Bekostiging regionaal watersysteembeheer Kaderrichtlijn water M. Abdelkader Water en infrastructuur 10-06-2014 Inleiding Water, schoon drinkwater! Door ons, de burgers in Nederland, wordt dat als de normaalste zaak van de wereld gezien. Er wordt dan ook hard gewerkt om dit mogelijk te maken, maar daar hangt een prijskaartje aan. Het watersysteembeheer heeft niet alleen betrekking op drinkwater, maar dat is wel het eerste waar de normale burger aan denkt als het gaat over de bekostiging hiervan. Voor onbeperkt schoon drinkwater is een prijs betaald, in 2012, die varieerde van 1,09 tot 2,07 euro per 1000 liter.1 Voor de bescherming tegen overstromingen, het onderhoud van de watergangen en de zuivering van afvalwater betaalt een gemiddeld gezin 270 euro per jaar aan het waterschap.2 De opvang en het transport van afvalwater en hemelwater en de stedelijke zorg voor het grondwater kost gemeenten 1,3 miljard per jaar. Dit wordt voor 97% gefinancierd uit de rioolheffing. Het waterbeheer door het Rijk wordt grotendeels betaald uit de algemene middelen. Hiermee is een korte weergaven gegeven van de kosten van het watersysteembeheer. Hierna zal ik de bekostiging van het regionale watersysteembeheer verder uiteenzetten en ingaan op de betrokken partijen. De Kaderrichtlijn water (verder: KRW) zal hierbij worden aangehaald. Dit zodat beantwoord kan worden wat naar mijn mening de beste vorm is om het regionale watersysteembeheer te bekostigen. Eerst zal dus de financiering worden uiteengezet. Financiering De Nederlander betaalt voor het waterbeheer een redelijke prijs. De totale uitgaven voor watertaken bedragen 6,67 miljard euro per jaar dat is iets meer dan 1,1% van het Bruto Nationaal Product.3 Hierin is alles inbegrepen: de waterkeringszorg, het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer inclusief zuiveringsbeheer, het grondwaterbeheer, het rioolbeheer, de drinkwatervoorziening en het vaarwegbeheer. Voor de waterschappen geldt dit financieringsmodel in optima forma. Zij financieren ruim 95% van hun uitgaven via eigen belastingen waardoor zij financieel gezien vrijwel volledig self supporting en dus onafhankelijk zijn. Hiermee nemen zij nadrukkelijk een andere positie in dan provincies en gemeenten, die voor de financiering van hun taken immers sterk afhankelijk zijn van de algemene rijksmiddelen en het grootste deel van hun inkomsten genereren door de uitkeringen uit het Provinciefonds en Gemeentefonds. Een Waterfonds is er niet.4 Alle uitgaven die gemaakt worden voor de uitvoering van de watertaken gericht op het op orde houden van de functies van het watersysteem voor waterketen en waterbeheer wordt gerekend tot de uitgaven voor het waterbeheer in Nederland. Hierbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen: uitgaven, kosten en lasten. Uitgaven: het totale bedrag in euro's dat wordt uitgegeven. Er is sprake van een uitstroom van liquide middelen. Bij een uitgave is ook altijd sprake van een duidelijke ontvangst, bijvoorbeeld een natuurvriendelijke oever. Kosten: dit is niet hetzelfde als uitgaven. Kosten treden op als gevolg van waardevermindering van het geïnvesteerde kapitaal door het gebruik ervan. De kosten van investeringen bestaan uit rente- en afschrijvingskosten. Naast deze kosten zijn er uitgaven die tevens als kosten in een bepaalde periode kunnen worden aangemerkt, namelijk periodiek terugkerende "out of pocket-kosten". 1 http://www.helpdeskwater.nl/publish/pages/26880/nl0925520_eindrapport_wie_betaalt_krw_def.pdf Gemiddeld gezin: 4 personen wonend in een huis van ongeveer 200.000 euro. 3 OECD (2014), p. 142 4 De hoofdstukken zoals deze zijn opgenomen op blackboard. 