rijkswaterstaat i m J8» en water bouwkunde I I I I I I I Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044, 2600 GA DELFT Tel. 015-699111 1 • 2* JAN. 199J I I I I I I I I I I I I I Onderzoek naar de relatie tussen de geleiding en het chloride-gehalte van zeezand. MAA-R-91001 Delft, januari 1991. Hoofdafdeling Materialen afdeling adviezen. A.van den Burg. INHOUDSOPGAVE blz. INLEIDING. 1.1 Algemeen 1 1.2 Doelstelling 1 OPZET VAN ONDERZOEK. 2.1 Algemeen 2. 2 Relatie tussen chloridegehalte en geleiding 2.3 Herhaalbaarheid van de metingen 2.4 Optimale water-zand verhouding 2 .5 Onderzoek van monsters uit het werk RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK. 3.1 3.2 3.3 3.4 Relatie chloridegehalte en geleiding van oplossingen natriumchloride Herhaalbaarheid van de metingen Invloed vochtgehalte van het zand Evaluatie (conclusie) 2 2 3. 3 4. 5, 6 6, 8, TOETSING VAN HET METEN VAN CHLORIDE EN GELEIDING AAN DE PRAKTIJK. 4 .1 Evaluatie 10 KWALITEITSZORG BIJ HET ONZILTEN VAN ZEEZAND. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 6. Het meten van de geleiding Omrekening van de metingen naar de gestelde eis Meten van afstromend water in de sloten Te stellen bestekseisen Kwaliteitsborging SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN. Bijlage 1: Proefbeschrijving voor de bepaling van het chloridegehalte van zand of grond. Bijlage 2: Proefbeschrijving voor de bepaling van de geleiding van zand en grond. Bijlage 3, Bestekseisen voor zeezand. Bijlage 4: Productinformatie geleidingsapparatuur. MAAX/jan 12 13 13 13 14 1. INLEIDING. 1.1 Algemeen. Ten gevolge van de schaarste van zandwinplaatsen op het vaste land wordt er in toenemende mate zand afkomstig uit zee toegepast. Dit zeezand bevat zout (chloride) * dat schadelijk kan zijn voor het milieu. Om dit bezwaar te beperken wordt het zeezand ontzilt door het te spoelen met brak of zoet water [1]. Ter toetsing van de effectiviteit van het ontzilten moet het chloridegehalte van het zand worden gemeten. Door o.a de gemeente Rotterdam, en de directies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland van de Rijkswaterstaat wordt sinds de zeventiger jaren zeezand gebruikt als ophoogzand. Door verschillende instanties zijn diverse methoden toegepast om de controle van het chloride-gehalte van het aangevoerde zand te vereenvoudigen. De gehanteerde methoden verschillen echter nogal en zijn soms te onduidelijk om in de regelgeving op te nemen. Het meten van het chloridegehalte kan worden uitgevoerd volgens de norm NEN 3104 Cl'.l Omdat deze laboratoriummethode tijdrovend is, is er onderzoek verricht naar een snelle methode om het chloridegehalte "in het veld" te kunnen bepalen. Hierbij is gebruik gemaakt van de elektrische geleiding die chloride, opgelost in water, veroorzaakt. De bepaling van de geleiding kan snel worden uitgevoerd en het chloridegehalte kan van de geleiding worden afgeleid. De bij deze meting optredende onzekerheid (doordat ook andere stoffen dan chloride geleiding in water veroorzaken en de invloed die het vochtgehalte van het zand op de meetwaarde heeft ) is d.m.v. een begrenzing van de methode vastgelegd. Het rapport is als volgt opgebouwd; In hoofdstuk 2 wordt de opzet van het onderzoek beschreven waarna de resultaten van het uitgevoerde onderzoek worden besproken en geëvalueerd in hoofdstuk 3. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het uitgevoerde onderzoek getoetst aan de praktijk. Daarna wordt in hoofdstuk 5 de kwaliteitszorg bij het ontzilten van zeezand beschreven. Tot slot is in hoofdstuk 6 een samenvatting opgenomen en zijn er enkele aanbevelingen gedaan. In de bijlagen van het rapport zijn proefbeschrijvingen, standaardbesteksbepalingen en informatie over meetapparatuur opgenomen. 1.2 Doelstelling. De doelstelling van het onderzoek is het vaststellen van de relatie tussen het chloridegehalte en de geleiding en het maken van ontwerpbesteksbepalingen voor de controle van de geleiding van zeezand. In het zeewater in en nabij de Noordzee heerst een zeker evenwicht tussen de opgeloste zouten. Voor 78 % (m/m) bestaat het zeezout uit het keukenzout Natriumchloride (NaQ) en voor 11 % (m/m) uit Magnesiumchloride (MgCLg). Verder bevat zeewater een aantal andere haiogeenzouten. MAAXflan "91 Bb.1 2. OPZET VAN HET ONDERZOEK. 