Burgemeester en wethouders van Voorst maken

Burgemeester en wethouders van Voorst maken het volgende bekend:
Omgevingsvergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Besluit
Met ingang van 20 maart 2014 ligt met de bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage
het definitieve besluit op de aanvraag die is binnengekomen op 8 juli 2013 ter verlening van een:
omgevingsvergunning (activiteiten Bouwen, RO (afwijken van het bestemmingsplan, oprichten of
veranderen van een milieu-inrichting en uitwegen) voor het bouwen van een bedrijfshal, het
realiseren van een nieuwe inrit en het oprichten van een transportbedrijf, aan de Withagenweg 40
in Wilp, kadastraal bekend Gemeente Voorst, sectie R, nummer 490.
Het zaaknummer van deze procedure is Z-HZ_WABO-2013-287.
Op grond van artikel 3:18, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht delen wij u mee dat omtrent het
ontwerpbesluit geen zienswijzen naar voren zijn gebracht.
Alle stukken liggen ter inzage van 8.30 uur tot 12.15 uur in het gemeentehuis van Voorst, balie
VROM, H.W. Iordensweg 17, 7391 KA Twello. Ook bestaat de mogelijkheid om op andere tijden de
stukken in te zien. Hiervoor kunt u een afspraak maken met de behandelend ambtenaar, de heer
P. Bakker. Zijn telefoonnummer is (0571) 27 93 36. Deze publicatie en het besluit zijn ook digitaal
beschikbaar gesteld. Op de website www.voorst.nl onder Actueel, Bekendmakingen kunt u de
stukken bekijken.
Beroep
Belanghebbenden die een zienswijze naar voren hebben gebracht of belanghebbenden die
aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest om naar aanleiding van het ontwerpbesluit
tijdig een zienswijze naar voren te brengen, kunnen beroep instellen. Beroep kan worden ingesteld
met ingang van de dag na de dag waarop de terinzagelegging is aangevangen, bij de Rechtbank
Gelderland, afdeling Bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Degene die beroep instelt
kan, als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist een verzoek om een
voorlopige voorziening indienen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland.
Twello, 19 maart 2014
J.T.H.M. Penninx, burgemeester
E.J.M. van Leeuwen, secretaris
Aanvrager:
B. ter Riele Transporten B.V., Withagenweg 40, 7384 SB Wilp.
Betreft:
het bouwen van een bedrijfshal, het realiseren van een nieuwe inrit en
het oprichten van een transportbedrijf op de locatie Withagenweg 40 in
Wilp. De aanvraag is bij ons geregistreerd onder nummer
Z-HZ_WABO-2013-287.
Indieningsdatum:
8 juli 2013.
Kadastrale aanduiding: Gemeente Voorst, sectie R, nummer 490.
Besluit
Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning te verlenen.
Burgemeester en wethouders verlenen op 5 maart 2014 de omgevingsvergunning onder de
bepaling dat de gewaarmerkte stukken deel uitmaken van de vergunning. De
omgevingsvergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten:
1. Bouwen
2. RO (afwijken van het bestemmingsplan)
3. Oprichten of veranderen van een milieu-inrichting
4. Uitwegen
Voor de nadere motivering verwijzen wij naar de bijlage bij dit besluit.
Procedure
Wij hebben dit besluit voorbereid volgens de procedure van paragraaf 3.3 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is door ons beoordeeld voor bouwen aan artikel 2.10,
voor afwijken van het bestemmingsplan aan artikel 2.12, voor milieu aan artikel 2.14, voor
uitwegen aan artikel 2.18van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Daarnaast hebben
we de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Ministeriële regeling
omgevingsrecht.
Bijgevoegde documenten activiteit 1 Bouwen
De volgende documenten behoren bij dit besluit:
1.1 Overwegingen
1.2 Gewaarmerkte tekeningen en overige stukken
Bijgevoegde documenten activiteit 2 RO (afwijken van het bestemmingsplan)
De volgende documenten behoren bij dit besluit:
2.1 Overwegingen
Bijgevoegde documenten activiteit 3 Oprichten of veranderen van een milieu-inrichting
De volgende documenten behoren bij dit besluit:
3.1 Overwegingen
1 van 2
Bijgevoegde documenten activiteit 4 Uitwegen
De volgende documenten behoren bij dit besluit:
4.1 Overwegingen
Overige bijgevoegde documenten
De volgende documenten behoren bij dit besluit:
A.
Gewaarmerkt aanvraagformulier
B.
Voorschriften
C.
Lijst met gewaarmerkte stukken
D.