2 Lasten: ter dekking van van de kosten van de watertaken zullen waterbeheerders deze doorbelasten naar particulieren (huishoudens, bedrijven en andere partijen) die gebaat zijn bij deze partijen. De lasten komen overeen met het bedrag dat in een bepaalde periode in rekening wordt gebracht aan particulieren. De totale uitgaven voor waterbeheer in de periode 2009-2027 wordt duidelijk weergegeven in figuur 1. Figuur 1: Overzicht uitgaven overheid watertaken 2009-2027 (in miljard €) Dit betreft zowel de uitgaven van het Rijk en regionale overheden als de uitgaven van het bedrijfsleven en particuliere organisaties. In het volgende hoofdstuk zullen de betrokken partijen nader worden uiteengezet. De uitgaven van de regionale overheden aan waterkwaliteit vinden voor een belangrijk deel plaats in het kader van de stroomgebiedbeheerplannen (verder: SGBP's). Niet alle maatregelen die worden genomen, zijn hier echter in opgenomen. Deels ook is sprake van aanvullende maatregelen en uitgaven aan schoon en natuurlijk water bovenop de maatregelen die in het SGBP terecht zijn gekomen met een expliciete koppeling met de KRW-doelen. De partijen die de watertaken uitvoeren en bekostigen zijn vaak niet, of niet altijd de partijen die de maatregelen financieren. In Nederland is een stelsel van belastingen, heffingen en subsidies van toepassing op basis waarvan de uitgaven aan watertaken worden bekostigd. De waterbeheerders hanteren verschillende bekostigingsinstrumenten. De waterbelastingen kunnen worden onderscheiden in de watersysteemheffing, de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing. Een vijftal waterschappen hanteert daarnaast een wegenheffing. Voor deze heffingen geldt de navolgende beginselen: - het profijtbeginsel; - het "vervuiler betaalt"- beginsel; - het kostenterugwinningsbeginsel; - het solidariteitsbeginsel; - het legaliteitsbeginsel. De kosten worden in het algemeen via decentrale belastingen van provincies, waterschappen en gemeenten bekostigd, zoals hiervoor is aangegeven. Ook de waterleidingbedrijven berekenen een prijs voor het door hen geleverde drinkwater. De kosten worden aldus rechtstreeks bij de belanghebbenden, bij de gebruikers gelegd. Het grootste deel van de uitgaven wordt ten laste gelegd bij de huishoudens. De overige 25% van de uitgaven worden (indirect) gefinancierd vanuit het bedrijfsleven (landbouw, industrie en overige bedrijfsleven) en natuurterreinbeheerders. Slechts het Rijk bekostigt het grootste deel van zijn uitgaven via de algemene rijksmiddelen. Betrokken partijen Bij de uitvoering van het waterbeleid is een groot aantal partijen betrokken. Elk van deze partijen (De overheid, provincies, gemeenten, waterschappen en andere partijen) heeft daarbij zijn eigen rol. Hierna zal ik kort ingaan op het Rijk, maar verder zal ik mij beperken tot de regionale overheden en dan met name de waterschappen. Wat betreft de andere partijen, zal ik daar niet al te veel ruimte aan besteden. De overheid Het is de overheid die een publieke taak heeft om zorg te dragen voor een goed waterbeheer. De publieke taak beoogt bepaalde algemene en particuliere belangen te beschermen, zoals veiligheid, bewoonbaarheid van het land, voldoende en schoon water, een betrouwbare drinkwatervoorziening en de mogelijkheden voor particulieren om in hun voedsel en broodwinning te voorzien en te kunnen recreëren. Ten slotte is ook de bescherming van de ecologische waarde van water een belangrijk onderdeel van de publieke taak. Deze zorg is opgenomen in de Waterwet. Art. 1.1 lid 1 Wtw: Waterbeheer: de overheidszorg die is gericht op de in artikel 2.1 genoemde doelstellingen. Art. 2.1 Wtw: Lid 1: de toepassing van deze wet is gericht op: A. Voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste in samenhang met B. Bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en C. Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Lid 2: de toepassing van deze wet is mede gericht op andere doelstellingen dan genoemd in het eerste lid, voor zover dat elders in deze wet is bepaald. Waterbeheer dient te voldoen aan rechtsstatelijke eisen als legitimiteit en rechtszekerheid. Daarnaast dient waterbeheer doelmatig te zijn en te worden uitgevoerd op een efficiënte en effectieve wijze. Dat betekent dat de maatregelen proportioneel moeten zijn en tegen redelijke kosten moeten worden genomen. Voorts dient met het waterbeheer aan de bovengenoemde doelstellingen te worden voldaan. Regionale overheden Het waterbeheer kenmerkt zich door een deels centrale en deels decentrale benadering, waarbij samenwerking het motto is. Deze samenwerking heeft betrekking op het internationale beheer van grensoverschrijdende stroomgebieden, maar ook binnen Nederland dient samengewerkt te worden door de verschillende waterbeheerders en met het bevoegd gezag op andere beleidsterreinen. De organisatie van de waterstaatszorg is van belang voor de wijze waarop de publieke taak van het waterbeheer wordt uitgevoerd. Er is dan ook ruim aandacht voor de organisatie van het waterbeheer, met bijzondere aandacht voor het waterschap als functioneel decentraal bestuur dat als speciale taak zorg heeft te dragen voor het watersysteembeheer en het zuiveringsbeheer in een bepaald gebied. Slechts voor het versterken van de zogenaamde primaire waterkeringen ontvangen de waterschappen een subsidie van het Rijk, die in art. 7.23 Wtw wettelijk is vastgelegd. Aanvankelijk bedroeg deze subsidie 100%. Sinds 2014 is de subsidie beperkt tot 90% van de geraamde kosten van een sober en doelmatig ontwerp van de maatregelen. Het begrip subsidie is voorts enigszins bedrieglijk nu de waterschappen conform de afspraak uit het BAW sinds 2011 anderzijds via een jaarlijkse bijdrage aan de minister een deel van de onderhavige kosten zelf betalen. In 2015 en daarna bedraagt deze gezamenlijke bijdrage van alle waterschappen met 181 miljoen euro de helft van deze kosten. De onderhavige bijdrage is geregeld in art. 7.24 t/m 7.26 Wtw.5 Het belangrijkste voordeel van deze eigen bekostigingsstructuur is dat er een constante financieringsstroom is en dat de daarmee gegenereerde inkomsten volledig bestemd zijn voor het waterbeheer. Zij zijn als het ware geoormerkt en hoeven niet te strijden met allerlei andere politiek interessante bestedingsdoeleinden. Aldus vormt het eigen belastinggebied van het waterschap, waarin tegenwoordig ruim 2,5 miljard euro per jaar omgaat, een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam waterbeheer. Gezien de uitdagingen waarvoor het waterschap zich momenteel geplaatst ziet (klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toenemende verstedelijking), is dat allesbehalve een overbodige luxe. In een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer schrijft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M.H. Schultz van Haegen - Maas Geesteranus, het volgende over de bekostiging van het regionale waterbeheer6: Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de bekostiging van het watersysteem en de bekostiging van de waterketens. De waterketen kent drie schakels: - de drinkwatervoorziening uitgevoerd door de drinkwaterbedrijven; - de inzameling en afvoer van afvalwater via de riolering door de gemeenten; - de zuivering van afvalwater door de waterschappen. Het watersysteem is het systeem van oppervlaktewater en grondwater. De waterschappen hebben de zorg voor het regionale watersysteem. Er zijn ook watersysteemtaken waarvoor de verantwoordelijkheden bij andere overheden liggen. Wat betreft de bekostiging