09 bijl._2_beleidsplan_transitie_Wmo_Hof_van_Twente

Beleidsplan Wmo-transitie
September 2014
Inhoudsopgave
1.
2.
INLEIDING ..................................................................................................................... 3
1.1
Aanleiding ............................................................................................................... 3
1.2
Lokaal - regionaal .................................................................................................... 4
1.3
Uitgangspunten - regionaal ..................................................................................... 4
1.4
Uitgangspunten - lokaal........................................................................................... 5
1.5
Relatie met andere ontwikkelingen .......................................................................... 5
1.4
Kengetallen ............................................................................................................. 7
(Regionale) Samenwerking ...........................................................................................10
2.1
Inkoop ....................................................................................................................10
2.2
Beschikbaarheidsvoorzieningen .............................................................................11
2.3
Centrumgemeenten en landelijke regelingen..........................................................11
3. De toegang tot het sociaal domein ...................................................................................12
3.1 algemeen / Inleiding ....................................................................................................12
3.1.1 Wat is toegang tot het sociaal domein ..................................................................12
3.1.2 De toegang als model ...........................................................................................12
3.2 Het voorportaal .........................................................................................................12
3.3 Het regisseursmodel ..................................................................................................14
3.4 Groeimodel en vangnet ...............................................................................................17
4.
5.
Lokale uitvoering ...........................................................................................................18
4.1
Keuzevrijheid voor de burgers ................................................................................18
4.2
Persoonsgebonden Budget ....................................................................................18
4.3
Invloed op de lokale besluitvorming - cliëntenparticipatie .......................................20
Opgave voor de gemeente ............................................................................................21
5.1
Invoeringsjaar en overgangsrecht ..........................................................................21
5.2
Resultaatgericht werken .........................................................................................21
5.3
Financiën ...............................................................................................................22
5.4
Lokale verordening .................................................................................................22
5.5
Bezwaar en beroep en klachtenprocedure .............................................................22
5.6
Communicatie ........................................................................................................23
2
1.
INLEIDING
1.1
Aanleiding
Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de nieuwe taken vanuit de
Jeugdzorg en de AWBZ. De overgang van Rijk, provincie, zorgverzekeraar en zorgkantoor
naar gemeenten heeft tot doel het de zorgstelsels eenvoudiger, efficiënter en effectiever te
maken. Het uiteindelijke doel is het creëren van een veilige omgeving voor kwetsbare
burgers, het versterken van hun eigen kracht en het versterken van het probleemoplossend
vermogen van het gezin en de sociale omgeving. Gemeenten moeten vanaf 2015 klaar zijn
om deze nieuwe verantwoordelijkheden uit te voeren. De budgetten die hiervoor beschikbaar
zijn, zullen aanzienlijk kleiner zijn dan de budgetten die het Rijk voor dezelfde taken
beschikbaar had.
Bij de decentralisatie vanuit de AWBZ worden de volgende taken overgeheveld naar de
Wmo en de Jeugdwet:
 kortdurend verblijf;
 begeleiding individueel;
 begeleiding groep;
 persoonlijke verzorging (5% ADL = Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen);
 begeleid wonen;
 inloop GGZ;
 cliëntondersteuning;
 hulp op afstand/24-uurs telefonische hulpdienst;
 zintuigelijk gehandicapten;
 doventolk.
Bovendien wordt door het Rijk in de langdurige zorg (AWBZ) gestuurd op een sterke
vermindering van plaatsen in verzorgings- en verpleeghuizen (vervallen van de Zorg Zwaarte
Pakketten). Het is de bedoeling dat mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Dat
betekent dat er meer mensen met bovendien een zwaardere zorgvraag een beroep zullen
doen op ondersteuning vanuit de Wmo. Ook wat betreft de aard van de regelgeving zal de
Wmo sterke wijzigingen ondergaan. Tegelijkertijd wordt er fors gekort op huidige Wmo-taken
(bv Hulp bij het Huishouden).
Opzet beleidsplan
Dit beleidsplan bestaat uit onderdelen die in de regionale samenwerking tot stand zijn
gekomen, aangevuld met lokale onderdelen, waarin de lokale keuzes en mogelijkheden
worden uiteengezet.
Dit beleidsplan gaat uitsluitend over de Wmo-transitie en kan worden gezien als aanvullend
op het in maart 2013 vastgestelde beleidsplan Wmo 2013-2017 ‘Van zorgen voor naar
zorgen dat’. Dat betekent dat onderwerpen die in het Wmo-beleidsplan zijn opgenomen, niet
opnieuw in dit beleidsplan worden uitgewerkt. Wel worden de uitgangspunten uit het Wmobeleidsplan kort aangehaald, omdat deze ook de uitgangspunten vormen voor de wijze
waarop we de AWBZ-taken willen opnemen in de Wmo.
Tevens willen we de 3 transities zo integraal mogelijk oppakken. Dat betekent dat we
proberen dwarsverbanden te leggen met Jeugdzorg en de Participatiewet. Zo wordt
bijvoorbeeld bij de inkoop van de maatwerkvoorziening voor begeleiding, niet alleen
begeleiding ingekocht voor volwassenen, maar ook voor 18-.
3
1.2
Lokaal - regionaal
Het is nadrukkelijk voorbehouden aan de afzonderlijke gemeenten om lokaal invulling te
geven aan hun nieuwe verantwoordelijkheden. In tegenstelling tot de decentralisatie van de
jeugdzorg ligt er géén landelijke opdracht om taken regionaal op te pakken. Voor bepaalde
vraagstukken ligt het echter voor de hand om deze lokaal, bovenlokaal of regionaal op te
pakken, vanuit inhoudelijke en/of doelmatigheidsafwegingen. De decentralisatie van AWBZfuncties naar de Wmo is dus vooral een kwestie van slim samenwerken. Dit doen de 14
Twentse gemeenten onder de naam Samen14. Maar het uitgangspunt blijft dat het primaat
bij lokaal ligt ‘lokaal wat lokaal kan’.
1.3
Uitgangspunten - regionaal
In 2012 hebben de 14 gemeenten in Twente samen een Visie- en keuzenota
maatschappelijke ondersteuning in Twente vastgesteld; ‘Iedereen kan meedoen. Iedereen
doet mee!’ Hierin zijn gezamenlijke uitgangspunten gedefinieerd als het gaat om de
decentralisatie van de AWBZ-functies naar de Wmo. Deze hebben betrekking op de
regionale samenwerking, maar ze kleuren ook de lokale uitvoering. Het betreft de volgende
uitgangspunten:
1.
We kiezen voor een beleidsrijke invoering
Onder beleidsrijk verstaan we het loslaten van het beleid dat onder de AWBZ tot stand is
gekomen. Dit betekent dat we nieuwe vorm en inhoud geven aan de ondersteuning die we
bieden aan burgers die beperkt zijn in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid.
2.
We nemen de burger als vertrekpunt
In de Wmo is het doel het vergroten of op peil houden van de zelfredzaamheid en
maatschappelijke participatie van burgers. Dit betekent we de burger en zijn/haar
persoonlijke situatie als vertrekpunt nemen en niet het aanbod aan zorg en ondersteuning.
We streven er naar maatwerk te leveren, door aan te sluiten bij de daadwerkelijke behoeften
van burgers.
3.
We werken met het regisseursmodel
Wij zijn verantwoordelijk voor het bereiken van een bepaald resultaat voor een burger. Om
dit te bereiken zijn wij vrij om te bepalen hoe we de noodzakelijke ondersteuning inrichten,
met algemene en/of maatwerkvoorzieningen. Maar allereerst doen we een beroep op
mantelzorgers en/of vrijwilligers.
De gemeenten voert regie op de totstandkoming van een maatschappelijk
ondersteuningsplan, waarin is vastgelegd welke vorm(en) van ondersteuning een burger
krijgt. Wij moeten zelf bepalen welke algemene voorzieningen lokaal beschikbaar zijn. Als
het gaat om de maatwerkvoorzieningen, maken we gebruik van op regionaal niveau
afgesloten raamovereenkomsten met aanbieders.
4.
We bieden burgers gepaste keuzevrijheid
Dit betekent dat wij burgers, indien zij voor hun ondersteuningsbehoefte kunnen kiezen uit
meerdere aanbieders, in de gelegenheid stellen zelf deze keus te maken. De gemeenten
bepalen zelf welke mate van keuzevrijheid zij burgers daarbij bieden. Bij wet is vastgelegd
dat burgers de mogelijkheid hebben om te kiezen voor een Persoonsgebonden budget.
5.
We stimuleren de vernieuwing van aanbod
We vinden het belangrijk om het aanbod van ondersteuning voortdurend te vernieuwen.