Randvoorwaarden
Beroep
Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht biedt belanghebbenden de mogelijkheid beroep
tegen dit besluit in te stellen. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt 6
weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop wij dit besluit hebben
verzonden. Het beroepschrift dient gericht te worden aan de Rechtbank Gelderland, afdeling
Bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van een beroepschrift kan de
Voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland eveneens vragen een voorlopige
voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Inwerkingtreding
De verleende omgevingsvergunning treedt pas in werking nadat de beroepstermijn verstreken is
of wanneer er beslist is op een binnen de beroepstermijn ingediend verzoek om een voorlopige
voorziening.
Twello, 5 maart 2014
burgemeester en wethouders
E.J.M. van Leeuwen
secretaris
Z-HZ_WABO-2013-287
drs. J.T.H.M. Penninx
burgemeester
2 van 2
1.1 Overwegingen activiteit 1 Bouwen
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
Het bouwplan is na binnenplanse afwijking in overeenstemming met het geldende
bestemmingsplan “Buitengebied”. Wij hebben besloten hieraan medewerking te
verlenen met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1 van de Wabo voor het
bouwen van de bedrijfshal waarvan de oppervlakte met maximaal 10% afwijkt tot
1495m2.
2. Tussen 28 november 2013 en 9 januari 2014 heeft het ontwerp van dit besluit ter
inzage gelegen. Iedereen had in deze periode de mogelijkheid om zienswijzen in te
dienen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
3. Naar oordeel van ons college voldoet het bouwplan aan redelijke eisen van welstand.
Dit wordt mede ondersteund door het advies van het Gelders Genootschap.
4. Het bouwplan voldoet aan de bepalingen in de Bouwverordening en het Bouwbesluit.
Op 3 januari 2014 zijn door mevrouw J.G. Lenselink zienswijzen ingediend. Voor de
puntsgewijze samenvatting en weerlegging wordt verwezen naar de bijgevoegde
zienswijzenota.
1.
2.1 Overwegingen activiteit 2 RO (afwijken van het bestemmingsplan)
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
1.
2.
3.
4.
5.
Het bouwplan is na binnenplanse afwijking in overeenstemming met het geldende
bestemmingsplan “Buitengebied”. Wij hebben besloten hieraan medewerking te
verlenen met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1 van de Wabo het
bouwen van de bedrijfshal waarvan de oppervlakte met maximaal 10% afwijkt tot
1485m2.
Tussen 28 november 2013 en 9 januari 2014 heeft het ontwerp van dit besluit ter
inzage gelegen. Iedereen had in deze periode de mogelijkheid om zienswijzen in te
dienen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
Op 30 juli 2013 is het bouwplan stedenbouwkundig beoordeeld en positief bevonden.
Na belangenafweging is gebleken dat het belang van de aanvrager van
doorslaggevende betekenis is, dit blijkt uit het volgende:
– de belangen van derden worden in redelijkheid niet onevenredig geschaad.
– de ontheffing heeft in redelijkheid geen nadelige invloed op het woongenot van
derden.
– de ontheffing heeft in redelijkheid geen nadelige invloed op de verkeersveiligheid.
Op 3 januari 2014 zijn door mevrouw J.G. Lenselink zienswijzen ingediend. Voor de
puntsgewijze samenvatting en weerlegging wordt verwezen naar de bijgevoegde
zienswijzennota.
3.1 Overwegingen activiteit 3 Oprichten of veranderen van een milieuinrichting
Behoort bij het besluit d.d. 5 maart 2014, artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht, van de omgevingsvergunning (activiteit
milieu) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de
Withagenweg 40 te Wilp, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en
Wethouders van de gemeente Voorst.
Op 3 januari 2014 zijn door mevrouw J.G. Lenselink zienswijzen ingediend. Voor de
puntsgewijze samenvatting en weerlegging wordt verwezen naar de bijgevoegde
zienswijzennota.
Het registratienummer van deze procedure is Z-HZ_WABO-2013-287
INHOUDELIJKE BEOORDELING
1
BEOORDELINGSKADER
2
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
2.1
Toetsingskader BBT
2.2
BBT en overige aspecten
3
AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER
Bedrijfsafvalwater
4
ENERGIE
5
GELUID
6
BODEM
7
LUCHT
Luchtkwaliteitseisen
8
VEILIGHEID/GEVAARLIJKE STOFFEN
9
BEDRIJFSBEEINDIGING
10
OVERIGE WETTEN EN REGELS
12
CONCLUSIE
%
%
&
OVERIGE
•
•
B
"D
F
A
E
DD
D
AB C
CA
AB C
C
E
D
D
B
E
C
DE
E C A D
C
C
E
CC B E
B
B
FC
D
C
C C DEB
E !
AB C F BB E
B
E
AB C B
# DE $
E !
