Download File

Samenvatting Toegepaste
Organisatiekunde HFDst 1, 2, 3, 4, 5
&6
by
Tvermolen
The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Buy and sell all your summaries, notes, theses, essays, papers, cases, manuals, researches, and
many more..
www.stuvia.com
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
SAMENVATTING
Business
Advanced Business Creation
Business I blok 1
Hoofdstukken:
1, 2, 3, 4, 5 & 6
Auteur Toegepaste Organisatiekunde:
Peter Thuis
Samengesteld door:
Tvermolen
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Business
Hoofdstuk 1
•
Kenmerken + definitie van organisatie:
Een organisatie wordt gedefinieerd als een menselijke samenwerking die
doelgericht en blijvend is.
•
-­‐
-­‐
De kenmerken zijn:
De menselijke factor: zonder mens bestaat de organisatie niet.
Een samenwerkingsvorm: men is erachter gekomen dat er in een
samenwerkingsverband meer kan worden bereikt. Het synergie-effect is hier een
benaming van, het wil zeggen dat het resultaat van het totale
samenwerkingsverband groter is dan een optelling van de individuele resultaten.
Doelgerichtheid: iedere organisatie heeft een bepaald doel, als dit doel er niet
zou zijn zou ieder individu zijn eigen doelen gaan nastreven.
Continuïteit: continuïteit is een interne hoofddoelstelling van organisaties
(voortbestaan). Dit is de oorzaak waardoor organisaties blijven bestaan; een
onderneming blijft investeren om in de toekomst te blijven bestaan (leden
werven). Soms wordt een organisatie opgeheven als het doel definitief is bereikt.
Ook de going-concern gedachte is een belangrijk begrijp hierin; het wil zeggen
dat men uitgaat van de continuïteit van de organisatie bij het nemen van
beslissingen.
De externe doelstelling van organisaties is het voorzien in een maatschappelijke
behoefte.
-­‐
-­‐
Naast deze vier kenmerken zijn er nog vier gemeenschappelijke kenmerken die
elke organisatie heeft:
Machtsverdeling in lagen
Geschoold personeel
Formele communicatie, regelgeving en methoden
Werkverdeling naar functie
Omschreven doelstellingen
•
Begrijpt de betekenissen van het begrip organisatie
-­‐
-­‐
-­‐
Het begrip organisatie is een drievoudig homoniem:
Organisatie als functie: het effectief op elkaar afstemmen van activiteiten.
Institutionele organisatie: hierbij beschouwen we organisatie als een object.
Instrumentele organisatie: hierbij zien we organisatie als een instrument of
middel om de organisatiedoelstellingen te verwezenlijken.
•
Onderscheidt organisatie, bedrijf en onderneming
-­‐
Een bedrijf is een organisatie die goederen en/of diensten voortbrengt, met het
doel deze op een afzetmarkt te verkopen.
Er zijn bedrijven die op winstgericht zijn, een onderneming is altijd gericht op het
maken van winst.
-­‐
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
•
Kent de rechtsvormen eenmanszaak, VOF, BV en NV
-­‐
Eenmanszaak: bij een eenmanszaak is de eigenaar aansprakelijk voor alle
schulden, het inkomen van de eigenaar wordt gevormd door de winst van de
eenmanszaak. Een eenmanszaak hoeft geen jaarstukken openbaar te maken,
natuurlijk is er van een administratieplicht tegenover de belasting.
VOF: vennootschap onder firma, dit is een samenwerkingzinsverband tussen
twee of meer personen onder één naam. De inbreng kan bestaan uit geld, maar
ook uit arbeid of vergunningen. De vennoten zijn ieder verantwoordelijk voor de
schulden van de onderneming. In de firma-akte worden de rechten en plichten
van de firmanten vastgelegd, de firma heeft geen publicatieplicht van de
jaarstukken.
NV: naamloze vennootschap, is een onderneming met rechtspersoonlijkheid;
dit betekend dat juridisch gezien haar bezittingen en schulden geheel
onafhankelijk zijn van de bezittingen en schulden van de vermogensverschaffers.
Het kapitaal is verdeeld in aandelen, deze aandelen zijn ‘aan toonder’ dat wil
zeggen dat ze niet op naam staan en dus vrij verhandelbaar zijn. De zeggenschap
over en NV is meestal verdeeld over drie organen:
-­‐
-­‐
-­‐
•
Algemene vergadering van aandeelhouders (ava), dat is het hoogst
gezagsorgaan in de nv.
Raad van bestuur (RvB), de ava benoemt de RvB. De RvB is verantwoordelijk
voor de dagelijkse gang van zaken in de NV.
Raad van commissarissen (RvC), de RvC oefent toezicht uit op de RvB. De RvC
wordt echter niet in elke NV aangetroffen.