Hiervoor zijn diverse mogelijkheden:
bij het opstellen van de MO-plannen zoeken we samen met de burgers naar slimme,
innovatieve oplossingen voor hun ondersteuningsbehoeften;
we investeren in algemene voorzieningen, zodat minder beroep hoeft te worden
gedaan op maatwerkvoorzieningen;
4
we sluiten raamovereenkomsten af voor nieuwe maatwerkvoorzieningen (voor nieuw
aanbod en/of met nieuwe aanbieders).
6.
We zorgen voor regionale facilitering van lokale uitvoering
We zetten in op het ontwikkelen van een simpel, betaalbaar, effectief en efficiënt lokaal
stelsel op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Waar mogelijk en gewenst
realiseren we meerwaarde door regionaal samen te werken, bijvoorbeeld door kennis te
delen en/of uitvoeringstaken gezamenlijk vorm te geven.
1.4
Uitgangspunten - lokaal
In het beleidsplan Wmo 2013-2017 ‘Van zorgen voor naar zorgen dat’ zijn 2 uitgangspunten
geformuleerd die nu ook als vertrekpunt worden gehanteerd.
Uitgangspunt 1:
De verantwoordelijkheidsladder wordt als vertrekpunt genomen bij het
bieden van compensatie.
Verantwoordelijkheidsladder
1
2
3
4
5
Eigen kracht
Sociaal Netwerk
Maatschappelijke
voorzieningen
Collectieve
(welzijns-)
voorzieningen
Individuele
voorzieningen
Gespecialiseerde
ondersteuning
Bij het invullen van de ondersteuningsbehoefte van de burger wordt altijd eerst gekeken naar
de eigen kracht; wat kan hij/zij nog wel zelf? eventueel met behulp van zijn sociale
omgeving. Daarna worden de algemene voorzieningen en tevens welzijnsvoorzieningen
benut. En pas als dan nog altijd niet (volledig) in de ondersteuningsbehoefte is voorzien, kan
een maatwerkvoorziening (individuele voorziening) worden ingezet.
Uitgangspunt 2:
Er worden nieuwe manieren van invulling en sturing van het
ondersteuningsaanbod ontwikkeld die moeten leiden tot een verschuiving
van 2e lijnszorg, naar 1e lijnszorg, naar 0e lijnszorg.
Ofwel; ondersteuning wordt zo klein mogelijk ingezet en zo dichtbij mogelijk. Eenvoudige
vragen moeten eenvoudig worden opgelost en er moet voldoende aanbod in de wijken zijn
die laagdrempelig is en makkelijk te bereiken.
1.5
Relatie met andere ontwikkelingen
De belangrijkste nieuwe taken die in de Wmo 2015 worden opgenomen, zijn de extramurale
begeleiding (individueel en groep) en het kortdurend verblijf. Daarnaast spelen andere
ontwikkelingen een rol die raken aan deze decentralisatie. In deze paragraaf worden de
relevante ontwikkelingen kort op een rij gezet.
Decentralisatie middelen MEE
In de huidige situatie wordt de cliëntondersteuning voor mensen met een handicap nog
uitgevoerd door de MEE-organisaties, op basis van een AWBZ-subsidieregeling. Per 1
januari 2015 zijn gemeenten op grond van de Wmo 2015 verplicht om cliëntondersteuning
als kostenloze algemene voorziening te organiseren voor alle (groepen) burgers. De
budgetten die vanuit de AWBZ gemoeid waren met cliëntondersteuning voor mensen met
een handicap, worden overgeheveld naar gemeenten.
5
Extramuralisering zorgzwaartepakketten
Het kabinet heeft besloten tot extramuralisering van de AWBZ. Wat betekent dat ouderen,
mensen met een verstandelijke beperking of GGZ-problematiek zo lang mogelijk thuis
moeten blijven wonen. Alleen mensen die het zelfstandig echt niet meer redden, krijgen nog
een indicatie voor het verpleeghuis.
De ZZP’s (zorgzwaartepakketten) 1 t/m 3 (en later mogelijk ook ZZP 4) gaan uit de AWBZ.
Gemeenten worden hiervoor weliswaar (deels) gecompenseerd, maar de zorg en
begeleiding voor ouderen en mensen met een verstandelijke beperking of GGZ-problematiek
kost ook veel geld.
De extramuralisering is geen onderdeel van de decentralisatie, maar door de samenloop met
de decentralisatie AWBZ is de veranderopgave voor gemeenten wel extra gecompliceerd.
Deze wijziging in ZZP’s heeft tot gevolg dat er méér mensen een beroep doen op de Wmo
en bovendien is dit een groep met een zwaardere beperking en dus grotere zorgvraag dan
waar gemeenten tot op heden mee te maken krijgen.
Maatregelen Hulp bij het Huishouden
In 2015 krijgen gemeenten 40% minder budget voor de Hulp bij het Huishouden (HH). In de
concepttekst van de Wmo 2015 is voor 2015 geen overgangsrecht voor de HH-cliënten
opgenomen. Dat betekent dat gemeenten hier zelf maatregelen moeten nemen om de
bezuiniging in 2015 te kunnen opvangen, daarbij de wettelijke eisen met betrekking tot de
overgangstermijnen respecterend.
Het college van Hof van Twente heeft reeds eind 2013 een besluit genomen over het
overgangsrecht voor de HH. Zo worden vanaf november 2013 alle HH-toekenningen in tijd
beperkt, namelijk tot uiterlijk 31 december 2014. Nadat de verordening Wmo 2015 is
vastgesteld, kan op basis hiervan opnieuw HH worden verstrekt aan cliënten die voldoen aan
de nieuwe bepalingen.
Maatregelen Beschermd Wonen
De doelstelling is om voor mensen in een beschermde woonvorm het leven, daar waar
mogelijk, te normaliseren en het perspectief op herstel, ontwikkeling en integratie in de
samenleving, te bevorderen. Het kabinet kiest er voor om beschermd wonen (nu bekostigd
met zorgzwaartepakketten C) vanaf 2015 onder te brengen in de Wmo 2015. De
(centrum)gemeenten zullen een integraal aanbod voor deze cliënten verzorgen.
Invoering aanspraak thuisverpleging Zvw
Er komt een nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw. Naast de extramurale verpleging
die nu nog onder de AWBZ valt, valt ook de extramurale persoonlijke verzorging onder de
aanspraak wijkverpleging.
5% persoonlijke verzorging naar Wmo
Uit de praktijk blijkt, dat voor een kleine groep, de persoonlijke verzorging (PV) ook kan
samenhangen met begeleiding in plaats van met verpleging. Verzorging wordt dan meer in
het verlengde van begeleiding geleverd. Voor deze mensen geldt dat er in de regel behoefte
is aan ondersteuning bij ADL (Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen), in plaats van het
overnemen er van.
In totaal gaat 95% van het budget van de totale PV naar de Zvw en 5% naar de Wmo.
Invoering maatwerkvoorziening inkomensondersteuning
De landelijke regeling Wet tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg)
wordt per 2015 afgeschaft. Een (klein) deel van dit budget wordt overgeheveld naar de
gemeenten, die de opdracht krijgen hiermee een voorziening te treffen om burgers met
beperkingen als gevolg van een chronische ziekte of beperkingen gericht te compenseren.
6
Decentralisatie Jeugdzorg
De Jeugdwet regelt dat gemeenten met ingang van 1-1-2015 verantwoordelijk worden voor
alle jeugdhulp en de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en de
jeugdreclassering. Dit in aanvulling op een aantal preventieve taken die al bij gemeenten
liggen.
Het begrip jeugdhulp omvat de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij
alle denkbare opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Het
betreft zowel vormen van ambulante hulp als een verblijf bij pleegouders, hulp in een
medisch kinderdagverblijf, psychiatrische zorg, begeleiding en persoonlijke verzorging aan
jongeren met een beperking.
Invoering Participatiewet
De Participatiewet zal per 2015 de huidige Wet Werk en Bijstand, de Wet sociale
werkvoorziening en delen van de Wajong gaan vervangen en brengt met zich mee dat de
gemeente verantwoordelijk wordt voor inkomensondersteuning en de participatie en
reïntegratie van een bredere doelgroep met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Invoering Passend Onderwijs
De Wet Passend Onderwijs regelt dat zo veel mogelijk leerlingen regulier onderwijs kunnen
volgen en tegelijk dat kinderen die dat nodig hebben speciaal onderwijs krijgen. De
verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wet ligt bij het onderwijs.
Invoering Wet Langdurige Zorg (Wlz)
Het is de bedoeling dat deze nieuwe Wet Langdurige Zorg (Wlz) vanaf 1 januari 2015 de
huidige AWBZ gaan vervangen. Uitgangspunt van de regering is dat mensen zo lang
mogelijk thuis blijven wonen met behulp van hun sociale netwerk en eventuele gemeentelijke
ondersteuning. Pas als dat niet meer mogelijk is en iemand bijvoorbeeld is aangewezen op
intensieve zorg met 24-uurs toezicht, bestaat er aanspraak op zorg vanuit de Wlz.