2.1 Algemeen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke onderzoeken er worden uitgevoerd om aan te tonen dat er een goede relatie bestaat tussen het meten van het chloridegehalte en de geleiding. Eerst wordt basisonderzoek uitgevoerd van verschillende oplossingen natriumchloride. Om de nauwkeurigheid van de chloridebepaling en de geleiding vast te stellen worden vervolgens een aantal herhaalbaarheidsproeven uitgevoerd. Omdat de verhouding zand-water van invloed is op de geleidingswaarde is onderzoek verricht naar de optimale zand-water verhouding. Daarnaast is de invloed die het vochtgehalte van het zand op de geleiding uitoefend aangegeven. Ter toetsing van het uitgevoerde onderzoek zijn, van zandmonsters afkomstig van werken in uitvoering, chloride en geleidingsmetingen uitgevoerd. 2.2 Relatie tussen chloridegehalte en geleiding. Om de relatie tussen het chloridegehalte en de geleiding vast te kunnen stellen is het gewenst enig inzicht te verkrijgen in de uitvoering van deze bepalingen. In het onderstaande is de uitvoering van de chloridebepaling en van de bepaling van de geleiding beschreven. Chloridebepaling. (laboratoriummethode) Het chloride-gehalte van (zee)zand kan in het laboratorium volgens NEN 3104 Cl".l (methode Mohr) bepaald worden. Het principe van deze proef berust op de goede oplosbaarheid van de in het zand aanwezige zouten in water. Door toevoeging van zilvernitraat (AgNO3) aan de zoutoplossing slaat het onoplosbare zout zilverchloride (AgCl) neer. De gebruikte hoeveelheid zilvernitraat is een maat voor het gehalte aan chloride-ionen die in het zand aanwezig zijn. Kaliumchromaat fungeert bij deze proef als indicator. Wanneer alle chloride-ionen omgezet zijn tot zilverchloride verandert de kleur van het kaliumchromaat van geel naar lichtbruin. Dit wordt het omslagpunt genoemd. De beschrijving van de proef is opgenomen in bijlage 1. Geleidingsbepaling, (veldmethode) - Theorie van de geleiding. Metalen en ook koolstof zijn goede geleiders van elektrische stroom. Ook oplossingen van bepaalde stoffen zoals zouten, zuren en hydroxiden zijn goede geleiders. De verbindingen die in oplossing gebracht de stroom geleiden worden electrolyten genoemd. Zuiver water (b.v gedemineraliseerd water) is niet geleidend en heeft een hoge weerstand. Hieruit volgt dat de geleiding de omgekeerd evenredige (réciproque) waarde van de weerstand is. MAAX/jan <91 BzJ2 De geleiding wordt meestal weergegeven in milliSiemens/cm of Siemens /m. Opgeloste electrolyten (zouten) maken een vloeistof geleidend omdat gelijknamig geladen deeltjes elkaar afstoten en ongelijknamig geladen deeltjes elkaar aantrekken. De stroming van de deeltjes (geleiding) kan door de aanwezigheid van andere stoffen, zoals zwevende zandkorrels, beïnvloed worden. Andere parameters die de geleiding beïnvloeden zijn: - de temperatuur van de oplossing - de concentratie van de ionen In de proefbeschrijving die opgenomen is als bijlage 2 is meetapparatuur voorgeschreven die naast de geleiding ook de temperatuur van de vloeistof meet. De gemeten geleiding wordt automatisch gecorrigeerd voor de gemeten temperatuur. 2.3 Herhaalbaarheid van de metingen. Om de nauwkeurigheid van de proeven vast te stellen is van zowel de chloridebepaling als van de geleidingsbepaling de herhaalbaarheid bepaald. Hierbij zijn van een monster dat circa 500 mg Cl" per kg droog zand bevat (circa 800 mg ClVliter zand, een waarde die in veel bestekken als maximum is opgenomen) acht bepalingen in duplo uitgevoerd. Van het afgefiltreerde waterige extract is het chloridegehalte en de geleiding bepaald. Van de meetresultaten zijn vervolgens de standaardafwijking en de variatiecoëfficient bepaald. 2.4 Optimale zand-water verhouding. Omdat het vochtgehalte van het zand invloed heeft op de hoogte van de geleiding is onderzoek naar de grootte van deze invloed uitgevoerd. Bepaald is wat de optimale zand-water verhouding van de geleidingsbepaling is. Hierbij zijn de volgende randvoorwaarden gesteld • • - de invloed van het vochtgehalte op de geleiding tot een aanvaardbaar niveau reduceren; - zoveel water gebruiken dat oplossing van hoge gehaltes chloride nog mogelijk is; - de proef moet met eenvoudige middelen op een werk uit te voeren zijn. Het verschil in geleiding tussen de bepaling uitgevoerd met gelijke delen droog zand en gelijke delen nat zand wordt veroorzaakt door verschil in de zand-water verhouding. MAAXflan "91 Bfc3 De geleiding kan voor het vochtgehalte worden gecorrigeerd volgens de volgende formule: gemeten waarde = gecorrigeerde waarde. B A = gewicht droog zand B = gewicht toegevoegde water C = vochtgewicht van het zand Opmerking. z/w 100:200 Wanneer de proef wordt uitgevoerd met vochtig zand kan door het nemen van een monster voor het vochtgehalte van circa 100 gram de correctie voor het vochtgehalte achteraf plaats vinden. In het hiernaast vermelde schema is de werkwijze