Een NV is verplicht om jaarstukken te publiceren.
BV: besloten vennootschap, een bv is vergelijkbaar met een NV met als
grootste verschil dat hier de aandelen niet ‘aan toonder’ zijn, maar op naam staan
en dus niet vrij verhandelbaar zijn.
Kent de begrippen en samenhang tussen de begrippen productiviteit,
effectiviteit en efficiëntie
Drie belangrijke instrumenten om het presteren van organisaties te bevorderen
zijn productiviteit, effectiviteit en efficiëntie.
-­‐
-­‐
-­‐
Productiviteit: de verhouding tussen het bereikte resultaat en de gebrachte
offers.
Effectiviteit: de verhouding tussen het werkelijk bereikte resultaat en het
normresultaat.
Efficiëntie: de verhouding tussen de normoffers en de werkelijk gebrachte offers.
Formules:
Productiviteit:
Productiviteit = Resultaat : Offers
Productiviteit max = Resultaat max : Offers min
Effectiviteit:
Effectiviteit = R werkelijk : R norm
(R = resultaat)
Efficiëntie:
Efficiëntie = O norm : O werkelijk
(O = offer)
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Hoofdstuk 2
•
Stromingen en theorieën binnen de organisatiekunde
Begin 20ste eeuw leidden vier krachten tot een ontwikkeling van
organisatietheorieën: de protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid,
het kapitalisme, de industriële revolutie en het productiviteitsprobleem.
De ontwikkelde organisatietheorieën die ontstaan zijn kunnen we indelen in vijf
stromingen:
-­‐
Klassieke stroming: deze wordt gekenmerkt door twee
aandachtsgebieden; het scientific management en het algemeen
management.
Sientific management is ontwikkeld door Frederick Taylor en is de
managementtheorie die zich richt op de verbetering van de efficiëntie van
bedrijfsactiviteiten door de systematische wetenschappelijke studie en
verbetering van die activiteiten.
Algemeen management Henri Fayol en Max Weber vulden dit
aandachtsgebied allebei in, op een andere manier. Henri Fayol zei dat het
bestond uit de activiteiten vooruitzien en plannen, organiseren, bevelen
coördineren en controleren. Max Weber bedacht een ideaaltypische
organisatie waarin het gezag gekoppeld is aan formele posities in een
organisatie, los van de persoon. Weber noemde dit de bureaucratie.
-­‐
Gedragskundige stroming: deze stroming had meer aandacht voor de
factor mens dan de klassieke stroming. Een belangrijke waarneming van
deze stroming was de informele organisatie, deze wordt gevormd door de
informele groepen en relaties in een organisatie, als aanvulling op de
formele structuur. Elton Mayo is een van de bekendste denkers uit deze
stroming. Abraham Maslow ontdekte dat de motivatie van een medewerker
bepaald wordt door de behoeften die hij heeft. Hij ontwikkelde een
piramidevormige behoeftehiërarchie; fysiologische behoeften, behoefte aan
zekerheid en veiligheid, behoefte aan acceptatie, behoefte aan waardering
en erkenning en behoefte aan zelfontplooiing.
-­‐
Revisionistische stroming: de revisionistische stroming probeerde de
aandacht voor het proces en de organisatie (klassieke stroming) en de
aandacht voor de mens (gedragskundige stroming) te combineren. Het
linkingpinprincipe, bedacht door Rensis Likert, is een principe waarin een
organisatie bestaat uit elkaar overlappende groepen, die bij elkaar worden
gehouden door mensen die als linkingpin functioneren.
Douglas McGregor noemt twee mensbeelden die tot verschillende
managementbenaderingen komen. Hij noemde de mens van nature lui,
iemand die alleen wil werken door middel van dwang een dreiging met
sancties, geen ambitie of initiatief kent en alleen werkt voor het geld,
theorie X scientific management. Theorie Y bedacht door McGregor zelf
gaat ervanuit dat men van nature wil werken, zichzelf onder controle kan
houden, verantwoordelijkheid zoekt, creatief is en een hoog niveau op
werk probeert te bereiken.
Robert Blake en Jane Mouton ontwikkelden de ‘managerial grid’, waarbij
teammanagement centraal staat, de manager heeft zowel aandacht voor
de productiviteit als voor de medewerkers.
Frederick Herzberg kwam tot de conclusie dat er factoren zijn die
werknemers motiveren en beter laten presteren ‘satisfiers’, en dat er
factoren zijn die het omgekeerde doen ‘dissatisfiers’.
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
-­‐
Systeembenadering: deze stroming ziet de organisaties en hun
omgeving als een samenhangend complex van onderdelen dat als één
geheel geleid moet worden om een gemeenschappelijk doel te bereiken.