1.4
Kengetallen
In Hof van Twente hebben een kleine 500 mensen een indicatie voor begeleiding. In deze
paragraaf willen we enkele cijfers op een rij zetten om u enig inzicht te verschaffen in de
doelgroep waar wij vanaf 1 januari 2015 mee te maken gaan krijgen.
De onderstaande gegevens komen uit de CIZ Basisrapportage AWBZ peildatum 1 juli 2013.
Bij deze gegevens moeten we de kanttekening maken dat het hierbij gaat om indicatiecijfers
en niet om cijfers over de daadwerkelijk ingezette zorg (niet alle geïndiceerde zorg wordt
‘geconsumeerd’).
De huidige AWBZ kent 5 extramurale zorgfuncties: Persoonlijke verzorging, Verpleging,
Begeleiding, Behandeling en Kortdurend verblijf. In Hof van Twente hebben 1.295 mensen
een indicatie voor één van deze zorgfuncties, waarvan dus 500 personen een indicatie voor
Begeleiding hebben.
Een cliënt kan alleen een indicatie op basis van de AWBZ ontvangen als deze is toegekend
op basis van een bepaalde grondslag, dat wil zeggen een bepaalde aandoening, beperking
op handicap. De AWBZ kent de volgende 6 grondslagen:
Somatische aandoening/beperking
Psychogeriatrische aandoening/beperking
Psychiatrische aandoening/beperking
Lichamelijke handicap
Verstandelijke handicap
Zintuigelijke handicap
7
In onderstaande tabel is aangegeven hoe alle inwoners van Hof van Twente met een
extramurale indicatie zijn verdeeld over de grondslagen en ingedeeld in leeftijdscategorieën.
De mensen met een indicatie voor begeleiding zijn apart genoemd.
cliëntgroep
somatiek
Begeleiding
Andere functie
aantal percentage aantal percentage
25
5%
70
9%
somatiek
0-64
jaar
65-74
jaar
75+
psychogeriatrisch
65+
50
10%
x
psychiatrisch
18+
135
27%
x
verstandelijke beperking
verstandelijke beperking
0-17
18+
55
100
11%
20%
x
x
zintuiglijke beperking
10
2%
x
lichamelijke beperking
35
7%
40
5%
495
100%
780
100%
somatiek
totaal
15
3%
125
16%
70
14%
545
70%
Tabel 1. Vanwege privacy staat overal een x indien het aantal 4 of lager is.
Jeugd met een psychiatrische aandoening is niet in deze tabel opgenomen, omdat de indicaties
hiervoor door Bjzo (Bureau Jeugdzorg Overijssel) worden uitgevoerd.
Uit deze tabel blijkt dat binnen de groep begeleiding de meeste indicaties worden afgegeven
op grond van een psychiatrische aandoening, een verstandelijke beperking of een
somatische grondslag. En binnen de somatische grondslag vormt de leeftijdscategorie 75+
de grootste groep.
Binnen de groep mensen met een andere AWBZ-functie dan begeleiding, is de somatische
grondslag de grootste; hierbij gaat het veelal om persoonlijke verzorging.
In de volgende tabel is opgenomen hoe de verdeling is tussen BGI (begeleiding individueel)
en BGG (begeleiding groep) en hoeveel dagdelen (groep) of uren (individueel) cliënten
gemiddeld per week krijgen geïndiceerd.
8
begeleiding
individueel
groep
aantal gem. aantal
uur
per week
somatiek
aantal gem. aantal
dagdelen
per week
20
15,1
5
6,5
10
28,1
10
5,1
somatiek
0-64
jaar
65-74
jaar
75+
10
18
60
5
psychogeriatrisch
65+
10
3,1
45
5,8
psychiatrisch
18+
115
3,1
40
4,6
verstandelijke beperking
verstandelijke beperking
0-17
18+
40
90
4,3
3,7
50
35
3,6
5,7
zintuiglijke beperking
10
2,7
x
x
lichamelijke beperking
15
4,1
25
5,3
320
5,6
270
5,2
somatiek
totaal
Tabel 2
Uit tabel 2 blijkt dat de groep met een verstandelijke beperking zowel bij BGI (41%) als bij
BGG (32%) de belangrijkste grondslag is. Bij de BGI is de psychiatrische doelgroep (36%)
de tweede belangrijkste grondslag, terwijl de somatische doelgroep bij de BGG de tweede is
(28%).
Verder is opvallend dat bij de BGI binnen de somatische doelgroep relatief veel uur
begeleiding is geïndiceerd, royaal meer dan het gemiddelde van 5,6 uur.
Tenslotte is het aantal mensen dat met een extramurale AWBZ indicatie kiest voor een PGB
slechts 10%, ZIN 85% en bijna 5% beide. Terwijl uit eerdere cijfers (2011) is gebleken dat
binnen begeleiding 45% kiest voor een PGB. Dat kan betekenen dat binnen de extramurale
zorg relatief veel mensen met begeleiding kiezen voor een PGB. Maar het kan ook zijn dat
het aantal Pgb’ers in de loop van de tijd is afgenomen. Een andere mogelijkheid is nog dat
mensen pas nadat zij hun indicatie hebben ontvangen, ervoor kiezen om deze via een Pgb
te verzilveren.
9
2.
(Regionale) Samenwerking
Al vanaf de eerste dag dat er gesproken werd over de transities, was duidelijk dat we in
Twente veel zaken gezamenlijk wilden oppakken en voorbereiden. Door de reeds bestaande
relaties is de organisatie van de samenwerking relatief gemakkelijk verlopen. Maar niet alles
leent zich voor regionale samenwerking en sommige onderwerpen worden juist landelijk
geregeld.
2.1
Inkoop
Inkoop is bij uitstek een taak die regionaal opgepakt kan worden, omdat dit veelal gaat om
tijdrovende, complexe aangelegenheden. In het kader van de decentralisatie Begeleiding
wordt gezamenlijk ingekocht door middel van een aanbesteding.
De 14 Twentse gemeenten hebben besloten om op regionaal niveau raamovereenkomsten
af te sluiten met de aanbieders. Hierin worden de voorwaarden, kwaliteitseisen en tarieven
van de ondersteuning vastgelegd. Bij het opstellen van MO-plannen (Maatschappelijk
Ondersteuningsplan) kunnen de lokale gemeenten gebruik maken van dit regionaal
gecontracteerde aanbod (zie verder Hoofdstuk 3 over de lokale toegang).
Maatwerkvoorziening ondersteuning
Wat gaan we dan gezamenlijk inkopen? Voor de begeleiding onderscheiden we de volgende
Wmo-maatwerkvoorzieningen:
a) Ondersteuning zelfstandig leven en
b) Ondersteuning maatschappelijke deelname.
Ondersteuning zelfstandig leven wordt over het algemeen individueel ingevuld,
ondersteuning maatschappelijk deelname in groepsverband. Ondersteuning
maatschappelijke deelname is voorliggend op ondersteuning zelfstandig leven, als hetzelfde
resultaat wordt beoogd en als de geboden ondersteuning een adequate oplossing is voor
cliënt. Immers: ondersteuning in een groep is in de regel goedkoper dan individuele
ondersteuning thuis. De omvang wordt bepaald gebaseerd op een verdeling in drie niveaus.
Ad a) Ondersteuning zelfstandig leven (Begeleiding individueel)
De aanbieder levert dienstverlening zodat de klant ondersteund wordt bij het behalen van de
deelresultaten (Financieel gezonde situatie, voorzien van eerste levensbehoeften, taken uit
kunnen voeren rondom het huis, voorkomen isolement, kunnen nemen van besluiten,
zichzelf kunnen verzorgen en psychisch welbevinden). De huidige functie Begeleiding
individueel gaat op in deze maatwerkvoorziening. De ondersteuning is gericht op het
bevorderen, het behoud van of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt.
Ad b) Ondersteuning maatschappelijke deelname (begeleiding groep):
De aanbieder levert dienstverlening aan de klant zodat de klant wordt ondersteund bij het
behalen van de deelresultaten (Deelname vrijwilligerswerk, sociale contacten buitenshuis,
deelname georganiseerde activiteiten, betaald werk met ondersteuning).
De huidige functie begeleiding groep gaat op in dit arrangement.
Vervoer
De huidige overgangscliënten met een indicatie voor vervoer behouden die conform het
overgangsrecht. In het bestek is opgenomen dat we voor nieuwe cliënten het uitgangspunt
hanteren, dat aanbieders verantwoordelijk zijn voor vervoer van en naar de dagbesteding,
als de inwoner en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien. We vragen van
inschrijvers om nieuwe initiatieven te ontwikkelen voor vervoer die passen bij het
kantelingsprincipe uit de Wmo.