van de waterketen, zegt de staatssecretaris, dat bij het vaststellen van de gewenste financiering als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de waterketen bestaat uit een pakket aan samenhangende individuele diensten waarvoor in beginsel een kostendekkende prijs wordt gevraagd. De kosten worden geïndividualiseerd en de gebruiker kan via zijn verbruik invloed uitoefen op de rekening. Dat eigen belastinggebied, dat hiervoor uiteengezet is, van het waterschap dateert al van eeuwen terug. Aanvankelijk bestond de bijdrage van de grondeigenaren aan het waterschap uit zogenaamde bijdragen in natura (onderhoudsdiensten). Het nadeel hiervan was dat dit onvoldoende zekerheid bood dat het noodzakelijke onderhoud adequaat en tijdig werd uitgevoerd. Om deze reden werden deze bijdragen in de late Middeleeuwen gemeen gemaakt en naar ratio van het grondbezit omgeslagen over alle ingelanden van het waterschap. Vandaar dat de waterschapsbelasting tot voor kort omslag heette. Een aantal jaren geleden is in het kader van een interdepartementaal beleidsonderzoek nog een politieke discussie gevoerd over de bekostiging van het regionaal waterbeheer. De regering concludeerde uiteindelijk dat de financieel onafhankelijke positie van het waterschap gecontinueerd 5 Wetten van 23 mei 2011, Stb. 270 en 15 mei 2013, Stb. 280. Zie hierover Havekes en de Putter 2013, p. 237-242. 6 Brief van 16 feb 2004 diende te worden: "Om de regionale wateropgaven efficiënt en slagvaardig uit te kunnen voeren is een eigen bekostigingsstructuur onder verantwoordelijkheid van eigen bestuurders de beste keuze."7 De Tweede Kamer stemde medio 2004 met deze keuze in.8 De OESO karakteriseert in haar recente studie over het Nederlandse waterbeheer het financieringsstelsel als robuust, waarmee overigens niet is gezegd dat geen verbeteringen mogelijk zijn. De OESO ziet namelijk graag een versterking van de toepassing van de principes "de vervuiler betaalt" en de "belanghebbende/gebruiker betaalt" in welk kader heffingen op diffuse bronnen, waaronder die vanuit de landbouw, en heffingen op het onttrekken van water wordt voorgesteld. Iedereen in Nederland betaalt elk jaar belasting voor de waterschappen. Maar de rekening voor de waterschappen komt steeds meer voor rekening van de burger, blijkt uit berekeningen die het onderzoeksinstituut Coelo uit Groningen maakte.9 Dijkgraaf Lambert Verheijen van het waterschap Aa en Maas laat in Nieuwsuur zien wat er wordt gedaan van de opbrengst van de waterschapsbelasting. De 24 waterschappen zijn verantwoordelijk voor onder meer veilige dijken, zuiveren van water en ecologische projecten. Daarvoor is ieder jaar 25 miljard euro nodig. Sinds 2000 is er een lastenverschuiving gaande. Boeren betalen 65 miljoen euro minder aan waterschapslasten, terwijl de lasten voor de burgers met 650 miljoen euro stegen. De fracties van D66 en de SP in de Tweede Kamer willen opheldering van minister Plasterk van de Binnenlandse Zaken over de lastenverschuiving ten nadele van de burgers. De PvdA laat weten dat de boeren evenredig moeten meebetalen aan de kosten van de waterschappen. De SP wil de waterschappen opheffen en hun bezigheden onderbrengen bij de provincies. Volgens D66-kamerlid Gerard Schouw is de lastenverschuiving een gevolg van de geborgde zetels voor de agrariërs in de besturen van de waterschappen. ‘’We moeten daar van af’’, zegt Schouw. Deze lastenverschuiving heeft vooral betrekking op de kosten voor het beheer van het watersysteem: dijkversterkingen, verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische plannen. Van de 1,3 miljard euro die voor deze taken wordt geheven, wordt 90 procent betaald door de burgers, een heel klein deel door bedrijven en 10 procent door de boeren. In 2000 werd nog 70 procent van de lasten betaald door de burgers en 30 procent door de boeren. Volgens Corine Hoeben, onderzoeker van onderzoeksinstituut Coelo, is de lastenverschuiving er gekomen door een succesvolle lobby van de boeren. 