Download - Ars Aequi

Internationaal privaatrecht
rechtskeuze blijft mogelijk via keuze van de toepasselijke echtscheidingswet (L. Strikwerda, Inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, tweede druk, Wolters-Noordhoff Groningen 1990, p. 136). Zo neen, dan komt het
commune internationaal privaatrecht aan de orde
en wordt de vraag hoe de conflictregels daarvan
luiden.
Als inleidende opmerking zij het gezegd dat
de opstellers van het Haagse Alimentatieverdrag
uitdrukkelijk afgezien hebben van een regeling
voor het alimentatieconvenant (zie Rapport-Verwilghem, in Actes et Documents de la Douzième
Session 2 au 21 octobre 1972, Tome IV Obligations alimentaires, Imprimerie Nationale La
Haye 1975, p. 433).
De beslissingen kunnen in drie groepen ingedeeld worden.
1 Een eerste groep — de grootste — bestaat uit
vonnissen die geen ipr-overwegingen met betrekking tot de alimentatieconvenanten bevatten.
Kenmerken van deze groep zijn:
Internationaal privaatrecht
a de echtscheiding was op gemeenschappelijk
verzoek uitgesproken en b de echtscheiding
was door Nederlands recht
beheerst.
D. Kokkini-Iatridou
Overeenkomsten inzake alimentatie ex-echtgenoten
Jurisprudentie
Naar aanleiding van de beslissing Hof Amsterdam 28-05-1990, NIPR 1990, nr. 397 betreffende onder andere de kwestie van het op de alimentatieovereenkomst tussen ex-echtgenoten
toepasselijke recht (zie hieronder), lijkt het mij
interessant te onderzoeken of uit de gepubliceerde jurisprudentie een duidelijk overheersende
ipr-regel terzake af te leiden is. Daarvoor heb ik
de in NIPR tussen 1983 tot en met 1990 verschenen jurisprudentie in aanmerking genomen.
Het probleem is niet onbekend. Het gaat er
met name om of dit soort overeenkomsten door
artikel 8 van het Haagse Alimentatieverdrag van
1973 (in werking getreden in Nederland op 1
maart 1981) beheerst worden. Zo ja, dan is van
toepassing de wet die op de echtscheiding is toegepast, en aldus bestaat er geen mogelijkheid
van een directe rechtskeuze; een 'indirecte'
In al deze gevallen heeft de rechter geoordeeld
dat de inhoud van het convenant als in de vonnissen opgenomen moet worden beschouwd. De
volgende acht vonnissen afkomstig van Rb Den
Haag zijn in deze zin uitgesproken: 12-06-1967,
reknr. 87/437; 12-06-1987, reknr. 87/479 (NIPR
1987, nr. 374); 23-10-1987, reknr. 87/917; 2310-1987, reknr. 87/946; 23-10-1987, reknr.
87/950 (NIPR 1988, nr. 116), 22-07-1988, reknr.
88/399; 22-07-1988, reknr. 88/500; 22-07-1988,
reknr. 88/661 (NIPR 1989, nr. 80).
Tot dezelfde groep behoort ook het vonnis
van dezelfde Rb 12-06-1987, reknr. 87/403
(NIPR 1987, nr. 373) met dit verschil dat het
convenant een regeling bevatte waarbij verzoekers over en weer afstand deden van het recht inzake alimentatie jegens elkaar.
Voorts kan ook het Haagse vonnis 05-121986, reknr. 86/2513 (NIPR 1987, nr. 188) in
deze groep geklassificeerd worden; in het gepubliceerde gedeelte van het vonnis is er sprake
van echtscheidingsconvenant waarbij partijen
hun 'onderlinge vermogensrechtelijke betrekkingen na de echtscheiding hebben geregeld'.
KATERN 41 1829
Internationaal privaatrecht
Uit deze groep vonnissen is het niet mogelijk
een duidelijke conclusie te trekken. In de hypothese dat het gebrek aan ipr-overwegingen een
impliciete toepassing van het Nederlandse recht
op het alimentatieconvenant zou betekenen, kan
de toepassing ervan uitgelegd worden als recht
dat op de echtscheiding is toegepast. Maar men
kan ook beweren dat het om een indirecte keuze
van het Nederlandse recht voor het alimentatieconvenant gaat in al die gevallen waarin partijen
de Nederlandse wet voor hun echtscheiding hebben gekozen.
2 De tweede groep bestaat uit vonnissen die uit
drukkelijk naar artikel 8 van het Haagse Alimen
tatieverdrag verwijzen. Tot deze groep behoort
het vonnis van Rb Zutphen van 11-12-1986
(N/PR 1987, nr. 219); in casu was Nederlands
recht op de echtscheidingsvordering toegepast:
partijen waren van verschillende nationaliteiten
en één van hen woonde buiten Nederland.