E
C
E
C
DD
A B
C
E E
E B A
B
B
B E
C
AB C E
C
C
D
C
E
D
B
INHOUDELIJKE BEOORDELING
1
BEOORDELINGSKADER
Het beoordelingskader voor de activiteit milieu van de aanvraag wordt gevormd door artikel
2.14 van de Wabo. In de landelijke uitgangspunten voor milieubeleid, zoals verwoord in de
Nationale Milieubeleidsplannen, zijn voorts aandachtsgebieden aangegeven waarmee bij de
beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu rekening moet
worden gehouden. Wij hebben ook getoetst aan de eis om de voor de inrichting in
aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) toe te passen (artikel 5.3 en 5.4
Bor juncto artikel 9.2 en bijlage 1 Regeling Mor). De omgevingsvergunning voor de activiteit
milieu kan op grond van artikel 2.14, derde lid, van de Wabo alleen geweigerd worden in het
belang van de bescherming van het milieu.
2
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
2.1 Toetsingskader BBT
In de inrichting moeten ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden
toegepast (artikel 2.14 Wabo). De aanwijzing van de BBT-documenten is geregeld in het
Mor (artikel 9.2 juncto bijlage 1). Hierin is aangegeven met welke documenten rekening
moet worden gehouden bij het bepalen van de BBT. In tabel 1 van deze bijlage zijn
zogenaamde BREF-documenten opgenomen. Deze BREF's zijn opgesteld voor bedrijven
die onder de IPPC-richtlijn1 vallen (de ippc-installaties).
De aangevraagde inrichting valt niet onder de IPPC-richtlijn.
Voor alle inrichtingen (ook die niet onder de IPPC-richtlijn vallen) zijn BBT-documenten
aangewezen in tabel 2 van de genoemde bijlage. De documenten die relevant zijn voor de
betreffende inrichting uit deze tabel 2 worden gebruikt om te bepalen wat onder BBT wordt
verstaan. De volgende documenten uit tabel 2 zijn van belang: de Nederlandse Richtlijn
Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB), de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen
15 (PGS 15) en de circulaire 'Energie in de milieuvergunning'. Op deze aspecten gaan wij bij
de betreffende milieuaspecten in.
Ten aanzien van de PGS 15 merken wij het volgende op. In tabel 2 van bijlage 1 van het
Mor is het document PGS 15 “Opslag verpakte gevaarlijke stoffen” opgenomen. Inmiddels is
een actualisatie in voorbereiding om de meest actuele PGS 15 (uitgave 2011, versie
december 2012) in het Mor op te nemen. Daarom hebben wij de aanvraag getoetst aan en
zijn de voorschriften gebaseerd op dit recentste document, waarbij de meeste errata van de
vorige versie zijn verwerkt en er enkele updates zijn doorgevoerd.
In deze vergunning is toetsing aan de PGS 30 niet uitgevoerd en voorgeschreven, omdat
PGS 30 van rechtswege rechtstreeks geldend is voor de bovengrondse dubbelwandige
dieselolietank op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer (lees: paragraaf 3.4.9 van de
Activiteitenregeling).
' ABD
D C
(#)# ) *
E
EE
ABCD E B AF
D F
B
E ' E
$
B F
' ABD
&&,) ) *
A
B
B B DE B
B
((#
C + B C
F D FB B F B
B
E
B
B E C
B
B
C C
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
2.2 BBT en overige aspecten
In de IPPC-richtlijn staan verder een aantal aspecten genoemd, waarvoor als dat nodig is
voorschriften moeten worden gesteld. Als wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5.7 van
het Bor, dan wordt ook voldaan aan het gestelde in de IPPC-richtlijn. Op de overige
aandachtspunten uit milieuoogpunt (en BBT-documenten) wordt hierna ingegaan.
3
AFVALSTOFFEN EN AFVALWATER
Afvalstoffen
In de inrichting ontstaan diverse soorten afvalstoffen zoals papier/karton, plastic, beperkte
hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen (o.a. olie/water/slibmengsel) en afval dat vergelijkbaar
is met huishoudelijk afval.. Aan deze vergunning zijn voorschriften verbonden (hoofdstuk B)
voor de opslag en afvoer van deze afvalstoffen.
Met in achtneming van het Landelijk afvalbeheerplan 2 2009-2021 (het LAP 2, ministerie
I&M) is in de vergunning voorgeschreven dat de afvalstoffen gescheiden worden
ingezameld, opgeslagen en als zodanig worden afgevoerd.
Bij de beoordeling van de omvang van afval en emissies wordt de handreiking 'Wegen naar
preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005) toegepast. Uit de in deze handreiking
opgenomen ondergrens (25 ton bedrijfsafval of 2,5 ton gevaarlijk afval per jaar) blijkt dat een
afvalpreventieonderzoek niet relevant is.