Een organisatie wordt gezien als een systeem van sociale, technische en
economische subsystemen die het geheel omvormt tot het gewenste
resultaat. Meer systeemtheoretische begrippen zijn: sub optimalisatie,
synergie, feedback en feedforward. Forester, Boulding en Senge zijn
auteurs uit deze stroming.
-­‐
Contingentiebenadering: dit is de meest aangehangen stroming binnen
de organisatiekunde. Hierbij gaat men er vanuit dat de situatie bepalend is
voor de beste organisatiemethode. Een belangrijke stroom hierin is die van
de totale kwaliteitszorg (TQM, total quality management).
-­‐
Lerende organisatie: de lerende organisatie is een organisatie waarin de
managers verandering initiëren, bevoegdheden zo laag mogelijk in de
organisatie leggen en hiërarchie zo veel mogelijk mijden.
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Hoofdstuk 3
Managers zijn personen die zich richten op de planning, organisatie, leiding en
beheersing van een organisatie.
• Kent de managementsoorten
Er zijn drie soorten managers:
-­‐
De operationele managers  management op korte termijn
-­‐
De midden managers  vertaling van lange termijnplannen naar de
middellange termijn
-­‐
De topmanagers  strategie
•
Begrijpt de inhoud en het belang van managementvaardigheden en
basisfuncties
De vier noodzakelijke vaardigheden van management zijn:
-­‐
Conceptuele vaardigheden
-­‐
Communicatieve vaardigheden
-­‐
Interpersoonlijke vaardigheden
-­‐
Technische vaardigheden
-­‐
De vier basisfuncties van management zijn:
-­‐
Plannen, doelen voor de toekomst vaststellen en bepalen wanneer welke
acties moeten worden ondernemen om die doelen te realiseren.
-­‐
Organiseren, het creëren van een structuur van relaties tussen het
personeel waardoor de vastgestelde doelen kunnen worden bereikt.
-­‐
Leidinggeven, het begeleiden en motiveren van personeel, zodat de doelen
worden bereikt.
-­‐
Beheersen, het kunnen meten van prestaties en ingrijpen als het nodig is.
•
Kent de managementrollen
-­‐
Interpersoonlijke rollen (boegbeeld, leider en verbindingspersoon)
-­‐
Informatieve rollen (waarnemer, verspreider en woordvoerder)
-­‐
Besluitvormende rollen (ondernemer, oplosser van storingen, de verdeler
van middelen en onderhandelaar).
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Hoofdstuk 4
•
Begrijpt de hiërarchie van doelen
-­‐
De globale missie  lange termijn
-­‐
Strategische doelen & plannen  lange termijn
-­‐
Tactische doelen & plannen  middellange termijn
-­‐
Operationele doelen & plannen  korte termijn
•
Begrijpt het verschil tussen tactiek en strategie
Strategie gaat over het winnen van de ‘oorlog’ met tactiek win je de ‘veldslagen’
die het verloop van de ‘oorlog’ bepalen. Tactiek is dus onderdeel van strategie.
•
Kan een omgevingsanalyse opstellen
De omgevingsanalyse is een belangrijk onderdeel van de SWOT analyse. In de
omgevingsanalyse word de algemene omgeving van de organisatie verkent. De
algemene omgeving is onder te verdelen in twee lagen, de directe en indirecte
laag. Er zijn dus drie aspecten in een omgevingsanalyse.
Analyse algemene omgeving
-­‐
‘what business are we in?’-benadering van de omgeving: dit kan je
bepalen door te kijken naar de definitie van de bedrijfsactiviteiten. Die
definitie kan worden gezien via de beschouwing van het product, de markt
of de gebruikte technologieën en processen.
-­‐
Transactionele en contextuele omgeving: de omgeving van een organisatie
bestaat uit partijen en situaties. De partijen vormen de transactionele
omgeving. Deze partijen oefenen invloed uit op de organisatie maar dat is
andersom ook het geval. Voorbeelden van dergelijke partijen zijn:
afnemers, overheid, banken, leveranciers, arbeidsmarkt, concurrenten en
belangengroepen.
De situaties in de omgeving vormen de contextuele omgeving. Deze
situaties hebben betrekking op ontwikkelingen op gebied van economie,
politiek, wetenschap en technologie, arbeidsmarkt en bedrijfstak en
sociaal-maatschappelijke. Deze ontwikkelingen zijn niet te beïnvloeden
door de organisatie, maar andersom kan er op lange termijn wel invloed
worden uitgeoefend.
-­‐
Omgeving opgedeeld in lagen: Stoner en Freeman geven aan dat er 3
lagen zijn in een organisatie.
