Protocol Kapstok Leerstoornissen Index Blz. 3 ADHD Blz. 4 Autisme Blz. 5 Beelddenken Blz. 6 Depressieve kinderen Blz. 7 Dyscalculie Blz. 8 Dysfasie Blz. 9 Dyslexie Blz. 10 Dyspraxie Blz. 11 Faalangst Blz. 12 Gilles de la Tourette Blz. 13 Hoogbegaafdheid Blz. 14 Kleurenblindheid Blz. 15 NCL Blz. 16 NLD We realiseren ons dat we met deze ‘kapstok’ verre van compleet zijn. Alleen al op het internet is veel meer informatie te vinden. Kijk b.v. eens op http://orthopedagogiek.startpagina.nl/ ! Blz. 2/16 ADHD (Attention Deficit/Hyperactivity Disorder) 1. Kenmerken/ symptomen - 2. 3. Aandachtsproblemen: snel afgeleid, moeite met luisteren, veel beginnen maar weinig afmaken, chaotisch, vergeetachtig, dingen kwijt raken Hyperactiviteit: moeite met stil zitten, altijd bezig zijn, innerlijke rusteloosheid, friemelen, tikken, druk praten Impulsiviteit: dingen eruit flappen, in de rede vallen, ongeduldig, dringt zich op, verstoort bezigheden van anderen Er zijn subtypen, waarbij voorkomen: Zowel aandachtstekort als hyperactiviteit/impulsiviteit Alleen aandachtstekort (onoplettendheid) (=ADD) Alleen hyperactiviteit Objectieve criteria Onderzoek test ADHD is nog niet vast te stellen aan de hand van objectieve gegevens uit lichamelijk onderzoek of bloed of urine. De diagnose wordt meestal door een arts gesteld aan de hand van systematisch verkregen gegevens van ouders, leerkrachten en bevindingen uit onderzoek van diverse deskundigen uit de medische en psychologische beroepsgroep. Zij gaan na of er sprake is van criteria die zijn opgesteld in de DSM, het internationale classificatiesysteem van de Geestelijke Gezondheidszorg Voor 80% gaat ADHD samen met andere (psychiatrische) stoornissen, die het gevolg kunnen zijn van ADHD, maar veel vaker betreft het een tweede of derde stoornis (comorbiditeit) Effect in de schoolsituatie Therapie Het kind handelt impulsief, kan zijn reactie niet uitstellen. Het kind is ongevoelig voor de gevolgen van zijn gedrag. Het kind kiest vaak voor zaken die hem meteen plezier opleveren. In spelsituaties verstoren ze het spel, doordat ze niet op hun beurt kunnen wachten of voordringen. In sociale interacties praten ze door gesprekken van anderen heen. Veel kinderen hebben last van motorische problemen, waardoor ze vaak vallen, struikelen. Behandeling van ADHD bestaat uit een combinatie van: informatie en inzicht geven in de stoornis medicatie opvoedingsondersteuning gedragstherapie en/of sociale vaardigheidstrainingen begeleiding op school Medicatie (methylfenidaat – merk: Ritalin, Concerta): werkt volgens recente inzichten uit wetenschappelijk onderzoek beter dan de gedragstherapie; zorgt voor 80 tot 90% van de kinderen met ADHD voor sterke gedragsverbetering. Aanpassingen in de schoolsituatie - geeft het kind een plaats vooraan (minder prikkels) opdrachten in kleine deeltaakjes geven, met korte termijndoelen geef extra tijd en één opdracht tegelijk, geef veel structuur gebruik stickers op de bank ter ondersteuning maak afspraken over gedrag in vrije situaties, structureer vrije situaties wees prompt met afwijzing of beloning van gedrag zeg niet alleen wat niet mag, maar vooral wat wél moet sta geregeld even motorische activiteit toe zoek naar gedrag waarin je compliment kunt geven stel duidelijke, concrete eisen aan de werkhouding vertel hoe het kind boosheid of frustratie kan aangeven leg uit wat anderen van hem verwachten Blz. 3/16 Autisme (ASS –Autistische spectrum stoornis) Kenmerken/ symptomen Objectieve criteria Onderzoek test Voor signalering worden diverse signaleringslijsten gebruikt: CBCL, TRF en USR Auti-R: auti-schaal Australische schaal voor het syndroom van Asperger CHAT: Checklist Autism for Toddlers Vanwege de comorbiditeit met andere stoornissen is vaak uitgebreid multidisciplinair onderzoek nodig (psychiater, psycholoog, pedagoog, logopedist, fysiotherapeut). Bij jonge kinderen is onderscheid tussen b.v. autisme, verstandelijke handicap, taalontwikkelingsstoornis of reactie op traumatische gebeurtenis moeilijk te maken. Criteria volgens DSM-IV. - - het kind voelt situaties en emoties van anderen niet aan, begrijpt weinig van de sociale wereld om hem heen het kind kan zich niet of weinig in de ander verplaatsen, is star. Gedrag kan grenzeloos bizar zijn het kind kan niet anticiperen op het gedrag van anderen het kind is vaak angstig, voelt zich onveilig; daardoor gedraagt hij zich teruggetrokken of overdreven druk, kan gemakkelijk in paniek raken of agressief worden het kind kan zijn gevoelens niet goed reguleren het kind heeft moeite met nieuwe situaties het kind duikt weg, droomt weg, doet niet mee, of zoekt juist ongepast contact het kind heeft risico gepest te worden - consultatie van en hulp door Steunpunt Autisme Preventieve ambulante begeleiding vanuit REC’s speltherapie/speltraining vaak ook logopedie gewenst soms ook fysiotherapie, motorische therapie - veel ondersteuning bij de sociale interactie veilige en voorspelbare leeromgeving is wenselijk structuur in ruimte, tijd en activiteiten methodes en toetsen vragen vaak (enige) aanpassing in het gebruik eigen plekje, vast dagritme, duidelijke regels, takenkaart stress en angst bij het kind voorkomen, zodat probleemgedrag uitblijft “Auti-gymmap” van Ingrid Ott biedt scala aan gymnastiekoefeningen Pictoagenda Effect in de schoolsituatie - Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie Stoornis in de sociale wederkerigheid: Het contact is vaak grenzeloos en bizar; er is sprake van objectivering van de ander Het kind kan plezier en bezigheden met anderen niet delen stoornis in de communicatie: het taalgebruik is, hoewel vaak correct, eigenaardig, plechtstatig het kind maakt gebruik van stopwoorden en stereotype uitdrukkingen stoornis in het verbeeldend vermogen: het kind is in de ban van één thema, heeft éénzijdige interesses het kind stelt eindeloos vragen om het vragen het kind verliest zich in fantasieën; fantasie en werkelijkheid worden nauwelijks onderscheiden het kind kan onlogische angsten hebben er is sprake van gefragmenteerd denken en het kind heeft moeite met generaliseren Blz. 4/16 Beelddenken Kenmerken/ symptomen - Objectieve criteria Beelddenkers denken in beelden en gebeurtenissen en niet in woorden en begrippen. We kunnen het ruimtelijk denken noemen, een simultaan, non verbaal denken; het is een fundamenteel andere manier van denken. Beelddenkers zijn visueel, ruimtelijk ingesteld, dat wil zeggen dat alles zich driedimensionaal in hun hoofd afspeelt en