Bijlage 2 Overzicht belangen Delfland

Overzicht belangen Delfland bij een bergingsgebied en
vispaaiplaats in het Molenvlietpark, Den Haag
Bijlage 2 bij VV voorstel 1146627 (BIS zaaknr 37221) Investeringsplan bergingsgebied en
vispaaiplaats Molenvlietpark (Vlietzone, Den Haag) tbv 25 september 2014
In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de belangen en overwegingen voor Delfland
bij een bergingsgebied en vispaaiplaats in het Molenvlietpark in de gemeente Den Haag
(Hoge Broekpolder).
Uitgangspunt en aanleiding
In de „Doorstroomstudie Den Haag‟ (DMS 1037911, VV februari 2013) is onderzocht hoe de
waterhuishouding in Den Haag en omgeving functioneert en wat er kan worden verbeterd.
Dit document is samen met de gemeente Den Haag opgesteld; de uitgangspunten en
conclusies worden door Delfland en de gemeente onderschreven. Er is in de Doorstroomstudie onder meer geconstateerd dat er weinig flexibiliteit in de beheersbaarheid van het
boezemsysteem in Den Haag zit. Ruimtelijke ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de rek
uit het systeem is. Door klimaatverandering, afkoppelbeleid en toename stedelijk gebied zal
de belasting op de boezem alleen maar verder toenemen. Deze conclusies werden recentelijk
geïllustreerd: op 13 oktober 2013 heeft Delfland alle huidige boezembergingen ingezet en er
werd water afgelaten naar het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 28 juli 2014 is er bij de
buurwaterschappen meer dan 150 mm neerslag gevallen binnen 24 uur.
In de Doorstroomstudie zijn, naast korte-termijn-maatregelen, ook middellange- en langetermijn-ambities benoemd (zie „Voldoende Water‟ hieronder). Voor de lange termijn is het
streven om via adaptief samenwerken tot een toekomstbestendig watersysteem te komen.
Door de ontwikkeling van de Rotterdamsebaan ontstaat de kans om de lange-termijn-ambitie
van een toekomstbestendig watersysteem via adaptief samenwerken nu al voor een deel
gestalte te geven. Daarnaast biedt deze kans de mogelijkheid om opgaven voor andere
doelen dan alleen het voorkomen van wateroverlast te realiseren, zoals voor waterkwaliteit.
Voldoende Water
Doorstroomstudie Den Haag
In februari 2013 is de „Doorstroomstudie Den Haag‟ in de verenigde vergadering (VV)
behandeld. Hierin is beschreven dat de doorvoer van water door Den Haag naar gemaal
Schouten problematisch is en dat in de omgeving van Den Haag knelpunten in het systeem
aanwezig zijn, namelijk enkele te lage boezemkeringen en een inundatieknelpunt in de Klein
Plaspoelpolder door het ontbreken van een boezemkering. Deze knelpunten kunnen worden
opgelost door ofwel maatregelen in het watersysteem of door ophogen van boezemkeringen.
In de Doorstroomstudie Den Haag is van een aantal maatregelen bepaald wat het effect zou
zijn op de beschreven knelpunten met de bedoeling de gevoeligheid en het functioneren van
het boezemsysteem te kunnen bestuderen en te beschrijven. Een berging in de Vlietzone is
één van de onderzochte maatregelen en de conclusie was dat zo‟n berging, afhankelijk van
de inlaatcapaciteit, lokaal effectief kan zijn voor de knelpunten van te lage boezemkeringen
langs de Vliet. In de Doorstroomstudie Den Haag zijn daarnaast enkele andere maatregelen
onderzocht waaronder het realiseren van een berging in het Zuiderpark of extra
gemaalcapaciteit ten noorden en ten zuiden van Den Haag. Deze laatstgenoemde
maatregelen zijn vooral effectief voor het verminderen van peilstijging in het centrum van
Den Haag, terwijl een berging in de Vlietzone vooral de peilstijging op de Vliet vermindert.
In de Doorstroomstudie Den Haag is samen met Den Haag voor de korte- middellange en
lange termijn een advies opgesteld (collegebesluit Delfland 5 februari 2013, zie figuur 1):
Korte termijn
Op korte termijn voldoen aan de wettelijke verplichtingen door ophogen van kades en een
nader onderzoek uit te voeren naar het inzetten van de noodwaterkering (BWO kering) bij de
Geestbrug. Dit advies voor de korte termijn is gebaseerd op de kosteneffectiviteit van
mogelijke maatregelen.
