Brievenspecial - Academie voor Drama

al
eci
p
s
n
e
v
Brie
Donderdag 30 oktober 2014
Acht pagina’s brieven – over schrijven, over lezen,
over het leven. En waarom ze zullen blijven.
EN VERDER
ILLUSTRATIE LOTTE KLAVER
De eeuwige
kracht van de
pen op papier
C2
NRCHANDELSBLAD BOEKEN
Brievenspecial
DONDERDAG 30 OKTOBER 2014
C3
Open brief A.F.Th. van der Heijden
De grote Nederlandse romancier (en
briefschrijver) Van der Heijden over zijn
grote liefde voor het ‘gevouwen woord’.
Woord vooraf
Arjen Fortuin
I
n het schitterende en schier eindeloze archief
van schrijver Jeroen Brouwers zit een brief
van uitgever Geert van Oorschot. Nu ja,
brief... Het is een verder leeg velletje papier waarop bovenaan ‘Lieve Jeroen’ staat en ‘woensdag’.
En onderaan ‘Geert’. Brouwers zag er een aankondiging van een visite in, haalde drank in huis
en ging de eerstvolgende woensdag thuis zitten
wachten. Voor niets, natuurlijk. Van Oorschot
had, zo legde hij later uit, alleen de behoefte gevoeld een brief te sturen, terwijl hij eigenlijk niets
mede te delen had. Dus stuurde hij het bijna-lege
velletje.
De actie van Van Oorschot raakt aan het verschil
tussen de papieren brief en alle snelle efficiënte
digitale alternatieven die de fysieke post naar de
marge duwen. Deze bijlage is een eerbetoon aan
de papieren brief en zijn ongrijpbare waarde,
met brieven over brieven, jeugdbrieven, liefdesbrieven, gewone brieven, historische brieven en
de uitnodiging om zelf weer eens een brief op papier te zetten en daar een prijs mee te winnen.
Een brief is niet alleen een overdracht van informatie, maar ook van materie. Een cadeautje dat je
vast kunt pakken, betasten, bevlekken, vernielen
– een intieme daad. En juist door die intimiteit is
het hoogst opwindend als die brieven je later
toch nog worden geopenbaard, zoals de in alle
opzichte grote uitgave Brieven van Belang, die
werd samengesteld door de Britse auteur Shaun
Usher, een spinoff van zijn aan ‘offline correspondence’ gewijde site lettersofnote.com. Honderd
brieven staan er in, met ieder kreukje en
scheurtje gereproduceerd, klaar om aangeraakt
te worden. Alleen de geur ontbreekt. Er zitten Belangrijke Brieven van Belangrijke Mensen bij (Galileo Galilei, Emily Dickinson, Sol LeWitt, Elvis
aan Nixon, Hemingway aan Scott Fitzgerald, Bukowski aan Hans van den
Broek, Jagger aan Warhol) maar vooral
ook fenomenale curiosa.
Lees mee, met in gedachten het accent van Manuel uit Fawlty Towers:
‘My good friend Roosvelt: I don’t know
very English, but I know as much as write to
you. [...] I am twelve years old. I am a boy but I think
very much but I do not think that I am writting to
the President of the United States. If you like, give
me a ten dollars bill green american, in the letter,
because never, I have not seen a ten dollar bill green
American and I would like to have one of them.’
Hoe zou de geschiedenis zijn gelopen als president Roosevelt in november 1940 inderdaad een
biljet van tien dollar uit zijn portefeuille had gepeuterd en had opgestuurd aan de jonge leerling
van het Colegio de Dolores in Santiago de Cuba,
genaamd Fidel Castro.
Arjen Fortuin is literair redacteur van NRC
Handelsblad.
Shaun Usher: Brieven van
belang. Onvergetelijke
correspondentie.
Vert. Lidwien Biekmann en
Tracey Drost-Plegt.
Podium/Luster, 368 blz.
€ 39,90
Ramen lappen
Geachte en beste mr. Garfield,
et is ondenkbaar dat ik een
voorwoord bij Uw schitterende Ode aan de brief niet in een
epistolaire vorm zou gieten,
zozeer is uw boek mij uit het
hart gegrepen. Als klein eerbetoon aan uw erudiete en
zeer betrokken pleidooi voor
het behoud van de brief in al
z’n verschijningsvormen wil
ik u een glimp bieden van hoe
bij deze lezer, die zich nu tot
u richt, een levenslange fascinatie (om niet te zeggen: obsessie) voor persoonlijke correspondentie kon ontstaan. Ik zal u ook een drietal
wonderlijke voorbeelden uit mijn ervaring met
briefwisselingen geven – voor uw eigen onuitputtelijke verzameling, zal ik maar zeggen.
Gedurende de duizend dagen, tussen 1946 en
1949, dat mijn vader deelnam aan de valselijk geheten Politionele Acties in voormalig Nederlandsch Oost-Indië, het huidige Indonesië, schreven mijn toekomstige ouders elkaar honderden
brieven, vaak twee op een dag. Na mijn vaders terugkeer, in een vaal zandhazenuniform zonder
enige onderscheiding, stortte de op papier ontstane illusie van een hemelbestormend leven samen
spoedig in. Ze woonden met twee kleine kinderen
‘in’ bij mijn grootouders, op een kamertje van drie
bij vier. Om de krap bemeten huiselijkheid te ontvluchten zocht mijn vader, het oude verhaal, ’s
zondags zijn heil in de kroeg en de jenever. Op
zo’n wanhopige zondag verbrandde mijn moeder
de tweezijdige Indische correspondentie, die een
grote margarinedoos vulde, in de potkachel, waarvan het buikje spontaan begon te blozen. Ik was
nog geen drie, dus het lijkt me uitgesloten dat ik
me later herinnerde haar die dramatische daad
van vernietiging te hebben zien plegen. Maar ik
heb me in de loop van mijn puberteit en jongvolwassen leven, telkens opnieuw verbijsterd over
het eenzijdig uitwissen van een liefde die door
oorlogsomstandigheden alleen op papier kon bestaan, zo vaak en zo intens een voorstelling van gemaakt dat ik me verbeeld mijn moeder bij de potkachel bezig te zien, handenvol brieven proppend
in de open klep, waaruit gulzige vlammen krulden.
Het is een van de grote frustraties in mijn leven dat
ik deze brievenwisseling, die mij (het wachten was
alleen nog op het zaad) min of meer heeft verwekt en
gebaard, nooit onder ogen heb gekregen, ook niet
na de dood van mijn ouders. Volgens mijn moeder
had haar jongste zus de onhebbelijkheid om over
haar schouder hangend de verliefde en verlangende
frasen mee te lezen en honend de huiskamer in te
blèren, tot afkeurend vermaak van het hele gezin. Ik
heb er deze tante Tiny, bijgenaamd Tientje Poets, later wel eens naar gevraagd, maar zij kon zich geen
specifieke briefpassages herinneren: ‘Het was allemaal geslijm. Als een ander maar ver genoeg weg is.’