10"De waterschappen zeggen dat ze meer zijn gaan doen voor de stedelijke gebieden en dat huishoudens dus meer moeten gaan betalen, maar ik heb nooit cijfers gezien die dat onderbouwen. Ik twijfel of een dergelijk grote verschuiving wel klopt." Er is nog een maatregel bijgekomen die de rekening voor boeren verlaagt. Gemeenten moeten nu extra waterschapslasten betalen voor het beheer van wegen, zegt wethouder Ruud Grondel van Diemen, die hierover het woord voert namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder: VNG). "Soms moeten gemeenten nu het dubbele of meer gaan betalen. Deze maatregel was bedoeld om een scheefgegroeide situatie in het waterschap Delfland te repareren, maar nu maken bijna alle waterschappen gebruik van deze mogelijkheid." De VNG wil deze maatregel, die de gemeenten 6 miljoen euro extra zou kosten, in maart bij een overleg met minister Schultz van Infrastructuur en Milieu ter discussie stellen. Naast de politieke lobby in Den Haag is er nog iets dat de verschuiving van lasten mogelijk heeft gemaakt: de machtige positie van de boeren in de waterschappen. Buiten de waterschapsverkiezing 7 Kamerstukken II 2003/04, 29 428, nr. 1 Beschouwingen Havekes 2004 9 http://nieuwsuur.nl/onderwerp/608569-burger-krijgt-rekening-waterschappen.html 8 10 Het systematisch beïnvloeden van de besluitvorming door belanghebbenden bij politici e.d. Bron: wikipedia. om zijn ze in elk bestuur verzekerd van drie of vier geborgde zetels. De boeren kunnen twee keer stemmen en de opkomst, tijdens de verkiezingen, is groter in het platteland. Hoe het op Europees niveau zou moeten gaan zal hierna besproken worden. De Kaderrichtlijn water Er is op Europees niveau in de afgelopen decennia een grote hoeveelheid aan waterrichtlijnen tot stand gebracht die er toe hebben geleid dat er een adequaat waterbeheer eerder werd belemmerd dan bevorderd. Om die reden is de KRW tot stand gebracht. Op 22 december 2000 is de KRW in werking getreden.11 Met de KRW is een nieuwe benadering in het waterrecht in gang gezet. Nieuwe elementen betreffen het integrale stroomgebied beheer, de keuze voor een "governance" benadering, het beheer van water als natuurlijke hulpbron, een dwingend prijsstellingsbeleid, klimaatverandering en publieke participatie. Deze beleidsveranderingen hebben ook invloed op de wetgeving gehad. De KRW beoogt het Europese waterbeleid transparanter en doeltreffender te maken. Dit gebeurt door het bieden van een samenhangend wettelijk kader voor het waterbeheer, waarbij recht wordt gedaan aan het subsidiariteitsbeginsel. De KRW integreert een aantal waterrichtlijnen maar vereist geen integrale waterwet in het nationale recht van de lidstaten. Een dergelijk Europees wettelijke kader was nodig. De oudere Europese waterregelgeving was een lappendeken van verschillende soorten richtlijnen, die uitgingen van verschillende benaderingen, en verschillende juridische instrumenten, waarbij de onderlinge samenhang niet altijd even duidelijk is.12 De KRW is eveneens bedoeld om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit een aantal internationale verdragen. Het belangrijkste hiervan is het Verdrag van Helsinki. De KRW kiest, evenals het Verdrag van Helsinki, voor een stroomgebiedbenadering waarbinnen het waterbeheer vorm dient te krijgen. De richtlijn beoogt bij te dragen aan: - de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte; - de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam, en