dat ze met hun ogen en hun opgedane ervaringen werken. Luisteren is nooit hun sterkste kant; de ogen gaan voor de oren. Beeldenkers kunnen chaotisch overkomen in hun taalgebruik; ze associëren razendsnel, in beelden. Beeldenkers kunnen heel intelligent zijn. Omdat beelddenkers in beelden denken hebben ze moeite met de vertaling naar de juiste woorden; ze zeggen gauw ‘dinges’ of ‘danges’ omdat ze het juiste woord niet zo snel kunnen vinden. Onderzoekers maken voor het vaststellen van beelddenken gebruik van het Ojemann Wereldspel. Daarmee kan aangetoond worden of een kind beelddenker is, of de cognitieve ontwikkeling leeftijdsovereenkomstig is Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie Een beelddenker ziet bij b.v. het woord ‘stoel’ die stoel in gedachten voor zich; of die stoel nu achterstevoren of op zijn kop staat: het blijft een stoel. Bij het leren van letters kan dit problemen geven: een b is andersom opeens een d en op zijn kop een p. Een beelddenker is snel afgeleid. Als ze ergens mee bezig zijn zien ze al weer iets nieuws om te doen. Meer opdrachten tegelijk zal hij daardoor niet aan kunnen. Ze lijken niet goed te luisteren, maar dat is geen onwil, maar onmacht. Op school kenmerkt hij zich door zijn ‘afwezige gedrag’. De leerkracht denkt: is hij nou dom, of neemt hij me in de maling. Hij heeft moeite met: onthouden van letters en bijbehorende klanken het automatiseren van tafels of sommen onder de 20 taalregels worden slordig gehanteerd beeldenkers kijken meer naar overeenkomsten dan naar verschillen Een beelddenker is laat rijpend, dus komt ook wat langer kinderlijk (kinderachtig) over. Er is een groep van deskundigen, die kunnen vaststellen d.m.v. individueel onderwijskundig onderzoek of een kind beelddenker is. Nadere info over adressen in de buurt: bel Bureau Ojemann, 050 526 11 46. Beelddenkers zijn gebaat bij korte, duidelijke opdrachten en afspraken. Hulpmiddelen als briefjes, agenda’s en planborden kunnen soms helpen. Ook in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs ondervinden beeldenkers moeilijkheden. e e Vanaf de 3 of 4 klas is het onderwijs daar meer op inzicht gericht (sterke kant van de beelddenkers) en hoeft er minder uit het hoofd geleerd te worden. Een beelddenker moet eerst begrijpen voordat hij kan automatiseren. Beelddenkers raken sneller vermoeid dan andere kinderen. Vanuit hun beelddenken gezien is de wereld een andere dan die van hun – dat kost extra moeite en energie. Deskundigen adviseren om zo’n kind af en toe een dagje thuis te laten bijkomen. Vraag bij een opdracht altijd: “Wat ga je doen?” , zodat de leerling weer bij de les is; laat het hem vooral vertellen wat hij gaat doen. Ook: strategie verruimen (verschillende oplossingen bieden ) of dispenseren Blz. 5/16 Depressieve kinderen Kenmerken/ symptomen - Algemene symptomen: Heel jonge depressieve kinderen blijven achter in groei en ontwikkeling zonder dat er een lichamelijke oorzaak gevonden kan worden. Peuters en kleuters huilen veel, zijn gauw geïrriteerd, vertonen weinig interesse voor de omgeving; ze kunnen driftig reageren, wat rondhangen zonder te spelen, weinig eten en slaapproblemen ontwikkelen. Kinderen vanaf het achtste jaar beginnen wat op depressieve volwassenen te lijken. Depressieve tieners en adolescenten zijn vooral somber en lusteloos. Soms is er bijgaande psychiatrische problematiek, zoals angsten, dwangstoornissen e.d., doodswensgedachten. De kernsymptomen van de DSM IV worden nu als bruikbaar, gezien ook bij de diagnose van kinderen: - Een heel neerslachtige stemming (verdrietig, leeg, huilerig zijn) - Verminderde interesse of plezier in alle activiteiten gedurende de dag, of bijna elke dag - Eetproblemen en gewichtsverandering - Slaapproblemen (bijna niet slapen, heel erg veel slapen) bijna elke dag - Heel gejaagd zijn en rusteloos of heel geremd en lusteloos - Moeheid of verlies van energie - Zich waardeloos en schuldig voelen bijna elke dag - Moeilijkheden hebben om zich te concentreren of beslissingen te nemen - Dikwijls denken aan de dood of zelfdoding Objectieve criteria Men schat dat 1 op de 20-40 kinderen op de basisschool een vorm van depressie heeft, vergelijkbaar met de frequentie van ADHD. Een indicatie van depressiviteit bij kinderen kan gevonden worden door toepassing van het “Klavertjevier van depressie”. Onderzoek test De lijnen voor nader onderzoek en therapie lopen via de huisarts en kinderpsycholoog. Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie Kenmerken: 1. affectieve kenmerken: sombere, terneergeslagen, depressieve stemming; verminderde belangstelling en plezierbeleving; geringe eigenwaarde; zich ongeliefd voelen; gebrek aan vrolijkheid; zelfmedelijden. 2. cognitieve kenmerken: negatieve zelfbeoordeling; zichzelf de schuld geven; negatieve beoordeling van de omgeving; negatief toekomstperspectief; aandachts- en concentratieproblemen; besluiteloosheid; steeds terugkerende gedachten (kind is nogal eens bezig met dood en doodgaan). 3. motivationele kenmerken: psychomotorische vertraging; psychomotore onrust; verminderde motivatie op school; zich sociaal terugtrekken; regressief gedrag Secundaire kenmerken: lichamelijke pijnen (waarvoor geen oorzaak is te vinden), vermoeidheid, verandering in eetlust en/of gewicht, slaapstoornissen, omgangsproblemen, leerproblemen, angsten, gedragsproblemen (maar het kan juist ook buitensporig braaf en stil zijn). Een onbehandelde kinderdepressie heeft een groot risico op herhaling. Afhankelijk van de aard en de ernst van de depressie kan een behandelaar vaststellen wat er nodig is: medicijnen, psychotherapie of een combinatie van beide. Het is noodzakelijk dat de behandeling aansluit bij het kind wat betreft leeftijd, ontwikkeling, belevingswereld en interesse. Bij jonge kinderen en kinderen met een verstandelijke beperking geeft muziektherapie goede resultaten. Depressie is vaak goed te behandelen. Verreweg het grootste deel van de behandelingen bij depressie heeft een gunstig effect. Voor behandeling moet de stap naar de hulpverlening worden gezet. De huisarts is hiervoor de eerste aangewezen persoon. In eerste instantie wordt gekeken wat er aan de hand is: wat zijn uw klachten, hoe kunt u het beste worden geholpen? Vaak wordt gekozen voor een combinatie van gesprekken en medicijnen. Maar er zijn ook andere behandelingsmogelijkheden, zoals lichttherapie, Electro Convulsie Therapie, looptherapie, et cetera. Analyseer het pedagogisch klimaat op school en de eigen rol als leerkracht daarbij. Zijn er op schoolniveau duidelijke afspraken? Zijn er op groepsniveau duidelijke regels en afspraken? Hoe is de sfeer in de groep? Hoe is de relatie tussen het depressieve kind en de andere kin deren? Vragen die de leerkracht zichzelf kan stellen: Hoe reageer ik op dit kind? Hoe verlopen de interacties tussen mij en dit kind? Weet ik wat er in het kind omgaat? Hoe ga ik ermee om als depressieve kinderen afgewezen of genegeerd worden door klasgenoten? Analyseer de onderwijssituatie. Heeft het kind misschien een ontwikkelingsvoorsprong of –achterstand, die ervoor zorgt dat het zich niet lekker voelt in de klas? ¾ Confronteer het kind niet altijd met zijn falen, maar benadruk de dingen die het kind goed doet. ¾ Wees consequent ¾ Stimuleer de sociale ontwikkeling van het kind ¾ Praat met het kind over zijn gevoelens en laat het zijn gevoelens delen. Blz. 6/16 Dyscalculie 1. Kenmerken/ symptomen - 2. 