Het verlies van de documentatie die mijn bestaan
voorbereidde, heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen
dat ik later van mijn eigen uitgaande post kopieën
ben gaan bewaren – ik schat inmiddels zo’n 15.000
stuks. Het conserveren van zoveel persoonlijke
tekst heeft iets beschamend narcistisch (nog afgezien van het risico dat je bij sommige in archief behouden brieven loopt) – maar alles beter dan het
schrikbeeld van mijn moeder bij haar blozende potkacheltje en mijn nietsvermoedende vader die op
hetzelfde moment zijn biljartkeu over het groene laken legde.
U verhaalt in uw boek over het epistolaire verslag
dat Plinius de Jongere deed van de uitbarsting van de
Vesuvius in 79 n. Chr., waardoor Pompeï en een groot
deel van haar inwoners bedolven raakte. Het is een
veelkantige brief voor zo’n jong iemand: journalistiek, poëtisch, tragisch (hij beschrijft hoe zijn geliefde
oom erbij omkwam). Hoe wrang van genot ook, het
mooist zijn nog altijd de brieven die achteraf diep blijken te hebben ingegrepen in een mensenleven.
Ik zat in de eerste klas van de middelbare school
toen mijn grootmoeder in een Eindhovens ziekenhuis kwam te liggen met galstenen: die moesten
operatief verwijderd worden. Omdat mijn school
niet ver van het hospitaal lag, fietste ik er elke middag even langs om haar een bezoek te brengen. In
Ik ben mijn uitgaande post gaan
kopiëren en bewaren – ik schat
inmiddels zo’n 15.000 stuks
alle eerlijkheid: meer dan in mijn oma was ik geïnteresseerd in de jonge vrouw die op zaal in het bed
naast dat van mijn grootmoeder lag. Zij had van
een witte handdoek een tulband rond haar kale
hoofd geïmproviseerd, wat haar, vooral wanneer
ze op een elleboog rustte, iets exotisch gaf – als op
de illustraties bij mijn uitgave van Sprookjes van
1001 nacht. Een kale vrouw, dat was iets nieuws
voor me. Oma legde me fluisterend uit dat ze een
grote hoeveelheid rattengif had verzwolgen, omdat ze van haar ouders geen omgang mocht hebben met de man van wie ze hield. De zelfmoordpoging was mislukt. Ze hadden haar in hevige krampen gevonden, en haar met loeiende sirene naar
het Sint Jozefziekenhuis gebracht, waar haar maag
was leeggepompt. Door het gif viel wel haar weelderige haardracht uit. ‘Hele plukken… bij bossen
tegelijk.’
De jonge vrouw glimlachte vanonder haar tulband bleekjes naar me. Even later arriveerde er een
man, wat ouder dan zij, die omzichtig het bed naderde, en er een boeket bloemen op legde. ‘Dat is
’m, de dondersteen,’ fluisterde oma met een woedend gezicht, alsof de man een moordaanslag op
zijn geliefde gepleegd had, en nu het lef had naar de
plaats van de misdaad terug te keren.
Oma probeerde mijn belangstelling te wekken
voor het doorzichtige buisje met galstenen, een
soort grind, dat de chirurg uit haar lijf gehaald had.
Maar ik kon geen oog afhouden van wat zich in en
aan het volgende bed afspeelde. De geliefden keken
elkaar onafgebroken in
de ogen, onhoorbaar
naar elkaar fluisterend,
daarbij telkens zacht nee
schuddend – niet om iets
te ontkennen, maar
waarschijnlijk uit ongeloof om hun pure geluk,
dat ze niet konden bevatten. Zo’n liefde wilde ik
ook. Dat haar, dat groeide wel weer aan.
Ik probeerde mijn aandacht tot mijn grootmoeder en haar weggeharkte
grind te beperken, maar al gauw dwaalde mijn blik
weer naar het aanpalende bed. De vrouw met de tulband had zich in de kussens opgericht, waarbij het
dek naar beneden was gegleden. De hand van de
man lag, half onder het pyjamajasje, op haar buik,
achteloos, alsof je hem toch ergens moest laten. Ik
gloeide. De bel die het einde van het bezoekuur aankondigde, dreunde luid als een alarmschel door de
gangen. Oma gaf me een natte zoen op mijn slaap.
‘Blijf goed je best doen op school.’ Ik draalde. De man
kuste de vrouw teder ten afscheid. Hij haalde een
langwerpige envelop uit zijn binnenzak, en schoof
die half onder het hoofdkussen. ‘Voor straks, als ik
weg ben.’ Zo liet hij zichzelf, na de bel, voor haar achter. Ik gloeide nog meer. Op weg naar de open deur
draaide de man zich nog een paar keer om, verlegen
zijn hand opstekend. Zij zwaaide terug, overgelukkig. ‘Ga nu maar,’ mimede ze. En weg was hij.
‘Het wordt je tijd, Adri,’ zei mijn grootmoeder.
‘Zo dadelijk komt de zuster, en die vindt het niet fijn
als mensen blijven hangen.’
Ik moest het gezicht van de vrouw zien als ze de
brief las. Hoe er nog een extra liefdeswaas over haar
verliefde trekken heen zou glijden. Ze opende de
envelop met een nagelvijl. Twee velletjes. Haar
ogen schoten langs de handgeschreven regels. Het
gezicht verstarde, en kreeg zelfs even iets lelijks
door de abrupte verbijstering die erop verscheen.
De lege envelop lag op haar boezem. Ze had in elke
hand een deel van de brief. Ze draaide de velletjes
om en om, hield de aanhef en het slot naast elkaar,
en begon luid te huilen – niet ‘hartverscheurend’
zoals het wel heet, maar dierlijk en ontluisterend,
in nood en in pijn. De blaadjes dwarrelden ter
weerszijden van het bed naar de grond. Geschrokken richtte mijn grootmoeder zich op in de kussens.
Aan de overkant lieten twee vrouwen zich uit bed
glijden: ze spoedden zich naar de ongelukkige,
maar bleven hulpeloos aan het voeteneind staan,
niet wetend wat te doen, behalve het rauwe verdriet van dichtbij gadeslaan.
‘God, meiske, wat is er dan toch?’ vroeg mijn oma.
‘Hij heeft het uitgemaakt, de rotzak,’ loeide de
jonge vrouw. ‘Hij schrijft dat het uit is… het is uit…’
Ik wens me hardnekkig te herinneren dat ze daarbij de tulband afrukte, die aldus weer in een gewone handdoek veranderde. Ik zie haar kale hoofd
voor me, dat een schaduw vertoonde van het allereerste dons, ten teken dat ook op arsenicum nog
haar kon gedijen.