van het meten weergegeven. Uit het schema blijkt dat wanneer de geleiding groter is dan 0,9 * de gestelde eis deze moet de geleiding worden gecorrigeerd voor het vochtgehalte of dathet chloridegehalte moet worden bepaald. meet S corr A/B nee ja CL- vocht afleveren i 2.5 Onderzoek van zandmonsters uit het werk. Van een aantal monsters zeezand afkomstig van twee werken in uitvoering is het chloridegehalte en de geleiding bepaald. Hierbij zijn monsters met zowel een extreem laag als een extreem hoog chloridegehalte onderzocht, om een indruk te krijgen van de de waarde van de metingen in de praktijk. MAAX/jan "91 Btz.4 3. RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de resultaten teruggekomen op het uitgevoerde onderzoek. Daarnaast worden de resultaten geëvalueerd en er wordt een conclusie aan verbonden. 3.1 Relatie tussen chloridegehalte en geleiding van oplossingen natriumchloride. Voor de bepaling van de relatie tussen de geleiding en het chloridegehalte zijn een zestal NaCl-oplossingen gemaakt waarvan de geleiding en het chloridegehalte is bepaald. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in tabel 1 en grafisch weergegeven in figuur 1. tabel 1: Relatie tussen geleiding en chloridegehalte . geleiding chloridegehalte (mS/cm) mg/100 ml water 0,02 4,30 6,26 8,37 12,11 15,95 0,0 133,0 199,7 265,9 399,0 531,8 Uit de resultaten kan worden afgeleid dat er een lineair verband (met een betrouwbaarheid van 99 %) bestaat tussen de geleiding en het chloridegehalte van NaCl oplossingen. verband tussen chlorïdegehaIte en geleiding van NaCl oplossingen. 18 16 14 9 o 12 10 e E 4 2 figuur 1 MAAX/jan I 50 I 100 I I 200 I I 300 \ T 400 150 250 350 chlorldegQhalte Cmg/100 ml oplossing) 500 450 600 550 3.2 Herhaalbaarheid van de metingen. Om na te gaan wat de herhaalbaarheid van de geleidingsbepaling en de chloridebepaling is, zijn uit een zandmonster acht deelmonsters genomen. Na extractie en filtratie is van het waterige extract een geleidingsbepaling en een chloridebepaling in duplo uitgevoerd. Uit de resultaten die vermeld zijn in tabel 2 blijkt dat de variatiecoefficient (100 * S/gem.waarde) van de geleidingsmetingen gering is en niet veel afwijkt van de gemiddelde waarde. Uit de bepalingen van het chloridegehalte van deze monsters blijkt dat de variatiecoefficient groter is dan die van de geleidingsmetingen. tabel 2: Herhaalbaarheid chloride en geleidingsmetingen. monsternr. 1 2 3 4 5 6 7 8 gem. S V.C (Z) geleiding (mS/cm) 2,14 2,14 2,12 2,13 2,12 2,09 2,04 2,11 2,11 0,03 1,42 chloridegehalte (mg/100 g zand) 55,1 54,7 54,8 55,1 52,0 49,7 50,8 51,1 52,9 2,24 4,23 S V.C 3.3 = de standaardafwijking van het gemiddelde. = variatiecoefficient. Invloed van het vochtgehalte van het zand. Bij aanvoer van zeezand varieert het vochtgehalte tussen de 4 en 14 % (m/m). Omdat de bepaling van de geleiding het snelst uitgevoerd kan worden met vochtig zand is het nuttig de invloed van het vochtgehalte op de geleiding vast te stellen. Hiervoor zijn een aantal rekenvoorbeelden van zand-water verhoudingen van droog zand, zand met een vochtgehalte van 4 % en zand met een vochtgehalte van 14 % gemaakt. Uit de gegevens in tabel 3 blijkt dat de zand-waterverhouding van 100 - 200 gram de maximale fout reduceert van circa 43 % (zandwaterverhouding 400 - 250) tot 10 %. Verdere reductie is wel mogelijk maar levert geen grote verbetering op en maakt de proef minder gebruikersvriendelijk omdat dan grote hoeveelheden water nodig zijn. MAAX/jan -91 Bfe.6 tabel 3: Rekenvoorbeelden zand-water verhoudingen t.b.v. geleidingsbepalingen van (zee)zand. zand met 4 % vocht droog zand zand water (g) (g) z/w zand water (g) (g) z/w zand met 14 % vocht % * water (g) zand (g) z/w % * 400 250 1,60 384 266 1,44 9,8 344 294 1,17 43,0 100 100 1,00 96 104 0,92 8,0 114 86 0,75 24,6 100 200 0,50 96 204 0,47 5,9 86 214 0,40 10,0 100 300 0,33 96 304 0,32 1,4 86 314 0,27 5,6 100 400 0,25 96 404 0,24 1,2 86 414 0,21 4,2 * = afwijking t.o.v. droog zand bij eenzelfde zand/water verhouding. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de invloed van het vochtgehalte van het zand op de geleiding afneemt naarmate er meer water aan het zand wordt toegevoegd. In de kolommen 3, 6, en 10 "Z/W is het quotiënt van de hoeveelheid zand en water weergegeven. In de kolommen 7 en 11 is de procentuele afwijking van de meetwaarde van vochtig zand ten opzichte van droog zand vermeld. Ter toelichting een voorbeeld: Stel de geleiding van een monster met een zand-waterverhouding van 100-200 (waarbij is uitgegaan van droog zand) bedraagt 2,00 mS/cm. De werkelijke geleiding bedraagt dan 2,00/(100/200)= 1,00 mS/cm. Bij dezelfde zand-waterverhouding en een vochtgehalte van 14 % bedraagt de geleiding 2,00 /(86/(200+14) = 0,80 mS/cm. Zie ook het voorbeeld op blz. 4. Uit de resultaten uit tabel 3 kan worden afgeleid dat de nauwkeurigheid van de geleidingsbepaling groter wordt naar mate er meer water bij het zand wordt gevoegd. Bij het uitvoeren van proeven in de praktijk is gebleken dat de zand-water verhouding van 100-200 voldoende nauwkeurig en uitvoerbaar is. In figuur 2 is de invloed van het vochtgehalte van het zand, bij een zand-waterverhouding van 100-200, op de geleiding grafisch weergegeven. MAAX/jan "91 Bz.7 beoordelingsgrafiek voor de correctie van de geleidi ng. 4.5 4 0 % vocht 3.5 4 X vocht u 3 14 X vocht 2.5 F .. 2 1.5 1 0.5 I I I I I I I I I I I I I I I I I I I T 0 50 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000 150 250 350 450 550 650 750 BSO 950 chloridegehalte mg/kg zand. Figuur 2. Wanneer een geleidingsmeetwaarde van nat zand de maximaal toegestane waarde benadert is correctie van de meetwaarde voor het vochtgehalte noodzakelijk. Hierbij moet dan het vochtgehalte van het zand worden bepaald. De methode voor de correctie is beschreven in hoofdstuk 2.4 " Optimale zand-water verhouding". 3.4 Evaluatie. Uit de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat het meten van de geleiding van (zee)zand een bruikbare indicatieve methode is om het chloridegehalte van af te leiden. Uit proeven is gebleken dat de zand-water verhouding van 100-200 (gram) de voorkeur heeft omdat dit: - de proefuitvoering in het veld uitvoerbaar houdt; - een voldoende betrouwbaar resultaat oplevert. Opgemerkt moet worden dat wanneer de gestelde eis benadert moet deze moet worden gecorrigeerd voor het vochtgehalte of dat de chloride bepaling moet worden uitgevoerd volgens NEN 3104 Cl'.l (methode Mohr). MAAX/jan *91 BtzJB TOETSING VAN HET METEN VAN CHLORIDE EN GELEIDING AAN DB PRAKTIJK. In dit hoofdstuk wordt het uitgevoerde onderzoek getoetst aan de praktijk teneinde te beoordelen of de voorgestelde methodiek op werken in uitvoering kan worden gehanteerd. In het laatste gedeelte van het hoofdstuk vind een evaluatie plaats. Van een tweetal werken die in 1988 zijn uitgevoerd (één in NoordHolland en één in Zuid-Holland) zijn monsters zand onderzocht op het chloridegehalte en de geleiding. Om inzicht te krijgen in het verband tussen de beide meetresultaten zijn met opzet monsters met lage en hoge chloridegehaltes onderzocht. De resultaten van het onderzoek zijn vermeld in tabel 4 en grafisch weergegeven in figuur 3. Tabel 4: Resultaten chloride en geleidingsbepalingen van zandmonsters. nr materiaal/ herkomst geleiding (mS/cm) chloridegehalte mg/100 g droog zand 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 zand/ bestek NH 4443 0,32 0,27 0,12 0,11 2,01 2,00 0,82 0,81 0,15 0,15 0,18 0,18 10,24 9,81 9,08 8,86 1,49 1,52 0,21 0,67 51,51 51,47 17,77 18,09 0,25 0,50 0,28 0,39 282,78 259,10 249,85 245,63 1 2 3 4 zand/ bestek ZH 3271 2,75 2,69 3,73 3,66 74,45 69,21 96,80 93,97 MAAX/jan "91 verband tussen chloridegehalte en geleiding van zand. 12 NH 4443 10 S ZH 3271 0) 50 figuur 3. 100 I 1S0 \ 200 250 300 chlor (degehelte ^mg/100 g cfoog zancQ 4.1 Evaluatie. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er een goede relatie is tussen het chloride gehalte en de geleiding. De in de figuur 3 zichtbare aanvangsgeleiding wordt veroorzaakt door andere stoffen dan chloride. Opgemerkt moet worden dat het verband tussen geleiding en chloridegehalte bij geleidingswaarden > 9 mS/cm af gaat wijken. Omdat het meetgebied normaliter tussen de 0 en 4 mS/cm ligt zal dit in de praktijk geen bezwaar opleveren. MAAX/jan *91 Bz.10 5. KWALITEITSZORG BIJ HET ONTZILTKN VAN ZEEZAND. In dit hoofdstuk wordt omschreven volgens welke methode te werk moet worden gegaan bij het nemen van monsters, het meten van de geleiding en het relateren van de gemeten geleiding aan de gestelde eis. Daarnaast is beschreven op welke wijze "schaduwmetingen" van het nabij werken gelegen oppervlaktewater uit gevoerd kunnen worden en wat de beperkingen van deze methode zijn. In het laatste gedeelte van dit hoofdstuk zijn bestekseisen opgenomen en er wordt verwezen naar standaardbesteksbepalingen. De in dit hoofdstuk beschreven informatie is grotendeels afkomstig van door de DWW begeleidde werken waarbij zeezand is toegepast en verder uit informatie van gemeente Rotterdam en het proefstation voor tuinbouw onder glas te Naaldwijk. - Monstername Wanneer het zand per schip wordt aangevoerd, en de gehele scheepslading is voor het betreffende