1. De interne belanghebbenden: de partijen die direct belang hebben
bij de organisatie, bijv. werknemers, aandeelhouders en de raad van
bestuur.
2. De externe belanghebbenden: partijen die geen onderdeel zijn van
de organisatie, maar er wel duidelijk belang bij hebben. Bijv.
concurrenten, klanten, leveranciers, overheden, pressiegroepen,
media, vakbonden en financiële instellingen.
3. De indirecte omgeving: dit betreft algemene omgevingsvariabelen
die van invloed zijn op de organisatie. Het gaat hier niet meer om
partijen maar om situaties, deze wordt bepaald door de STEPvariabelen: sociale, technologie, economische en politieke.
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
-­‐
Prestatieprisma: dit model, ontwikkeld op de Cranfield Uni, legt de
relatie tussen de belanghebbenden (vorig model) en de te volgen
strategie. Het model geeft gaan dat er bij twee zaken stil moet worden
gestaan:
A. We moeten stilstaan bij de vraag wat de wensen en behoeften zijn van
de belanghebbenden.
B. Wat wil en wenst de organisatie van de belanghebbenden.
Ook noemt het model vijf facetten van het prestatieprisma:
1. De tevredenheid van de belanghebbenden: wie zijn de belangrijkste en
wat zijn hun wensen en behoeften?
2. De bijdrage van de belanghebbenden: welke bijdrage is nodig om de
eigenschappen te ontwikkelen en behouden?
3. Strategie: welke strategieën zijn nodig om nummer 1 te realiseren?
4. Processen: welke processen zijn nodig om nummer 2 te realiseren?
5. Eigenschappen: welke eigenschappen hebben we nodig voor de
processen?
-­‐
-­‐
Eenvoudige classificatie van de omgeving: nadat de omgeving in kaart
is gebracht door er verschillende lagen of partijen en situaties in te
herkennen, kunnen we haar classificeren. De ene omgeving legt veel
beperkingen op aan een organisatie terwijl er ook ‘gemakkelijke’
omgevingen zijn. Een eenvoudige classificatie is die op basis van stabiliteit
en complexiteit. De moeilijkste omgeving is de turbulente omgeving, die is
zowel complex als veranderd. De vier mogelijke omgevingen zijn:
1. Stabiel en simpel
2. Veranderlijk maar simpel
3. Stabiel maar ingewikkeld
4. Veranderlijk en ingewikkeld (turbulent)
De belangrijkste kansen en bedreigingen worden veroorzaakt door de
STEP-variabelen uit indirecte omgeving en de concurrentie die de
organisatie ondervindt van de externe belanghebbenden.
Analyse indirecte omgeving: om de indirecte omgeving te analyseren
kunnen twee methoden worden gebruikt, de STEP-analyse en de
scenariomethode.
De STEP-analyse beantwoordt de vraag welke STEP-factoren nu of in de
toekomst kansen of bedreigingen vormen voor de organisatie. De STEPfactoren zijn sociaal-culturele, technologische, economische en politieke
(wetten) factoren.
De scenariomethode wordt gebruikt als de toekomst van een organisatie
zo onzeker is dat zij niet te voorspellen is, de methode is ontwikkeld door
Shell. Bij deze methode worden verschillende toekomstscenario’s
opgesteld, die allemaal uit zouden kunnen komen. Deze scenario’s
inventariseren met name de bedreigingen uit de indirecte omgeving,
vervolgens worden er draaiboeken gemaakt met daarin uitgewerkte
reacties en tegenmaatregelen voor als het werkelijkheid wordt.
-­‐
Analyse directe omgeving: de concurrentie in strategisch opzicht is
een van de meest belangrijke partijen uit de directe omgeving. Er zijn vijf
manieren om de directe omgeving te analyseren:
De analyse van de concurrentie in de bedrijfstak in het algemeen bekijkt
eerst in welke bedrijfstak de organisatie opereert, monopolie (één
aanbieder, veel vraag), oligopolie (enkele aanbieders, veel vraag) of
polypolie (veel aanbieders, veel vraag).
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
De analyse van de concurrentie in de bedrijfstak volgens het
vijfkrachtenmodel van Porter deze analyse is ontwikkeld door Michael
Porter. Hij vond dat de concurrentiestrategiemethoden te simplistisch
waren. Hij bedacht dat er vijf krachten zijn die de concurrentie binnen een
bedrijfstak bepalen:
1. Dreiging van toetreding tot de bedrijfstak van nieuwkomers,
deze dreiging wordt bepaald door de hoogte van de
toetredingsdrempels. Deze toetredingsbarrières kunnen van nature
verbonden zijn aan een bedrijfstak, zoals bijv. de hoeveelheid kapitaal
die nodig is om toe te kunnen treden. De barrières kunnen ook expres
worden opgeworpen om toetreders af te schrikken.
