Internationale veiligheidsrichtlijnen
voor binnentankschepen en terminals
Hoofdstuk 30
Brandbestrijding
Hoofdstuk 30
BRANDBESTRIJDING
Dit hoofdstuk behandelt incidenten als gevolg van lading morsen en de procedures die kunnen
worden gevolgd om mensen en materialen in dergelijke omstandigheden te beschermen.
Het beschrijft ook de soorten brand die voor kunnen komen op een gastanker.
30.1
De belangrijkste gevaren
De gassen waar deze richtlijn betrekking op heeft zijn brandbaar of toxisch of beide.
De meeste worden opgeslagen en verwerkt bij temperaturen onder nul of onder druk of
door middel van een combinatie van de twee. De belangrijkste risico's zijn daarom
vrijkomende dampen, ontvlambaarheid, toxiciteit en de effecten van temperaturen onder
nul op personeel en constructies.
30.1.1
Ontvlambaarheid
Zoals reeds beschreven in paragraaf 27.22; zal een gas, wanneer dit in de atmosfeer vrij
komt ontbranden indien de concentratie binnen de explosiegrenzen ligt en wordt
blootgesteld aan een ontstekingsbron. Afhankelijk van de omstandigheden waaronder de
verbranding plaatsvindt, zal een bepaalde mate van overdruk optreden als gevolg van de
snelle expansie van het verhitte gas.
Een gemorste vloeistof of een dampwolk die boven open water brandt, zal weinig overdruk
ontwikkelen wegens de onbegrensde aard van de omgeving. Er kan wel een lichte drukgolf
ontstaan en grote hittestraling.Het andere uiterste is dat het ontbranden van damp in een
besloten ruimte snel een overdruk (explosie) zal creëren die voldoende is om de ladingtank
of vat open te laten barsten of te deformeren. Tussen deze twee uitersten, wat het geval is
bij gedeeltelijke insluiting die kan voorkomen tussen walreservoirs en -apparatuur, kan
ontsteking overdruk produceren die voldoende is om aanzienlijke schade te aan te richten,
aldus escalatie van het gevaar en de gevolgen daarvan veroorzakend.
Een lekkage van vloeistof of damp uit een pijpleiding, zal bij ontsteking branden als een
straal die blijft branden zo lang er brandstof wordt aangevoerd.
Een bijzonder destructieve vorm van verbranding van damp, verbonden aan de opslag van
vloeibaar gemaakt gas in containers onder druk, is de BLEVE (Boiling Liquid Expanding
Vapour Explosion (explosie van expanderende damp van kokende vloeistof)). Dit is
beschreven in 27.22.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 433
Internationale veiligheidsrichtlijnen
voor binnentankschepen en terminals
Hoofdstuk 30
Brandbestrijding
30.2
Branden van vloeibaar gemaakte gassen
30.2.1
Algemeen
In deze richtlijn wordt de bestrijding van branden in gebouwen, opslagruimten, de
accommodatie aan boord of de machinekamer. De aard en methoden voor de bestrijding
van dergelijke branden worden elders behandeld. Tenzij er scheuren in de ladingreservoirs
zitten, verspreiden dergelijke branden zich zelden naar de lading. Daarom behandelt deze
paragraaf alleen branden van ladingvloeistof of -damp.
Lading-gerelateerde branden kunnen in grote lijnen als volgt worden onderverdeeld:
30.2.2

Straalbranden door lekken van onder druk staande pompen of pijpleidingen,

Branden van ingesloten plassen vloeistof,

Branden van niet-ingesloten morsen,

Branden in besloten ruimten, zoals compressorruimten

Manifold-branden.
Straalbranden
Kleine lekken uit pompafdichtingen, leidingflenzen of pakkingen zullen in eerste instantie
damp produceren. Deze damp zal niet spontaan ontbranden, maar wanneer er veel damp
ontsnapt, is er een risico dat de dampwolk zich verspreidt naar een ontstekingsbron.
Wanneer er een gaswolk ontstaat, moet ontsteking worden voorkomen door het sluiten van
alle openingen naar gevarenzones. Daarnaast moet de dampwolk weg worden gehouden
van potentiele ontstekingsbronnen door middel van vaste of mobiele bluswatersystemen
(zie 30.3.1). Indien ontbranding optreedt, zal deze vrijwel zeker terugslaan naar het lek.