evenwichtig en billijk gebruik van water; - de significante vermindering van de verontreiniging van het grondwater; - de bescherming van territoriale en mariene wateren. Deze doelstellingen zijn bijzonder ruim en omvatten het hele watersysteembeheer zoals Nederland dat kent: de bescherming van de kwaliteit en kwantiteit van zowel oppervlaktewater als grondwater en zeewater. Daarbij ziet de KRW ook op de bescherming tegen overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. De KRW wordt gekenmerkt door zijn cyclische en programmatische benadering die een adaptief waterbeheer goed mogelijk maakt en tegelijkertijd kan zorgen voor billijke verdeling van noodzakelijke maatregelen en kosten over de verschillende betrokken partijen.13 In het waterbeheer is de gebiedsbegrenzing altijd gebaseerd op stroomgebieden of een deel ervan. Dat vloeit direct voort uit de KRW. Landen die een stroomgebied delen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om te zorgen dat, in beginsel, in 2015 alle wateren in een goede toestand zijn. 11 Josefsson & Baaner 2011, p. 463 - 486 12 Grimeaud 2004, p. 27 - 39 en Blöch 2004, p. 170 - 178 De hoofdstukken zoals deze zijn opgenomen op blackboard. 13 Een belangrijke overkoepelende doelstelling van de KRW is het bijdragen aan de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam,evenwichtig en billijk gebruik van water.14 Dat vraagt om een rechtvaardige en billijke verdeling van de lusten en de lasten over alle partijen binnen het stroomgebied. Het gaat daarbij om een verdeling tussen lidstaten, tussen de verschillende belanghebbende sectoren en binnen de diverse sectoren. Daarvoor is een verdelingsmechanisme nodig. De verdeling van verschillende gebruiks- en watervervuilingsrechten vindt in het waterbeheer onder andere plaats door middel van de stroomgebiedbeheerplannen en maatregelenprogramma's en het systeem van vergunningverlening. Leidend bij de verdere uitwerking van het waterbeheer is het beginsel dat vervuiling bij de bron wordt aangepakt, het preventiebeginsel en het beginsel dat kosten van waterdiensten moeten worden teruggewonnen. Art. 9 KRW: De lidstaten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, inclusief milieukosten en kosten van de hulpbronnen, met inachtneming van de economische analyse volgens bijlage III en overeenkomstig met name het beginsel dat de vervuiler betaalt. De lidstaten zorgen er tegen 2010 voor: - dat het waterprijsbeleid adequate prikkels bevat voor de gebruikers om de watervoorraden efficiënt te benutten, en daardoor een bijdrage te leveren aan de milieudoelstellingen van deze richtlijn; - dat de diverse watergebruiksectoren, ten minste onderverdeeld in huishoudens, bedrijven en landbouw een redelijke bijdrage leveren aan de terugwinning van kosten van waterdiensten, die gebaseerd is op de economische analyse uitgevoerd volgens bijlage III en rekening houdt met het beginsel dat de vervuiler betaalt. De lidstaten kunnen daarbij de sociale effecten, milieu-effecten en de economische effecten van de terugwinning alsmede de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken gebieden in acht nemen. Art. 3 lid 2 KRW: De lidstaten zorgen voor de passende administratieve regelingen, met inbegrip van de aanwijzing van de passende bevoegde autoriteit, voor de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn binnen ieder stroomgebiedsdistrict op hen stroomgebied. Het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel vereist dat de feitelijke maatregelen en financiële lasten billijk worden verdeeld en het transparantiebeginsel vereist dat duidelijk is waar de kostenverdeling op is gebaseerd. De stroomgebiedbeheerplannen en de maatregelenprogramma's dienen niet alleen te