Gelet hierop wordt vooralsnog geen afval- en emissiepreventie onderzoek voorgeschreven.
Omdat inzicht in de afvalstoffenhuishouding nodig is om eventueel in een later stadium een
reductie te kunnen bewerkstellingen, is in de voorschriften opgenomen dat de afvoer van
afvalstoffen moet worden geregistreerd.
Bedrijfsafvalwater
In de inrichting komen onder reguliere omstandigheden slechts afvalwaterstromen van
huishoudelijke aard vrij en afvalwater afkomstig van de wasplaats (laaddocks) die op het
gemeentelijke riool worden geloosd (via zandvanger en olieafscheider).
Rekeninghoudend dat er tevens een riolering van de nieuwe opslaghal naar de
laaddocks/wasplaats loopt (tbv vereiste product/bluswateropvang) is in voorschrift C.8 een
calamiteitenafsluiter/ballon (chemicaliën bestending) voorgeschreven ter voorkoming van
een lozing van chemicaliën op de riolering in geval van een calamiteit.
Reguliere voorschriften zijn gesteld (voorschriften hoofdstuk C) ten aanzien van de lozing
van afvalwater.
Het jaarlijkse drinkwaterverbruik is beperkt (< 5.000 m³).
Gezien de beperkte hoeveelheid per jaar zijn met in achtneming van de handreiking 'Wegen
naar preventie bij bedrijven' (InfoMil, december 2005) geen specifieke voorschriften gesteld
in deze vergunning.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
4
ENERGIE
Beoordeling van het energiegebruik moet plaatsvinden conform de circulaire ‘Energie in de
milieuvergunning’ (Infomil, oktober 1999). Op grond van deze circulaire moet een bedrijf dat
jaarlijks meer dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent)
gebruikt, inzicht geven in de omvang en verdeling van het energiegebruik, de
energiebesparende maatregelen die zijn of worden getroffen, de wijze waarop het
energiegebruik wordt vastgesteld en geregistreerd en moet worden nagegaan welke
energiebesparende maatregelen redelijkerwijs mogelijk zijn.
In lijn met het Activiteitenbesluit gelden drempelwaarden van respectievelijk 200.000 kWh/j
elektriciteit of 25.000 m3/j aardgas voor een efficiëncy-onderzoek.
Rekeninghoudend dat de nieuwbouw van de opslaghal voor als nog niet is gerealiseerd, is
het reële totale jaarlijkse elektriciteitsverbruik niet exact bekend en weergegeven in de
stukken bij de aanvraag.
Het elektriciteitsverbruik is een gevolg van gebruik van verlichting, (kantoor)installaties, hdreiniger en dergelijke.
Met de voorschriften uit hoofdstuk D wordt energie-efficiëncy in afstemming op de
bedrijfsvoering nader gereguleerd.
Mocht het energieverbruik in enig kalenderjaar een van de voornoemde drempelwaarden
overschrijden, dan is het verplicht om nader onderzoek naar de besparingsmogelijkheden uit
te voeren.
Uiteraard is het uit oogpunt van bedrijfscontinuïteit altijd zinvol om onderzoek te verrichten
naar de mogelijkheden en de rendabele energiebesparingsmaatregelen te treffen.
De gebruikelijke/bekende BBT-maatregelen zijn naar huidige inzichten voorgeschreven.
Afgezien van de reguliere energie-efficiency maatregelen kan het bedrijf vrijwillig kiezen om
tevens duurzame energiebesparingsmaatregelen, zoals pv-zonnepanelen toe te
passen/nader te onderzoeken hetgeen tevens in deze tijd kostenbesparend kan zijn. Met de
subsidiemogelijkheden en een eventuele collectieve aanpak kan dit extra interessant zijn.
Het voorschrijven daarvan is niet aan de orde.
5
GELUID
Het bedrijf is gelegen in het buitengebied aan de Withagenweg te Wilp.
Aan de oostzijde is de doorgaande weg en parkeergelegenheid van Bussloo gesitueerd.
Op verdere afstand is aan de noordzijde de Veluwse Afval Recycling (VAR) en de rijksweg
A1 gesitueerd. Aan de zuidzijde is op verdere afstand de provinciale weg 345 (N345)
gesitueerd. De weg loopt van Apeldoorn via Voorst naar Zutphen, waar de N345 aansluit op
de N348.
De dichtstbijzijnde bebouwing is gelegen op 60 meter (woning Withagenweg 44) uit de
erfgrens van de inrichting ten zuiden van de inrichting en op 90 meter ten noorden (woning
Withagenweg 36) van de inrichting. Aan de noordelijk en de westelijke zijde wordt de
inrichting begrensd door weilanden. De inrichting wordt aan de oostelijke zijde begrensd
door de Withagenweg.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Op het terrein van het bedrijf is de volgende bebouwing gerealiseerd:
- twee bedrijfswoningen;
- een kantoorpand;
- een nieuw te realiseren bedrijfspand voor op- en overslag van goederen.