3. Objectieve criteria Onderzoek test Visueel-ruimtelijke subtype: Moeite met plaatsen van cijfer in getallenrij, met plaatsen van getallen onder elkaar; met opschrijven grote getallen, met onderdelen waarbij ruimtelijk inzicht en ruimtelijke begrippen gevraagd worden (meetkunde); ook soms problemen met teamsporten op groot veld (hockey, voetbal) Procedurele subtype: Gebruikt rekenaanpak die normaal is voor jongere kinderen; maakt veel fouten in de uitvoering van rekenprocedures; achterstand in het begrip van de rekenprocedures; moeite met volgorde van de stappen bij complexe berekeningen, ook bij klokkijken. Verbaal geheugen subtype: Traag rekenen, waarbij eenvoudige sommetjes niet geautomatiseerd zijn; geheugenproblemen Via nauwkeurig didactisch onderzoek moet vastgesteld worden waar het kind vastloopt en wat daarvan de oorzaak is. Belangrijk is dat daarbij veel aandacht wordt geschonken aan het getalbegrip (omdat aan erg veel rekenproblemen onvoldoende getalbegrip ten grondslag ligt). Onderzoekmiddelen kunnen zijn: “Vlot”, voor optellen en aftrekken tot 1000 Kwantiwijzer Diagnostisch Rekenonderzoek van Erp (Swets & Zeitlinger) Voor onderzoek van bepaalde onderdelen kan gebruik gemaakt worden van b.v. de Cito-toetsen ordenen en ruimte en tijd, de Utrechtse getaltoets en Reken Radar ‘optellen’ en ‘tafels’. Om een goede diagnose te stellen moet een breed onderzoek plaats vinden: intelligentietest, geheugentest, schoolse vorderingen, taaltest, psychomotorisch onderzoek, aandacht en concentratie, sociaal-emotioneel onderzoek Om dyslexie vast te stellen: beantwoord de volgende vragen: is er sprake van een ernstige rekenachterstand (meerdere momenten een E-score) is er sprake van hardnekkigheid of didactische resistentie (na minsten een half jaar intensieve begeleiding) wordt het rekenprobleem gekenmerkt door een automatiseringstekort Voldoet het kind aan de volgende 4 voorwaarden? A. er is een groot contrtast tussen de rekenprestaties en de verstandelijke capaciteiten B. de resultaten met rekenen verschillen sterk met de resultaten op andere schoolse vakken C. er is sprake van een taakverwant contrast: bij begrijpend lezen wordt significant beter gescoord D. de rekenproblemen worden niet veroorzaakt door NLD Kunnen 3 van de 4 vragen bevestigend worden beantwoord en voldoet de leerling tenminste aan de voorwaarden A t/m C, dan is het vermoeden van dyscalculie gegrond. Effect in de schoolsituatie Aanpassingen in de schoolsituatie Dyscalculie herken je vaak doordat een kind moeite heeft met onthouden en verwerken van informatie uit het hoofd moeite heeft metbegrijpen van de informatie van het probleem moeite heeft met betrouwbaar het werk nakijken moeite met ruimtelijke oriëntatie (links-rechts, lezen/interpreteren van kaarten, legenda’s, afmetingen het moeilijk heeft met eigen fouten te ontdekken niet houdt van strategiespelletjes en dito-speelgoed de volgende stap in een berekening gemakkelijk vergeet slordige, achteloze fouten maakt op de vingers telt moeite heeft met het leren van tafels moeilijk nummers onthoudt traag reageert bij het antwoord geven Algemene tips voor in de klas: leef je in, geef de tijd, let op je taal, spreek de kinderen aan, moedig aan en bekracht, wees consequent, wees realistisch Compenserende maatregelen (die ervoor zorgen dat het kind een taak aankan ondanks zijn tekorten) en dispenserende maatregelen (stellen het kind vrij van een aantal eisen die omwille van de stoornis moeilijk voor het kind zijn): • de leerling krijgt meer tijd voor toetsen • de toets wordt opgebouwd volgens moeilijkheidsgraad • de leerling mag gebruik maken van schema’s met regels • de leerling krijgt huiswerktaken die hij aankan en waarmee hij succes kan • behalen • bij het rekenen mag de leerling indien nodig concreet materiaal gebruiken • het gebruik van een rekenmachine is toegelaten Blz. 7/16 Dysfasie Kenmerken/ symptomen Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie Dysfasie is een taalontwikkelingsstoornis. Kenmerken kúnnen zijn: in het eerste levensjaar: het kind is zwijgzaam (brabbelt niet of nauwelijks) na 18 maanden jaar: het kind gebruikt nog geen woorden met zekere herkenbare betekenis (papa, mama, drink, heb, geef, etc.) na 24 maanden: het kind gebruikt nog geen tweewoordzinnetjes met een herkenbare betekenis (papa auto, etc.) met 3 jaar: het kind gebruikt regelmatig ‘woorden’ (of vage klanken) waarvan niet duidelijk is wat ze betekenen, of die niet passen in de gebruikssituatie met 3 jaar: het kind stelt nog geen vragen (Waarom? Wat is dat?) Wees alert als een kind geen taal gebruikt om te communiceren, maar wel op allerlei andere manieren ‘praat’ (mimiek, gebaren, visuele ondersteuning). Wees alert als een kind vaak woorden gebruikt die niet passen in de context (alsof die woorden voor het kind een andere betekenis hebben). Als het kind dan ook nog niet schijnt te begrijpen wat er gezegd wordt, behalve wanneer het gesprokene ondersteund wordt door gebaren, dan is de kans groot dat het kind dysfasie heeft. Wees alert als een trage taalontwikkeling samengaat met een trage motoriek. Extra zorg is op zijn plaats als de trage taalontwikkeling samengaat met scheidingsangst of verlatingsangst; als er iets mis is met de taalontwikkeling kan dat mede zichtbaar worden door een opvallend grote en blijvende scheidingsangst (b.v. bij eerste bezoek aan crèche of school) In eerste instantie kan een logopedist een taalontwikkelingsachterstand vaststellen. Vaak is het gewenst om nader specialistisch onderzoek te doen naar de oorzaak