Wat betreft vervoer spelen verschillende (regionale) ontwikkelingen een rol op dit moment,
waardoor er in de komende jaren kritisch zal worden gekeken naar de huidige systematiek
van het CVV (Collectief Vraagafhankelijk Vervoer.)
10
2.2
Beschikbaarheidsvoorzieningen
Er zijn voorzieningen waar weliswaar niet veel gebruik van wordt gemaakt, maar die we als
gemeente wel ter beschikking moeten kunnen stellen aan cliënten die dat nodig hebben. Dit
zijn de zogenaamde beschikbaarheidsvoorzieningen. Deze voorzieningen lenen zich goed
voor een regionale samenwerking, omdat alle gemeenten een aanbod moeten kunnen
bieden, maar de volumes per gemeente vaak te klein zijn om het goed te kunnen regelen.
Voor de transitie AWBZ en Jeugd beschouwen we het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld
en Kindermishandeling (AMHK) als beschikbaarheidsvoorziening.
Er ligt een landelijke taakstelling voor de gemeenten om op regionaal niveau het huidige
AMK en het huidige SHG samen te voegen tot een Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en
Kindermishandeling (AMHK). Het AMK is op dit moment ondergebracht bij Bureau
Jeugdzorg Overijssel. Het SHG valt nu onder de centrumgemeenten en is in Twente belegd
bij de drie instellingen voor maatschappelijke dienstverlening. Het AMHK wordt wettelijk
verankerd in de nieuwe Wmo, maar valt straks ook onder het kwaliteitskader van de nieuwe
Jeugdwet. De besluitvorming over de positionering en uitvoering van het AMHK vindt plaats
in het kader van de positionering van de regionale jeugdzorgtaken (zie het Advies
positionering regionale jeugdzorgtaken in Twente, 2014).
Voorop staat dat de samenstellende delen (het voormalige AMK en het SHG) vanaf 1 januari
2015 één team moeten vormen dat vanuit één visie werkt en gericht is op het
gezinssysteem.
Het OZJT (Organisatie voor Zorg en Jeugd in Twente) zorgt ervoor dat namens de 14
Twentse gemeenten de AMHK-taken uitgevoerd gaan worden. Voor dit vraagstuk volgt een
aparte projectopdracht.
2.3
Centrumgemeenten en landelijke regelingen
Vanaf 2015 krijgen gemeenten er ook verantwoordelijkheden bij op het gebied van
Beschermd Wonen. Deze nieuwe taken worden ondergebracht bij de centrumgemeenten
Maatschappelijke Opvang. Ook moeten gemeenten een regiovisie opstellen voor Huiselijk
Geweld. Deze taak is belegd bij de centrumgemeente Vrouwenopvang.
Voor beide taken wordt, onder regie van de centrumgemeenten, op regionaal niveau
samengewerkt door de 14 gemeenten in Twente. Voor Hof van Twente is de gemeente
Enschede in beide situaties de aangewezen centrumgemeente.
Als het gaat om maatwerkvoorzieningen voor zintuiglijk beperkten (auditief en/of visueel)
worden er landelijk afspraken gemaakt.
Telefonische en/of elektronische hulpdienst
In de nieuwe Wmo moeten gemeenten er voor zorgen dat altijd een telefonisch en/of
elektronisch anoniem luisterend oor en advies voor hun burgers beschikbaar is. Omdat een
telefonische en/of elektronische hulpdienst 24 uur per dag, en 7 dagen per week beschikbaar
moet zijn, hebben de 14 gemeenten in Twente besloten hierbij regionaal samen op te
trekken. De exacte invulling hiervan is mede afhankelijk van landelijke ontwikkelingen op dit
terrein.
11
3. De toegang tot het sociaal domein
3.1 algemeen / Inleiding
In dit onderdeel van het beleidsplan geven wij weer hoe wij de toegang organiseren. In
februari 2014 heeft de vorige gemeenteraad door het vaststellen van de notitie Toegang tot
het sociaal domein al kaders bepaald voor het vormgeven van de toegang. Deze kaders
vormen de basis voor dit onderdeel van het beleidsplan en worden hier herhaald en waar
nodig en mogelijk verder uitgewerkt.
Het is goed om over de toegang op voorhand het volgende op te merken. Termen als
toegang, meldpunt, voorportaal kunnen snel een associatie oproepen met een fysiek loket.
Toegang tot het sociaal domein is echter meer dan een fysiek loket. Het is ook een digitale
toegang. Het is ook de toegang die verloopt via al bestaande netwerken en zorgstructuren.
De uitdaging is om van het bestaande het goede te behouden en dit op een goede manier in
te passen in de brede toegang waarvoor de gemeente verantwoordelijk wordt. Dit is een
ingewikkeld proces dat niet vanaf de tekentafel in het gemeentehuis kan worden
vormgegeven. Hiervoor zoeken wij dan ook vanuit de visie die in dit beleidsplan is
neergelegd de dialoog met de betrokken partners. In de periode tussen nu en 1 januari 2015
om per genoemde datum een adequaat werkende toegang te hebben. Na 1 januari 2015 om
onder meer aan de hand van concrete ervaringen de toegang verder te verbeteren.
3.1.1 Wat is toegang tot het sociaal domein
Eenvoudig geformuleerd, zien we toegang als de toegang tot een antwoord op vragen
betreffende het sociaal domein. Een antwoord op vragen is meer dan toegang tot
voorzieningen of het financieren van oplossingen. Toegang kan een vraag om informatie zijn,
een ‘niet pluis’ gevoel, een vraag om ondersteuning, een probleem of een latent aanwezige
vraag. De huidige toegang wordt samen met enkele maatschappelijke partners
vormgegeven, te weten de Stichting Welzijn Ouderen, Steunpunt Informele Zorg en Stichting
Mee. We werken samen als pilot in het Meldpunt aan de Rozenstraat, om de vragen die
gesteld worden breed te benaderen en gebruik te maken van elkaars expertise. De nieuwe
taken vragen om een heroriëntatie op de vraag hoe we dit doen en met wie we dit doen.
3.1.2 De toegang als model
De manier waarop wij de toegang zien hebben wij weergegeven als model dat is opgenomen
als bijlage dit bij dit beleidsplan. Een model kan verduidelijkend werken. Tegelijkertijd is het
een versimpeling van de werkelijkheid en is niet alles te vatten in een model. Hierna lichten
wij dit model toe (3.2 en 3.3) en staan we stil bij een aantal specifieke aandachtspunten..
3.2 Het voorportaal
Het voorportaal is dat deel van de toegang waar de eerste contacten met de burger
plaatsvinden. Het begrip burger moet ruim opgevat worden. Het kan ook iemand anders zijn
die namens de burger het eerste contact legt. Bijvoorbeeld een familielid, een mantelzorger
of een begeleidende instantie. Uitgangspunt is wel dat de burger op de hoogte is van en
instemt met het contact.
Uitgangspunt: Integrale toegang tot sociaal domein
12
De toegang tot het sociaal domein wordt integraal vormgegeven. Hiervoor kiezen we om de
volgende redenen:
- Herkenbaarheid voor de burger. In het huidige stelsel wordt een burger met
problemen vaak geconfronteerd met verschillende loketten en regelingen. Hij krijgt te
maken met verschillende hulpverleners die soms amper met elkaar communiceren.
Dit moet beter. Het kan beter door één toegang te creëren waarbij samen met de
burger zijn vragen en/of problemen worden opgepakt en de burger wordt
ondersteund in de richting van oplossingen.
- Integrale benadering. De decentralisaties van Jeugd en Wmo / Awbz beogen een
integrale aanpak van problemen door het bestuursorgaan dat het dichts bij de burger
staat. Deze integrale aanpak kan alleen goed ingezet worden indien vanaf het eerste
moment integraal gekeken wordt naar de situatie van de burger.
- Efficiency. Het samenvoegen van verschillende loketten en samenwerking in één
loket met partners is goedkoper dan de huidige werkwijze. Omdat wij fors minder
budget krijgen dan er nu wordt uitgegeven door de huidige financiers is ook voor de
toegang de uitdaging om deze kwalitatief zo goed mogelijk maar wel tegen zo laag
mogelijke kosten te realiseren.