garanderen dat aan de doelstellingen zal worden voldaan, maar ook dat de gekozen verdeling, instrumenten en maatregelen voldoen aan deze beginselen. Er is een belangrijke rol weggelegd voor financiële instrumenten. Een verandering die grote gevolgenheeft voor het waterbeheer in de Unie is het prijsstellingsbeleid en de verplichting de kosten voor waterdiensten terug te winnen bij de gebruikers van die diensten. "Waterdiensten" is een ruim begrip en omvat praktisch het gehele waterbeheer. In dit verband is de status van water als publiek goed relevant. In de eerste plaats omdat het publieke goed "water" beschikbaar moet zijn voor iedereen. In de tweede plaats dient het prijsstellingsbeleid te passen binnen het Europese mededingingsrecht en kan geen ongeoorloofde staatssteun worden verleend. 14 Art. 1 KRW Milieurechtelijke beginselen vragen een aanpak bij de bron en betaling door de vervuiler. Dit vraagt enerzijds dat degenen die gebruik maken van waterdiensten en/of waterverontreiniging veroorzaken daar een proportionele financiële bijdrage voor betalen. Het kan dan ook worden betwijfeld of het voorstel voor het afschaffen van de verontreinigingsheffing voor directe lozingen op oppervlaktewater omdat daar geen concrete zuiveringsinspanning van de waterbeheer tegenover staat15, past binnen de randvoorwaarden van de KRW. Dit omdat het van een onjuiste uitleg van de verplichting tot het terugwinnen van kosten van waterdiensten uitgaat, in strijd is met het beginsel de vervuiler betaalt en met de Europese mededingingsregels. Het betekent anderzijds dat de overheid alleen vergoedingen mag betalen voor het leveren van waterdiensten of ecosysteemdiensten door particulieren als meer gedaan wordt dan wettelijk verplicht is. De KRW biedt een goed kader voor een billijke verdeling van kosten en maatregelen. Om te bepalen wat billijke maatregelen zijn en wie daarvoor moet betalen dient duidelijk te zijn wat en wie de waterproblemen veroorzaken, hiervoor kan de informatie die uit het cyclische proces van impact bepaling - doelvaststelling - planvorming - maatregelen en monitoring goede diensten bewijzen. Kijkend naar de overheid dan komen de uitgaven voor de aanvullende maatregelen voor de KRW via belastingheffing uiteindelijk terecht bij burgers en ondernemingen. Voor de huishoudens gaat het voor de periode 2009-2015 om circa 1,6 miljard euro. Dit komt overeen met ongeveer 75% van de totale KRW lasten. Het grootste deel hiervan, 1 miljard euro, loopt via de waterschappen en de watersysteemheffing. De rest via de algemene middelen, 0,2 miljard euro, en de rioolheffing, 0,3 miljard euro. De resterende 0,5 miljard euro aan overheidsuitgaven voor de KRW in de periode 2009-2015 wordt doorbelast aan bedrijven en andere particuliere organisaties. De verdeling van deze lasten over landbouw, industrie en overige organisaties is ongeveer dezelfde als gepresenteerd in figuur 2. Figuur 2: Verdeling lastendruk uitgaven overheid watertaken 2009-2015 (in %) Tegelijkertijd is een beleidsdoel geformuleerd om de regionale lasten te beperken, wat nauwlettend in de gaten wordt gehouden en minder ruimte laat voor doorbelasting van de kosten. 15 Wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten, Stb, 2014, p. 21. Inwerkingtreding op 1 juli 2014 Conclusie Uit bovenstaande volgt dat er verschillende partijen zijn die uiteindelijk de maatregelen voor de KRW betalen. Wat naar mijn mening de beste vorm is om het regionale watersysteembeheer te bekostigen, mede in het licht van KRW komt op het volgende neer. Kijkend naar de overheid dan komen de uitgaven voor de aanvullende maatregelen voor de KRW via belastingheffing uiteindelijk terecht bij burgers en ondernemingen. Voor de huishoudens gaat