daarachter. De audioloog van een audiologisch centrum kan een onderzoek doen naar het gehoor; de psycholoog kan vaststellen of de taal (verbale intelligentie) uit de pas loopt met het hele leervermogen (algemeen intelligentieniveau). Daarbij kan ook worden vastgesteld of er sprake is van een primaire taalstoornis of een secundaire taalstoornis (-gevolg van een andere stoornis). Verschil met afasie (als gevolg van een hersenbeschadiging door een beroerte of ongeval): bij een kind mag je alleen van dysfasie spreken als er géén duidelijke hersenbeschadiging is die de taalstoornis veroorzaakt. Dysfasie is een primaire taalstoornis, die een algemene leer- en ontwikkelingsachterstand kan veroorzaken. In de praktijk worden taalgestoorde kinderen vaak laat of onjuist gediagnosticeerd. Vaak wordt pas als het kind al een paar jaar op school zit vastgesteld, dat de leerproblemen van het kind eigenlijk zijn terug te voeren op een taalprobleem. Bij de eerste entree in de school kan een dysfatisch kind zich erg angstig tonen, verlatingsangst. Vaak gaat de trage taalontwikkeling samen met een trage motoriek. Problemen die bij rekenen voorkomen die verband houden met dysfasie: Uit het hoofd gaat moeilijk (i.v.m. gebrek aan innerlijke spraak) Automatiseren Redactie sommen Dysfatisch kinderen ontwikkelen vaak een gedragsprobleem: als je steeds gefrustreerd wordt in de mogelijkheid jezelf adequaat te uiten, dan ligt dat voor de hand dat je dat gaat afreageren. Het ene kind wordt onrustig, druk, driftig of agressief. Het andere wordt juist stil en teruggetrokken, apathisch of depressief. De Amsterdamse Stichting Dysphatische Ontwikkeling: richt zich op de diagnose van kinderen met een dysfatische ontwikkeling. Bij deze kinderen wordt door het team een neurologische ontwikkelingsstoornis vermoed, die inhoudt dat de specialisatie voor taal die we met de linker hersenhelft associëren, niet goed tot stand komt. De behandeling richt zich dan ook op de training van de linker hersenhelft. In de school (en daarvóór) wordt een kind met taalproblemen behandeld door de logopedist. Als dat niet helpt en het kind het ook niet redt binnen het reguliere onderwijs, kan worden besloten tot aanmelding bij de CvI van REC-2 voor het verkrijgen van ambulante begeleiding of plaatsing op een school voor kinderen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (ESM-school) (zie voor info www.rec2holland-flevoland.nl/) Als een kind herkenbare signalen van taalproblemen vertoont dient het kind te worden verwezen naar en behandeld door de logopedist. Plaatsing voorin de klas, zodat het kind een goed zicht heeft. Bij gesprek is oogcontact erg belangrijk. Belangrijk is dat het kind in een vroeg stadium via visueel aanbod leert lezen en schrijven. Veel laten opschrijven van wat aangeleerd moet worden helpt. Via foto’s en grafische afbeeldingen de woordenschat uitbreiden. Blz. 8/16 Dyslexie Kenmerken/ symptomen - Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Mensen met dyslexie hebben meestal een aantal van de volgende kenmerken: Moeilijkheden met gesproken taal; laat met praten begonnen o Moeite met de uitspraak van woorden o Moeite met het verwerven van de woordenschat o Het spraakgebruik is niet passend bij de leeftijd o Moeite met het volgen van richting o Begrippen als voor/achter en links/rechts worden door el;kaar gehaald o Moeite met het onthouden van namen Moeilijkheden met lezen: Moeite met het onthouden van de klank van letters Draait letters of de volgorde van letters om tijdens lezen Leest kleine woordjes fout of slaat ze over Hakkelt bij het lezen van langere woorden Moeilijkheden met geschreven teksten: o.a. Moeite met het schrijven van ideeën Slecht of traag handschrift Rommelig, ongeorganiseerd werk Moeite met overschrijven Veel spellingsfouten Moeilijkheden met rekenen: o.a. Soms worden getallen omgedraaid Moeite met onthouden van rekenregels Automatiseren van tafels gaat erg moeizaam Moeite met klokkijken en soms weinig begrip van tijd Men spreekt van dyslexie wanneer de automatisering van woordidentificatie (lezen) en/of schriftbeeldvorming (spellen) zich niet, dan wel zeer onvolledig of zeer moeizaam ontwikkelt . Dat betekent dat in de praktijk dyslexie gekenmerkt wordt door een ernstige lees- en/of spellingsachterstand, die hardnekkig is en moeilijk te beïnvloeden is door de in het onderwijs gebruikelijke didactische maatregelen en remediërende hulp en die bij onderzoek blijkt samen te gaan met een zeer trage en/of onnauwkeurige en snel verstoorde woordidentificatie en/of schriftbeeldvorming. (Definitie Gezondheidsraad). Dyslexieonderzoek bestaat uit een aantal delen: Eerst wordt de intelligentie bekeken. Vervolgens wordt er gekeken naar de leesvaardigheid. Zowel het lezen op snelheid als het lezen op juistheid worden in kaart gebracht. Ook wordt de spellingsvaardigheid in kaart gebracht. In sommige gevallen wordt er gekeken naar het niveau van begrijpend lezen. De leesproblemen van kinderen met dyslexie vallen het meest op bij hardop lezen. Sommigen hebben een traag leestempo en lezen de woorden spellend. Anderen hebben een hoog leestempo, maar maken daarbij veel fouten door te raden. Er kan ook sprake zijn van een combinatie van beide. Kinderen met dyslexie kunnen moeite hebben om: Het verschil te horen tussen klanken als m en n; p, t en k; s, f en g; eu, u en ui De klanken in volgorde te zetten, zoals bij ‘dorp’ en ‘drop’ of 12 en 21 De aandacht te houden bij ‘klankinformatie’ (gesproken woord) Het inprenten van reeksen, b.v. tafels of spellingsregels Het onthouden van vaste woordcombinaties, uitdrukkingen of gezegdes Het onthouden van losse gegevens, zoals rijtjes, woordjes en jaartallen Kinderen met dyslexie maken langdurig veel spellingsfouten; ze hebben veel steun nodig van spellingsregels. Kinderen met dyslexie schrijven vaak o9nleesbaar en maken veel doorhalingen; soms valt ook een traag schrijftempo op. Maar vaak hebben dyslectici niet alleen maar problemen met lezen en schrijven. Sommige dyslectici hebben problemen of moeite met het onthouden van feiten of handelingen, met rekenen (met name de talfels) of hebben emotionele problemen (bijvoorbeeld faalangst). Als een kind in de klas met lezen niet goed kan meekomen is pre-teaching erg nuttig. Het kind krijgt van tevoren de tekst voorgelezen die tijdens de les wordt gelezen; daardoor kan het goed meedoen in de klas en zit er niet voor spek en bonen bij. Dit is goed voor zijn zelfvertrouwen. Remediërende hulp is meestal