We willen de toegang tot de volgende domeinen integraal organiseren:
- Wmo ( huidige taken)
- Wmo ( nieuwe taak begeleiding)
- Jeugdzorg
- Armoedebeleid waaronder schuldhulpverlening
- Participatiewet
De toeleiding of toegang tot werk ontbreekt in bovenstaand rijtje. Het werkplein is
gezamenlijk met de gemeentes Hengelo en Borne georganiseerd. De achterliggende
gedachte is dat economie en werkgelegenheid en daarmee ook de arbeidsmarkt niet zozeer
lokaal maar veel meer bovenlokaal en regionaal zijn georganiseerd. De Participatiewet gaat
ook uit van Werkbedrijven die op regionale schaal werken. Het is om deze reden niet logisch
de toegang tot re-integratie / arbeidsmarkt via de toegang tot het sociale domein op lokaal
niveau te organiseren. Wij realiseren ons dat een goede afstemming en samenwerking wel
belangrijk is omdat ook er overlap zit tussen burgers met een ondersteungingsbehoefte op
het gebied van reintegratie op de overige domeinen.
Uitgangspunt: Van zorgen voor naar zorgen dat
In verschillende beleidsstukken op regionaal en lokaal niveau is uitgewerkt dat de
(gemeentelijke) overheid niet langer alle problemen van burgers moet en kan oplossen.
Deze beweging wordt enerzijds ingezet omdat de burger anno 2014 steeds meer zelf zijn
problemen wil en kan oplossen. Zelf of met behulp van zijn omgeving. De beweging is ook
noodzakelijk vanuit een kostenoverweging. De overheid kan niet langer op dezelfde manier
en in dezelfde omvang de zorg voor burgers op zich nemen dan de afgelopen decennia. Dit
betekent een te zware financiële last.
In het Beleidsplan Wmo 2013 – 2017 Hof van Twente is dit kernachtig samengevat in de zin
“van zorgen voor naar zorgen dat”. Dit is ook en vooral een belangrijk uitgangspunt bij het
vormgeven van de toegang. Deze toegang wordt zo ingericht dat vanaf het eerste begin de
burger wordt aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid en /of wordt toegeleid naar
algemene voorzieningen daar waar dit mogelijk is. Deze lijn is een aantal jaren geleden
concreet ingezet in het kader van de Wmo individuele voorzieningen ( de kanteling,
keukentafelgesprekken). Het flankerend of voorwaardenscheppend beleid hiervoor is
vastgesteld of in ontwikkeling: wijkserviceteams, beleid mantelzorgers en vrijwilligerswerk
zijn hiervan voorbeelden.
Uitgangspunt: Het voorportaal in de toegang samen vormgeven met partners
13
Wij realiseren ons dat wij de toegang niet als gemeente alleen kunnen vormgeven. Wij
hebben hierbij partners nodig met wie wij dit samen doen. Hiervoor zoeken wij aansluiting bij
het huidige meldpunt. Dit meldpunt is in oktober 2013 gestart als groeimodel. Met de
ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan, ontwikkelen wij dit meldpunt door tot een integrale
toegang voor het brede sociale domein. Een belangrijk aspect bij deze doorontwikkeling is
hoe het meldpunt verbreed kan worden zodat ook de nieuwe taken en
verantwoordelijkheden op het gebied van Jeugd ingebed worden. Verder komen bij deze
doorontwikkeling vragen aan de orde als bemensing, openingstijden en situering.
Uitgangspunt: De toegang kwalitatief goed vormgeven.
Een kwalitatief goede toegang is nodig om goed invulling te geven aan het uitgangspunt “van
zogen voor naar zorgen dat”. De medewerkers in de toegang vervullen een cruciale rol. Zij
moeten beschikken over een goede kennis van de sociale kaart en van het aanbod van
algemene en individuele voorzieningen. Ze moeten ook in staat zijn om via
vraagverheldering te onderzoeken wat de vraag achter de vraag is.
Een tweede invalshoek hierbij is dat een kwalitatief goed ingerichte eerste toegang er voor
zorgt dat toeleiding naar de juiste ondersteuning gewaarborgd wordt. Hiermee wordt
voorkomen dat in de integrale toegang alsnog een situatie ontstaat dat de burger ( binnen
het gemeentelijk sociaal domein) van het kastje naar de muur wordt gestuurd.
De toegang kent verschillende vormen. Verschillende medewerkers hebben hierin een rol.
Het is daarom goed om te borgen dat op hoofdlijnen die toegang op eenzelfde manier wordt
vormgegeven. Dit doen we door een ondersteunende vragenlijst. Met behulp van deze
vragenlijst wordt kort iemands situatie in beeld gebracht. Deze vragenlijst vormt vervolgens
het vertrekpunt voor verdere doorgeleiding naar de juiste consulent of regisseur. De
gemeente zal als eindverantwoordelijke voor deze integrale toegang een strakke regie
voeren.
Uitgangspunt: Centrale toegang, decentraal werken
Voor de huidige en nieuwe taken binnen het Sociaal Domein wordt binnen de gemeente een
apart team toegang opgezet. Dit team bevat zowel het voorpoortaal, als de consulenten en
de regisseurs voor Jeugd en Wmo. Dit om vanaf de start zoveel mogelijk integraliteit en een
eenduidige werkwijze middels het regisseursmodel te bevorderen.
De toegang zal een centrale toegang worden; dat wil zeggen dat er vanuit één fysieke plek
wordt gewerkt. Het werken vanuit één fysieke plek staat een wijkgerichte manier van werken
geenszins in de weg. De consulenten en regisseurs zullen hun werk in een bepaald
geografisch deel van onze gemeente uitvoeren, waardoor zij de sociale kaart van ‘hun wijk’
goed leren kennen en andersom de bewoners uit de wijk weten welke personen zij kunnen
aanspreken. Bovendien kan, desgewenst, ook een decentraal spreekuur worden ingericht
waarbij gebruik wordt gemaakt van de natuurlijke vindplaatsen in een bepaalde kern, als
bijvoorbeeld huisartsenposten, scholen, huidige SWO-lokaties e.d.
3.3 Het regisseursmodel
Uitgangspunt: werken met het regisseursmodel
In de visie en keuzenota Wmo die in 2012 is vastgesteld en in de Visienota Jeugdzorg
vastgesteld in 2013 is het regisseursmodel geïntroduceerd. Kern van de integrale aanpak
van problemen binnen het sociale domein is: één gezin, één plan, één regisseur. In het
regisseursmodel is een regisseur er verantwoordelijk voor om voor en met een kwetsbare
burger een resultaat te bereiken. Hij is vrij om hiervoor de aanwezige algemene en
individuele voorzieningen in te zetten. Algemene voorzieningen worden daarbij als
14
voorliggende voorzieningen gezien. Deze worden als eerste onderzocht en benut. Pas
wanneer een algemeen voorziening geen resultaat biedt, wordt een individuele voorziening
onderzocht. De cliënt staat hierbij centraal. We werken vraaggericht in plaats van
aanbodgericht. Van de cliënt wordt verwacht dat hij zijn eigen kracht en zijn eigen netwerk
optimaal benut, uiteraard heeft de regisseur hierin een stimulerende en sturende rol. Het
regisseursmodel wordt hierna verder uitgewerkt.
Het regisseursmodel is geen doel op zich
We kiezen bewust voor het regisseursmodel. De regisseur regisseert in die situaties waarin
sprake is van meervoudige en complexe hulpvragen. Hier is regie nodig om de
hulpverlening door verschillende instanties op elkaar af te stemmen. Als uitgangspunt
hanteren wij het criterium dat een regisseur wordt ingezet wanneer er meerdere externe
hulpverlenende instanties betrokken zijn. Indien dit niet het geval is, wordt de hulpvraag
opgepakt door een consulent. In feite wordt hiermee de huidige werkwijze onder de Wmo
voortgezet waarbij een Wmo consulent het contact heeft met de cliënt en er voor zorgt dat
deze bijvoorbeeld en hulp bij het huishouden en een scootmobiel krijgt. In deze situaties is
een regisseur niet nodig en voor de burger een extra schijf.
De regisseur voert het gesprek (huisbezoek)
De regisseur is degene die met de burger in gesprek gaat over zijn hulpvraag indien uit de
vragenlijst blijkt dat niet via een algemene voorziening het gewenste resultaat bereikt kan
worden. Daar waar dit mogelijk en noodzakelijk is, vindt het gesprek bij de burger thuis
plaats. Op deze manier is de regisseur in staat om de feitelijke hulpvraag van de cliënt te
beoordelen in de context van het gezin. Niet alleen luisteren maar ook zien en observeren.
Door middel van brede vraagverheldering wordt de brede hulpvraag in beeld gebracht. Op
deze manier wordt voorkomen dat slechts een afgeleid probleem of deelprobleem wordt
opgelost.
Contactpersoon van begin tot eind
De regisseur is van begin tot eind de contactpersoon voor de burger. De burger heeft één
aanspreekpunt voor alle activiteiten die ondernomen moeten worden om het gewenste
resultaat te bereiken. Het is de regisseur die voor de burger de regie voert op het totale
proces en er voor zorgt dat de onderdelen van het MO plan ( zie hierna ) worden uitgevoerd.