werk, dan heeft het bemonsteren van de scheepslading voor de lossing de voorkeur. Wordt het zand afgenomen bij een zogenaamde zandwinkel (een verkoopkantoor dat het zand uit een scheepslading aan meerdere afnemers levert) dan is naast de bedrijfscontrole van de zandwinkel bemonstering van het zand op het werk gewenst. Het chloride is aan het vocht gebonden. Omdat het droogpompen van het zand van onder uit het schip plaatsvindt zal het zand onder in het schip het hoogste chloridegehalte bevatten, als gevolg van het chloridetransport naar de drain onder in het schip. De horizontale afstroming van het poriënwater is door het geringe verhang zo laag dat de zoutconcentratie in deze laag, veroorzaakt door het spoelproces, zelfs na lang droog trekken, moeilijk kan worden verlaagd. In verband met de hoge zoutconcentratie op de bodem van het beun moeten de monsters select worden genomen. Een aselecte bemonstering zou een te grote kans op het ten onrechte goed of afkeuren van de scheepslading tot gevolg kunnen hebben (de onderste laag vertegenwoordigt namelijk een klein gedeelte van de totale lading). Om een indruk te krijgen van de spreiding van het chloridegehalte of de geleiding van het zand moeten tenminste zes monsters op verschillende diepten uit het voor-en achterbeun van een scheepslading worden genomen. Dit kan het beste als volgt worden uitgevoerd: op 1 m onder de bovenzijde, in het midden en op 1 m boven de bodem van het schip op twee aselecte plaatsen een in het voorbeun en een in het achterbeun van de scheepslading. Het bemonsteren van het aangevoerde zand op het werk kan plaatsvinden door zes monsters uit verschillende vrachtautoladingen verdeeld over de dag te nemen. De gemiddelde waarde van de zes monsters dient daarna getoetst te worden aan de gestelde eis. MAAX/jan -91 Bz.11 5.1 Het: meten van de geleiding. Calibratie De geleiding van het zand wordt beïnvloed door geleidende stoffen in het spoelwater. Hierdoor kan het voorkomen de geleiding van zand dat gespoeld wordt met brak water een lagere geleiding geeft dan zand gespoeld met "vervuild" rivierwater. Om de invloed van andere geleidende stoffen dan chloride in het spoelwater vast te stellen is calibratie noodzakelijk. Bij de aanvang van een werk moet daarom van tenminste zes monsters het chloridegehalte en de geleiding van het aangevoerde zand worden bepaald van monsters met zowel een hoog als een laag chloridegehalte. Met de gevonden waarden kan een ijklijn worden gemaakt waarmee de geleiding bij het volgens het bestek toegestane chloridegehalte kan worden afgelezen. Wanneer de gemiddelde geleiding van zes monsters uit een scheepslading zeezand deze grenswaarde benaderd is het noodzakelijk om het vochtgehalte van het zand te bepalen en de geleiding hiermee te corrigeren of de monsters alsnog te onderzoeken op het chloridegehalte. Uitvoering van de geleidingsbepaling m.b.v. leidingwater. Op werken in uitvoering is niet altijd gedemineraliseerd water voorhanden. Daarom is het nuttig te weten of de geleiding van zand met leidingwater bepaald kan worden. Bij gebruik van leidingwater moet voor de aanvang van de meting van de water - zandoplossing de geleiding van het water worden gemeten. Deze aanvangsgeleiding (offset) moet van de gemeten waarde van het monster worden afgetrokken om de werkelijke geleiding te verkrijgen. MAAX/jan "91 Oz.12 5.2 Omrekening van metingen naar de gestelde eis. Het meten van de geleiding volgens de proefbeschrijving van 100 gram zand en 200 gram demiwater geeft een bepaalde geleiding die overeenkomt met die van 1 kg zand en 2 1 water. De hiermee gepaard gaande meetfout is acceptabel gebleken. Bij het bepalen van het chloridegehalte van 100 gram zand moet de gevonden waarde met een factor 10 worden vermenigvuldigd voor het verkrijgen van het chloridegehalte per kg zand. 5.3 Meten van het afstromende water in de sloten. Naast de controle van het zand wordt soms de geleiding van het water in de sloten nabij een werk gemeten. Met de gemeten waarden kan het niveauverschil van alle in de oplossing aanwezige ionen aangegeven worden. Hierbij moet worden opgemerkt dat bemesting van weilanden en akkers een verhoging van de geleiding veroorzaakt die vele malen hoger is dan de geleiding die niet ontzilt zand in het oppervlaktewater kan veroorzaken. 