Lekken van pijpleidingen zullen waarschijnlijk onder druk staan en bij ontsteking een
straalvlam veroorzaken. De noodstop van pompsystemen en het sluiten van
ESD(noodstop)-kleppen moeten onmiddellijk geactiveerd worden. Ook dan kan druk blijven
bestaan in een gesloten pijpleiding tot de daarin aanwezige vloeistof eruit gelekt is. In een
dergelijk geval kan, afhankelijk van de situatie besloten worden de vloeistof op te laten
branden. Het alternatief van het blussen van de brand heeft een hoog risico van verdere
vorming van dampwolken en terugslag waardoor herontsteking ontstaat. Wanneer men het
vuur uit laat branden, moet de omgeving worden beschermd met koelend water.
30.2.3
Branden van vloeistof (plas)
Grote branden van vloeistofplassen zijn niet waarschijnlijk op scheepsdekken, omdat de
hoeveelheid vloeistof die kan worden gemorst op een dergelijke locatie beperkt is. Door de
enigszins aflopende helling van het dek van de tankeren open spuigaten, zal gelekte
vloeistof snel naar buitenboord wegstromen. In geval van ladinglekkage zijn open
spuigaten op gastankers belangrijk om koude vloeistoffen snel te laten afvloeien en
zodoende het risico van metaalverzwakking en brand\ op het dek van een tanker te
verminderen.
Het snel in werking stellen van noodstop systemen en brandblusinstallatie kan het gevolg
van productlekkages aanzienlijk beperken.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 434
Internationale veiligheidsrichtlijnen
voor binnentankschepen en terminals
Hoofdstuk 30
Brandbestrijding
Figuur 30.1 - Vormen van vloeistofplasbranden
Bij vloeistoflekkages op de wal of leidingbreuk kunnen grote hoeveelheden product
vrijkomen. Waltanks staan veelal in ingedamde tankputten waarin de vloeistof wordt
opgevangen. Leidingstraten liggen veelal langs wegen over het terrein. Een ontsteking van
een daaruit voortvloeiende dampwolk zou dan resulteren in een plasbrand. De vlamhoogte
van een dergelijke brand, bij windstilte, is zoals geïllustreerd in figuur 30.1. Figuur 30.1
illustreert ook het effect van de wind van het afbuigen van de as van de vlam en het
verkorten van de vlamlengte. Het uitstralend vermogen van een vlamoppervlak neemt toe
met de diameter van de plas. De niveaus van hittestraling van LPG-plasbranden zijn
dusdanig hoog dat personen zonder adequate beschermende kleding zo snel mogelijk uit
de omgeving moet evacueren.
Hittestraling van een brand verminderd met ongeveer het omgekeerde kwadraat van de
afstand tussen het object en de vlam. Het menselijk lichaam zal op de blote huid bij
invallende straling van 6 kW/m2 na 10 sekonden extreme pijn voelen. Dit zal resulteren in
ernstige blaarvorming bij 10 seconden blootstelling van 10 kW/m2. Invallende straling
groter dan 10 kW/m2 zal snel pvc-kabels doen smelten en reddingsboten van glasvezel
aantasten. De inschatting van de veilige afstand tot een plasbrand gaat gepaard met
complexe factoren, maar voor een groot plasbrand zijn de veilige afstanden waarschijnlijk
enkele tientallen meters.
Vanwege de schade die een brand en daarmee gepaard gaande hittestraling kan
toebrengen aan omliggende tanks en installaties, zijn deze altijd beschermd (vaak door
isolatie of door op afstand bediende sprinklersystemen). Ook zijn de indammingen en
duikers waar plasbranden kunnen optreden vaak voorzien van op afstand bediende drogepoeder-installaties. Als alternatief kunnen ze zijn uitgerust met een systeem dat sterk
expanderend schuim afgeeft voor het snel opbouwen en onderhouden van een
schuimdeken om de snelheid van de brand in te perken.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 435
Internationale veiligheidsrichtlijnen
voor binnentankschepen en terminals
30.2.4
Hoofdstuk 30
Brandbestrijding
Branden in compressorruimten
Besloten ruimten die ladinginstallaties bevatten zoals compressoren, warmtewisselaars of
pompen zullen normaliter zijn voorzien van een vast en op afstand te activeren
brandblussysteem; bijvoorbeeld kooldioxide. Mits er geen ernstige verstoring van de
behuizing heeft plaatsgevonden, moeten deze systemen onmiddellijk in werking worden
gesteld.