Het begin is in dit verband gedefinieerd als het moment waarop de regisseur voor het eerst
in contact komt met de burger. Het eind is het moment waarop het gewenste en in het MO
plan vastgelegde resultaat is bereikt. Dit wordt in het MO plan vastgelegd.
De regisseur stelt een MO plan op (verslag van het gesprek)
In een MO plan worden de probleemgebieden in beeld gebracht. Per probleemgebied wordt
het gewenste eindresultaat benoemd. Vervolgens wordt opgeschreven welke acties nodig
zijn om het gewenste resultaat te bereiken en wie hiervoor verantwoordelijk is. Hierbij gaat
het niet alleen om het verstrekken van voorzieningen of te leveren deskundige hulp maar ook
en bij voorkeur om acties die de cliënt zelf of zijn netwerk kunnen ondernemen. Het MO plan
wordt geschreven in overleg met de burger. Zodoende heeft deze maximale invloed op en
regie over zijn eigen situatie. Op deze manier wordt ook van meet af aan duidelijk waar zijn
eigen verantwoordelijkheid ligt. Het streven is om regionaal tot één format voor een MO
plan te komen. Hierbij kunnen dan facultatief onderdelen wel of niet worden gebruikt,
afhankelijk van de keus hoe breed het sociaal domein in een bepaalde gemeente is.
Raamcontracten
Het regisseursmodel gaat uit van een groot aantal raamcontracten tussen gemeenten en
aanbieders in de regio. In een raamcontact worden de voorwaarden en tarieven van de
ondersteuning die een aanbieder levert, vastgelegd. Er wordt echter (in het algemeen) geen
15
volume aan daadwerkelijke afname gegarandeerd. Door met meerdere partijen
raamcontracten te sluiten, heeft de cliënt keuzevrijheid om die instelling te kiezen die het
best bij hem past.
De regisseur is geen zorgverlener maar indiceert en stelt zorg in werking
De regisseur is niet iemand die inhoudelijk zelf zorg verleent. Hij voert regie op het proces en
zorgt ervoor dat de acties uit het MO plan worden uitgevoerd. Hiervoor is wel noodzakelijk
dat hij kennis heeft van in elk geval een deel van het werkveld sociaal domein. Hij moet
namelijk in staat zijn om te beoordelen welke vorm van ondersteuning nodig is om het
gewenste resultaat te bereiken. Hiervoor heeft hij kennis van en is hij opgeleid in het
aandachtsgebied Wmo / Awbz of in het aandachtsgebied Jeugd. Omdat het
aandachtsgebied jeugd voor ons nieuw is, zal hier een substantieel deel van de kennis van
buiten gehaald moeten worden door professionals die nu ook al vergelijkbare
werkzaamheden verrichten ( bijvoorbeeld bij bureau Jeugdzorg) aan te trekken.
Het is een bewuste keuze om de regisseur ook te laten indiceren. Voor de burger is dit
duidelijker omdat hij niet nog een extra iemand van de gemeente over de vloer krijgt. De
keus impliceert overigens wel dat de case load van een regisseur beperkt is omdat hij ook
zelf indicerende werkzaamheden verricht.
Inhuur externe expertise indien nodig
Indien de regisseur een situatie tegenkomt die dermate complex is, dat het de expertise van
het team van regisseurs te boven gaat, zal hiervoor een beroep worden gedaan op
specialisten van buiten de gemeente. Dit kan op een vergelijkbare manier waarop nu al
binnen de Wmo gebruik wordt gemaakt van een onafhankelijk medisch adviseur. Maar
wellicht kunnen voor dergelijke situaties ook regionaal afspraken worden gemaakt. Belangrijk
is in ieder geval dat de expertise bij een onafhankelijke derde wordt opgehaald, die geen
band heeft met de cliënt. Het is dus niet de zorgverlenende instelling zelf.
Mandaat t.a.v. diagnose/indicatie
De regisseur heeft mandaat ten aanzien van de diagnose /indicatie. Dit houdt in dat hij nadat
het MO plan is vastgesteld in overleg met de burger ook snel de gewenste ondersteuning
kan inzetten. Hiervoor is verder geen breed intern overleg nodig. Dit is vanuit het perspectief
van de burger in alle gevallen gewenst. Het is in sommige gevallen ook noodzakelijk (met
name Jeugdzorg) omdat dringende probleemsituaties niet wachten op gemeentelijke
besluitvormingstrajecten. Vorengaande houdt zeker niet in dat er geen kwaliteitscontrole
plaatsvindt. Deze organiseren we bij voorkeur buiten het primaire proces om en in elk geval
op zo’n manier dat de burger hiervan geen hinder ondervindt vanwege langere
doorlooptijden.
In dienst van het college van b&w
Het is een bewuste keuze om regisseurs in dienst en onder directe verantwoordelijkheid van
het college te laten werken. We doen dit omdat de organisatie van de toegang cruciaal is. Dit
willen we dichtbij organiseren en in eigen hand houden. Wij hebben de overtuiging dat een
regisseur in dienst van een derde (bijvoorbeeld zorgaanbieder) altijd ook de belangen van
deze derde partij zal dienen, bewust of onbewust. Dit is in het kader van indicatiestelling
ongewenst. Bovendien is het werkveld van het sociaal domein met vele stakeholders en
aanbieders al ingewikkeld genoeg. Regisseurs op afstand maken het alleen maar meer
ingewikkeld.
De regisseur: een HBO opgeleide generalistische professional
De vormgeving van de toegang tot het sociaal domein is cruciaal . Hierbij past dat de
regisseursfunctie op HBO niveau wordt neergezet. We kiezen hierbij nadrukkelijk voor één
niveau. De zwaardere HBO regisseur regisseert in voorkomende gevallen dan ook lichtere
vormen van ondersteuning.
16
3.4 Groeimodel en vangnet
Aan het begin van dit hoofdstuk is aangegeven dat ook na 1 januari 2015 de toegang verder
doorontwikkeld moet worden. Op basis van de praktijkervaringen zullen we werkwijzen waar
nodig aanpassen. Een groeimodel dus. Hierbij realiseren wij ons dat de burger niet de dupe
mag worden van het nog niet volledig ingeregeld zijn van de gemeentelijke toegang. Daarom
zorgen wij er voor dat er vanaf 1 januari 2015 een vangnet beschikbaar is om te voorkomen
dat burgers tussen wal en schip vallen.
17
4.
Lokale uitvoering
Naast de lokale toegang tot het sociaal domein, zijn er nog enkele zaken die lokaal moeten
worden vormgegeven, zoals keuzevrijheid voor de burgers, Persoonsgebonden budget en
cliëntenparticipatie.
4.1
Keuzevrijheid voor de burgers
Wij mogen zelf bepalen hoeveel keuzevrijheid wij burgers willen bieden. Dit betekent dat wij
onze burgers in de gelegenheid kunnen stellen te kiezen uit meerdere aanbieders.
In Hof van Twente willen we onze burgers maximale keuzevrijheid bieden. Als het gaat om
maatwerkvoorzieningen maken de 14 gemeenten in Twente gebruik van op regionaal niveau
afgesloten raamovereenkomsten met de aanbieders. De keuze voor (een) specifieke
aanbieder(s) in een maatschappelijk ondersteuningsplan wordt gemaakt door de burger.
Waarbij de regisseur wel tot taak heeft de burger te ondersteunen in zijn keus. Niet om de
keus vóór hem te maken, maar om hem zo te faciliteren dat hij een gemotiveerde keus kán
maken.
Zaken die hierbij een rol kunnen spelen, zijn vervoer en de keus voor een nietgecontracteerde aanbieder.
Vervoer
Omdat we met Samen14 aanbesteden en vervolgens de raamovereenkomsten afsluiten,
hebben wij als gemeente Hof van Twente straks niet alleen overeenkomsten met alle lokale
aanbieders, maar ook met alle andere aanbieders uit Twente (en zelfs mogelijk daar buiten).
Als de burger volledige keuzevrijheid heeft, kan hij dus ook kiezen voor bijvoorbeeld een
dagbesteding in Enschede of Tubbergen. Op zich hoeft dit geen enkel probleem te zijn, maar
in deze situatie komt wel de vervoersvraag om de hoek kijken. In het bestek is het nu zo
verwoord dat mensen inderdaad zelf die keuzes mogen maken, maar dat zij wel rekening
moeten houden met de kosten en de organisatie die uit hun keuze volgt. Dat betekent dat zij
zelf moeten regelen én betalen dat zij in Enschede of Tubbergen kunnen komen. Het is de
taak van de regisseur om cliënten hierin goed voor te lichten.