2. Onderhandelingsmacht van leveranciers, deze kan groter worden
als: de leverancier meer dan genoeg klanten heeft, de kosten om van
leverancier te veranderen te groot zijn, de leverancier een succesvol
merk aanbiedt, de leverancier erover denkt zelf de activiteiten te gaan
ontplooien die de klant uitvoert of als er een mono- of oligopolie aan
leverancierszijde ontstaat.
3. Onderhandelingsmacht van kopers, deze is groter wanneer: er
weinig klanten zijn of de klant relatief groot is, er alternatieve
aankooppunten en –kanalen zijn waarop men gemakkelijk kan
overschakelen, de afnemer achterwaartse integratie overweegt, de
koper veel belang heeft bij besparing, ze het product ook zelf kunnen
produceren, zij goed op de hoogte is zijn van de markt en de prijzen bij
de concurrent.
4. Dreiging van substituten voor de producten en diensten die een
bedrijfstak levert, de kunst van deze dreiging is tijdig de substituten
onderkennen en ze zelf te ontwikkelen. Hier spreken we van innovators
en snelle volgers (fast followers), de dreiging van het substituut hangt
af van het gemak waarmee een klant ernaar kan overschakelen.
5. Onderlinge rivaliteit tussen concurrenten binnen een
bedrijfstak, deze kracht hangt af van vele factoren. Ten eerste de
balans tussen concurrenten, ten tweede als er sprake is van hoge vaste
kosten (prijs verlagingen  prijzenoorlog), ook overcapaciteit leidt
vaak tot rivaliteit (wie moet er weg uit de bedrijfstak?), ten slotte
voorkomen hoge uittredingsbarrières de terugtrekking van
concurrenten  flinke concurrentie.
De volgende twee analyses geven antwoord op de vraag welke
concurrentiepositie de onderneming inneemt in vergelijking met de
concurrentie (de relatieve concurrentiepositie).
Het analyseren van de strategische groepen is het indelen van de
ondernemingen in groepen van strategisch gelijkwaardige en
overeenkomstige organisaties. Hierdoor krijgt de onderneming een beter
zicht op de concurrenten en weet zij met wie ze moet concurreren. Voor de
indeling van de groepen bestaan de volgende criteria: geografische
spreiding, de marketingintensiteit, productdiversiteit, distributiekanalen,
merkenbeleid, kwaliteit, research & development, kostenbeheersing,
prijsbeleid en grootte.
Het analyseren van de markt waarop de onderneming en haar
concurrenten actief zijn, hiervoor gebruiken we het General Electric (GE)
model. Dit zet de attractiviteit van de markt uit tegen de
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
-­‐
concurrentiepositie die een onderneming op de markt bezit. We moeten
dus de attractiviteit van de totale markt en de individuele
concurrentiepositie van de onderneming in kaart brengen.
De attractiviteit wordt bepaald door:
De grootte van de markt
De jaarlijkse groei van de markt
De gemiddelde winstmarge
De intensiteit van de concurrentie
De concentratiegraad, hoeveel ondernemingen zijn actief op de markt?
De benodigde technologie en kapitaal om op de markt te kunnen opereren
De kans op het ineenstorten of verkleinen van de markt
De invloed van politiek maatschappij en recht op de markt
Toetredings- en uittredingsbarrières
De grilligheid van de vraag
De individuele concurrentiepositie wordt bepaald door:
Het marktaandeel dat het bedrijf heeft
De groei van het marktaandeel
De reputatie van het mark van de onderneming
Het distributienetwerk dat de onderneming bezit
De kwaliteit van het management
Kwaliteit en betrouwbaarheid
Research & development
Marketing
Merkentrouw van klanten
De attractiviteit van de markt wordt ingedeeld in drie posities: hoog,
middelmatig en laag. De individuele concurrentiepositie wordt ingedeeld in
sterk, middelmatig en zwak.
CHECK HET BOEK VOOR EEN VOORBEELD!!!
Kritiek op de omgevings- en marktanalyse, de kritiek van Charles BadenFuller en John Stopford bestaat vooral uit het idee ‘omgeving doet er niet
toe, het gaat erom hoe je het spel speelt’. Dit wil zeggen dan zij niet
geloven dat de bedrijfstak en markt veel invloed hebben op de
winstgevendheid, het gaat om de strategie niet de omgeving van een
bedrijf. Zij geloven er ook niet in dat het marktaandeel (GE model en
marktanalyse) veel invloed heeft op het ondernemingsresultaat.