nodig. Vanaf groep 7/8 worden compenserende hulpmiddelen steeds belangrijker. Er is veel nuttige software te verkrijgen; zie daarvoor het internet (b.v. op www.kennisnet.nl). Een dyslexieverklaring kan het kind helpen bij de overgang naar het voortgezet onderwijs en daarna. Een dyslexieverklaring is een uitspraak over het feit of er bij iemand sprake is van dyslexie. Deze uitspraak kan niet verjaren; dyslexie gaat immers niet over (maar het bijbehorende onderzoeksverslag is na maximaal twee jaar verouderd!) . Een geldige dyslexieverklaring is gebaseerd op een onderzoek van een gekwalificeerde psycholoog of orthopedagoog. In het verslag van het onderzoek komt aan de orde welke testen er zijn afgenomen, wat de resultaten waren, wat naar aanleiding daarvan de conclusies zijn en welke adviezen er worden gegeven met betrekking tot het toekomstig handelen, o.a. over de faciliteiten die de dyslecticus behoeft. De volgende aanpassingen zijn mogelijk: Aanpassingen in de schoolsituatie - Veel individuele begeleiding in de groep, remedial teaching en pre-teaching Tijdverlenging Opgaven van de leerstof & toetsen in grotere letters Opgaven van de leerstof & toetsen op cassetteband Gebruik van de computer Readingpen, al dan niet met spellingcorrectie Afspraken maken over het meetellen van spelfouten Gebruik maken van speciale software voor dyslectici Blz. 9/16 Dyspraxie of DCD Kenmerken/ symptomen - Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie (Developmental Coördination Disorder) DCD/dyspraxie is bij kinderen te herkennen aan de volgende kenmerken: De uitvoering van dagelijkse handelingen, die motorische coördinatie vereisen, is beduidend slechter dan verwacht, gezien de chronologische leeftijd van een kind en het gemeten intelligentieniveau. Dit kan tot uiting komen in het later bereiken van motorische mijlpalen (zoals lopen, kruipen, zitten), in het laten vallen van voorwerpen, ‘houterigheid’, slechte prestaties bij sport, of een slecht handschrift. De aandoening beïnvloedt zichtbaar de schoolse prestaties of algemene dagelijkse activiteiten. De aandoening is niet het gevolg van een medische conditie (zoals cerebrale parese – verlamming – of spierdystrofie) en voldoet niet aan de criteria van een Pervasieve Ontwikkelingsstoornis (PDD-NOS). DCD gaat meer dan gemiddeld echter wel gepaard met ADHD, PDD-NOS, het syndroom van Asperger en leerstoornissen. Als er sprake is van mentale retardaties, moeten de motorische problemen ernstiger zijn dan de problemen die normaal gesproken bij die retardatie voorkomen Om DCD te kunnen vaststellen is observatie en onderzoek nodig van het kind. In een revalidatiecentrum dienen door verschillende deskundigen meerdere observaties te worden uitgevoerd (ergotherapeut, fysiotherapeut, logopedist, orthopedagoog, maatschappelijk werker, revalidatie-arts) om te komen tot een diagnose, behandelplan en adviezen hoe met de handicap kan worden omgegaan. Daarbij worden meerdere testen gebruikt, zoals: Movement-ABC test (test motoriek) WISC (intelligentietest) DSM-IV (classificatie van psychische stoornissen) Problemen in de klas kunnen zijn: moeilijkheden met schrijven en tekenen slechte fijne en/of grove motoriek knoeien bij eten en drinken langzaam bij aankleden langzaam leren (b.v. bij leren fietsen) snel afgeleid zijn vallen en stoten (veel blauwe plekken!) vernielzuchtig in de klas moeite met staan op één been, huppelen, springen moeite met het overschrijven van teksten moeite met plannen en organiseren van gedachten zwakke taalvaardigheid zwakke sociale vaardigheden Dyspraxie is een verborgen handicap die niet geneest; je moet ermee leren leven. Soms nemen de symptomen in de puberteit sterk af. Voor kinderen die problemen blijven houden is belangrijk: oefening, om de vaardigheden op peil te houden, m.b.v. ergotherapeut kinderfysiotherapeut logopedist maatschappelijk werker revalidatie-arts manueel therapeut kinderoefentherapeut Cesar/Mensendieck Wat de leerkracht kan doen: verlaag de verwachtingen, ook al is het kind slim genoeg geef meer tijd pas hoeveelheid werk aan verdeel taken in overzichtelijke delen en vereenvoudig geef losse instructies in plaats van een reeks Blz. 10/16 Faalangst Kenmerken/ symptomen Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie Faalangst is het geheel van fysieke, cognitieve en gedragsmatige reacties op een situatie waarbinnen men, naar eigen aanvoelen, een prestatie moet leveren die om een of andere reden belangrijk wordt geacht, en waarbij men de kans op mislukking reëel inschat. Het ontstaat in situaties waarbij iemand beoordeeld wordt of beoordeeld denkt te worden. Het is een afgebakende angst (b.v. alleen bij rekenen, of alleen bij gymmen) Er zijn 3 soorten faalangst te onderscheiden: 1. motorische faalangst (bij tekenen, handvaardigheid en bewegingsonderwijs; 2. sociale faalangst (er is sprake van een geremdheid in het leggen van contacten en het hebben van weinig sociale vaardigheden; 3. cognitieve faalangst (slaat voornamelijk op opdrachten die te maken hebben met leren op school, waar een beoordeling aan te pas komt Deze drie kunnen in combinatie met elkaar voorkomen. Het goed observeren van het gedrag van de leerling en het opvangen van bepaalde signalen is van groot belang. Het tijdschrift JSW heeft een signaleringslijst voor faalangst gemaakt voor kinderen in het basisonderwijs (zie map Leerstoornissen deel 2 – 5 of meer ingevulde ‘vaak-vakken’ in de lijst indiceren faalangstigheid). - Faalangst kan zich uiten in: misselijkheid, hoofdpijn, hartkloppingen, buikpijn, zweten, zuchten, hyperventileren het denken wordt geblokkeerd, black-out, negatief voorspellen, doemdenken, chaotisch te werk gaan, veel wiebelen, onderbreken, weglopen Belangrijk is dat er eerst een zorgvuldige diagnose gedaan wordt, voordat er met begeleiding wordt begonnen; waar komt de faalangst vandaan? heeft het kind vervelende ervaringen opgedaan met een bepaald vak? Is het de omgeving die invloed heeft gehad op het kind? Aanpak op individueel niveau: laat een kind voelen dat je hem/haar waardeert, los van de prestaties geef feedback, benadruk wat goed gaat laat merken dat mislukken mag Interactie leerling-leerkracht: zorg voor een vriendelijke, niet bedreigende klassensfeer maak je gedrag voorspelbaar stel realistische maar optimistische verwachtingen Bij nieuwe lesstof: geef precies aan wat de kern is, wat de kinderen moeten kennen, in welk tijdsbestek controleer tijdens de les regelmatig of iedereen alles begrepen