Oma gebaarde dat ik weg moest gaan. Dit was
voor boven de achttien. Ik verliet met mijn schooltas achterwaarts de ziekenzaal. De volgende dag
was het bed naast mijn grootmoeder leeg. Oma zei:
‘Ze hebben haar eenpersoons gelegd.’
Daar moest ik het mee doen, maar een ongeneeslijke fascinatie was geboren. Sindsdien sierde het
profiel van de vrouw met de tulband elke postzegel
op de brieven die ik verzond en ontving. Liefde,
zelfmoord, herrijzenis, verraad, afstoting, verdriet,
wanhoop, eenzaamheid… dat twee handbeschreven velletjes postpapier in een envelop, overhandigd met een mierzoete blik, zoveel leed konden
bevatten. Wat ik ervan geleerd heb: de kracht van
de persoonlijk geschreven boodschap (die gelukkig
niet altijd vernietigend hoefde te zijn). Het heeft
niet voorkomen dat ik die kracht zelf af en toe misbruikt, of op z’n minst onderschat, heb.
‘Als er liefdesbrieven geschreven gaan worden, is
het binnen de kortste keren gedaan met de verkering.’
Zo luidde de hartgrondige opvatting in het milieu
van mijn jeugd, zoals men daar ook trots zou uitroepen: ‘Oscar Wilde? Nooit van gehoord!’
Ik heb me gelukkig nooit door schade en schande
tot wijsheid laten brengen, en postte mijn brieven
naar elders gelegen adressen, waar ze niet steevast
als het begin van het einde werden ingeschat. Tot
slot, mr. Garfield, wil ik u deelgenoot maken van
een curieuze wijze van corresponderen waar ik in
een Nederlandse gevangenis getuige van was, tussen mannen en vrouwen die elkaar alleen vanuit de
verte konden beminnen.
In het voorjaar van 2007 liet ik me door een
maatschappelijk werker rondleiden door Penitentiaire Inrichting Overmaze bij Maastricht. De mannen hadden hun cel in een soort torenflat, die bijna
fallisch, hoog en massief, oprees uit de laagbouw
van de vrouwenafdeling, die zich losjes om de voet
ervan heen slingerde. Nadat de maatschappelijk
werker me de verschillende faciliteiten van de mannentoren had laten zien, daalden we per goederenlift af naar de begane grond, waar een (streng bewaakte) doorgang was naar de dames gedetineerden. Hun luchtplaats bestond uit een heuse binnentuin, met parkbankjes rond een goudvissenvijver.
Hier werd ik achtergelaten in afwachting van een
nadere rondleiding. Ik keek omhoog naar het gevangenisgebouw, dat door voorbijdrijvende wolken
duizelingwekkend naar me over leek te hellen.
Ik moest haar gezicht zien als ze
de brief las. Ze opende de envelop
met een nagelvijl. Twee velletjes
Voor een vierkant raam op de vijfde verdieping
stond roerloos een man naar beneden te kijken –
naar mij, zo leek het. Ik ging op een bankje zitten,
en kreeg spoedig gezelschap van een vrouwelijke
gevangene, die door twee damescipiers naar buiten
was begeleid. Ze negeerde mijn groet, en scheen alleen aandacht te hebben voor de man achter het
venster op de vijfde etage. Ze gaf hem een teken, en
de man begon de ruit te zemen – althans, hij maakte
de gebaren, parallel en diagonaal, die bij ramen lappen horen, zonder dat ik een spons of een zeem in
zijn hand kon ontdekken. De jonge vrouw naast me
had een ballpoint tevoorschijn gehaald, en begon
notities te maken – niet op een stuk papier, maar op
haar naakte bovenbeen, vanaf de knie langzaam
richting lies, waartoe ze de zoom van haar jurk
enigszins op moest schorten. Toen ik beter keek,
zag ik dat de man binnen het vierkante raamwerk
van het venster letters tekende, kapitalen in spiegelschrift, zonder daarbij de ruit aan te raken. Het
was schrijven in de lucht, waarbij het venster als ordenend kader diende. De vrouw zette op haar bovenbeen de gespiegelde letters om in leesbare
woorden, zodat langzaam een samenhangende
tekst ontstond. Hij dicteerde haar dus de brief die
ze geacht werd te ontvangen. Spaties gaf hij aan
middels een speciaal gebaar met gevouwen handen, en bij wijze van ondertekening zond hij de
adressante een overdreven luchtkus.
De brief was verzonden, terwijl de ontvangster
hem nog aan het uitschrijven was. Toen ze de rand
van haar broekje naderde, zei ze zacht: ‘Moet je opletten… nu komen die gietijzeren potten klagen
over obsceen gedrag.’
Inderdaad vervoegden de gevangenbewaarsters
zich bij de bank om te melden dat haar luchttijd
voorbij was. De man daarboven stond er nog, roerloos als voorheen. Van de maatschappelijk werker
vernam ik dat deze speciale, in Overmaze gangbare
methode van liefdesbrieven schrijven en versturen
inderdaad met ‘ramen lappen’ werd aangeduid. De
razendsnel in de lucht geschreven tekst had ik, op
een paar losse woorden na, niet kunnen ontcijferen, maar ik begreep dat hier een trouwerij werd
voorbereid – tussen een man en een vrouw die elkaar fysiek niet verder dan de geschetste afstand
kenden, maar in de geest des te intiemer door de
luchtpost die ze elkaar, de gevangeniscensuur omzeilend, wisten te doen toekomen.
Later werd er een reeks televisiedocumentaires
aan Overmaze gewijd. In een ervan was te zien hoe
een bruid in vol ornaat, compleet met sluier, door
de gangen van de mannentoren ijlde – op weg naar
de kapel, om er met haar uitverkorene te trouwen.
Het was het stel dat ik bij hun intieme briefwisseling
had gezien. Bij wijze van eerste huwelijksnacht
mocht het bruidspaar zich voor een uurtje of twee
afzonderen in de IC (Intieme Cel) voor een BZT (Bezoek Zonder Toezicht). Daarna werd ieder naar de
eigen afdeling teruggebracht. Ze konden, zolang ze
getrouwd waren, iedere maand anderhalf uur van
de BZT-regeling gebruikmaken. Voor het overige
dienden ze zich te behelpen met ramen lappen.
Zo ver kwam het niet, want vrij kort na de bescheiden, non-alcoholische bruiloft werd de man
(ik weet niet waarom) overgeplaatst naar een andere gevangenis. Het huwelijk verliep. Ze hadden elkaar langs de gewone weg, via de posterijen, kunnen blijven schrijven, maar dat gebeurde niet. Misschien werden ze afgeschrikt door de te verwachten censuur, die niet voor hun speciale vorm van
luchtpost gold.