Pagina 1 van 6
Voor de Nieuwe Driemanspolder (N3MP) en voor het inzetten van de BWO-kering bij de
Geestbrug is vastgesteld dat door deze maatregelen de vereiste ophoging weliswaar kleiner
zal zijn, maar dat keringen nog steeds zouden moeten worden opgehoogd. De besparing in
kosten voor ophoging van keringen werd daardoor te gering ingeschat in vergelijking met de
investeringen die zouden moesten worden gedaan. Besloten is de keringen op te hogen.
Middellange termijn
Op de middellange termijn
mag het systeem niet
verder achteruit gaan
gezien de kwetsbaarheid
van het systeem. Partijen
zetten daarom nu al in op
het verminderen van
verhard oppervlak en het
beleid van de gemeente is
erop gericht om
hemelwater zoveel
mogelijk en zo lang
mogelijk vast te houden.
Partijen ambiëren te
groeien naar het
gezamenlijk benaderen
van het “waterprobleem”
in de stad door
kennisoverdracht en
innovatie.
Figuur 1, schematische conclusie Doorstroomstudie Den Haag
Volgen van dit spoor kent
onzekerheden en het
(bron: presentatie PFO+ 29-01-2013, DMS 1051174)
resultaat is pas op
middellange tot lange termijn te verwachten omdat het veel kleinschalige maatregelen
betreft waarbij moet worden samengewerkt met veel partijen, onder wie particulieren.
Lange termijn
Voor de lange termijn anticiperen gemeente en hoogheemraadschap op klimaatverandering.
Door samen te werken aan adaptief waterbeheer kunnen bij toekomstige ontwikkelingen de
juiste beslissingen genomen worden om het boezemsysteem klimaatbestendig te maken en
ruimtelijke inpassingen van water in een sterk verstedelijkte omgeving te optimaliseren.
Kortom, toekomstbestendig maken.
De overweging voor de genomen besluiten rondom de N3MP en de inzet van de BWO-kering
Geestbrug (korte termijn maatregelen) was gebaseerd op de kosteneffectiviteit van die
maatregelen in vergelijking tot kadeophoging. Het uitgangspunt daarbij was dat de keringen
tenminste voldoen aan de door de Provincie Zuid-Holland gestelde normering. Na het
ophogen van de boezemkeringen zal worden voldaan aan het vereiste beschermingsniveau.
Met het realiseren van de berging Vlietzone zou impliciet worden gekozen voor een hoger
beschermingsniveau dan op dit moment strikt noodzakelijk volgens de geldende eisen van de
Provinciale Waterverordening Zuid-Holland.
Visie boezemsysteem
In 2006 stelde Delfland dat de boezem op orde zou zijn na uitvoering van reeds
voorgenomen maatregelen. In de Kadernota 2011 zijn de resterende maatregelen voor het
boezemsysteem heroverwogen. Inmiddels zijn er nieuwe toekomstscenario‟s, doen zich
kansen voor bij ruimtelijke ontwikkelingen en bekijkt Delfland het waterbeheer met een
integrale blik. Dit vormt aanleiding voor het opstellen van een visie op de boezem. Het doel is
om hierin onder meer een afwegingskader op te nemen over hoe om te gaan met
investeringen en ruimtelijke kansen in het boezemsysteem. Op dit moment is er binnen
Delfland een aantal projecten actueel met de kans om het boezemsysteem te verbeteren,
waaronder de berging Vlietzone. De rol van Delfland in deze ontwikkelingen worden conform
het huidige beleid afgewogen, wat uitgaat van het voldoen aan het wettelijke beschermings-
Pagina 2 van 6
niveau. In het traject van de Visie op het boezemsysteem wordt dit in een breder perspectief
geplaatst. Nu is al duidelijk dat er naast kosteneffectiviteit en het voldoen aan normering ook
andere, soms gebiedsspecifieke aspecten zijn die moeten worden meegewogen in de
besluitvorming. Het gaat hierbij onder meer om de volgende elementen:
a. Door veranderingen in klimaat en ruimtegebruik is het „voldoen aan de normen‟ geen
statisch begrip en kan een investering gerechtvaardigd zijn om de toekomstbestendigheid
van het systeem te vergroten;
b. Waterbeheer is méér dan voldoen aan normen voor veiligheid en inundatie, ook de
beheersbaarheid van waterstanden is van belang;
c. Er zijn mogelijkheden om opgaven voor andere doelen dan voorkomen wateroverlast te
realiseren, zoals voor de waterkwaliteit;
d. Er ligt een directe relatie tussen de afvoer uit de polders en de afvoer van de boezem.