CHECK BOEK VOOR TOELICHTEND TABEL
•
Kan een interne analyse opstellen
Bij de interne analyse van een onderneming ga je opzoek naar de sterke en
zwakke punten van de organisatie. Dit omvat een aantal onderdelen:
-­‐
Analyse van individuele producten of diensten die het bedrijf
levert: aan de hand van een productlevenscyclus (PLC) moet men
kunnen inschatten wanneer een product tijdig moet worden beëindigd of
juist moet worden gestimuleerd. Houd wel in de gaten dat er producten
zijn die zich niks aantrekken van zo een soort cyclus (koffie).
ZIE BOEK VOOR TOELICHTEND TABEL
-­‐
Analyse van het totale productenpakket van de onderneming: het
totale producten pakket (productportfolio) van een onderneming moet in
balans zijn. Als te veel producten nog in een beginnende fase zitten
leveren ze niet genoeg op en dreigt een faillissement. De producten van
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
een bedrijf moeten dus verspreid zijn over de levenscyclus. Een middel
waarmee dit kan worden onderzocht is de productportfolioanalyse,
uitgevonden door de Boston Consulting Group (BGC). Dit wordt ook wel
de BGC-matrix genoemd en bestaat uit:
1. Het analyseren van de huidige portpolio van activiteiten, in relatie tot
de attractiviteit van de markten waarop de activiteiten worden
ontplooid, de positie daarbij ten opzichte van de concurrentie (relatief
marktaandeel) en vooral ook de relatie tot de andere activiteiten en
hun positie in de matrix.
2. Het ontwikkelen van groeistrategieën en groeirichting voor de
bestaande activiteiten en het toevoegen van nieuwe activiteiten en
producten aan de portfolio.
3. Het beslissen welke activiteiten afgebouwd en gestopt moeten worden.
De matrix bestaat vervolgens uit het vraagteken, de gebeten hond, de ster
en de melkkoe.
ZIE BOEK VOOR TOELICHTEND TABEL
De betekenis van de BCG-matrix is dat ze laat zien of er balans bestaat
tussen de producten van een onderneming en het laat zijn wat er met de
individuele producten moet gebeuren. Porter heeft zijn vraagtekens gezet
bij dit model, hij vindt dat het model te weinig zegt over de bepaling van
de strategie.
-­‐
Vergelijking van de eigen interne situatie met meer- en ijkpunten:
Het kan voor een organisatie heel leerzaam zijn om zichzelf te meten met
aan de hand van een meetlat, als meetlat fungeren:
1. De best-practicemethode, hierbij gaat men opzoek naar de best
denkbare methode om de ondernemingsactiviteiten uit te voeren.
Hierna wordt gekeken hoe ver ze nog verwijderd zijn van die situatie.
2. De benchmarketingmethode, dit hangt samen met bovenstaande.
Kearns definieert het als volgend: ‘het voortdurende proces van meten
van producten, diensten en werkwijzen in vergelijking met de sterkste
concurrenten of marktleiders.’ Hierdoor krijgt men een goed beeld van
de eigen situatie.
3. Vergelijken met de eigen prestaties uit het verleden.
4. Vergelijken op basis van financiële kengetallen.
De eerstgenoemde methode te preferen omdat deze streeft naar de
optimale situatie. Benchmarketing heeft veel nadelen omdat de
informatie vaak moeilijk te verkrijgen is. Vergelijkingen met het verleden
kunnen falen als het bedrijf vroeger ook al slecht presteerde.
-­‐
Analyse van de waardeketen (value chain) waar het bedrijf in zit:
De waardeketen is ontwikkeld door Porter en bestaat uit alle activiteiten
die nodig zijn om de waarde van het te produceren product te verhogen. In
de waardeketen wordt onderscheid gemaakt tussen de activiteiten uit het
primaire proces die rechtstreeks waarde toevoegen, en de ondersteunende
activiteiten die de primaire activiteiten moeten ondersteunen en op
indirecte wijze waarde toevoegen. Een waardeketen verdeeld de
bedrijfstak op in strategische activiteiten, het startpunt moet dan ook het
opzetten van een waardeketen voor de hele bedrijfstak van oer- tot
eindproduct zijn. De waardeketen verschaft inzicht in de verschillende
waarde verhogende activiteiten. De essentie ervan is het strategisch
voordeel dat de onderneming heeft als het met behulp van de
ondersteunende activiteiten de primaire activiteiten weer aan te sturen en
coördineren.
ZIE BOEK VOOR TOELICHTEND TABEL
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
•
Weet wat een SWOT analyse is
De interne en externe analyses vormen samen de SWOT analyse: Strengths,
Weaknesses, Opportunities, Threats.
•
Kan een SWOT opstellen
ZIE BOEK VOOR UITGEWERKT VOORBEELD
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Hoofdstuk 5
•
Kent de begrippen offensieve en defensieve strategie
Offensieve strategie: hiervan is sprake als men de omgeving beter probeert te
laten passen bij de onderneming, door de omgeving te beïnvloeden.
