kwartalen)
aanwerving 3e werknemer
NIEUW:
4 werknemers in dienst maar voor max. 3 WN
onderworpen aan werkgevers-RSZ tijdens 4
€ 1.000 (5 kwartalen)
4e aanwerving
opeenvolgende kwartalen voorafgaand aan kwartaal van
€ 400 (4 kwartalen)
aanwerving 4e werknemer
NIEUW:
5 werknemers in dienst maar voor max. 4 WN
onderworpen aan werkgevers-RSZ tijdens 4
€ 1.000 (5 kwartalen)
5e aanwerving
opeenvolgende kwartalen voorafgaand aan kwartaal van
€ 400 (4 kwartalen)
aanwerving 5e werknemer
* Deze bedragen zijn van toepassing voor een voltijdse tewerkstelling. Indien de werkgever een deeltijdse werknemer aanwerft
waarvoor hij gebruik kan maken van voormelde doelgroepvermindering, dienen deze bedragen te worden geprorateerd.
De kwartalen waarvoor de vermindering wordt genoten moeten zich telkens in een periode situeren van 20 kwartalen die begint
in het kwartaal van de aanwerving.
Dit K.B. is retroactief in werking getreden op 1 januari 2014. Voor het eerste kwartaal van 2014 kan een werkgever die aan
voormelde voorwaarden voldoet, aldus aanspraak maken op de nieuwe doelgroepvermindering – eerste aanwervingen voor een
4e of 5e werknemer.
Emilie Ickroth – Social Department
VAT
Circulaire elektronische facturering eindelijk gepubliceerd!
Op 9 april ll. werd op de website van de FOD Financiën de nieuwe circulaire gepubliceerd aangaande de
‘elektronische facturering’ (Circulaire AAFisc Nr. 14/2014 (nr. E.T. 120.000) dd. 04.04.2014). Deze circulaire licht
in eerste instantie de voorwaarden toe om elektronisch te kunnen factureren en voorziet in uitgebreide
aanbevelingen wat betreft de ‘bedrijfscontroles’ en het ‘betrouwbaar controlespoor’. De circulaire treedt
retroactief in werking op 1 januari 2013 en vervangt alle voorgaande publicaties betreffende dit onderwerp.
Voorwaarden voor elektronische facturatie
Om te kunnen spreken van een elektronische factuur is het van belang dat de factuur zowel verstrekt als ontvangen is in een
elektronisch formaat. De circulaire geeft het voorbeeld van een factuur die op papier wordt gemaakt, maar vervolgens wordt
gescand en omgezet in PDF en die als bijlage van een e-mail wordt verzonden en ontvangen. Een dergelijke factuur beantwoordt
aan de voorwaarden (uitgereikt én ontvangen in elektronisch formaat) van een elektronische factuur.
De elektronische facturen moeten voldoen aan de voorwaarden zoals ingevoerd door de facturatierichtlijn, namelijk:
‐
Het gebruik van elektronische facturering is enkel toegestaan mits de aanvaarding door de afnemer.
‐
De authenticiteit van de herkomst, de integriteit van de inhoud en de leesbaarheid van de facturen moeten worden
gewaarborgd.
Enkel indien aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de factuur aangemerkt als een regelmatige factuur, waardoor de afnemer
het recht op aftrek van btw verwerft en de leverancier of dienstverrichter voldaan heeft aan zijn verplichting tot het opmaken
en uitreiken van een geldige factuur.
Aanvaarding van de factuur
Er moet een overeenkomst bestaan tussen de partijen opdat er elektronisch kan worden gefactureerd. De aanvaarding door de
afnemer is echter niet gebonden aan vormvoorwaarden of modaliteiten. De aanvaarding kan dus uitdrukkelijk (bvb. akkoord
om facturen te ontvangen via Zoomit) of stilzwijgend (bvb. betaling factuur zonder bezwaar van het elektronisch karakter van
de factuur) zijn.
Het is belangrijk aan te stippen dat de aanvaarding niet noodzakelijk moet voorafgaan aan de eerste uitreiking van een
elektronische factuur. Wel wordt aangeraden dat de partijen voorafgaand overleg plegen over het gebruik van elektronische
facturering, zodat men later niet voor onaangename verrassingen komt te staan (zoals het risico op de niet-betaling van een
factuur).