Het (achter)terrein van de inrichting is, voor zowel personenauto’s als vrachtwagens, vanaf
de Withagenweg toegankelijk via één centrale toegang.
Een overzicht van de inrichting en haar omgeving met beoordelingspunten wordt
weergegeven in onderstaand situatieschets.
Ter Riele Transporten v.o.f. en de directe omgeving met beoordelingspunten (bron: akoestisch rapport)
Wat betreft woningen van derden (2x) zijn de beoordelingspunten 1 t/m 6 relevant.
Ter Riele is gespecialiseerd in verhuizingen en het transport en op – en overslag van vee,
planten en bloemen. Het bedrijf is 24 uur per dag in bedrijf wat de transporten betreft.
Ondersteunende taken, zoals kantoor, wassen en reinigen van vrachtwagens, en de
werkplaatsactiviteiten, vinden in de dagperiode plaats.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB(B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
De geluidbronnen van de inrichting bedragen hoofdzakelijk de vervoersbewegingen, het
wassen van de vrachtwagens en het verwarmen en koelen van bloemen en planten in de
vrachtwagen.
Hieronder worden de verschillende bedrijfsonderdelen, betreffende de akoestische relevantie,
nader besproken.
Vervoersbewegingen
Via de toegang, ten noordoosten van de inrichting, kunnen personenauto’s en vrachtauto’s het
terrein bereiken. Voor (kantoor)personeel, chauffeurs en vrachtwagens zijn er aparte
parkeerplaatsen.
Nieuwe bedrijfshal
Op het terrein van de inrichting wordt een nieuwe bedrijfshal gerealiseerd. Dit voor de op- en
overslag van goederen. De bedrijfshal is voorzien van een laad- en losdock aan de oostzijde.
In de zuidgevel bevinden zich nog enkele overheaddeuren voor het laden en lossen van
goederen.
Het reinigen van de vrachtwagens
Elke week worden vrachtwagens met behulp van een hogedrukreiniger en een mobiele
wasborstel gewassen. Deze activiteit is verplaatst naar de loskuil, aan de oostzijde van de
nieuwe bedrijfshal.
Verwarmen en koelen van bloemenwagens
Het kan voorkomen dat bloemen en of planten gekoeld en of verwarmd moeten worden met
behulp van een elektrisch aggregaat op de trailer.
Laden en Lossen
Het laden en lossen/ op- en overslaan van goederen vindt plaats binnen de inrichting. De
nieuwe bedrijfshal is hierop ingericht.
De akoestisch aangevraagde bedrijfssituatie en geluidsbelasting komt nader tot uiting in het
akoestische rapport (nr. 12.1976, 18 juni 2013 Aveco de Bondt) die als onderdeel van deze
vergunning wordt beschouwd.
De geluidemissie van dit bedrijf wordt getoetst aan de Handreiking Industrielawaai en
Vergunningverlening (1998), de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999) en aan
de Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting
(29 februari 1996).
Omdat er geen gemeten referentieniveau ter plaatse bekend is, zijn de richtwaarden op grond
van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (oktober, 1998; hierna HRIV) in
ogenschouw genomen, waarbij de volgende - op deze situatie van toepassingzijnde – nadere
onderbouwing aan de orde is:
Enerzijds kan de omgeving van Ter Riele gekarakteriseerd worden als een
agrarische/landelijke omgeving. Anderzijds wordt het geluidniveau van de omgeving bepaald
door de Withagenweg, de Zutphenseweg en de rijksweg A1. Ook het recreatieterrein
Bussloo en de inrichting VAR beïnvloeden het omgevingsgeluid.
Met in achtneming van de geschetste gebiedsomgeving met omgevingsfactoren rondom de
inrichting wordt de 45 dB(A) etmaalwaarden als normstelling aanvaardbaar geacht.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB)B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT
Tabel 6.1 van het akoestische rapport (zie inzet onder) laat de geluidsbelasting op de
relevante immissiepunten (woningen van derden) zien voor wat betreft de dag-, avond- en
nachtperiode.
Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden (45 dBA-etmaalwaarde) wordt overschreden wat
betreft de nachtperiode ter plaatse van woning Withagenweg 44.
In de nachtperiode is er sprake van een kleine (1 dB(A)) overschrijding. Maatgevend voor de
geluidbelasting in de nachtperiode is de koeling/verwarming van de trailers (Thermoking).
Als zodanig zijn maatregelen vereist.