Ik zou het ‘ramen lappen’ graag in de canon van
bijzondere correspondentiewijzen opgenomen
zien, als u zich daarin kunt vinden.
Zo, dan wordt het nu tijd deze brief af te ronden,
in een envelop te doen en te frankeren – ik heb nog
een postzegel over van de vrouw met de tulband.
Net als, volgens een hardnekkige mythe, Oscar Wilde gewend was te doen, zal ik het poststuk het raam
van mijn werkkamer uit keilen, zo de straat op. Uw
adres, mr. Garfield, in combinatie met de afzender
moet een willekeurige
voorbijganger er toch
toe kunnen bewegen de
envelop naar een brievenbus te brengen – belangeloos, of liever: in
het belang van De Brief,
die nooit verloren mag
gaan.
In bewondering voor
uw magnifieke ‘Ode’,
uw
Deze open brief van A.F.Th. van der Heijden is
geschreven als voorwoord van Simon Garfields
Ode aan de brief. Zie ook pagina 6.
ILLUSTRATIES LOTTE KLAVER
De intieme kracht
van de echte
papieren brief
Amsterdam, 29 augustus 2014
C4
NRCHANDELSBLAD BOEKEN
Brievenspecial
DONDERDAG 30 OKTOBER 2014
Tentoonstelling Bijzondere Collecties UvA
Nelson Mandela vanuit de gevangenis, Multatuli als
hij Max Havelaar net af heeft, P.C. Hooft die likt aan de
honing van de hoop: de UvA toont zijn schatten.
Brievenschatten uit
vijf eeuwen
Willem K
lo
Albert V os aan
erwey, 2
5
septemb
er 1888.
Kloos zit
eenzaam
en wanh
opig in
restaura
nt
van Clev Die Port
e in
Amsterd
am: ‘God
,
Albert, ’t
is
schrikke verlijk
ik moet h , maar
et je toc
h
zeggen.
Zoek ma
ar
geen ka
mer voo
r
me. Dat
kost ma
ar
geld, en
he
wel gauw t zal nu
uit zijn. ’t
Is beroe
rd, vin je
niet. Ma
ar ik kan
er
net zoo m
in iets
aan doe
n, als jij.
Vaarwel
’
odewijk
za aan L de 49
o
in
p
S
e
n
Baruch d
3. Een va
6 juli 166 rieven van
b
Meijer, 2
n
e
geblev
terbewaard ij schrijft de Ams xile
H
.
r,
a
e
z
jv
Spino
elschri
rts, tone Lodewijk Meija
e
s
m
a
d
of
en filoso metaphysica
cograaf
ata
it
g
o
deze
C
n
akte. Uit er die zij
reed ma
e
op
g
n
k
e
ru
rd
d
o
voor
r meer w
e
d
ript
n
c
o
s
u
n
et man
brief ka
id
at hij in h
e
d
h
t
n
k
e
a
a
-e
gem
Drie
a van de
het dogm
.
verwierp
Maeyken Wens aan ha
ar zoon
Adriaen, 5 oktober 157
3. Mayken
Wens was een van de
zes wederdopers die in Antwerpen
als ketters
verbrand werden. Hie
r richt zij zich
tot haar 15-jarige zoo
n, een dag
voor de executie. Ze sch
reef onder
meer: ‘Heb elkaar lief
zolang je leeft
en neem Hansje af en
toe in je armen voor mij. En moch
t jullie vader
je ook ontnomen worde
n, zorg dan
Harry Mulisch aan de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, augustus
1976. De schrijver protesteert tegen
het leenverbod van een jaar dat hij
kreeg opgelegd wegens het niet of
uw Tine,
Multatuli aan zijn vro
rijft haar
13 oktober 1859. Hij sch
voleft
he
aar
vel
Ha
x
dat hij Ma
boek is af,
tooid: ‘Lieve hart mijn
d je dat? Ik
mijn boek is af! Hoe vin
het boek is
ar
moet nu copieren ma
t opgang
he
t
da
rg
bo
U
af. En ik sta
erslag
nd
do
n
maakt. Het zal als ee
ik je.
f
loo
be
t
da
len
val
in het land
ers
nd
lla
Ho
t
Ja, ik weet wel dat he
en!
rev
h
c
s
e
g
k
oo
b
he
ik
zijn, maar
er in, en
En lieve Engel, jij komt
mijn boek is
en
e],
ntj
zoo
n
[hu
u
Ed
menschen
een antwoord aan de
n hebben.
ete
mo
s
on
van
ld
ge
die
t boek zit.
da
in
er
t
wa
Je weet niet
ik eene adzet
is
kt
dru
ge
t
he
Als
Multatuli
vertentie in de Courant.
redakals
vraagt een betrekking
een
ik
t
da
er
zek
n
teur en ik be
len bij het letril
t
zul
Je
jg.
kri
ats
pla
zen, en anderen ook.’
te laat terugbrengen van boeken.
Sinds 1960 was Mulisch al acht keer
gemaand. Uiteindelijk werd de sanctie bekort. Op 15 maart 1977 mocht
hij weer lenen.
22 november De Middag van de Brief
Tot en met 22 november stelt Bijzondere Collecties van de UvA aan de
Oude Turfmarkt 129 bijzondere brieven uit de eigen collectie ten toon.
Een aantal van die brieven zal worden voorgelezen op de Middag van
de Brief op 22 november, door onder
anderen Nelleke Noordervliet, Dik
van der Meulen en Coen Stork. Ook
worden Shaun Usher en Simon Gar-
field daar geïnterviewd. Aanvang
15 uur in de Aula van de Universiteit
van Amsterdam (Singel 411) waar
ook Nelleke Noordervliet, Dik van
der Meulen en Coen Stork optreden.
Prijs 15 euro inclusief 2 consumpties
en bezoek aan tentoonstelling
Arnon Grunberg, ook bij Bijzondere
Collecties.
Zie bijzonderecollecties.uva.nl
P.C. Hooft aan Maria Tesselschad
e
Roemers Visscher, 28 mei 1634
.
Hooft schrijft de dichteres en nodigt haar uit op het Muiderslot. Hij
weet niet dat haar man en 9-jarige
dochter net zijn overleden: ‘Tess
eltjen, leef je noch? [...] Ik en verneem nocht woordt nocht windt
van ’t behaeghen bij U E, in de dich
ten van Hujghens, geschept. Leg
-
gen poezijlust en vriendenliefd
teffens achter de bank? [...] Aen den
hoonigh dezer hoope zullen wij
zoo
lang likken, ende UE met alle die
zij
bezint heeft, met naemen haere
twee dochters, die wij wensche
n
mede te komen, Gode bevolen laeten, nevens groetenis ujt heeler
heeter harte, U E verplichten,
dienstwsten P C Hóóft’.
voor elkaar [...] Kus elk
aar eens
voor mij, tot mijn geda
chtenis. Adieu, al mijn lieve kinde
ren. Mijn lieve
zoon, vrees dit lijden
niet, het heeft
niets te betekenen in
het licht van
de eeuwigheid. De He
er neemt alle
angst weg. Ik wist van
vreugde niet
wat ik moest doen toe
n ik veroordeeld was. [...] Door mij
, Maeyken
Wens, jullie moeder, die
jullie allemaal in veel pijn geba
ard heeft.’