Waarborgen van authenticiteit van herkomst, integriteit van inhoud en leesbaarheid
Onder ‘authenticiteit van de herkomst’ moet worden verstaan ‘het waarborgen van de identiteit van de leverancier of de uitreiker
van de factuur’. ‘Integriteit van de inhoud’ omvat ‘het feit dat de inhoud die voorgeschreven is door de toepasselijke regels
inzake de facturering geen wijzigingen heeft ondergaan’. Deze waarborgen moeten worden geleverd vanaf het tijdstip van
uitreiking tot op het einde van de bewaringstermijn en rust zowel bij de leverancier/dienstverrichter als op de afnemer. De
afnemer moet kunnen aantonen dat de door hem ontvangen factuur afkomstig is van de leverancier/dienstverrichter, terwijl
laatstgenoemde moet kunnen aantonen dat de factuur door hem (of in zijn naam en voor zijn rekening) werd uitgereikt aan
zijn klant.
De ‘leesbaarheid van de factuur’ impliceert dat alle btw-gegevens duidelijk leesbaar zijn zonder dat daarvoor veel onderzoek of
interpretatie nodig is. Indien de elektronische factuur binnen een redelijke termijn kan worden voorgelegd (eventueel na een
omzettingsproces) wordt geacht aan de voorwaarde van leesbaarheid te zijn voldaan.
De belastingplichtigen kiezen zelf hoe de drie voormelde voorwaarden worden gewaarborgd. Deze keuzevrijheid mag immers
onder druk van Europa niet door de Administratie worden beperkt.
Aanbevelingen en praktijkvoorbeelden
In de circulaire formuleert de Administratie nog een aantal aanbevelingen wat betreft de ‘bedrijfscontroles’ en het ‘betrouwbaar
controlespoor’. De keuze voor elektronische facturering gebeurt bij voorkeur op een weloverwogen basis en gaat bij voorkeur
gesteund op een kosten-batenanalyse.
De keuze van de bedrijfscontroles en hoe deze worden geïmplementeerd wordt aan de belastingplichtige gelaten. De
bedrijfscontroles en controlesporen moeten echter passen bij de omvang, de activiteit en het type van de belastingplichtige.
De Administratie geeft wel duidelijke suggesties in dit opzicht. Naast de typische 2-way en 3-way matching principes, wordt
verwezen naar een aantal algemene IT-controles, het aanstellen van een externe auditor en de zelfcontrole en documentatie.
Gezien de principiële keuzevrijheid van de belastingplichtige en de diverse mogelijke bedrijfscontroles kan en wil de
Administratie echter niet overgaan tot het verstrekken (vooraf of achteraf) van enige administratieve bevestiging dat een
welbepaald opzet van bedrijfscontroles alle nodige waarborgen biedt op het vlak van authenticiteit, integriteit en leesbaarheid
van de facturen.
Website
Indien een onderneming wenst te starten met elektronische facturering, dan kan zij terecht op volgende website:
http://www.efactuur.belgium.be. Deze link bevat een beknopt overzicht van alle mogelijke oplossingen, elk met de verbonden
voor- en nadelen.
Met deze langverwachte circulaire heeft de Administratie haar visie gegeven over hoe zij verwacht dat de belastingplichtigen
hun bedrijfscontroles opzetten en documenteren. De circulaire bevestigt daarnaast ook de ruime mogelijkheden die de
wetgeving biedt om elektronisch te factureren en stipt daarbij enkele belangrijke aandachtspunten aan.
David Gonce – VAT Department
Grants
Nieuwe steunmaatregel bij aanwerving “exportmanager” en “manager organisatie/groei”
De Vlaamse minister van Economie Kris Peeters heeft een nieuwe subsidiemaatregel voor kmo’s in Vlaanderen
aangekondigd. Er wordt 10 miljoen euro ter beschikking gesteld om de aanwerving van strategische functies bij
groeiende en internationaliserende bedrijven (de zogenaamde ‘gazellen’) te ondersteunen.
De maatregel focust op de aanwerving van ‘exportmanagers’ en ‘managers organisatie en groei’. Met het voorziene budget
kunnen 500 kmo’s ondersteund worden. Ondertussen is de maatregel operationeel uitgewerkt, en vanaf 1 april 2014 kunnen
aanvragen ingediend worden. De premie bedraagt 50% van de personeelskosten gedurende maximum 1 jaar, en kan niet hoger
zijn dan 20.000 euro. De minimaal subsidiabele termijn bedraagt 6 maanden.
Door de loon- en energiekosten voor bedrijven te verminderen wil de Vlaamse overheid de exportvraag verbeteren. Met deze
nieuwe maatregel wil ze daartoe bijdragen. Het Agentschap Ondernemen heeft de voorbije jaren ervaring opgedaan met het
verstrekken van aanwervingspremies voor export- en kennismanagers in kmo’s. De afgelopen jaren hebben al 110 kmo’s van
deze maatregel gebruikgemaakt.