5.4 Te stellen bestekseisen. De methode van meten van het chloridegehalte en/of de geleiding kan in het bestek opgenomen worden. Een voorbeeld is gegeven in bijlage 3. De eis voor het maximaal toegestane chloridegehalte wordt in de meeste gevallen gesteld door de waterkwaliteitsbeheerder in het gebied van het werk. Ook geven (land- en tuinbouw)bedrijven in de omgeving van het werk aanleiding om een eis voor het maximale chloridegehalte (ter voorkoming van schadeclaims) in het bestek op te nemen. In bestekken uit het verleden komen verschillende eisen voor nl: - mg chloride per 100 gram droog zand; - mg chloride per kilogram droog zand; - mg chloride per liter zand. De bestekseis mg chloride per liter zand is niet eenduidig omdat er niet bij vermeld wordt of het om droog en verdicht zand gaat, en omdat de dichtheid van zand van dezelfde herkomst nogal kan verschillen. Het omschrijven van de eis in mg chloride per kg droog zand heeft dus duidelijk de voorkeur. MAAX/jan <91 Btz.13 5.5 Kwaliteitsborging. Het ontziltingsproces is afhankelijk van de kwaliteit van het spoelwater (brak of zoet) en de spoeltijd. Daarnaast zijn ook de doorlatendheid van het zand en de capaciteit van de spoelinstalatie bepalend voor de ontziltingssnelheid.Door de leverancier dient bij de aanvang van een levering zeezand een vooronderzoek uit gevoerd te worden. Hierdoor wordt inzicht verkregen in de tijd die nodig is voor het ontzilten. Bij dit vooronderzoek moéten de geleiding en de spoeltijd van enkele scheepsladingen tijdens het ontzilten worden gemeten. Van volgende scheepsladingen kan de controle door de leverancier plaatsvinden voor het lossen. Wanneer uit de controle blijkt dat het zand onvoldoende is ontzilt moet het zand opnieuw worden gespoeld totdat aan de gestelde eis wordt voldaan. Omdat het meten van de geleiding snel kan worden uitgevoerd is kwaliteitscontrole gedurende of aan het einde van het ontziltingsproces goed mogelijk. Een bijkomend voordeel is dat uitvoering van een goede bedrijfscontrole de kans op afkeuren van zand (door een te hoog chloridegehalte) sterk doet af nemen. In het onderstaande (I)nterne (K)waliteits (B)orgingssysteem schema is aangegeven op welke momenten controle moet worden uitgevoerd. De controle op de geleiding van elke scheepslading zeezand dient voor het lossen plaats te vinden. Het IKB-systeem dient door de directie middels een vooraf gemaakt controleplan op ijkpunten te worden getoetst. Bij een zand-water verhouding van 100-200 gram en een vochtgehalte van 14 % bedraagt de meetfout circa 10 %. Dit resulteert in een toetsingscriterium voor de geleiding (S) < 0,9*de eis. De methode van controleren is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5. leverancier directie calibratie controleplan vooronderzoek MAAX/jan "91 Bz.14 7. SAMENVATTING EN AANBEVELINGEN. Door de DWW is onderzoek verricht naar een snel uitvoerbare methode om het chloridegehalte van zand te meten. Hierbij is gebruik gemaakt van de elektrische geleiding die chloride opgelost in water veroorzaakt. Van de gemeten geleiding kan het chloridegehalte worden afgeleid. De beperkingen die deze methode heeft zoals: andere stoffen (ionen) die geleiding veroorzaken, de invloed van het vochtgehalte van het zand op de geleiding, de herhaalbaarheid van de metingen en de verhouding zand-water zijn in dit onderzoek verder uitgewerkt. Uit de resultaten van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bepaling van de geleiding van (zee)zand een bruikbare indicatieve methode is om het chloridegehalte van af te leiden. Hierbij moet worden opgemerkt dat wanneer de waarde voor de geleiding de grenswaarde die in het bestek is opgenomen benaderd moet worden gecorrigeerd voor het vochtgehalte of dat het chloridegehalte moet worden bepaald volgens NEN 3104 Cl'.l Wanneer er zeezand toegepast gaat worden is het aan te bevelen de standaardbepalingen (zie bijlage 3 van dit rapport) in het bestek op te nemen. Daarnaast is het bij de levering van zeezand aan te bevelen te werken volgens een (I)ntern (K)walteits (B)orgingssysteem, zoals beschreven in de hoofdstukken 5 en 6 van dit rapport. Literatuur: 1. Het ontzilte zand. Provinciale waterstaat Noord-Holland. Rapportnr. 