heeft Aanpassingen om te begeleiden en te voorkomen: creëer een goed pedagogisch klimaat: wees tolerant, respectvol, structurerend en aanvullend t.o.v. de kinderen; reageer op het kind, niet op symptomen of uiterlijk gedrag; het kind moet zich veilig voelen; geef kinderen de mogelijkheid van een eigen inbreng; gezellige inrichting van het lokaal straalt meer warmte en veiligheid uit dan een lokaal met kale muren; houd bij de verwachtingen van de kinderen rekening met individuele verschillen in niveau, interesse, tempo, begaafdheid; laat kinderen vaak in groepjes samenwerken; stel niet het gewenste resultaat centraal, maar het ontwikkelingsproces dat kinderen doormaken; benadruk in berichten naar huis en gesprekken met ouders vooral de vorderingen en positieve kanten van het kind Blz. 11/16 Syndroom Gilles de la Tourette Kenmerken/ symptomen - Objectieve criteria Onderzoek test Het syndroom van Gilles de la Tourette is een neuro-psychiatrische aandoening die gekenmerkt wordt door tics. Tics zijn abrupte, niet-doelgerichte, ongecontroleerde en steeds optredende bewegingen of geluiden. Voorbeelden van bewegingstics (ook wel motorische tics genoemd): knipperen met de ogen, een grimas trekken, wegdraaien met de ogen, optrekken van de neus, schudden met het hoofd, schouders optrekken, diverse tics in de ledematen. Voorbeelden van geluidstics (ook wel vocale tics genoemd): Keelschrapen, kuchen, grommen, knorren, sisgeluiden, klakken met de tong, uiten van zinloze kreten, uiten van scheld- en schuttingwoorden, vloeken. Er is sprake van het syndroom wanneer er tenminste gedurende een jaar meerdere bewegingstics en minstens 1 geluidstic zijn geweest. Soms is er sprake van complexe tics (meerdere bewegingen of geluiden in één tic. Het syndroom gaat in veel gevallen gepaard met verschijnselen die doen denken aan ADHD, OCS of OCD (Obsessive-Compulsive Disorder, dat zijn dwang- of dranghandelingen en –gedachten die kunnen uitmonden in merkwaardige gewoontes en rituelen) en PDD-NOS e e Tourette is erfelijk, meestal optredend tussen het 4 en 11 jaar. Het syndroom van Gilles de la Tourette zal doorgaans door een neuroloog of psychiater worden gediagnosticeerd. In de DSM-IV zijn de diagnostische criteria van GTS als volgt opgenomen: zowel multiple motorische als een of meer vocale tics zijn op een bepaald moment van de ziekte aanwezig geweest, hoewel niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd; de tics komen vele keren per dag voor, bijna elke dag of met tussenpozen gedurende meer dan één jaar, in in deze periode was er nooit een tic-vrije periode van meer dan drie aaneengesloten maanden; e begin voor het 18 jaar; de stoornis is niet het gevolg van directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening. Vaak wordt door de arts gebruik gemaakt van bepaalde standaardinstrumenten zoals symptoomen checklijsten. - Effect in de schoolsituatie Therapie - Behandeling: er is geen goed medicijn tegen Tourette er zijn ‘lapmiddelen’ die de symptomen vaak doen verminderen sommige patiënten vinden baat in het alternatieve circuit of bij cannabis er is een gedragstherapie mogelijk, gericht op het verminderen van de tics, meestal gegeven door een psycholoog vaak ziet men ook een combinatie van medicijnen en gedragstherapie in uitzonderlijke gevallen kan een chirurgische ingreep plaats vinden, waarbij elektroden in de hersens worden ingebracht. - Aanpassingen in de schoolsituatie Omdat Gilles de la Tourette ongeneeslijk is is het belangrijk, dat de andere kinderen in de klas goed geïnformeerd zijn over de aandoening, zodat ze begrijpen wat er aan de hand is Wees bedacht op zeer wisselend gedrag en concentratie Help het kind bij zijn gevoel van eenzaamheid, help het om mee te doen - meer kan dan de uitslag van de intelligentietest doet vermoeden informeer de groep over de stoornis zoek naar de sterke kanten bij het kind; die kunnen ter compensatie dienen houd rekening met zeer wisselend gedrag, denk niet dat het kind manipuleert door spanning van de situatie ervan bewust zijn dat het kind Een plek om zich terug te trekken als er perioden met veel tics zijn Kinderen met Tourette hebben behoefte om zich gedurende de dag lichamelijk vrij te bewegen; sta dus gestructureerd af en toe even een loopje toe Soms heeft dit kind opeens extra tijd nodig voor een werkstuk; hak het werk in kleine stukjes Maak aanpassingen als het kind het tempo niet kan bijhouden Laat eventueel een laptop gebruiken Voorkom onnodige spanningen; vermijd plotselinge overgangen en een haarscherpe timing Blz. 12/16 Hoogbegaafd Kenmerken/ symptomen - Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie Kenmerken van hoogbegaafdheid (IQ 130 of hoger): Positieve kenmerken: grote en uitzonderlijke kennis grote interesse wisselend schoolwerk (afnemende prestaties, maar bij ingewikkelde vragen juist wel goede antwoord weten, mondeling beter dan schriftelijk presteren, wel goed uit de verf komen bij individueel onderwijs op maat) positief thuiswerk (onderpresterende leerlingen werken vaak thuis verder aan zelfgekozen schoolprojecten en ontwikkelen thuis op eigen initiatief allerlei activiteiten) grote verbeelding hoge mate van sensitiviteit Negatieve kenmerken: afnemende prestaties, wisselend schoolwerk (vooral bij schriftelijk werk beneden niveau, schrijven vaak slordig, houden niet van instampen/inprenten, missen leerinhouden en instructiemomenten, zijn slechts selectief enthousiast negatief gedrag (lastig, onaangepast, vervelen zich, dromen weg) haperende sociaal-emotionele ontwikkeling (vaak ontevreden over zichzelf, vermijden nieuwe activiteiten uit angst voor mislukking, minderwaardigheidsgevoelens, wantrouwend of onverschillig, mijden groepsactiviteiten) geringe taakgerichtheid (laag werktempo, stellen onrealistische doelen, zijn snel afgeleid, vergeetachtig of impulsief,geen duidelijk leertraject voor ogen, voelen zich hulpeloos, willen niet geholpen worden) negatieve houding (wisselende motivatie, hekel aan routine, verzet tegen autoriteit, staan onverschillig of afwijzend tegenover school) Schoolbegeleidingsdienst, adviesbureaus voor opleiding en Beroep e.a. kunnen nader onderzoek doen met Digitaal Handelingsprotocol Hoogbegaafdheid. Gerven, E. van & Drent, S (2004). Observatielijst diagnosticering - SBD Midden-Holland en Rijnstreek SiDi R protocol. Bruin-de Boer, Alja de & Kuipers, Jan (2004) Vragenlijst leerkracht t.b.v. signalering - SBD Midden-Holland en Rijnstreek Omdat hoogbegaafde leerlingen in