Defensieve strategie: hiervan wordt gesproken als de onderneming zich zo goed
mogelijk wil voldoen aan de eisen die de omgeving stelt. Een defensieve strategie
betekent reorganiseren, dit kan betrekking hebben op het goedkoper/beter maken
van producten of diensten, in de hoop dat de omzet stijgt. Deze strategie zal
eerder worden gebruikt als de onderneming een beperkte invloed heeft op de
omgeving (bijv. kleine omvang, beperkt kapitaal). Het doel van zo een strategie is
het voortbestaan van de onderneming.
•
Begrijpt de uitgangspunten van de strategieën van Porter en Kim en
Mauborgne
Porter, heeft drie fundamentele punten als het om strategie gaat:
1. Kostenleiderschapstrategie: hierbij is het doel dat de onderneming de
laagste kosten heeft als het gaat om produceren in vergelijking met de rest
van de bedrijfstak. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de ervaringscurve.
Deze curve geeft aan dat na mate men meer produceert de kosten lager
worden door de ervaring.
2. Differentiatiestrategie: bij deze strategie gaat het om het zoeken van een
unieke positie in de bedrijfstak door zich te onderscheiden van de
concurrentie. Dit dient te gebeuren op een wijze die door de koper wordt
gewaardeerd, de unieke positie wordt dan beloond met een hogere prijs voor
de goederen. De voorwaarde is wel dat het extra geld dan wordt ontvangen,
hoger is dan de gemaakte kosten voor het bereiken van de positie.
Differentiatie kan gebaseerd zijn op: Imago, unieke service, duurzaamheid,
hoge kwaliteit, prestige, prestatie en design.
3. Focusstrategie: bij focusstrategie focust het bedrijf zich maar op één
bepaald marktsegment. Met de kennis die ze daarover opdoet stelt men een
strategie op waarom de klanten uit het segment worden gebonden. Er zijn
twee vormen focusstrategieën:
-­‐
De kostenfocus, bij deze focus richt men zich op een klein segment en
probeert dit te veroveren door tegen lage kosten te produceren.
-­‐
Differentiatiefocus, hierbij focust men zich ook op een klein segment en
probeert het te veroveren door differentiatie.
Het voordeel van deze strategie is dat de kennis over het product aanzienlijk
wordt vergroot, het nadeel is het segment vaak te klein wordt als het bedrijf
gaat groeien.
Deze drie strategieën worden samen ook wel de generieke strategieën genoemd.
Deze strategieën zijn gericht op het creëren en uitwerken van het
concurrentievoordeel. Volgens Porter moet men duidelijk één strategie kiezen,
anders kom je in de positie ‘stuck in the middle’. Porter zegt dat de positie
‘stuck in the middle’ altijd slecht is, in praktijk blijkt echter dat het niet altijd
slecht uitpakt. Nog een bezwaar is dat er in de bedrijfstak eigenlijk maar één
kostenleider kan zijn en daarom is dat voor de rest niet aan te bevelen.
Ondernemingen zouden zich dan moeten richten op de prijzen ipv de kosten.
Kim en Mauborgne, hebben de Blue Ocean Strategy ontwikkeld. Hierin wordt de
concurrentie geheel ontlopen. Zij zeggen dat de Rode-oceaanstrategie (aangaan
van concurrentie) onvoldoende is om langdurig goed te presteren. In de Rodeoceaan zijn de grenzen van de bedrijfstak bekend en opereren de concurrentie
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
binnen die grenzen. Dit gaat als het goed is ten koste van het marktaandeel van
de concurrent, want bij de een groeit het aantal klanten en bij de ander daalt het
aantal. Op deze manier creëert de concurrent geen rijkdom maar wordt het steeds
opnieuw verdeeld. In de Blauwe-oceaanstrategie gaat men er vanuit dat er geen
vastgestelde grenzen zijn, rijkdom kan worden gecreëerd. De bedenkers zeggen
dat ‘waarde door innovatie en innovatiewaarde’ moet worden gecreëerd om dit te
verwezenlijken. Dit betekent dat men iets nieuws en innovaties neerzet dat veel
waarde toevoegt voor de klant en tegelijkertijd worden de kosten gereduceerd
door het loslaten.
Als de gecreëerde, Blauwe-oceaan, rood wordt, is het de kunst om een nieuwe
Blauwe-oceaan te creëren.
•
Weet uitvoeringsvormen van strategieën
Er zijn drie basismethoden voor het uitvoeren van een strategie:
1. Zelfstandige ontwikkeling, een bedrijf dat zelfstandig gaat is het minst
afhankelijk van anderen. Hierdoor houdt een onderneming de beste voeling
met de klanten en het behoudt haar technische kennis en bekwaamheden.