2C1/022/1 + resultaten van aanvullende ontziltingsproeven. MAAX/jan -91 Bz.15 BIJLAGEN Bijlage 1: Proefbeschrijving voor de bepaling van het chloridegehalte van zand of grond. Bijlage 2: Proefbeschrijving voor de bepaling van de geleiding van zand en grond. Bijlage 3: Bestekseisen voor zeezand. Bijlage 4: Productinformatie geleidingsapparatuur. MAAX/jan -91 Bfc.16 Bijlage 1. Proefomschrijving voor de bepaling van de geleiding van zand of grond. Benodigdheden: - gedemineraliseerd water bekerglas 300 ml diameter ± 80 mm roerstaaf chronometer balans met een nauwkeurigheid van 0,1 g milliSiemensmeter met automatische temperatuurcorrectie meetbereik: 0 - 20 mS/cm nauwkeurigheid ± 0,03 mS/cm bij 25 ° C Uitvoering. Neem van een vochtig zandmonster een representatief deel van tenminste 100 g. Spoel het bekerglas en de roerstaaf drie keer met gedemineraliseerd water en droog deze. Breng het zand over in het bekerglas en bepaal het gewicht van het zand. Voeg vervolgens gedemineraliseerd water toe tot dat de gewichtsverhouding zand-water 1:2 wordt. Roer het zand-watermengsel met de roerstaaf 100 keer gedurende 30 seconden. Laat het zand gedurende 5 minuten bezinken. Calibreer de meter volgens de bijbehorende gebruiksaanwijzing en meet de geleiding van het monster. Lees het meetinstrument af nadat de meetwaarde, door de automatische temperatuurcorrectie, stabiel is geworden. Opmerkingen: De geleiding wordt beïnvloed door het vochtgehalte van het zand. Wanneer de geleiding van een monster vochtig zand de gestelde eis benaderd verdient het aanbeveling om de proef met gedroogd zand uit te voeren of de geleiding te corrigeren voor het vochtgehalte. MAAXtfan -91 Bto.17 Bijlage 2. Proefomschrijving voor de bepaling van het: chloride-gehalte van zand of grond. Benodigdheden: - bekerglas 250 ml diameter ± 70 mm roerstaaf conische kolf, wijdmonds 250 ml trechterstatief trechter diameter ± mm tréchterstatief papieren filter ( 5892 Witband diameter 125 mm of gelijkwaardig) gedemineraliseerd water + spuitfles 500 ml droogstoof 110 ± 5° C balans met een nauwkeurigheid van 0,1 gram pipetten, 100 ml en 2 ml. buret kaliumchromaat, 10 % oplossing zilvernitraat, 0,1 N Uitvoering. Droog het monster in een droogstoof bij 110 ± 5° C. Homogeniseer het monster en neem een representatief deel van 100 gram. Breng het zand over in het bekerglas en voeg 200 ml gedemineraliseerd water toe. Roer het zand-water mengsel met de roerstaaf zodat er een suspensie ontstaat. Kook de suspensie gedurende 10 minuten en laat deze afkoelen. Spuit de binnenwand van het bekerglas af met gedemineraliseerd water zodat op de wand gekristalliseerd zout in de suspesie terecht komt. Laat het zand bezinken of centrifugeer de suspencie. Filtreren. Plaats de konische kolf onder het trechterstatief. Vouw het papieren filter in de trechter en zet deze in het trechterstatief . Decanteer daarna de boven het zand staande vloeistof over de trechter. Spuit de binnenwand van het bekerglas af met gedemineraliseerd water, roer totdat een suspensie ontstaat, laat het zand bezinken en decanteer de bovenstaande vloeistof over de trechter. Herhaal het afspuiten, omroeren, bezinken en decanteren nogmaals. Titratie. Voer vervolgens de titratie van de afgefiltreerde oplossing uit volgens NEN 3104 Cl" " Bepaling van chloride volgens Mohr" (Blad 1 t/m 3) Opmerking: In de plaats van het filtreren kan het zand-water mengsel gecentrifugeerd worden. MAAX/jan <91 Bz.18 Bijlage 3. Bestekseisen voor zeezand. HFD PAR ART LID 22 05 22 05 Bijbehorende verplichtingen grondwerk, algemeen. 01 Bedrijfscontrole. 01 22 06 22 06 Indien het te leveren zand afkomstig is uit zout of brak marine-milieu bedrijfscontrole verrichten naar het chloride-gehalte. 02 Bij de bemonstering van een scheepslading zand dienen m.b.v. een grondboor tenminste zes monsters genomen te worden op een diepte van l m , in het midden van de hoogte en op 1 m boven de onderzijde van het beun evenredig verdeeld over het voor- en achterbeun. 03 De bepaling van het chloride gehalte uitvoeren volgens de proef beschri j ving in .....* 04 Afwijkend van het gestelde in punt 03 is het toegestaan van de zandmonsters de geleding te bepalen mits voor de aanvang van het werk het verband tussen de geleiding en het chloridegehalte van het zand wordt aangetoond. Bouwstoffen grondwerk, algemeen 01 Zand. Bij levering van zeezand wordt bepaald, dat het chloridegehalte de waarde van ....** mg per kilogam droog zand niet mag overschrijden. * hier vermelden waar de proefbeschrijving in het bestek is opgenomen (standaardbepalingen). ** hier de waarde invullen die door de waterkwaliteitsbeheerder wordt voorgeschreven. MAAX/jan "91 Hz.19 Bijlage 4: productinformatie geleidingsmeetapparatuur. MAAX/Jan *91 Bfc20 Bijlage 4: productinformatie geleidingsmeetapparatuur, MAAX/dec-90 Bt20 telmeco re cis ie meetinstrumente e.c-meter digitaal Technische gegevens: De E.C. van een groeimedium geeft een indicatie omtrent de beschikbaarheid van voedingsstoffen voor de plant. De Elmeco-E.C.