het huidige onderwijs vaak niet op niveau worden aangesproken, lopen zij een groot risico om gedemotiveerd te raken, met gedragsproblemen en onderpresteren als gevolg. Om een doorgaande lijn voor hoogbegaafde leerlingen te waarborgen is het van belang dat er binnen school beleid wordt ontwikkeld voor het omgaan met hoogbegaafde leerlingen: maak duidelijke afspraken over alle facetten van opvang en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen en zet deze afspraken op papier geef voorlichting aan ouders over dat beleid zorg ervoor dat de coördinatie van de zorg voor hoogbegaafde leerlingen goed geregeld is besteed bij hoogbegaafde leerlingen extra aandacht aan de overdracht naar het voortgezet onderwijs bied extra leerstof aan (die o.m. beroep doet op creativiteit en zelfstandigheid, zorg voor open opdrachten, hoog abstractieniveau, hoge mate van complexiteit, die een reflectieve houding en interactie uitlokt) overweeg versnelling (groep overslaan Tips voor de leerkracht: stimuleer en probeer zo responsief mogelijk te zijn zorg voor een anti-autoritaire atmosfeer en wederzijds respect, waar je vragen mag stellen zorg voor positieve terugkoppeling en bied hulp aan de leerling om beperkingen (voor de leerling) te accepteren geef mogelijkheden voor succes en stimuleer geloof in zichzelf spreek de leerling aan op zijn/haar niveau en schaf materialen aan waar de leerling aan toe is waak erevoor dat de leerling een positieve houding t.a.v. de school behoudt Blz. 13/16 Kleurenblindheid Kenmerken/ symptomen - Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Gehele of gedeeltelijke kleurenblindheid is het niet volledig normaal waarnemen van kleuren. 'Kleurenzwakte', minder goed kunnen onderscheiden, komt meer voor dan 'echte' kleurenblindheid waarbij één van de drie kleurwaarnemingssystemen helemaal is uitgevallen. Meestal treedt kleurenblindheid op als één of meer van de drie typen kegeltjes die naast de staafjes van de twee soorten lichtgevoelige cellen in het netvlies zijn, niet goed of helemaal niet werken. Kleurenblindheid is meestal een geslachtsgebonden erfelijke aandoening, hoewel er ook verworven vormen bestaan, meestal door intoxicaties, soms met bepaalde geneesmiddelen. Elke schoolarts heeft een test voor het vaststellen van kleurenblindheid achter de hand, maar hij wordt niet standaard bij alle kinderen gebruikt. Geadviseerd wordt om bij ernstige problemen naar de oogarts te gaan om nauwkeurig te laten vaststellen wat er aan de hand is en hoe ermee moet worden omgegaan. Denk aan gebruik van kleuren op het schoolbord de kleurenlay-out van de leerboeken etc Enkele vuistregels voor kleurgebruik voor kleurenblinden. De volgende kleurencombinaties kunnen beter worden vermeden. • • • Rood op zwart of zwart op rood, of vlak tegen elkaar aan. Groen op rood of rood op groen, of vlak tegen elkaar aan. Het mengen van beige, geel of oranje met rood en/of groen. Als bovengenoemde kleurcombinaties als achtergrond worden gebruikt met een witte tekst erover, waarbij er voldoende contrast is tussen deze tekst en de achtergrond. Als vlakken van bovengenoemde kleuren naast elkaar worden gebruikt (bijvoorbeeld bij navigatieknoppen), waarbij deze vlakken van elkaar te onderscheiden zijn (door middel van bijvoorbeeld witte strepen) Als er veel ruimte tussen de gekleurde objecten staat. Als er voldoende verschil in helderheid is (bijvoorbeeld lichtgele tekst op een donkergroene knop). • Aanpassingen in de schoolsituatie • • • • • • Een goed contrast tussen voor- en achtergrond is belangrijk; zelfs kinderen die totaal kleurenblind zijn, kunnen dan nog een eind komen. Als kleuren gebruikt worden om er een aanwijzing mee te geven, gebruik dan bij voorkeur geel, blauw, wit of zwart i.v.m. eventuele rood-groen kleurenblindheid. (Bijv. bij de opdracht: schrijf alle woorden over waaronder ik een gele streep heb gezet.) Nog beter is om aan de kleur een patroon te koppelen. (Bovenstaande opdracht zou dan luiden: schrijf alle woorden over waaronder ik een gele golflijn heb gezet.) Dat kan ook helpen als men de kleuren rood of groen persé wil gebruiken. Als u met rood op een zwart bord schrijft, bedenk dan dat iemand die rood niet waarneemt, niets op het bord ziet staan! Plak op kleurpotloden of stiften de kleurnamen. Dat heeft bij kleurenblindheid twee voordelen. Ten eerste kan zo'n stift of potlood als vergelijkingsmateriaal gebruikt worden en ten tweede vergroot het de mogelijkheid om toch kleuren te gebruiken. Als kleuren ook een boodschap inhouden, bijv. groen=starten en rood=stoppen, schrijf dan de betreffende woorden erbij. Let op bij opdrachten waarin een kleurnaam is verwerkt. Zoals hierboven. Bijv. als het gaat om de onderstreepte woorden en die streep is toevallig geel, luidt de opdracht: 'schrijf alle woorden over waaronder ik een gele streep heb gezet'. Maar een kleurenblinde kan denken: "Er zijn ook woorden waaronder een anders gekleurde streep staat, maar ik zie ze niet". Hij zoekt in dit geval dus voor niets. Beter was: '... waaronder ik een streep heb gezet'. Kleurintensiteit en heldere belichting werken in het voordeel van de kleurenblinde Blz. 14/16 NCL Kenmerken/ symptomen - Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie NCL (Neuronale Ceroid Lipofuscinoses) is de naam voor een groep stofwisselingsziekten, die genetisch verschillend zijn en zijn ingedeeld naar beginleeftijd. De Neuronale Ceroid Lipofuscinoses (NCL) hebben gemeen, dat in de lichaamsweefsels bepaalde stoffen, zogenaamde "lipopigmenten" (ceroidlipofuscine) stapelen. NCL worden gerekend tot de zogenaamde "stofwisselingsziekten". In alle lichaamscellen, dus ook in de zenuwcellen, vindt "stofwisseling" plaats: dat is omzetting van (biochemische) stoffen in andere stoffen. Zo worden allerlei stoffen vanuit ons voedsel in het lichaam ingebouwd tot noodzakelijke stoffen voor de opbouw en werking van cellen en organen. Deze omzetting vindt plaats onder invloed van "enzymen". Enzymen zijn eiwitten, die in de cellen worden gemaakt. Stofwisselingsziekten treden op als er ergens in dit stofwisselingsproces verstoring optreedt, b.v. als die enzymen niet goed functioneren, doordat ze niet goed worden aangemaakt in de cel. Er ontstaat dan stapeling van bepaalde stoffen, ofwel tekort aan andere stoffen in die cellen, ofwel de omzetting van stoffen vindt een abnormale weg, hetgeen kan leiden tot beschadiging van die cellen, zodat deze uiteindelijk te gronde gaan. Dit proces vindt al voor of direct na de