Nelson Man
dela
aan Coen S
tork,
11 juni 196
4.
De gevang
en
anti-aparth
eidsstrijder sch
rijft de
Nederland
se diplomaat. S
tork bezocht het p
roces
tegen Man
dela,
die tot leve
nslang
werd veroo
rdeeld.
‘The perso
nal interest yo hav
e shown
in the case
, and
the strong
support
we are rece
ivin
from all sect g
ions of
the Dutch p
opulation, give u
s en
mous reserv ores of
strength an
d courage’. De w
oorden
in Xhosa ‘U
ngadinwa nangom
so’ aan
het slot be
teke
‘Raak ook m nen
orgen
niet vermo
eid’.
C5
NRCHANDELSBLAD BOEKEN
Brievenspecial
DONDERDAG 30 OKTOBER 2014
Interview Simon Garfield
Zijn mooiste brievenverzameling staat niet in het
boek dat Simon Garfield over de papieren brief
schreef. Inderdaad: dat zijn oude liefdesbrieven.
Herman Gorter
‘Ik wilde het belang van brieven
voor gewone mensen tonen’
H
eeft het zin om iemand die
een ode aan de papieren
brief heeft geschreven een
e-mail te sturen? Zou hij
wel antwoorden op een
drieregelig verzoek tot een
interview? Ja, de Britse journalist Simon
Garfield (1960) antwoordt onmiddellijk.
Thuis in noord-Londen, zijn iPhone binnen handbereik en papieren kranten en
boeken naar een hoek van de keukentafel
geschoven, zegt hij: „Natuurlijk e-mail ik.
En ik tweet, en stuur de hele tijd sms’jes.
Ik skype met een tante in het buitenland.
Ik vind het allemaal fantastisch!” Hij zegt:
„Ik ben niet iemand die technologische
vernieuwing wil tegenhouden.”
Maar tegelijkertijd waarschuwt Garfield
voor „het kolossale verlies” dat wij door
de komst van e-mail onbewust lijden. In
zijn boek To the Letter, dat zowel een ode
aan het briefschrijven is als een grafrede,
schrijft hij: ‘Een e-mail is een por in de zij,
een brief is een teder gebaar.’ Hij citeert
schrijfster Katherine Mansfield: ‘Dit is
geen brief, maar het zijn mijn armen die je
kort omhelzen.’
Er is, meent Garfield, iets wezenlijk anders aan het schrijven van een brief dan
aan het tikken van een e-mail. Aan het toevertrouwen van je gedachten aan papier
dat bestemd is voor één ontvanger. „Je
schrijft een brief en een e-mail niet op eenzelfde manier. Hoe vaak komt het voor dat
je op een zondagmiddag een paar uur gaat
zitten om een e-mail van zeg tweeduizend
woorden te schrijven? Tuurlijk, het kan.
Maar doe je het?
„E-mails schrijf je sneller en ze bevatten
minder emotie. We zijn ons er altijd van
bewust dat iemand kan meelezen, dat je
per ongeluk een fout adres intikt, of erger
‘reply all’ intikt. Mails worden voorzichtiger opgeschreven. En ze zijn dwingend.
Als je niet binnen een dag een reactie hebt
gegeven, denkt de afzender dat je dood
bent. Of op zijn minst onbeleefd.
„Mijn zoon ontmoette tijdens de vakantie een meisje, en ze wisselden mailadressen uit. Binnen een paar weken was het
over, de antwoorden kwamen binnen een
uur, en na een tijdje hadden ze elkaar niets
nieuws meer te melden.”
„Hun zoon Bernard zei me eens dat ze het
vreselijk zouden hebben gevonden dat
hun brieven gepubliceerd zijn. Dat roept
een interessante morele vraag op: is het
voldoende als de nabestaanden toestemming geven. Ik vind van wel: het geeft je
een inkijkje in het leven in de Tweede Wereldoorlog.” Met Valentijnsdag komt er
een apart boek met de hele correspondentie tussen Chris en Bessie uit.
Garfield is regent van Mass Observation,
een in 1937 opgericht archief dat beschrijvingen van het alledaagse leven in het Verenigd Koninkrijk bewaart. Het zoekt actief
naar brieven, dagboeken en foto’s van gewone Britten. Enkele weken voor Garfield
zijn boek moest inleveren, kwam Bernard
met de brieven van zijn ouders aan.
„Ik wilde laten zien hoe belangrijk briefschrijven was voor gewone mensen. Als je
Virginia Woolf bent, dan zijn er mensen
geïnteresseerd in je brieven en kun je er
zeker van zijn dat anderen ze bewaren,
om literaire redenen of om geld. Maar een
brief schrijven was voor iedereen even belangrijk als tandenpoetsen of naar de wc
gaan.”
Een e-mail is een por in de zij,
een brief is een teder gebaar
Wat is uw mooiste brievenverzameling?
„Die staat niet in het boek, maar zit in een
schoenendoos. Het zijn de brieven die door
mijn eerste echte vriendinnetje werden geschreven, toen we zestien waren. Ik heb ze
sindsdien niet meer geopend, maar ik weet
dat ze absoluut weergeven wat we voelden.
Haar handschrift, met potlood geschreven,
en in haast. De fysiekheid ervan.”
Bijkomend nadeel is dat het moeilijker
wordt brievencollecties van beroemde
schrijvers en dichters te bewaren. „Meer
e-mails dan brieven zullen overleven,
maar in een soort mythische wolk, een
pakhuis in Wisconsin in enorme servers.
Ze zullen achter een firewall zitten, met
een wachtwoord. Er ontstaan vast ingewikkelde problemen met auteursrechten,
en wie toegang krijgt tot een e-mail.
„Ik sprak hierover met de archivaris van
de Universiteit van Texas in Austin [dat de
grootste brievenverzameling ter wereld
bezit, waaronder brieven van James Joyce,
Thomas Beckett, Oscar Wilde, red.]. Voor
historici, biografen, archivarissen, is dit
een groot dilemma. Steeds vaker zoeken
ze al voor iemand sterft contact, bijvoorbeeld met Salman Rushdie, anders gaat
het digitale element verloren. De e-mails
staan niet in een doos op zolder.”
FOTO JEREMY
SUTTON-HIBBERT/
GETTY IMAGES
Simon Garfield: Ode aan de brief.