De verwarming/koeling (aggregaat Thermoking) van de vrachtwagens veroorzaakt de
overschrijding, waarbij de bron bij het laad- en losdock het meest maatgevend is. Door te
voorkomen dat de verwarmings-/koelaggregaten in de nachtperiode worden gebruikt ter
plaatse van het laad/losdock kan worden voldaan aan de grenswaarden. Als alternatief kan
de effectieve bedrijfstijd van het aggregaat beperkt worden tot ten hoogste 10 %/ 0,8 uur in
de nachtperiode. Ook dan wordt voldaan grenswaarde in de nachtperiode.
Tabel 6.2 uit het akoestisch rapport (zie inzet onder) laat zien dat met het aanpassen van de
bedrijfsduur van het koelaggregaat volledig wordt voldaan aan de grenswaarden.
De vereiste akoestische maatregel is voorgeschreven in de vergunning (met name
voorschrift E.3.
Maximale geluidniveaus LAmax
De maximale geluidniveaus worden vooral veroorzaakt door vrachtwagenbewegingen.
In tabel 6.3 uit het akoestisch rapport (zie inzet onder) worden de maximale geluidniveaus
als gevolg van de bedrijfsactiviteiten weergegeven.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB'B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
In eerste instantie is conform de HRIV een LAmax richtwaarde aanbevolen van 10 dB boven
de richtwaarde. De grenswaarde voor het maximaal beoordelingsniveau (LAmax) bedraagt
volgens de HRIV ten hoogste 70, 65 en 60 dB(A).
In de dagperiode kan (nagenoeg) aan de 10 dB-aanbevolen waarde worden voldaan. In de
avond- en nachtperiode wordt niet aan de aanbevolen waarde voldaan, maar wordt als nog
voldaan aan de grenswaarde.
Ten aanzien van de maximale geluidniveaus (hoger dan de richtwaarde maar lager dan de
grenswaarde) is het volgende daarbij in acht genomen:
Er is sprake van een feitelijke en reeds bestaande activiteit. De huidige bedrijfssituatie
valt onder de werking van het Activiteitenbesluit en voldoen aan de hierin opgenomen
waarden voor piekgeluid. De grenswaarden van de HRIV komen overeen met de
waarden van het Activiteitenbesluit. De wijzigingen van de bedrijfsactiviteiten,
waarvoor de vergunningaanvraag noodzakelijk is, hebben niet als gevolg dat nieuwe
of hogere piekgeluiden ontstaan. Piekgeluid wordt in de huidige en aangevraagde
bedrijfssituatie veroorzaakt door de vrachtwagens;
Er kunnen redelijkerwijs geen maatregelen getroffen worden aan het
piekgeluidvermogen van de bepalende bronnen, de vrachtwagens.
Het wagenpark van Ter Riele voldoet aan de stand der techniek cq BBT. Op
vrachtwagens van derden kan niet/nauwelijks invloed uitgeoefend worden;
Er kunnen redelijkerwijs geen kosteneffectieve maatregelen in de overdracht getroffen
worden. Blijkens aanvullend schrijven van akoestisch bureau Aveco de Bondt zal een
geluidscherm langs rijroutes of op de erfgrens nodig zijn met een lengte van ca. 110
en 140 meter. Daarmee wordt het LAmax ter plaatse van de woningen aan de
Withagenweg 36 en 44 beperkt tot respectievelijk: 53 en 56 dB(A) in zowel
maatgevende avond- als nachtperiode voor een scherm met een hoogte van 4 meter.
De kosten hiervoor bedragen circa € 500.000,-; 55 en 58 dB(A) in zowel maatgevende
avond- als nachtperiode voor een scherm met een hoogte van 2 meter. De kosten
hiervoor bedragen circa € 250.000,-.
Het Lamax van Ter Riele betreffen 11 vrachtwagens in de nachtperiode;
Het is niet aannemelijk dat in de nabij gelegen woningen het toelaatbare geluidniveau
van 45 dB(A) vanwege piekgeluid wordt overschreden, rekeninghoudend dat een
gemiddelde woning een geluidisolatie heeft van tenminste 17 dB en met in
achtneming van (energetische) verbouwingen zelfs meer dan 20 dB(A).
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB&B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Indirecte hinder
Met de circulaire “Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de
inrichting/beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet
milieubeheer, 1996” (hierna: Circulaire indirecte hinder) heeft de minister van VROM destijds
nadere invulling gegeven aan de wijze waarop indirecte hinder als gevolg van
wegverkeersaantrekkende werking dient te worden getoetst.
Met verwijzing naar paragraaf 6.4 van het akoestisch rapport wordt voldaan aan de
voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde zoals gesteld in de circulaire.
In de vergunning wordt het niet noodzakelijk geacht voorschriften op te nemen voor indirecte
hinder.