geboorte plaats. Als er meerdere (zenuw-)cellen beschadigd zijn, worden de verschijnselen daarvan zichtbaar. Gestoorde functie van de zenuwcellen in het netvlies leidt tot achteruitgang van het gezichtsvermogen. Gestoorde functie van de zenuwcellen die de spieren besturen leidt tot motorische problemen. Er kunnen een soort epileptische verschijnselen gaan optreden. Ook stoornissen in het geheugen, denken, de taal en spraak kunnen zo ontstaan. Voorts kan het kind moeilijker omgaan met emoties wat bijvoorbeeld gedragsproblemen tot gevolg kan hebben. Het aantal verschillende mutaties van de diverse vormen van NCL is in de Nederlandse populatie beperkt. In de meeste gevallen kan de klinische diagnose en de prenatale diagnose en eventueel dragerschap worden bevestigd door vaststelling van de bekende mutatie. Specifieke tests zijn ontwikkeld voor de directe vaststelling van de mutaties, die in Nederland voorkomen. Deze tests worden op routinebasis toegepast door de sectie DNA-diagnostiek van het Klinische Genetisch Centrum Leiden (Hoofd: dr E. Bakker), zodat dragerschaps-onderzoek en prenatale diagnostiek met grote zekerheid kunnen worden verricht. Meer informatie hierover is verkrijgbaar bij één van de klinisch-genetische centra in Nederland. De juveniele vorm van NCL : De meest bekende hiervan is de ziekte van Batten-Spielmeyer-Vogt (BSV). Deze begint tussen de leeftijd van 5 en 8 jaar met achteruitgang van het gezichtsvermogen, "niet mee kunnen komen op school", moeilijkheden met het korte geheugen en het bijhouden van het tempo. Geleidelijk gaat de motorische ontwikkeling achteruit en ontstaan epileptische verschijnselen. De achteruitgang van allerlei functies gaat door en tenslotte treedt na vele jaren verzwakking op en overlijden, meestal op jong-volwassen leeftijd. De laat-infantiele vorm van NCL : De meest bekende hiervan is de ziekte van Jansky-Bielschowsky (JB). Deze begint tussen 2 en 4 jaar. De typische vroege verschijnselen zijn verlies van spiercoördinatie ("ataxie") en spierschokjes ("myoclonieën") bij toenemende achteruitgang in de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Het kind gaat snel achteruit en overlijdt meestal tussen 8 en 15 jaar oud. De infantiele vorm van NCL : De ziekte van Haltia-Santavuori: deze begint tussen de leeftijd van ½ en 2 jaar. Het kind "gedijt" niet goed, heeft een abnormaal kleine hoofdomvang ("microcefalie"), heeft moeite het evenwicht te bewaren en gaat lichamelijk en geestelijk heel snel achteruit. Karakteristiek zijn de spierschokjes ("myoclonieën") en epileptische aanvallen. De kinderen kunnen tot ongeveer 15 jaar oud worden. Er zijn meerdere varianten van NCL. Tot nu toe is genezing bij NCL niet mogelijk. Wel kunnen klachten verminderd worden. Het is belangrijk lichaamsbeweging zo lang mogelijk te bevorderen in de vorm van bijvoorbeeld fietsen op een tandem of zwemmen/bewegen in water. Pas later kan fysiotherapie noodzakelijk worden om de lichaamshouding te verbeteren. Tegen spierstijfheid en onwillekeurige bewegingen zijn medicijnen dikwijls minder effectief. Lichaamsbeweging is belangrijk om slijmophoping in de luchtwegen te voorkomen. Ook slapen met het voeteneind van het bed omhoog kan helpen. Het NCL-expertisecentrum Bartimeus geeft zorg en begeleiding aan patiënten, ouders, artsen en professionals die te maken krijgen met stofwisselingsziekten die horen tot de groep ‘Neuronale Ceroid Lipofuscinoses’ (NCL). Blz. 15/16 NLD (Nonverbal Learning Disabilities) Kenmerken/ symptomen NLD is een ontwikkelingsstoornis, meer bepaald een rechter-hemisfeerstoornis. De symptomen van NLD vertonen karakteristieken die kunnen overlappen met AD(H)D en PDD-NOS, maar ook met OCD en Tourette. NLD kan worden gezien als een aanvullende diagnose die door andere diagnoses heen kan lopen. NLD heeft in de eerste plaats betrekking op de informatieverwerking. Kinderen met NLD zijn verbaal erg vaardig, praten je de oren van het hoofd, hebben een ruime woordenschat. Ze luisteren graag naar verhalen en alles wat verteld wordt, auditieve informatie onthouden ze goed en kunnen ze beter begrijpen. Ze hebben oog voor detail. Kinderen met NLD zijn auditief (horend) erg gevoelig. Alle geluiden komen sterker bij hen binnen. - Objectieve criteria Onderzoek test Effect in de schoolsituatie Therapie Aanpassingen in de schoolsituatie - Het performale IQ ia significant lager dan het verbale IQ Vroege spraak- en vocabulaire ontwikkeling Opmerkelijk geheugen Sterk oog voor details Vroege leesontwikkeling, uitstekende spellingbekwaamheden Welsprekend Coördinatieproblemen Grote evenwichtsproblemen Problemen met de fijne motoriek Gebrekkig visueel geheugen Slecht ruimtelijk inzicht Ontbrekende vaardigheden voor begrijpen van nonverbale communicatie Moeite met verandering en nieuwe situaties Significante defecten in sociale intelligentie en interactie - moeite met inzichtelijk rekenen traag werktempo, gecombineerd met onzekere houding t.o.v. schoolwerk vaak moeite met aanleren van routines, maar als ze erin slagen ze aan te leren zitten ze vaak muurvast en zijn moeilijk bij te stellen leren door ervaring verloopt moeilijk naast druk en chaotisch gedrag vaak ook passief gedrag ze raken gemakkelijk het overzicht kwijt en kunnen gemakkelijk verdwalen problemen oplossen en logisch redeneren gaat ze moeilijk af ze beschikken over weinig sociale vaardigheden angstig in onbekende sociale situaties moeite met begrijpen van non-verbale signalen soms onverklaarbaar boos of angstig NLD is aan te tonen met een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek. NLD is niet te genezen. Het is iets waar het kind en zijn omgeving mee om zullen moeten leren gaan. Door gebruik te maken van de sterke kanten van het kind kunnen manieren gevonden worden om de zwakkere punten te stimuleren - beperk het aantal volwassenen dat met het kind werkt analyseer de interesses en sterke kanten van het kind volg de organisatorische mogelijkheden dagelijks definieer processen in een lineaire, volgordelijke manier die verbaal gememoriseerd wordt past test- en beoordelingsmethodieken aan bij het kind testen onder tijdsdruk moet worden voorkomen beperk visuele stimuli geef het kind extra tijd voorkom machtsstrijd, kritiek, straf en dreiging lay-out en visueel-ruimtelijke informatie dient zo eenvoudig mogelijk te zijn verwerken van visueel-ruimtelijke informatie en vouwen en knippen begeleiden informatie zoveel mogelijk verbaal en helder geven Blz. 16/16
© Copyright 2024 ExpyDoc