(To the Letter) Vert. Bert Meelker.
Podium, 464 blz. € 24,95
Lieve Ada!
I
De lengte van
een tweet
definieert
de vorm – dat
is de grap
k zit hier nu in Franeker, waar ik gisteren avond een zeer onstuimige
vergadering had, die pas om half een
eindigde. Dat was in Leeuwarden ook
al zoo, en ik was bang voor mijn keel.
Maar het loopt goed af. Ondanks het
schreeuwen dat ik moest doen om de
Calvinisten te temmen, is mijn stem er
niet slechter op geworden maar beter.
Een aap is een sterk beest. Ik heb ook
in Leeuwarden die menthol-paraffine
kunnen krijgen en mijn stembanden
met een penseel daarmee ingesmeerd.
Ben je gisteren naar Lobry geweest. Ik
heb nog gedacht naast wien je zou zitten. Van te voren zijn die dingen toch
altijd aardiger dan als je er bent, vind je
niet. Ik heb dat ten minste altijd. Je
denkt: het zal wel aardig zijn, maar na
afloop is het toch altijd zoo leeg en nix,
vind je niet?
Het is hier een prachtig stadje. Ik wou
dat je er was dan zou ik het je eens laten
zien. Prachtige stille grachtjes met oude huizen, een magnifiek stadhuis, oude wallen en kerken. De Friezen zijn
ook een flink mooi slag lui. Je hebt ze geloof ik ook wel eens in Friesland gezien.
Ben je er niet eens in het voorjaar geweest? Of in het begin van den zomer?
Het is zoo’n mooi land. Er is in het Zuiden een plekje, Kippenburg, daar ben
ik vroeger dikwijls en later ook nog eens
geweest. Midden in Gaasterland in de
bosschen, en aan een klein vaartje, de
Lutz. Daar heb ik heerlijke uren gehad,
de heerlijkste uren van mijn leven.
Simon Garfield is
samen met Shaun
Usher (Brieven van
Belang) te gast op
de Middag van de
Brief, zaterdag 22
november om 15 uur
in de Aula van de
Universiteit van
Amsterdam (Singel
411) waar verder
onder anderen
Nelleke Noordervliet, Dik van der
Meulen en Coen
Stork optreden.
Zie ook bijzonderecollecties.uva.nl
Nu begint juist de zon over het oude
stadje te schijnen. Een vloed van licht
valt hier binnen over de tafel en je ziet
de daken tegen een heerlijke gouden
lucht.
Ik heb het leven lief.
Ik zal de brief nog even open laten om
te zien of ik in Leeuwarden nog iets bij
moet schrijven. Dag Ada.
Vertaler August
Willemsen (19362007) aan beeldend kunstenaar
Marian Plug
(1937), Benidorm
28 augustus 1957.
Beste, beste Marian,
I
k begrijp niet goed, wat me dierbaarder is. Ik schrijf onder een
palm, slechts 30 km ten noorden van
Alicante, ver zuidelijk van Valencia,
dezelfde dag van m’n vertrek uit Tarragona. Ik word doodsbenauwd van m’n
geluk. Het achtervolgt me. Eén auto,
Fransman, heeft me hier gebracht. Ik
heb er nog geen kwartier op gewacht
vanochtend. Vanmiddag moest ik (ik
kon niet anders), een middagmaal van
hem aannemen; ik weet niet, of jij het
lekker gevonden zou hebben: rijst (valenciana) met kreeften etc. + brood &
wijn (drie flessen met z’n tweeën, ik
voel het nog steeds) – ik zat te trillen
van heerlijkheid. Je had erbij moeten
zijn. Of misschien niet. Juist nu je weg
bent, zie ik beter wie je geweest bent.
Inderdaad, wanneer je met z’n tweeën
op vakantie gaat, moet het zijn met iemand met wie ik alleen kan zijn, ik bedoel: zijn alsof ik alleen was (= zwijgen,
doen als ik doe als ik alleen ben) in de
aanwezigheid van de ander. Daarin
ben je makkelijker geweest dan velen
die ik ken.
Ik slaap onder deze zelfde boom, vorm
cipres, met het comfort van ‘water’,
douche etc., ik ben de rugzak kwijt en
heb het ongerief van Duitse tenten in
de omgeving. (Camping) Wat de dagen
die komen, brengen, weet ik niet.
Wees in ieder geval niet bang.
Volgend jaar, volgend jaar – hier is het
paradijs op aarde. Moscatel kost haast
niets. Hoe zuidelijker ik kom, des te
meer overkomt me de lust, plat op de
aarde te liggen, brood en druiven te
eten, wijn te drinken, en uit te zien op
een palm in de hemel. Als je José niet
ontmoet, zal ik spijt hebben van deze
woorden; ze dienen slechts tot afgunst.
Zelfs als je hem wel ontmoet, ook.
Laat ik maar ophouden, voor ik me ga
bezondigen aan nog meer geëxalteerde zielsroerseltjes.
Mocht je niets hebben, om aan te denken, denk dan niet aan mij, ik heb geen
gedachten nodig, ik heb de mijne.
[...] Groet bekenden, en ontvang zelf
de groeten en de wensen voor veel geluk van een goede bekende, te weten
Guus
Amsterdam 17 april 1958 Hoppe Spui
I
k heb wel eens gemeend dat vernieuwingen, wanneer ze op een leven betrekking hadden, slechts mogelijk waren door opheffing van het verleden. Feitelijke opheffing.
Nu, op mezelf betrokken, betekent dit,
voor een groot deel, afstand van de
boeken (op enkele na, die ik zal kiezen). Die boeken laat ik aan wie er belangstelling voor meent te hebben.
Daaronder rangschikt zich Marian P.
Het zij zo.
A Willemsen
getuigen J. Hillenius Ype Bekker
Uit August Willemsen en Marian Plug:
Bewaar deze brieven als je eigen tekeningen. De Arbeiderspers, 304 blz. € 24,59
Verschijningsdatum: 18 november.
Advertentie
Het leukste handboek voor wijnliefhebbers
TM
A ANDENKO
ING
RT
Simon
Garfield:
‘Ik ben heus
geen heilige:
briefschrijven
is een klus’
Is het verdwijnen van briefschrijven terug te draaien?
„Nee. Ik schreef twee eerdere boeken over
digitalisering: Precies mijn type, over lettertypes, en Op de kaart, over landkaarten. Door de komst van computers kregen
we meer lettertypes, en GPS is een fantastische uitvinding. Voor het brieven schrijven is het moeilijk nu nog een voordeel te
verzinnen. Je zou kunnen zeggen dat we
drie uur tijd over hebben omdat we niet
meer op papier schrijven, maar die spenderen we achter de computer.