Maatwerk in de boezem kan meer ruimte en flexibiliteit bieden in de polders.
e. Er kan sprake zijn van een eenmalige kans.
Aangezien zich nu een kans voordoet, zijn bovenstaande beoordelingsaspecten meegewogen
in dit voorstel. Naar verwachting is de visie op de boezem in 2015 gereed voor
besluitvorming.
Alternatieve locaties
In de Doorstroomstudie zijn verschillende oplossingsrichtingen belicht, waaronder het
realiseren van extra gemaalcapaciteit ten noorden en ten zuiden van Den Haag en twee
andere mogelijke bergingsgebieden. Dit zijn een berging in het Zuiderpark (Den Haag) en
(deel)gebruik van de berging Nieuwe Driemanspolder (N3MP). Deze bergingen worden in één
adem genoemd met de berging Vlietzone.
Deze andere opties zijn niet per definitie een alternatief voor een berging in de Vlietzone of
vice versa. De extra gemaalcapaciteit en de berging in het Zuiderpark zijn vooral effectief
voor het verminderen van peilstijging in het centrum van Den Haag, terwijl een berging in de
Vlietzone of de N3MP vooral de peilstijging op de Vliet vermindert. Delfland heeft er voor
gekozen de N3MP als strategische reserve achter de hand te houden voor de lange termijn.
De mogelijkheid voor het Molenvlietpark als bergingsgebied is een eenmalige kans.
In deze omgeving is geen andere ontwikkeling of locatie bekend waar op relatief korte
termijn een berging gerealiseerd kan worden. Bovendien is de overige beschikbare ruimte
zeer schaars. Alleen iets noordelijker, rond de Goo Wetering in het Westvliet-gebied, ligt nog
een open gebied van enig formaat. De gemeente stelt in het Gebiedsperspectief A4-Vlietzone
(2013) dat het gebied door haar strategische ligging op de lange termijn potenties heeft om
Den Haag als onderdeel van een grootstedelijke regio te versterken. Om die reden zijn er
naast de plannen voor de Rotterdamsebaan in principe geen grootschalige
gebiedsontwikkelingen toegestaan.
Effect berging Vlietzone
In figuur 2 staat ter illustratie het effect van een bergingsgebied in de Vlietzone op de T100piekwaterstand in het boezemsysteem. De piekwaterstand op de Vliet wordt lokaal met 5
centimeter verlaagd en het invloedsgebied strekt zich uit over de Vliet tot in Den Haag.
Pagina 3 van 6
Figuur 2, Effect op de T100-piekwaterstand (in meters ten opzicht van huidige situatie) van een
berging in de Vlietzone met inlaatcapaciteit 5 m³/s.
Bij het bepalen van een vereiste hoogte van boezemkeringen wordt rekening gehouden met
het huidige klimaat en de huidige inrichting van het watersysteem. Wanneer eenmaal op
hoogte gebracht, voldoet een kering daarmee aan de huidige situatie. Voor de
boezemkeringen langs de Vliet, die in de Doorstroomstudie te laag bleken, is besloten deze
op te hogen. De kering zal periodiek op hoogte moeten worden gehouden. De vraag die
hierbij kan worden gesteld is wat de kosten zijn voor het op hoogte houden van de
boezemkeringen bij toenemende veranderende omstandigheden in verhouding tot het
beperken van de maximale waterstand. Een waterstandverlaging op de Vliet van 3 - 5 cm
draagt wel bij aan de waterveiligheid, maar het betekent geen substantiële besparing in het
programma voor het verbeteren van de regionale keringen.
De kans op inundatie kan door klimaatverandering en toename van verharding groter
worden. In hoeverre deze ontwikkelingen leiden tot toekomstige overschrijding van de
inundatienormen in en om Den Haag is echter niet onderzocht. Voor een waterhuishoudkundige onderbouwing van nut en noodzaak van een berging in de Vlietzone zijn de
genoemde elementen van klimaatverandering en toenemende verharding relevant.
Samengevat
Met een berging in de Vlietzone kan worden geanticipeerd op klimaatverandering en toename
van verharding (het volgen van trends). De T100-piekwaterstand wordt lokaal op de Vliet
met 5 centimeter verlaagd. Het invloedsgebied strekt zich uit over de Vliet tot in Den Haag,
Delft en de Pijnackerse Vaart (2 tot 3 centimeter peilverlaging).
Berging op andere locaties of alternatieve maatregelen zijn in de Doorstroomstudie
vergeleken. De maatregelen uit de Doorstroomstudie hebben alle een (licht) verschillend
effect en zijn geen volwaardige alternatieven voor elkaar. Naast de huidige kans in de
Vlietzone zijn geen andere concrete kansen van enig formaat in deze omgeving bekend.