het voor de periode 2009-2015 om circa 1,6 miljard euro. Het grootste deel hiervan, 1 miljard euro, loopt via de waterschappen en de watersysteemheffing. De rest via de algemene middelen en de rioolheffing. De resterende overheidsuitgaven voor de KRW in de periode 2009-2015 wordt doorbelast aan bedrijven en andere particuliere organisaties (figuur 2). De KRW kiest, evenals het Verdrag van Helsinki, voor een stroomgebiedbenadering waarbinnen het waterbeheer vorm dient te krijgen. De verdeling van verschillende gebruiks- en watervervuilingsrechten vindt in het waterbeheer onder andere plaats door middel van de stroomgebiedbeheerplannen en maatregelenprogramma's en het systeem van vergunningverlening. Leidend bij de verdere uitwerking van het waterbeheer is het beginsel dat vervuiling bij de bron wordt aangepakt, het preventiebeginsel en het beginsel dat kosten van waterdiensten moeten worden teruggewonnen. Naar mijn mening is de huidige benadering een goede benadering en is het punt van de SP, het opheffen van de waterschappen en de bezigheden onder te brengen bij de provincies, totaal geen goed idee. De provincies komen niet overeen met de stroomgebiedbenadering en dus zou hiermee de samenwerking complexer maken, dan eenvoudiger. Het evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel vereist dat de feitelijke maatregelen en financiële lasten billijk worden verdeeld en het transparantiebeginsel vereist dat duidelijk is waar de kostenverdeling op is gebaseerd. De stroomgebiedbeheerplannen en de maatregelenprogramma's dienen niet alleen te garanderen dat aan de doelstellingen zal worden voldaan, maar ook dat de gekozen verdeling, instrumenten en maatregelen voldoen aan deze beginselen. Milieurechtelijke beginselen vragen een aanpak bij de bron en betaling door de vervuiler. Dit vraagt enerzijds dat degenen die gebruik maken van waterdiensten en/of waterverontreiniging veroorzaken daar een proportionele financiële bijdrage voor betalen. De KRW biedt een goed kader voor een billijke verdeling van kosten en maatregelen. Om te bepalen wat billijke maatregelen zijn en wie daarvoor moet betalen dient duidelijk te zijn wat en wie de waterproblemen veroorzaken, hiervoor kan de informatie die uit het cyclische proces van impact - bepaling - doelvaststelling - planvorming - maatregelen en monitoring goede diensten bewijzen. Echter de rekening voor de waterschappen komt steeds meer voor rekening van de burger. Dit is in strijd met de "vervuiler betaalt" en de "belanghebbende/gebruiker betaalt"gedachte. De normale gebruiker is namelijk in verhouding niet de vervuiler. Deze verschuiving heeft te maken met de succesvolle lobby van de boeren. Dit kan worden tegengegaan door de stemgerechtigde burger er bewuster van te maken hoe belangrijk de waterschappen zijn. Democratisch moeten de kosten weer rechtgetrokken worden. Zodra de burgers bewuster zijn over de noodzaak van waterschappen, zal de opkomst tijdens de stemming hoger zijn en dan ook de invloed van de burgers. Naar mijn mening is dus de beste vorm om de watersysteembeheer te bekostigen (naar verhouding) door de mensen/bedrijven die er het meest gebruik en verbruik van maken, ervoor te laten opdraaien. Waarbij de waterschappen dus bestaan zoals zij zijn, maar dat de normale burger zich er meer mee moet gaan mengen. Ik kan mijzelf als goede voorbeeld gebruiken, want pas tijdens het volgen van dit vak ben ik mij er van bewust geworden hoe belangrijk de waterschappen zijn en dat ik zelf mijn steentje hier aan kan bijdragen door te gaan stemmen. Als meerdere burgers dit zouden hebben zouden de kosten evenredig worden verdeeld over de gebruikers. Stemmen is ook zeker wat ik vanaf nu ga doen.
© Copyright 2024 ExpyDoc