-meter is een precisie-instrument, waarmee op eenvoudige wijze de E.C. van water, substraat, veen en zelfs de grond kan worden gemeten. elmeco Kunststofhuis met 1 bedieningsknop. Meetbereik : 0-20 ms/EC Temp.bereik: 5-35° C Nauwkeurigheid ± 0,03 ms/E.C. bij 20° Voeding : Duracell Alkaline Batterij MN 1604 Afmeting : 45 x 90 x 155 mm Verpakt in stootvaste zwarte koffer. Voorzien van „batterij leeg" aanduiding. -meterdigitaal Technische gegevens: De pH van een groeimedium bepaalt voor een belangrijk deel de opneembaarheid van de voedingsstoffen voor de plant. Een nauwkeurige meting hiervan is dan ook uiterst belangrijk. De ELMECO digitale pH-meter is een precisie-instrument, waarmee de pH van water, substraat, veen en de normale grond bepaald kan worden. Bereik Afwijking na ijking Temp. bereik Afmetingen Voeding 0-14 pH ± 0,01 pH 0-80° C. 45 x 90 x 155 mm Duracell Alkaline Battery, type MN 1604 Kunststofhuis. Verpakt in stootvaste zwarte koffer. Voorzien van „batterij leeg" aanduiding. elmeco temperatuurmeter digitaal Technische gegevens: Deze nieuwe temperatuurmeter is uniek door zijn elektronische meting, terwijl het resultaat van de meting direkt digitaal is af te lezen op elke plaats in de kas. Een uitermate gevoelig en nauwkeurig instrument van ELMECO. Bereik Nauwkeurigheid Afmetingen Voeding — 5 tot +45° C 0,1° 32 x 90 x 155 mm Duracell Alkaline Batterij, type MN 1604 Verpakt in stootvaste zwarte koffer. Voorzien van „batterij leeg" aanduiding. combinatie-koffers Leverbaar zijn ook, als afgebeeld, in stootvaste kunststof koffer: a. De Elmeco pH en E.C.-meter samen in 1 koffer met meetbeker en bufferflesjes. b. De Elmeco-E.C-, pH- en Temperatuurmeter in 1 koffer met meetbeker en bufferflesjes. complete tuinbouwvoorzieningen s-GRAVENZANDE POSTBUS 2-TEL01748-3341 DE LIER - ROCKANJE - BARENDRECHT - BREDA - NW AMSTERDAM - AALSMEER - BLEISWIJK (CODRIE)- VLEUTEN (CODRIE) (B.No. 300 220) (B.NO. 300 210) Koffer-SET LF 91 (B.No. 300 220) Koffer-SET LF 9O (B.No. 300 210) Aflezing LCD. 3'/J delig, 13 mm hoog Te gebruiken als Geleidbaarheid en temperatuur Geleidbaarheldsmetlng Meetbereik . . . Nauwkeurigheid . . Frequentie . . . . Temp. kompensatle Temperatuurmeting . Meetbereik . . . Nauwkeurigheid . . Omgevingstemperatuur Voeding Aansluitbus . . . . Analoog uitgang . . Afmeting / Gewicht Standaard m e e t c e l . . LCD, 3'/' delig, 13 mm hoog Geleidbaarheid 0 . . . 199.900 nS/cm in 4 stappen per meetbereik ± 0.5 tot 1,5 % ± 2 Digit ca. 1000 Hz. automatisch met 2,2 % per °C, intergreerd in de meetcel KLE 1/T (B.Nr. 301.230) in temperatuurbereik 5—40 °C met 1,5 "/o nauw. keurigheid, referentietemperatuur 25 °C (op wens ook 20 °C mogelijk) 0 . . . 19.990 nS/cm in 3 stappen per meetbereik ± 0,5 tot 1,5 % ± 2 Digit ca. 1000 Hz. handinstelling 0 - 50 °C d.m.v. stelknop. nauwkeurigheid ± 1,5 %, temp. coëfficiënt 2,2 % / °C, referentietemperatuur 25 °C (op wens ook 20 °C mogelijk) met meetcellen - intergreerde temp. voelers Vervalt - 5 °C + 45 °C beter dan ± 0,2 °C (oplossing 0,1 °C) - 5 °C . . . + 50 °C - 5 ° C . . . + 50 °C 1 stuks 9 V batterij IEC 6 F22 (normaal verkrijgbaar) geschikt voor ca. 200 werkuren, aanduidingsteken bij batterijonderspanning Diodebus 5-polig op wens (L) 171 x (B) 87 x (H max) 55 mm / 0,36 kg 1 stuks 9 V batterij IEC 6 F22 (normaal verkrijgbaar) geschikt voor ca. 200 werkuren, aanduidingsteken bij batterijonderspanning Diodebus 5-polig (L) 171 x (B) 87 x (H max) 55 mm / 0,36 kg KLE 1/T (B.Nr. 301.230) met intergreerde temperatuur voeler, K = 1,0 cm"1 ± 1,5%, de meetcel KLE 1/T is geschikt voor het gehele meetbereik tot 199.900 nS/cm. Diameter max. 21 mm, lengte 145 mm, 1 mtr. kabel met 5-polige diodestekker. Dompeldiepte tenminste 45 mm, kabelaansluiting drukwatervast tot 1 mtr. waterdiepte, schachtmateriaal Epoxy, elektrode slijtvast, temperatuurbestendig - 5 tot + °C andere meetcellen op aanvraag KLE 1 (B.Nr. 301.220), K = 1,0 cm"', + 1,5 %, de meetcel KLE 1 overlapt het gehele meetbereik tot 19.999 (iS/cm. Diameter max. 21 mm, lengte 145 mm, 1 mtr. kabel met 5-polige diodestekker. Dompeldiepte tenminste 45 mm, kabelaansluiting drukwatervast tot 1 mtr. waterdiepte, schachtmateriaal Epoxy, elektrode slijtvast, temperatuurbestendig —5 tot +60 °C. andere meetceilen op aanvraag KLE 1/T: met ingebouwde temperatuurvoeler KLE 1: zonder ingebouwde temperatuurvoeler koffer met meetinstrument, batterij, meetcel KLE 1/T% jnonsterbeker ca. 100 ml., gebruiksaanwijzing. Kofferafmeting 338 x 248 x 80 mm. Gewicht ca. 1,1 kg . koffer met meetinstrument, batterij, meetcel KLE1, monsterbeker ca. 100 ml., gebruiksaanwijzing. Kofferafmeting 338 x 248 x 60 mm. Gewicht ca. 1,0 kg KLE 1/T en KLE 1 Set uilvoering (Standaard) verandering voorbehouden Laboratorium apparaten POSTBUS 55 TEL. 0 3444 -J INOUSTRIEWEG 13 TELEX 40523 - RETS NL 4050 £ 3 O C H T E N 12/81 I I
© Copyright 2024 ExpyDoc