In de zaak waarop de recente beslissing van Hof
Amsterdam (28-05-1990) is gewezen, bezaten
partijen de nationaliteit van Singapore (partijen
waren in Nederland gehuwd; de vrouw, wonend
in Singapore heeft verstek laten gaan). De Rb
Amsterdam heeft op vordering van de man de
echtscheiding met toepassing van het Singaporese
recht uitgesproken; zijn vordering tot goedkeuring van een echtscheidingsconvenant waarin
ook een regeling met betrekking tot levensonderhoud werd opgenomen, werd echter afgewezen. Naar de mening van de Rb was deze vordering van procedurele aard met als gevolg de toepassing van het Nederlandse recht, krachtens
welk een dergelijke overeenkomst alleen bij een
gemeenschappelijk verzoek in het vonnis kan
worden opgenomen; 'en overigens', zegt de Rb,
'van goedkeuring van zodanige overeenkomst
kan geen sprake zijn'. Het Hof keurt het convenant goed. Op grond van artikel 8 van het Verdrag is in dit geding op de rechten en verplichtingen van partijen inzake levensonderhoud het
recht van Singapore toepasselijk, aldus het Hof.
Volgens dit recht kan zo'n goedkeuring gevorderd of verzocht worden; daaraan doet niet af dat
het Nederlandse recht een dergelijke mogelijkheid niet kent. (Volgens het recht van Singapore
heeft een regeling met betrekking tot betaling
van een onderhoudsbijdrage geen gevolg totdat
zij door de rechter is goedgekeurd).
3 De derde groep bestaat uit vonnissen die arti
kel 8 van het verdrag buiten toepassing laten. Zij
1830 KATERN 41
opereren met het commune internationaal privaatrecht. Rb Alkmaar 11-07-1985 (NIPR 1986,
nr. 185) zegt uitdrukkelijk dat alimentatieovereenkomsten tussen ex-echtgenoten niet door de
regeling van het Haagse Verdrag worden bestreken zodat artikel 8 in casu toepassing mist. (De
echtscheiding van Franse echtgenoten was op
grond van het door partijen gekozen Nederlandse
recht uitgesproken). De Rb past op de alimentatieovereenkomst Frans recht toe: de alimentatiecrediteur (vrouw) is inmiddels naar Frankrijk
teruggekeerd en de alimentatie is in Franse
Francs uitgedrukt. Eveneens zegt Rb Roermond
10-12-1987 (NIPR 1988,nr. 466) uitdrukkelijk
dat het Haagse verdrag op de convenanten niet
van toepassing is. Maar anders dan Rb Alkmaar
spreekt zij van gebreke van rechtskeuze en begint met een subsidiaire open conflictregel te
werken (rechtssfeercriterium) en eindigt met een
gesloten conflictregel: het convenant wordt beheerst door het op de scheiding van tafel en bed
toegepaste recht (Engels recht). Zie mijn opmerkingen over dit vonnis en over het transponeren
van de conflictregel van artikel 8 naar het commune internationaal privaatrecht als ongeschreven regel in Katern 31 bij AA 38(1989), p. 1325.
In deze context wil ik het vonnis van Rb Alkmaar 12-01-1989 (NIPR 1989, nr. 200) vermelden. In casu vorderde de vrouw veroordeling
van de man om de in een echtscheidingsconvenant genoemde pensioenverzekering voort te
zetten en de premiebetaling te continueren. Naar
de mening van de Rb valt de vordering in materieel opzicht te beschouwen als een vordering tot
nakoming van een overeenkomst betreffende
mogelijk toekomstig levensonderhoud. Zij past
Nederlands recht toe: ten tijde van de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant hadden
beide partijen, Nederlanders, woonplaats in Nederland, terwijl eiseres ook thans nog in Nederland woonachtig is.
De conclusie uit de hier gerapporteerde vonnissen is dat de kwestie van het op de alimentatieovereenkomsten toepasselijke recht nog open
blijft; er kan immers geen sprake zijn van een
overheersende ipr-regel.
Literatuur
— L.Th.L.G. Pellis, Nieuwe versie EEX van
kracht, inwerkingtreding Parallelverdrag
verwacht, in TVVS 1991, pp. 146-151.
— FJ.A. van der Velden, De staat als partij in
het internationale handelsrecht, in Molengra-
Volkenrecht
fica 1991 (Koninklijke Vermande BV-Lelystad 1991), pp. 325-348.
— D. Kokkini-Iatridou, Het begrip 'internationale openbare orde' in de Franse rechtspraak
inzake de arbitrage, ibid pp. 125-172.
KATERN 41 1831