Voorwaarde voor deze werkwijze is wel dat er dichterbij een vergelijkbare dagbesteding
aanwezig is. Soms zijn voorzieningen dermate specifiek, dat er geen sprake is van vrije
keus, maar dat de betreffende voorziening de enige optie is om in de
ondersteuningsbehoefte te voorzien. Uiteraard geldt bovenstaande dan niet.
Niet gecontracteerde aanbieder
Een ander punt van aandacht is dat cliënten ook kunnen kiezen voor een zorgaanbieder die
niet is gecontracteerd. In dit geval zal veelal voor een Persoonsgebonden budget worden
gekozen. Indien er wordt voldaan aan een aantal voorwaarden, is dit een goede oplossing
om aan de keuzevrijheid van de cliënt tegemoet te komen.
In Hof van Twente bieden we onze burgers maximale keuzevrijheid doordat zij voor het
invullen van hun ondersteuningsbehoefte kunnen kiezen uit meerdere zorgaanbieders én
voor de mogelijkheid van een Persoonsgebonden budget.
4.2
Persoonsgebonden Budget
Gemeenten moeten de mogelijkheid bieden voor het toekennen van een Persoonsgebonden
budget (Pgb). Dit is een wettelijk voorschrift. Burgers hebben daarmee meer mogelijkheden
om ondersteuning te krijgen op een wijze die aansluit bij hun voorkeuren. Ook kunnen zij op
deze wijze beter zelf regie behouden. De nieuwe Wmo schrijft een aantal bepalingen voor,
voor het verstrekken van een Pgb. Het uitgangspunt is dat de burger maatwerkvoorzieningen
18
‘in natura’ krijgt. De mogelijkheid van een Pgb moet geboden worden als een burger dit
wenst.
Wettelijke rechten en plichten ten aanzien van een Pgb
De Wmo 2015 heeft diverse bepalingen opgenomen ten aanzien van het verstrekken van
een Pgb:
De gemeente heeft de plicht om, nadat uit onderzoek is gebleken dat de burger voor een
maatwerkvoorziening in aanmerking komt, de burger te informeren over de mogelijkheid om
voor een Pgb te kiezen en over de gevolgen van die keuze.
Er moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan om van de mogelijkheid van het Pgb
gebruik te kunnen maken:
# De gemeente acht de burger in staat om de aan het Pgb verbonden taken (zoals
het sluiten van overeenkomsten, het aansturen/ aanspreken van hulpverleners) op
een verantwoorde wijze uit te voeren. Uit onderzoek zal moeten blijken of de burger
aan deze voorwaarden voldoet. De burger kan zich laten vertegenwoordigen, maar
het Pgb is niet bedoeld voor het bekostigen van deze vertegenwoordiging.
# Voordat de gemeente een Pgb verstrekt, moet de gemeente vaststellen in hoeverre
de daarmee in te kopen ondersteuning door de burger, naar het oordeel van het
college, van goede kwaliteit is. De gemeente is vrij in de manier waarop zij invulling
geeft aan het waarborgen van de kwaliteit.
De gemeente bepaalt bij verordening en in nadere regels in welke situaties en onder welke
voorwaarden de burger aan wie een Pgb is verstrekt, de mogelijkheid krijgt om personen in
te schakelen uit zijn of haar sociaal netwerk. De gemeente bepaalt in een verordening hoe
de hoogte van het Pgb wordt vastgesteld.
Het Pgb moet toereikend zijn om voorzieningen die tot de maatwerkvoorziening horen van
derden te kunnen betrekken. De gemeente mag een aanvraag voor een Pgb weigeren als de
kosten hoger zijn dan de maatwerkvoorziening die de gemeente heeft gecontracteerd. De
gemeente mag hierbij meewegen dat inkoopvoordelen wegvallen en dat een voorziening niet
meer doelmatig exploiteerbaar is als teveel personen ondersteuning inkopen met een Pgb.
De gemeente mag de aanvraag voor een Pgb weigeren als de gemeente eerder een
beslissing om een maatwerkvoorziening of Pgb te verstrekken, heeft herzien of ingetrokken,
omdat de burger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, niet voldeed aan de
voorwaarden of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikte.
Pgb’s worden niet rechtstreeks aan de cliënt overgemaakt, maar het trekkingsrecht verloopt
via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB betaalt uit het Pgb de rekeningen die de
cliënt indient voor de door hem ingekochte zorg.
Lokale keuzes
Het vormgeven van het Pgb is bij uitstek een lokaal vraagstuk, wel hebben bestuurders
aangegeven dat het wenselijk zou zijn om het Pgb-beleid, waar mogelijk, regionaal af te
stemmen. Daarom is er toch een (vrijblijvend) regionaal advies in de maak, dat met name
betrekking heeft op het vaststellen van de hoogte van Pgb’s.
Een belangrijk vraagstuk betreft de vraag bijvoorbeeld de vraag of cliënten met hun Pgb
zorg kunnen afnemen van iemand uit hun sociale netwerk. Het uitgangspunt van de
wetgever is dat een Pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die
gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en
aantoonbaar doelmatiger is. Tevens krijgen gemeenten de ruimte om zelf te bepalen
wanneer Pgb-houders ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk mogen inschakelen. Deze
beleidsruimte wordt begrensd door het gegeven dat ondersteuning door niet-professionals
niet mag worden uitgesloten.
19
Bij de Hulp bij het Huishouden (HH) hanteren we het beleid dat een Pgb niet mag worden
benut voor het inhuren van een familielid in de 1e of 2e graad. Hier is voor gekozen om te
voorkomen dat wij (al dan niet inwonende) kinderen geld verstrekken om bij hun ouders
schoon te maken. Naar onze mening is een Pgb hier niet voor bedoeld en staat dit haaks op
de Kantelingsgedachte omtrent eigen kracht en sociaal netwerk.
Gelet op hetgeen de wetgever hierover zegt én het beleid dat we nu reeds toepassen bij de
HH, is het uitgangspunt om binnen de Wmo terughoudend om te gaan met het verstrekken
van een Pgb aan een niet-professional. Altijd zal sprake (moeten) zijn van een individuele
beoordeling waarbij gemotiveerd dient te worden of de ondersteuning uit het sociaal netwerk
daadwerkelijk beter, effectiever én doelmatiger is dan alternatieve oplossingen.
Aspecten die bij elke individuele beoordeling moeten worden gewogen zijn bijvoorbeeld de
frequentie van de ondersteuning, het type ondersteuning en de mate van verplichting/
vrijblijvendheid van de ondersteuning.
Bovendien zal de hoogte van een Pgb dat wordt benut om iemand in te huren uit het eigen
sociale netwerk, beduidend lager worden vastgesteld dan een Pgb waarmee je een nietgecontracteerde instelling inhuurt. Bij nadere regels zal het college hiertoe het exacte
bedrag/percentage vaststellen. Het uitgangspunt is om hierbij aan te sluiten bij wat op dit
moment gebruikelijk is voor het inhuren van niet-professionele zorg, hetgeen conform het
advies van de VNG is.
Dat betekent dat we voor het inhuren van een niet-professional voor een vast uurtarief
kiezen, ongeacht de vorm van zorg. En voor het inhuren van een niet-gecontracteerde
aanbieder voor een vast percentage, dat is afgeleid van en in ieder geval lager is dan het
ZIN-tarief.
4.3
Invloed op de lokale besluitvorming - cliëntenparticipatie
De nieuwe Wmo schrijft voor dat gemeenten burgers in de gelegenheid moeten stellen
invloed uit te oefenen op de lokale beleidsvoorstellen, het lokale voorzieningenniveau en op
lokale regels voor het verstrekken van maatwerkvoorzieningen en Persoonsgebonden
budgetten. De gemeenten moeten in een verordening vastleggen op welke wijze de
inwoners worden betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het lokale beleid. De
gemeenteraad moet voorzien in mogelijkheden voor het gevraagd en ongevraagd uitbrengen
van advies bij besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen.
Voor de doorontwikkeling van de burgerparticipatie nemen wij als uitgangspunt de door de
Raad gestelde kaders zie zijn neergelegd in de in 2012 vastgestelde nota “ Participeren
moet je leren”. Voor de verdere ontwikkeling wordt in de loop van 2014 een plan opgesteld.
Uitgangspunt hierbij is verder dat daar waar in de toegang en uitvoering van de taken binnen
het Sociaal Domein integraliteit centraal staat, dit ook geldt voor de burgerparticipatie. In dit
licht bezien, is ook een heroriëntatie op de huidige Wmo Raad aan de orde.
20
5.