Voor een verbetering van de doorstroming in de binnenstad in Den Haag blijft het advies van
de Doorstroomstudie Den Haag van kracht: voor de middellange en lange termijn ter
compensatie van klimaatverandering inzetten op minder verharding, vasthouden van water
en inpassing van open water. De berging in de Vlietzone kan een bijdrage leveren in het
verlagen van de peilstijgingen in de boezem. De berging is niet noodzakelijk om aan de
huidige inundatienormering te voldoen, maar is wel effectief in het verlagen van de
piekwaterstanden in de boezem en vergroot daarmee de beheersbaarheid van het
Pagina 4 van 6
boezemsysteem. Hoe de kosteneffectiviteit zich verhoudt tot die van andere maatregelen is
niet in beeld gebracht. Een waterstandverlaging op de Vliet van 3 - 5 cm draagt wel bij aan
de waterveiligheid, maar het betekent geen substantiële besparing in het programma voor
het verbeteren van de regionale keringen.
Schoon Water
Een kerntaak van Delfland is de verbetering van de waterkwaliteit en de ecologie. Daarbij
hebben waterplanten om meerdere redenen de speciale aandacht. Zo vormen waterplanten
een goed leefgebied voor velerlei vissoorten, evenals verschillende soorten waterinsecten.
Een goed ontwikkeld areaal aan watervegetatie heeft daardoor een positief effect op de
visstand.
In de Oostboezem, het waterlichaam waarin het plangebied voor de Vlietzone ligt, zijn nog
onvoldoende waterplanten, wat ook zijn weerslag vindt in de visstand. Dit komt onder andere
tot uiting in de waterkwaliteitsbeoordeling en de opgave vanuit de Kaderrichtlijn Water (zie
de Nota Concept KRW-programma Delfland 2016-2021). Daarom zijn meer waterplanten
voor vissen en waterinsecten in dit waterlichaam noodzakelijk.
De Vlietzone is één van de weinige kansen die nu in beeld zijn om in (het noordelijke deel
van) de Oostboezem meer waterplanten te realiseren1. Er is in deze omgeving dan ook
behoefte aan een vrij inzwembare vispaaiplaats op boezemniveau, die ook gebruikt kan
worden als opgroei-, schuil en foerageergebied voor vis en waterinsecten. Waterplanten op
deze locatie zijn ecologisch effectief, omdat in de boezem als gevolg van het talud, de diepte
en de aanwezigheid van beroepsvaart vrijwel geen ontwikkelmogelijkheden voor
waterplanten zijn. De watergang waarlangs een vispaaiplaats gepland is, de
Kansjesmolensloot, is een ondiepe zijtak van de boezem zonder scheepvaart. Daardoor is de
Vlietzone een geschikte locatie voor de realisatie van een vispaaiplaats. Een vispaaiplaats op
deze plek kan tevens als een goede „stepping stone‟ fungeren voor migrerende vissen in de
Vliet.
Waterplanten zijn niet alleen goed voor watergebonden organismen, maar dragen ook op
positieve wijze bij aan de gebruikswaarde en de kwaliteit van de leefomgeving voor de mens.
Daar zet Delfland zich eveneens voor in. Waterplantzones zijn visueel aantrekkelijk en dragen
via het positieve effect op de visstand op een goede manier bij aan de sportvisserij. Een
vispaaiplaats in de Vlietzone kan vanuit dit oogpunt een goede bijdrage leveren, omdat deze
zich in een recreatiegebied in de directe omgeving van bewoond gebied bevindt.
De kosten voor de vispaaiplaats in de Vlietzone zijn niet specifiek te destilleren uit de raming
van Rotterdamsebaan. De vispaaiplaats is opgewaardeerd vanuit de inrichting van het park
en de meerkosten zitten met name in het grondverzet. Deze vormen een klein onderdeel van
het totale benodigde grondverzet voor de berging.
Samengevat
Meer waterplanten voor vissen en waterinsecten zijn noodzakelijk in de Oostboezem. De
Vlietzone is één van de weinige kansen die nu in beeld zijn om in (het noordelijke deel van)
de Oostboezem meer waterplanten te realiseren. Deze locatie is geschikt voor de realisatie
van een vispaaiplaats en als „stepping stone‟ omdat het een ondiepe zijtak van de boezem
zonder scheepvaart is. Bovendien draagt een vispaaiplaats op deze locatie bij aan de
gebruikswaarde en kwaliteit van de leefomgeving.