„Ik ben heus geen heilige: briefschrijven
is een klus.” Garfield vertelt dat hij boven
in zijn studeerkamer een hele stapel brieven heeft liggen die nog beantwoord moeten worden. Sinds de publicatie van zijn
boek brengt de postbode weer meer dan
alleen rekeningen. „Ik schrijf geen enorme
epistels, maar je wilt toch langer en persoonlijker antwoorden dan ‘Dank voor uw
opmerking’, wat je in een e-mail zou doen.
„Je stelt een antwoord soms uit, maar
wanneer ik een brief afheb en op de post
doe, heb ik een tevreden gevoel. Het is alsof je een cadeautje stuurt: een brief of een
kaart blijft dagen als een prettige herinnering rondslingeren. Bij een mail heb je
nooit dat gevoel.
„Zijn wij bereid dat op te geven?” En
enigszins vertwijfeld: „Waarom is er niet
meer ophef dat het briefschrijven verdwijnt?”
Herman Gorter
aan Ada Prins,
Franeker, 10 februari 1904. – Gorter, dan 39 jaar,
maakt een propagandatocht voor
de SDAP.
Ada Prins, de eerste vrouwelijke doctor
in de chemie in Nederland, was zijn geliefde. Gorter was getrouwd met Jenne
Clinge Dorenbosch.
NU
€ 25
0
–1
VAN 1
U heeft het nog over de e-mail, maar iedereen onder de twintig gebruikt zelfs
geen mail meer om te communiceren. Ze
whats-appen en sms-en.
„Ja, wij verkeren nog in de veronderstelling dat e-mail een alternatief is voor de
brief. Maar zelfs dat kost moeite: je moet je
computer aanzetten, een toetsenbord
hebben, je moet nog altijd een aanhef verzinnen...” Hij wijst naar zijn iPhone: „Ik
weet dat je ook een mail van je smartphone kan sturen. Maar waarom zou je dat
doen als je kunt instagrammen, whats-appen, snapchat en tweeten?
„We zijn absoluut communicatiever dan
de generaties voor ons, we delen meer. Als
ik twitter bereik ik meer mensen dan met
een mail of een brief. Maar toch: wat je
schrijft, is minder substantieel. Er zit minder gedachte achter. De lengte van een
’Denk niet aan mij. Ik heb geen
gedachten nodig, ik heb de mijne’
tweet [140 lettertekens, red.] definieert de
vorm. Dat is de grap. Maar ik zou het gênant vinden als de onzin die ik de wereld
instuur, zou worden bewaard.
„Wat we doen, wordt veel beter vastgelegd, van minuut tot minuut, en we hebben duizenden foto’s van ons glimlachende zelf. Maar we hebben minder analyse
van wat we dachten: het zijn allemaal
luchthartige, banale reacties.”
Hoe snel brieven verdwijnen, blijkt wel
uit een voorbeeld dat hij geeft: een sms-je
ter deelneming bij iemands dood. In zijn
boek, dat in de herfst van 2013 uitkwam,
noemt Garfield de condoleancebrief nog
‘de steunpilaar van het briefschrijven’.
„Tsja. Het is niet meer iets om je over te
schamen. Je wilt als je hoort over iemands
dood onmiddellijk medeleven tonen, misschien met de intentie om later nog een
echte brief te schrijven. Kom je daar dan
nog aan toe? Waarschijnlijk niet.”
Daarmee loop je wel het risico dat een
schrijver zelfcensuur gaat toepassen,
dat hij zijn correspondentie stileert.
„Ja, maar dat was altijd al zo. Cicero wist
dat hij dé schrijver van zijn generatie was.
Hij ordende zijn brieven, en liet kopieën
maken door een klerk. En ook toen briefschrijven modieus werd onder de intelligentsia, in de zeventiende eeuw, wisten
schrijvers dat hun correspondentie gepubliceerd kon worden: ze werden steeds
meer zelfbewust als ze beroemd werden. ”
Bij de mooiste briefwisseling in Garfields boek was dat niet het geval. Ze werd
niet door prominenten geschreven, maar
door Chris Baker en Bessie Moore. Hij was
een Britse soldaat die naar het front werd
gestuurd in de Tweede Wereldoorlog, zij
de achterblijvende collega uit het postkantoor. De brieven getuigen van een eerlijkheid, en een bloeiende romance. Ze zijn
bijna een novelle, maar waren nooit bedoeld voor een groot publiek.
August Willemsen
2–
20
14
Door Titia Ketelaar
C7
Schrijversbrieven
Binnenkort verschijnen brievenboeken van
Herman Gorter en August Willemsen &
Marian Plug. Een dubbele voorpublicatie.
FEE
S
C6
–2
–1
014
TOT 31
Herman
Deze brief staat in Geheime geliefden.
Brieven aan Ada Prins en Jenne Clinge
Doorenbos, een 672 pagina’s omvattende bundel liefdesbrieven die op 25 november verschijnt bij Van Oorschot.
UITGE VERIJPODIUM .NL
C8
NRCHANDELSBLAD BOEKEN
Brievenspecial
DONDERDAG 30 OKTOBER 2014
Voorproef Arjen Fortuin grasduint
door een stapel recent verschenen
brievenboeken en doet kort verslag.
Fantaseren uit pure zelfverdediging
H
et uitgeven van brievenboeken is in de praktijk
vaak het terrein van kleine
uitgevers, waar de boeken
worden volgepompt met
liefdewerk – en waar men
ook wel weet dat er geen gouden bergen in
het verschiet liggen. Zelfs niet als ze zijn geschreven door grote namen uit de Nederlandse letteren, als Jeroen Brouwers (1940)
en Gerrit Komrij (1944-2012). Nu was hun
correspondentie ook een faliekante mislukking, schrijft Brouwers in zijn aan de inmiddels overleden Komrij gerichte inleiding: ‘Alleen: jij bleek helemaal geen briefschrijver te zijn. Je kreeg er in zes jaar tijd
geen tien op papier.’