Trillinghinder
Trillinghinder bij derden ten gevolge van de aangevraagde activiteiten is niet te verwachten.
Klachten hieromtrent zijn tevens niet bekend. Aan dit aspect wordt verder geen aandacht
gegeven.
6
BODEM
De beoordeling van de aanvraag en het opstellen van de voorschriften ter bescherming van
de bodem zijn gebaseerd op de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, bedrijfsmatige
activiteiten (NRB 2012).
De bodembedreigende activiteiten bij Ter Riele bestaan uit de opslag van dieselolie in een
bovengrondse (dubbelwandige) tank van 30 m³ (zie situatietekening), aftankplaats van
dieselolie tbv eigen vervoer, IBC met adblue met afleverplaats (laaddock conform plan van
eisen Pendemors), opslag- en overslagplaats van gevaarlijke stoffen, laaddocks/wasplaats
(laaddocks voorzijde opslagloods worden tevens gebruikt als
productopvang/bluswateropvang ADR-opslag en doet daarnaast dienst als wasplaats
conform plan van eisen Pendermors) werkplaats (voor zover gewerkt wordt met oliën e.d.)
en overige locaties alwaar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden.
Uitgangspunt van de NRB is het treffen van zodanige maatregelen, dat het risico op
bodemverontreiniging wordt teruggebracht tot een bodemrisiconiveau A (verwaarloosbaar
bodemrisico) in de zin van de NRB. Hierdoor zal er in beginsel sprake zijn van een
nulemissie van verontreinigende stoffen naar de bodem.
Veelal zijn - op basis van blijage 1 van de NRB - er meerder keuzemogelijkheden om te
komen tot een verwaarloosbaar bodemrisico. In de voorschriften is hiermee rekening
gehouden.
Voor de wasplaats/product- bluswateropvang (laaddocks) is zondermeer een vloeistofdichte
vloer als basis voorziening conform de NRB vereist.
Het afvalwater is van huishoudelijke aard (kantoor/toilet) en daarnaast afkomstig van de
wasplaats/laaddocks (via zandvanger en olieafscheider). Tevens loopt er een riolering van
de nieuwe opslaghal naar de laaddocks (tbv product/bluswateropvang).
Voor een bestaande riolering van bedrijfsafvalwater is conform de NRB een
verwaarloosbaar bodemrisico redelijkerwijs niet haalbaar. Een aanvaardbaar bodemrisico
zou in dat geval volstaan.
Rekeninghoudend dat de nieuw te realiseren opslaghal/laaddocks met riolering voor dat deel
geheel wordt vernieuwd, is de vloeistofdichtheidseis voor die riolering hier aan de orde
volgens de NRB en voorgeschreven in de vergunning (voorschrift F.10).
In de voorschriften van hoofdstuk F behorende tot deze beschikking is een eindsituatieonderzoek voorgeschreven, dat moet worden uitgevoerd bij eventuele beëindiging van een
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
bodembedreigende activiteit c.q. de bedrijfsactiviteiten, zodat is na te gaan in hoeverre de
bedrijfsactiviteiten hebben geleid tot een negatieve beïnvloeding van de bodemkwaliteit.
Het bevoegd gezag bepaald daarbij het referentiekader, welke als nulsituatie dient te worden
gehanteerd.
Om aan de voorschriften van hoofdstuk F te kunnen voldoen, dient vergunninghouder daar
waar nodig technische en organisatorische maatregelen te treffen, zoals het aanbrengen
van lekbakken, het voorhanden hebben van absorptiemtariaal en het geven van
instructievoorschriften.
Door het treffen van maatregelen ter bescherming van de bodem en het grondwater, het
opleggen van een eindsituatie-onderzoek naar de kwaliteit van de grond en het grondwater
na beëindiging van de bodembedreigende activiteiten wordt in voldoende mate bescherming
tegen verontreiniging van de grond en het grondwater geboden.
Voor wat betreft de opslag van dieselolie in de bovengrondse tank van 30 m³, zijn in deze
vergunning geen eisen gesteld. Van rechtswege gelden daarvoor de rechtsstreekswerkende
regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer (lees: paragraaf 3.4.9 van de
Activiteitenregeling).
7
LUCHT
Rookgassen
Binnen het bedrijf zijn aardgasgestookte verwarmingsinstallaties aanwezig (nominale
belasting < 100 kW), waarvoor in het kader van de milieuwetgeving de
rechtstreekswerkende regels van artikel 3.7m van de Activiteitenregeling (regeling behorend
bij Activiteitenbesluit) van toepassing zijn.
Rekeninghoudend met bovenstaande zijn vanuit milieu-oogpunt geen nadere eisen gesteld
in deze vergunning.