1
Uit een onlangs uitgevoerde inventarisatie van kansen lijken vier locaties in de Oostboezem kansrijk om circa
2,5 ha van dergelijke zones te ontwikkelen. Drie van deze locaties liggen in de omgeving van Rotterdam. De
vierde kans betreft de Kansjesmolensloot. Dit is vooralsnog de enige kans tot nu toe langs de Delftsche
/Leidsche Vliet tussen Delft en de schutsluis in Leidschendam.
Pagina 5 van 6
Stevige Dijken
In het Programma van Eisen dat Delfland aan Den Haag meegeeft, worden onder meer eisen
gesteld aan de hoogte van de aan te leggen keringen. Bij het opgeven van de vereiste
kruinhoogte is rekening gehouden met de promotor-toetsing. Indien er na oplevering van de
werken in de toekomst keringen op hoogte moeten worden gebracht, komen deze kosten ten
laste van het programma Stevige Dijken.
Trends en ontwikkelingen
Ruimtelijk is er een aantal trends te onderscheiden, die ook in de toekomst van invloed zullen
zijn op het watersysteem. Dit zijn onder andere:
- Toename van de verstedelijking: steden worden groter, er ontstaat een groter oppervlak
verhard gebied, waardoor steeds meer hemelwater in versneld tempo afgevoerd wordt
richting oppervlaktewater en riool.
- Verdichting in Den Haag: door inbreiding en het beter benutten van ruimte ontstaat een
hogere bebouwingsdichtheid in de stad. Dit zorgt voor een hoger percentage verhard
oppervlak in de stad en minder vasthoudend oppervlak, zoals groen en open water.
- Stagnerende ontwikkeling (bouw)projecten: door de economische crisis zijn er weinig
grote projecten die kansen bieden om mee te liften. Ook staan marges onder druk en is
er weinig ruimte voor investeringen in verbetering van omgeving en watersysteem.
Naast deze ruimtelijke trends spelen ook klimaatontwikkelingen een rol. De nieuwe KNMI‟14klimaatscenario‟s gaan o.a. uit van:
- een toename van de neerslag en extreme neerslag in de winter; en
- een toename van de intensiteit van extreme regenbuien in de zomer.
De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie gaat onder andere over het beperken van de
(toekomstige) gevolgen van een overstroming door waterrobuuste inrichting en adaptief
aanpassen van vitale en kwetsbare infrastructuur. De beslissing, die eind dit jaar genomen
wordt, heeft naar verwachting de volgende strekking: “In 2020 handelen we waterrobuust en
klimaatbestendig bij herontwikkeling van bebouwde omgeving. In 2050 moeten Nederlandse
steden klimaatbestendig zijn. Dat betekent dat de steden bestand zijn tegen toenemende
neerslag, droogte en hitte”. Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen gaan nadere
afspraken maken hoe dit verder in te vullen. Samenwerking wordt daarbij als „cruciaal‟
benoemd.
Samengevat
De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie stelt dat de Nederlandse steden in 2050 bestand
moeten zijn tegen toenemende neerslag, droogte en hitte. Het KNMI geeft in haar
klimaatscenario‟s aan dat zowel ‟s winters als in de zomer meer en heftigere neerslag te
verwachten is. Daar komen trends als verstedelijking, een toename van verharding en een
afname van het aantal ruimtelijke kansen nog bij.
Dit alles geeft in kwalitatieve bewoordingen aan dat er naar de toekomst toe een opgave op
het gebied van waterveiligheid te verwachten is en dat ruimtelijke kansen die zich aandienen
zeer goed overwogen moeten worden.
Kosten in vergelijking met andere bergingen
De kosten voor de kunstwerken (inlaat en aflaat) zijn vergelijkbaar met die van andere
boezembergingen, zoals de Hoekpolder en de Bergboezem Berkel. Wat een berging in het
Molenvlietpark relatief kostbaar maakt ten opzichte van andere bergingen in Delflands
beheergebied, is dat de locatie verder van de boezem afligt (toevoer), dat er veel
grondverzet nodig is om het gebied geschikt te maken als bergingsgebied en de combinatie
met de nevenfunctie als park en recreatiegebied. Daar komt bij dat de omvang van de
berging gelimiteerd wordt door de ligging in het stedelijk gebied.
Hier staat tegenover dat de berging zeer goed aansluit op de plannen van Den Haag en de
Rotterdamsebaan, er sprake is van meervoudig ruimtegebruik en het project meerdere
programmalijnen van Delfland dient.
Pagina 6 van 6