30.2.5
Manifold-branden
Manifold-branden kunnen bestaan uit een straalbrand (zie 30.2.2) als gevolg van lekkage
van de manifoldflenzen of uit een plasbrand van een lekbak (zie 30.2.3), hoewel de
hoeveelheid vloeistof in een lekbak relatief klein is. Het snel activeren van het
noodstopsysteem (ESD) beperkt de lekkage van vloeibare lading verder.
30.3
Brandbestrijding bij branden van vloeibaar gas
30.3.1
Blusmiddelen
Er is een aantal gevestigde en beproefde methoden voor het bestrijden van gasbranden,
maar om bij blussen effectief te zijn moet het juiste blusmiddel worden gebruikt.
Water
Water mag nooit worden toegepast op een brandende plas vloeibaar gemaakt gas. Dit zou
een warmtebron creëren voor snellere verdamping van de vloeistof en de
verbrandingssnelheid verhogen. Water blijft niettemin een primair blusmiddel voor de
bestrijding van branden van vloeibaar gemaakt gas. Omdat het overvloedig beschikbaar is,
is water een uitstekend koelmiddel voor oppervlakken die zijn blootgesteld aan straling of
direct vuur. Ook kan het gebruikt worden in sproeivorm om personeel en brandweerlieden
te beschermen tegen hittestraling. In bepaalde omstandigheden kan water worden gebruikt
om een straal van brandend gas te doven, maar dit is niet altijd wenselijk.
Vaste sprinklersystemen zijn gebruikelijk voor oppervlakken zoals van accommodaties op
tankers, dekken en pijpleidingen, opslagtanks op de wal, installaties en steigers, die
allemaal kunnen worden blootgesteld aan branden van vloeibaar gemaakt gas. Dergelijke
systemen zijn ontworpen om een waternevel op de blootgestelde oppervlakken aan te
brengen en zodoende een koelend effect te geven. Mits een laagje water van enige
omvang kan worden onderhouden, kan de oppervlaktetemperatuur niet hoger dan 100 °C
worden. De toe te passen hoeveelheden variëren met de afstand van de constructie r die
beschermd moet worden en varieert van twee tot tien of meer liter water per vierkante
meter van het te beschermen oppervlak.
Sproeiwater uit vaste systemen of uit spuitstukken van brandslangen kan hittestraling
tegenhouden voor personeel indien bepaalde plaatsen, zoals afsluiters benaderd moeten
worden. Tevens kunnen ze bescherming bieden bij het benaderen van straalbranden om
het vuur effectiever te kunnen doven met poederblusmateriaal.
Een speciale toepassing van waterbesproeiing met slangen is het wegleiden van een
dampwolk uit de buurt van ontstekingsbronnen.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 436
Internationale veiligheidsrichtlijnen
voor binnentankschepen en terminals
Hoofdstuk 30
Brandbestrijding
Droge chemische poeders
Droge chemische poeders zoals natriumbicarbonaat, kaliumbicarbonaat en ureumkaliumbicarbonaat kunnen zeer effectief zijn bij het blussen van kleine LPG-branden.
Het is ook gebruikelijk dat manifoldgebieden op de steiger worden beschermd door
uitgebreide draagbare of vaste droge-poeder-systemen. Droge chemische poeders zijn
effectief voor het bestrijden van gasbranden op het scheepsdek of voor het blussen van
straalbranden uit pijpleidinglekkages. Zij zijn met succes toegepast bij het blussen van
branden bij afblaasmasten
Droge chemicaliën bestrijden het vuur door de absorptie van vrije radicalen in het
verbrandingsproces, maar hebben een verwaarloosbaar koelend effect. Herontsteking van
aangrenzende hete oppervlakken moet daarom worden tegengegaan door het koelen van
alle verhitte gebieden met water, vóór het blussen van het vuur met droog poeder.
Schuim
Sterk expanderend schuim, in toereikende mate aangebracht op het oppervlak van een
brandende vloeistofplas (indien ingesloten binnen een ingedamd gebied), onderdrukt de
straling van het vuur in de vloeistof eronder en vermindert de verdampingssnelheid.
Bijgevolg wordt de intensiteit van de plasbrand beperkt. Continu aanbrengen is nodig om
een schuimlaag van ten minste een tot twee meter in stand te houden. Sterk expanderend
schuim met een expansieverhouding van ongeveer vijfhonderd op een is het meest
effectief gebleken voor dit doel.