Brouwers, groot brievenschrijver, heeft
nergens last van. Zijn brieven zijn een genot, bijvoorbeeld wanneer zijn huis in Exel
wordt verbouwd: ‘Mijn tuin, parkachtig an-
Advertentie
Jeroen Brouwers
en Gerrit Komrij:
Correspondentie
1980-1986. Demian,
72 blz. € 17,–
Via demian.be
ders in dit jaargetij, is een ellendige woestenij: het werkvolk ontziet mijn rozenperk
niet, mijn gazons niet, mijn heesters niet,
mijn bloempjes niet, mijn niks niet. De
vorkheftruc, afgeladen met dakpannen,
rijdt door mijn groentebedden en anemonen, ach, dat doet mij zeer.’En Komrij? Die
weet zijnletter’s blockin elk geval fraai te
verwoorden: ‘Maar tegelijkertijd is het of ik
leegloop als een gasbel, of er veel oude, stin-
kende lucht met een dreun aan me ontsnapt, en me vredig, zij het ietwat schaapachtig, achterlaat.’Een werkelijke uitdaging van alle wetten in de boekenvak –en alleen al daarom een prijs waard –is de uitgave Selbstfindung, de brieven die de betreurde dichter C. O. Jellema (1936-2003) schreef
aan de vijf jaar oudere Duitse theoloog
Hans-Hermann Röhrig, voor wie hij vanaf
1955 een tamelijk wanhopige liefde koesterde. Wanhopig, omdat Jellema zijn homoseksualiteit niet durfde toe te geven en de
heteroseksuele Röhrig geen idee had wat
zijn Hollandse vriend bezielde. In dat licht
zijn de brieven hartverscheurend, bijvoorbeeld wanneer Jellema na een bezoek aan
Röhrig probeert een aandenken los te bedelen. ‘Lieber Hans, ik heb nog een wens, die
ik je enkele dagen geleden al kenbaar wilde
maken; dat is deze: ik bezit geen enkele foto
van je en nu had ik erg graag, dat je mij bij gelegenheid er een schonk. Het is een hartewens, want ik geloof niet, dat ik je binnenkort nog zal zien.’
En meteen er achteraan: ‘Zoals beloofd,
stuur ik je het beste Hollandse middel tegen
haaruitval. De kapper wist zelfs gevallen te
noemen, die, hoewel ze reeds grotendeels
kaal waren, met dit middel al hun haar hebben teruggekregen [...] De gebruiksaanwijzing: men massere de hoofdhuid om de twee
dagen met Stilbépan in; per keer is niet veel
vloeistof nodig. Vooral goed inwrijven. Veel
succes!’Ach, die onbeantwoorde liefde!
De brieven zijn grotendeels in het Duits
uitgegeven, met een uitgebreide toelichting en relevante gedichten van Jellema.
Soms is de brief een stijlmiddel, zoals in
het geval van Juli Zehs Briefroman, die in
weerwil van de titel brief noch roman is,
maar een essay. Zeh (1974) zet daarin haar
ideeën over het schrijverschap uiteen, al
begint het boek met een weigering wanneer de in 2006 met Speeldrift doorgebroken schrijfster ‘beste uitgever’ schrijft:
‘Vergeet het maar. Geen sprake van. Je bent
of schrijver, of je bezit een ‘poëtica’. Ik ben
toch niet mijn eigen keuzevak Duits?’
Het weerhoudt haar er uiteraard niet van
om tal van interessante dingen te zeggen, al
dan niet poëticaal. Bijvoorbeeld: ‘Misschien kent u het gevoel wel: hoe onbehagen bij het lezen van een goed essay in één
keer omslaat in euforie. Hoe groot de opluchting is als de tekst niet buigt voor de
vermeende domheid van de lezer.’
Juli Zeh:
Briefroman.
Over schrijven,
literatuur en
schrijverschap.
Vert. A. Vlaming.
Ambo Anthos,
176 blz. € 18,99
Waarna haar essay zo verhalend wordt, dat
het toch nog iets van een roman krijgt, onder meer door de wijze waarop ze vertelt
hoe de verbeelding vat kreeg op haar geest,
op de achterbank van de auto tijdens familievakanties: ‘Voorin ruziën mijn ouders
over de meest logische route naar onze
eindbestemming; achterin zit ik naast mijn
jengelende broertje, op mijn knieën de caviakooi, veertig graden hitte, geen airco en
veertien uur rijden voor de boeg. Tot overmaat van ramp heb ik last van wagenziekte
[...] In een dergelijke situatie is fantaseren
pure zelfverdediging.’ Dat is het in de meeste situaties, denk ik eigenlijk.
Wie ook al niet graag boog voor de vermeende domheid van de lezer, was Vladimir Nabokov. Zijn brieven aan zijn echtgenote Véra zijn onlangs in een mooie verzameling verschenen: Letters to Véra. Het merendeel van die brieven – de antwoorden
Het gelukkige huwelijk
van de Nabokovs straalt
van het papier
C.O. Jellema:
Selbstfindung.
Brieven aan
Hans-Hermann
Röhrig. 1955-1996.
Flanor, 330 blz.
€ 25,–
Vladimir
Nabokov:
Letters to Véra.
Edited and translated by Olga
Voronina and
Brian Boyd.
Penguin, 800 blz.
€ 42,99
erop heeft Véra vernietigd – dateert uit de
periode 1923-’39, waarin beiden in ballingschap in Berlijn en Parijs leven.
In Berlijn is Nabokov de rijzende ster in
de wereld van de emigrantenliteratuur.
Zijn brieven aan Véra sprankelen van de
over elkaar tuimelende liefdesbetuigingen,
waarin je de beginzin uit de latere succesroman Lolita makkelijk herkent: ‘Mijn heerlijkheid, mijn liefde, mijn leven...’ Daarna
volgt vaak een verslag van Nabokovs inspanningen om zijn literaire werk aan de
man te brengen. Door de poëtische brieven
hardop te lezen, hoor je het muzikale Russisch er doorheen klinken.
Het gelukkige huwelijk van de Nabokovs
straalt van het papier. De enige smet is de affaire van de schrijver met een andere Russische emigrante in 1937, die door Nabokovs
biograaf Brian Boyd ten onrechte wordt gebagatelliseerd. In de brieven kun je namelijk meteen de veranderende toon opmerken, die Nabokov jegens Véra aanslaat.
M.m.v. Michel Krielaars
Oproep Schrijf een brief aan een (anti-)held
Tot wie wilde u altijd nog
eens het woord richten, in
bewondering of afgrijzen?
Welke vooraanstaande held
of anti-held heeft u iets belangrijks te zeggen?
Voorafgaand aan de Middag
van de Brief op 22 november
organiseren NRC Handelsblad, Bijzondere Collecties
van de UvA en uitgeverij Podium een brievenwedstrijd.
Stuur voor 17 november a.s.
een papieren brief van max.
400 woorden aan een bekend persoon (dood of levend, Nederlands of niet)
aan NRC Handelsblad Brievenwedstrijd, t.a.v. Maike
Cannon, Postbus 3372, 1001
AD Amsterdam. In de jury
zitten voorzitter Marita Mathijsen (emeritus hoogleraar
UvA, Arjen Fortuin (NRC) en
Joost Nijsen (Podium). De
winnaar krijgt een boekenpakket t.w.v. € 400,– en
wordt uitgenodigd de bekroonde brief voor te lezen
op de Middag van de Brief
in Amsterdam (zie pag.4 ).
Die brief verschijnt in NRC
Handelsblad. Als tweede en
derde prijs zijn exemplaren
van Shaun Ushers ‘Brieven
van belang’ beschikbaar.