2. Fusies en overnames, hierdoor worden schaalvoordelen en synergie-effecten
bereikt. Het grote voordeel van fusies en overnames is de vergroting van de
slagkracht van de onderneming en de snelheid waarmee ze bezit verwerft over
producten en markten. In markten waar sprake is van overcapaciteit, worden
ondernemingen soms over genomen om de capaciteit van de concurrent uit te
schakelen. In de VS doen sommige bedrijven aan assetstripping, dat houdt in
dat een bedrijf wordt overgenomen en opgesplitst. De onrendabele onderdelen
laat ze failliet gaan en de winstgevende onderdelen worden verkocht. Bij een
fusie gaat het vaak om een bedrijf dat een ander groter bedrijf wil overnemen,
maar daar de middelen niet voor heeft en dus fuseert. Fusies gaan vaak fout
door het niet overeenkomen van de verschillende bedrijfsculturen en
onenigheid over de topposities.
3. Samenwerkingsvormen, Porter geeft aan dat de relaties tussen bedrijven de
concurrentie bepalen. Hamel, Doz en Prahalad beweren echter dat een bedrijf
ook strategisch succesvol kan zijn door samen te werken met haar
concurrenten. Zo een samenwerkingsverband kan beide partijen sterker
maken tegenover de rest, zelf als het de concurrentiepositie van de twee
bedrijven verzwakt. Toch wordt er benadrukt dat samenwerking ook een vorm
van concurrentie is.
VOOR DE VORMEN ZIE TABEL IN BOEK
Stuvia.com - The Marketplace to Buy and Sell your Study Material
Hoofdstuk 6
•
Kent de groeifasen van Greiner
Een organisatie kan op twee manieren veranderen, de ietwat ongecoördineerde
verandering (groeifasen van Greiner) en de gecontroleerde verandering
(planmatig). Een organisatie doorloopt net als een product een levenscyclus, deze
groei heeft Greiner in kaart gebracht. Er zijn volgens Greiner vijf levensfasen:
-­‐
Fase 1. De eenvoudige, startende onderneming groeit door creativiteit van
de werknemers. Aan het einde van deze fase ontstaat er een
leiderschapscrisis, omdat de oprichter de gegroeide onderneming niet meer
alleen kan leiden.
-­‐
Fase 2. De crisis wordt opgelost, de leider deelt voorstaan de macht met
enkele anderen. De organisatie groeit verder en er ontstaat een
middenkader, dit leidt tot de autonomiecrisis.
-­‐
Fase 3. De leiding van de onderneming delegeert ter oplossing van de
autonomiecrisis meer macht naar het middenkader. Het middenkader
ontwikkelt nieuwe omzet genererende ontwikkelingen, dit leidt tot een
beheers crisis. De leiding van de onderneming heeft te weinig grip meer op
het middenkader.
-­‐
Fase 4. Om te onderneming beter te leiden worden er allerlei
beheersmaatregelen genomen. Er moet meer worden overlegd tussen de
leiding en het middenkader, de toename van besturings- en
beheersingsmaatregelen leiden weer tot een nieuwe crisis: de bureaucratie
crisis.
-­‐
Fase 5. De bureaucratie crisis wordt opgelost door de
beheersingsmaatregelen weer te versoepelen. Dit is de laatste fase waarin
de organisatie groeit door samenwerking van de organisatieleden.
•
Begrijpt het belang van planmatige verandering
Behalve de niet gestuurde, spontane veranderingen door groei kennen we ook
planmatige veranderingen. Lewin ontwikkelde drie fasen in dit geplande
veranderingsproces:
1. Ontdooien (‘unfreezing’). De organisatie bevindt zich aanvankelijk in een
quasi-evenwicht. Er is sprake van een schijnbaar evenwicht, omdat de
omgeving voortdurend spanning creëert die verandering van de organisatie
eisen. De veranderaar moet het schijnbare evenwicht doorbreken en de
organisatie voorbereiden op de strategische veranderingen die eraan komen.
2. Verschuiven (‘moving’). Tijdens deze fase worden de nieuwe strategische
veranderingen toegepast. De organisatie zal zich moeten vinden in de nieuwe
situatie en ermee moeten leren omgaan.
3. Bevriezen (‘refreezing’). Nadat de veranderingen zijn doorgevoerd en de
organisatie de nieuwe werkwijze en situatie gewend is, ontstaat er een nieuw
quasi-evenwicht en zal er weer stabiliteit moeten worden gevonden. Het is aan
het management om de organisatie die stabiliteit te geven in de nieuwe
situatie.
ZIE BOEK VOOR TOELICHTEND TABEL