Schuim zal echter een brand van vloeibaar gemaakt gas niet blussen en om effectief te zijn
voor de bovengenoemde doeleinden moet het worden aangebracht in een aanzienlijk dikke
laag. Voor vloeibaar gemaakte gassen is schuim dus alleen geschikt voor gebruik in
ingedamde gebieden en om deze reden wordt het alleen aangetroffen op terminals en niet
op gastankers.
Inert gas en kooldioxide
Inert gas of stikstof wordt gewoonlijk gebruikt op gastankers en op terminals voor het
permanent inert maken van tussenbarrièreruimten of voor beschermend inert maken van
ladingtanks. Deze ruimten kunnen bestaan uit ladingtanks of besloten installatieruimten
aan de wal die normaliter onder buitenlucht staan, maar waarin een explosieve damp door
lekkage ontstaan kan.
Vanwege het relatief lage tempo waarin dit gas kan worden aangevoerd, wordt het
doorgaans niet gebruikt voor het snelle inert maken van een besloten ruimte waarin reeds
een brand is begonnen. Hiervoor wordt kooldioxidegas uit hogedrukflessen of halon
geïnjecteerd via meerdere mondstukken, nadat eerst het mechanische ventilatiesysteem
naar de ruimte is afgesloten. Terwijl kooldioxide-injectiesystemen effectief zijn in gesloten
ruimten, hebben deze twee nadelen. Hun blussend effect wordt bereikt door het verdrijven
van zuurstof uit de ruimte tot een niveau dat de verbranding niet kan voeden en het is
daarom essentieel dat al het personeel de ruimte verlaat voordat het injecteren begint. Ten
tweede; de injectie van CO2 produceert elektrostatische lading wat een ontbrandingsgevaar kan opleveren indien CO2 onbewust of als voorzorgsmaatregel wordt geïnjecteerd
in een ontvlambare atmosfeer.
CO2 of stikstof, geïnjecteerd in uitlaten van veiligheidskleppen, kan worden gebruikt als een
effectief blusmiddel voor branden in afblaasmasten. Dit is vooral nuttig wanneer de eerste
drukstroom is afgenomen.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 437
Internationale veiligheidsrichtlijnen
voor binnentankschepen en terminals
Hoofdstuk 30
Brandbestrijding
Nadat CO2 in een besloten ruimte is geïnjecteerd, moeten de wanden van de ruimte koel
worden gehouden - meestal door besproeien met water. De ruimte moet afgesloten blijven
totdat is vastgesteld dat de brand is geblust en de ruimte voldoende is afgekoeld, zodat
deze niet opnieuw kan ontbranden zodra er lucht in komt.
Verdringing door halon
Halon mag niet meer worden gebruikt, omdat er een totaal verbod op deze CFK
(chloorfluorkoolwaterstof) bestaat krachtens de bepalingen van een internationaal verdrag.
Dit is omdat het een hoog ozonafbrekend effect heeft en dus een gevaar voor het milieu is.
Er is veel onderzoek gedaan naar substituten voor halon en er zijn nu vervangende agentia
in de handel verkrijgbaar.
Voor informatie over halonvervanging wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.
30.3.2
Training
Voor effectief gebruik van brandblussystemen is een grondige kennis van de
mogelijkheden en bediening essentieel. Snelheid in de juiste aanpak van een brand is van
vitaal belang om escalatie te voorkomen en personen, materiaal en milieu te beschermen.
Deze kennis kan alleen worden verkregen door een adequate training van terminal en
scheepsleiding en hun personeel. Training van scheeps- en walpersoneel, moet worden
gegeven in brandweeroefencentra waar brandblustechnieken kunnen worden
gedemonstreerd en geoefend. De trainingen moet worden geconsolideerd door frequente
oefeningen aan boord van tankers en op terminals en deze moeten realistisch worden
geënsceneerd.
Het juiste onderhoud van brandbestrijdingsmaterieel is van groot belang. Inspectie en
onderhoud moeten worden opgenomen in trainingsprogramma's aan boord en op locatie
en deze aspecten moeten helpen om het personeel vertrouwd te maken met de apparatuur
en hen een beter begrip van de werking ervan te geven.
Editie 1 - 2010
© CCR/OCIMF 2010
Pagina 438