In het competitiviteits- en tewerkstellingspact is afgesproken om deze maatregel breder in te zetten en het budget uit te
breiden. Het is de bedoeling om voor eind 2015 al 500 kmo’s te bereiken met deze nieuwe maatregel, die complementair is
aan het bestaande instrumentarium, meer bepaald de kmo-portefeuille. Zowel de aanwervingspremies als de kmo-portefeuille
richten zich op dezelfde doelgroep van kmo’s en hebben tot doel het strategisch denken van de ondernemingen te versterken.
Om zich voldoende te wapenen is het van essentieel belang dat bedrijven zich beraden over hun strategie en een strategisch
plan opstellen. Om de bedrijven hierbij te ondersteunen wil de Vlaamse regering hen aanmoedigen om hun interne capaciteit
te versterken met een ervaren kennismanager internationaal ondernemen. De aan te werven kennismanager dient zich toe te
leggen op het vormgeven van de verdere organisatie en groei van de onderneming, of op de internationalisering van het bedrijf.
Louter uitvoerende functies die tot de dagelijkse exploitatie van een onderneming behoren, komen niet in aanmerking. De
nieuwe medewerker moet een goede opleiding genoten hebben en/of de nodige ervaring kunnen voorleggen, en moet duidelijk
nieuwe marktsegmenten helpen aanboren voor de onderneming.
De maatregel focust op 2 strategische profielen:

Exportmanager
De hoofdopdracht van een kennismanager internationaal ondernemen is onder meer het binnenhalen en versterken
van de kennis van (nieuwe) exportmarkten, het opstellen van strategische marketingstrategieën en -plannen, of het
maken van een SWOT-analyse.

Manager organisatie en groei
Een manager organisatie en groei is o.a. verantwoordelijk voor de doorlichting van de bedrijfsstructuur en doet
voorstellen om deze structuur te verbeteren in het licht van de effectieve groei en de groeimogelijkheden van het
bedrijf. Daarbij kunnen alle onderdelen van het bedrijf aan bod komen (IT, opzetten van een intern
kennisbeheersysteem, businessmodelinnovatie, HR, strategievorming, organisatiecultuur, productie, niettechnologische innovaties, …).
Meer informatie over de aanwervingspremie op het website van het Agentschap Ondernemen.
Deze nieuwsbrief is enkel bestemd voor medewerkers van Deloitte Fiduciaire. In de mate deze op welke wijze ook in het bezit komt van derden, geldt wat volgt:
De inhoud en de lay-out van deze nieuwsbrief zijn de exclusieve eigendom van Deloitte Fiduciaire* (hierna “Deloitte”) en/of zijn medewerkers en worden beschermd door
het auteursrecht en andere relevante intellectuele eigendomsrechtwetten en verdragen. Geen enkele reproductie in onder het even welke vorm of via om het even welk
medium is toegestaan zonder de uitdrukkelijke toestemming van Deloitte.
Deze nieuwsbrief werd opgemaakt in algemene termen en men kan er dan ook voor specifieke situaties niet op steunen.
Hoewel Deloitte de betrouwbaarheid van de gegeven informatie nagaat, is dergelijke informatie algemeen en kan Deloitte in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor
mogelijke fouten die kunnen optreden ten gevolge van het gebruik of de interpretatie van deze informatie zonder de bijstand van Deloitte.
De informatie die in deze nieuwsbrief is vervat, is gebaseerd op de wet, reglementeringen, rechtspraak, concrete gevallen, rulings en andere bronnen die bestaan op het
moment van de presentatie. Bijgevolg kunnen latere wijzigingen in of aan het voorgaande (waarvoor Deloitte geen verantwoordelijkheid draagt om de lezer/gebruiker
ervan te informeren) leiden tot de ongeldigheid van de informatie vervat in de presentatie.
Toepassing van de vervatte principes zal afhangen van de specifieke toepasselijke omstandigheden en we raden aan dat U professioneel advies vraagt vooraleer te
handelen of u te onthouden van enige handeling op basis van de inhoud van deze presentatie. Deloitte zal de lezer/gebruiker graag bijstaan om hem te adviseren hoe de
principes vervat in deze presentatie toe te passen in specifieke situaties. Deloitte aanvaardt geen zorgvuldigheidsplicht of aansprakelijkheid voor enig verlies veroorzaakt
aan een persoon die handelt of die zich onthoudt van enige handeling als gevolg van enige informatie vervat in deze nieuwsbrief.
*Een afdeling van Deloitte Accountancy BV ovve CVBA
Security | Legal | Privacy
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a
legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.com/about detailed description of the legal structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its
member firms.
This publication is for internal distribution and use only among personnel of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, and their related entities
(collectively, the “Deloitte Network“). None of the Deloitte Network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this
publication.
© 2014 Deloitte Fiduciaire