Opgave voor de gemeente
In de vorige twee hoofdstukken is beschreven welke keuzes we moeten maken om de lokale
uitvoering vanaf 1 januari 2015 te kunnen vormgeven. In dit hoofdstuk wordt de verdere
opgave voor de gemeente beschreven, zoals bijvoorbeeld: Hoe zit het met het
overgangsrecht, met de financiën? Wat moeten we opnemen in de nieuwe Wmoverordening?
5.1
Invoeringsjaar en overgangsrecht
Als de nieuwe Wmo op 1 januari 2015 in werking treedt, vervalt de huidige Wmo. Daarbij is
voorzien in een overgangsperiode van één jaar. Dit betekent dat burgers die op 1 januari
2015 een vorm van AWBZ-zorg ontvangen waarvoor gemeenten verantwoordelijk worden,
gedurende een jaar rechten behouden die verbonden zijn aan het indicatiebesluit, tenzij de
indicatie eerder afloopt. De zorg en/ of ondersteuning moet gedurende die periode onder
dezelfde condities geleverd worden als in de AWBZ. Dit betekent dat de burger een
vergelijkbaar aanbod moet krijgen. Dit hoeft niet per definitie te betekenen dat dit door
dezelfde aanbieder of op dezelfde wijze wordt geleverd. Ook eventuele eigen bijdragen
blijven gelden in het overgangsjaar.
Het overgangsrecht geldt ook voor burgers die zorg inkopen met een persoonsgebonden
budget. De gemeente kan in overleg met de burger een afspraak maken over een
vervangende ondersteuning tijdens de overgangsperiode, mits de burger daarmee instemt.
Het overgangsrecht voor burgers die op 1 januari 2015 een indicatie hebben voor
Beschermd Wonen, houdt in dat zij gebruik moeten kunnen blijven maken van Beschermd
Wonen voor een nader vast te stellen periode, maar tenminste voor vijf jaar, tenzij het
indicatiebesluit eerder eindigt. Burgers met een laag ZZP (zorgzwaartepakket) die deze op 1
januari 2015 niet verzilveren in verblijf, maar gebruik maken van extramurale zorg, vallen
onder de overgangsregeling van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij krijgen een jaar de tijd om
een keuze te maken tussen intramurale zorg uit de Wlz of ondersteuning uit de Wmo. Als
gemeenten beleid willen aanpassen waarbij dit gevolgen heeft voor reeds verstrekte
beschikkingen, dan moet dit volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens.
5.2
Resultaatgericht werken
De Samen14-gemeenten maken gebruik van een regionaal overeengekomen set aan
diensten, die (op termijn) zoveel mogelijk op basis van resultaten geformuleerd worden.
Deze resultaatgerichte raamovereenkomsten bieden professionals de ruimte om hun
ondersteuningsaanbod optimaal in te richten en bovendien zal het aantal diensten kleiner
zijn.
Uiteindelijk willen we ernaar toe dat mensen geen ondersteuning in uren of dagdelen krijgen
geïndiceerd, maar een bepaald resultaat. Er zijn instrumenten in ontwikkeling waarmee we
op een objectieve manier kunnen beoordelen wat de beginsituatie is, waar we naar toe willen
werken en of aan het eind van de rit het vooraf afgesproken resultaat is behaald.
Voorbeelden van dergelijke instrumenten zijn: IPA, menselijke maat, zelfredzaamheidsmatrix
en gezinsster.
In 2015 willen we, waar mogelijk, pilots organiseren om dergelijke instrumenten verder te
ontwikkelen, zodat we er op niet al te lange termijn mee kunnen werken. In de bestekken
wordt dit onderdeel benoemd en worden zorgaanbieders om hun medewerking hieraan
gevraagd.
21
5.3
Financiën
In de raamovereenkomsten maken we afspraken met de zorgaanbieders over voorwaarden,
kwaliteitseisen en tarieven. Voor de tarieven wordt aangesloten bij het lopende KPMGtariefonderzoek. Als het KPMG niet (tijdig) lukt om dit onderzoek gereed te hebben, is een
noodscenario om de huidige AWBZ-prijzen minus 25% te hanteren. In de nota Tariefstelling
inkoop Jeugdzorg en nieuwe Wmo, die 13 mei 2014 in het college is vastgesteld, staat meer
over de tarievensystematiek.
5.4
Lokale verordening
Om beleid te kunnen voeren op grond van de nieuwe Wmo, moet onze gemeenteraad bij
verordening regels vaststellen voor de uitvoering van het beleid. In de verordening moeten
we in ieder geval de volgende onderdelen uitwerken:
- op welke wijze wordt vastgesteld of iemand voor een maatwerkvoorziening op het gebied
van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in aanmerking komt;
- op basis van welke criteria wordt vastgesteld of iemand voor een maatwerkvoorziening op
het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in aanmerking komt;
- op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
- of iemand een bijdrage in de kosten is verschuldigd en wat de hoogte van deze bijdrage is
voor de verschillende voorzieningen;
- regels over de aan voorzieningen te stellen kwaliteitseisen en de daaruit voortvloeiende
aan professionals te stellen eisen van deskundigheid;
- regels over de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik;
- eisen aan de afhandeling van klachten van de burgers ten aanzien van gedragingen van de
aanbieder en aan de medezeggenschap van burgers over voorgenomen besluiten van de
aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn;
- eisen aan de bestuursstructuur en bedrijfsvoering van de aanbieders en aan de klachtenprocedure en medezeggenschapsprocedure voor burgers bij aanbieders;
- hoe zorg wordt gedragen voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers.
Omdat het bieden van maatwerk een vereiste is, wordt in de verordening niet in detail
vastgelegd hoe de gemeente in concrete situaties handelt. De verordening moet voor 1
november 2014 zijn vastgesteld.
5.5
Bezwaar en beroep en klachtenprocedure
Uitgangspunt bij het opstellen van het MO-plan is een proces waarin de gemeente en de
burger met een ondersteuningsbehoefte samen zijn of haar situatie in kaart brengen. Op
basis daarvan wordt bepaald hoe de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van
iemand kan worden versterkt.
De beslissing van de gemeente op de aanvraag van een maatwerkvoorziening is een
beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze beslissing moet
vervolgens schriftelijk worden meegedeeld aan de burger. Als de burger het niet eens is met
de inhoud of met de onderbouwing van de beschikking, is het mogelijk bezwaar aan te
tekenen bij de gemeente. Het kan bijvoorbeeld zijn dat er volgens de burger ten onterechte
geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Het kan ook zijn dat de toegekende maatwerkvoorziening, vanuit het perspectief van de
burger, onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of de maatschappelijke participatie.
De burger kan zich vervolgens wenden tot de gemeente voor een volledige heroverweging.
In het geval van spoedeisend belang kan de burger ook een voorlopige voorziening
aanvragen.
22
Omdat de gemeente beslissingen neemt op basis van een verordening moet de burger een
bezwaar indienen bij de gemeente. Als er sprake is van een ingediend bezwaarschrift, kan
de gemeente nagaan of vormen van alternatieve geschillenbeslechting, zoals mediation,
zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen van conflicten. Dit in verband met
dejuridisering. Nadat een bezwaar is ingediend bij de gemeente, staat voor de burger de
mogelijkheid open tot een beroep bij de rechtbank; de reguliere bestuursrechtelijke
rechtsgang. De rechter zal in deze gevallen toetsen in hoeverre de gemeente zich gehouden
heeft aan de juiste procedures en of het onderzoek naar de betrokkene op een adequate
wijze is verricht. Daarnaast gaat de rechter na of de voorgestelde ondersteuning passend is,
gegeven de uitkomsten van het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de burger.
5.6
Communicatie
Een belangrijke wijziging als deze vraagt om een zorgvuldige communicatie met en
participatie van belanghebbenden en stakeholders. Ook hierbij kiezen we voor een integrale
aanpak van de drie transities waarbij zoveel als mogelijk is gezamenlijk wordt opgetrokken.
Voor wat betreft de participatie op dit beleidsplan is een bewuste keuze gemaakt om de raad
in eerste instantie een concept beleidsplan aan te bieden dat vervolgens wordt gebruikt om
de reacties op te halen bij stakeholders en belanghebbenden. Vanwege de tijdsdruk loopt dit
traject deels gelijktijdig. Met de stakeholders voor de toegang gaan we apart in gesprek.
Verder beleggen we een algemene inspraakavond in de week van 16 tot 20 juni 2014. De
uitkomsten hiervan worden betrokken bij het definitieve beleidsplan.
Verder zullen wij het komende half jaar actief communiceren over de transities. Deze
communicatie wordt voorbereid in Samen 14 verband. Daar waar ook landelijk communicatie
activiteiten ontwikkeld worden, sluiten wij aan. Deze communicatie gaat van algemene
informatieverstrekking ( te beginnen met informatie over dit beleidsplan ) naar smal, de
informatie op het niveau van de individuele cliënt / burger.
23