Luchtkwaliteitseisen
De regels voor luchtkwaliteit vloeien direct voort uit richtlijnen die de Europese Unie heeft
vastgesteld. Deze richtlijnen bestaan uit de in 1996 vastgestelde Kaderrichtlijn luchtkwaliteit
en de daarop gebaseerde uitvoeringsrichtlijnen, veelal dochterrichtlijnen genoemd. In deze
dochterrichtlijnen is achtereenvolgens vastgelegd welke normen voor specifieke stoffen
gelden. Het gaat daarbij zowel om grenswaarden, als om richtwaarden en plandrempels.
Plandrempels zijn toegestane overschrijdingsmarges in de periode dat grenswaarden nog
niet gelden.
De wet voorziet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
(NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese
eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL kan pas in werking treden als de EU
derogatie (verlenging van de termijn om luchtkwaliteitseisen te realiseren) heeft verleend. De
uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur
(AMvB) en ministeriële regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking
zijn getreden. Daarom is gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' ook de Algemene Maatregel
van Bestuur 'niet in betekende mate' (NIBM) gepubliceerd.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de
ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die
betrekking hebben op het begrip NIBM. Voor de periode tussen het in werking treden van de
'Wet luchtkwaliteit' en het verlenen van derogatie door de EU is het begrip 'niet in
betekenende mate' gedefinieerd als 1% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Na
verlening van derogatie treedt het NSL in werking en wordt de definitie van NIBM
verschoven naar 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën
van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in
betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder
toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
De bijdrage van Ter Riele transporten v.o.f. blijft verwaarloosbaar.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
8
VEILIGHEID/GEVAARLIJKE STOFFEN
Op het bedrijfsterrein bevindt zich een opslagloods onderverdeeld in distributie/opslagruimte
bestemd handelsgoederen, distributieruimte ADR goederen en drie opslagkluizen bestemd
voor opslag van ADR goederen (= gevaarlijke stoffen).
Aan de voorzijde van opslagloods bevinden zich drie laaddocks, via de laaddocks vinden
laad en loshandelingvan transportvoertuigen plaats. Tevens worden de laaddocks gebruikt
voor het reinigen en wassen van transportvoertuigen. Boven de deuren van
laaddocks bevinden zich de toiletten/wasruimte en kantine.
In de distributieruimte worden de goederen in ontvangst genomen en verzend klaar
gemaakt. Aangeleverde ADR goederen worden direct in de opslagkluizen
opgeslagen. De hoeveelheid aanwezige ADR stoffen die in die ruimte verzendklaar staat
kan variëren van 200 kg tot maximaal 5.000 kg.
In de opslagkluizen vindt het neerzetten van ADR geclassificeerde goederen en orderpicking
van goederen plaats aan de hand van verzendlijsten.
De totale hoeveelheid goederen per opslagkluis word per dag digitaal geregistreerd in
uitgaande goederen, binnen komende en uitgaande goederen.
In de inrichting worden geen emballage van gevaarlijke stoffen geopend en vinden geen omof overpakkings-werkzaamheden plaats.
Met verwijzing naar paragraaf 3.1 van het “plan van eisen nieuwbouw opslagloods door
adviesbureau Pendermors” geldt een daarbij aangegeven acceptatieprocedure bij Ter Riele
voor de opslag/overslag van gevaarlijke stoffen.
Met verwijzing naar het “plan van eisen nieuwbouw opslagloods door adviesbureau
Pendermors” als onderdeel van de aanvraag behorende bij deze vergunning zijn binnen de
inrichting de volgende gevaarlijke stoffen (= ADR-plichtige stoffen) aanwezig:
Soort en hoeveelheid gevaarlijke stof met
bijbehorende verpakkingsgroep
60 ton ADR 3 vg II en III +
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in metalen kooi
Locatie in
opslagloods
Kluis A
156
60 ton ADR 8 vg II en III +
20 ton ADR 9 vg II en III
Kluis B
156
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in metalen kooi
Kluis C
72
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
Oppervlak (m²)
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
In bovenstaande figuur wordt de situering van de opslagkluizen en distributieruimte voor
gevaarlijke stoffen en de scheiding met de opslag/distributieruimte voor overige goederen
weergegeven (bron: UPD sprinklerbeveiliging).
Voor wat betreft de bouwkundige constructies en brandwerende scheidingen wordt
verwezen naar het programma van eisen van adviesbureau Pendemors en met name het
UPD.
Met in achtneming van de meest actuele PGS 15 (versie december 2012) zijn op na huidige
inzichten actuele voorschriften gesteld in deze vergunning. Daarbij is tevens rekening
gehouden met eisen van CPR 15-2 vanwege het feit dat PS 15 (2011) geen informatie biedt
voor niet-automatische sprinklersystemen.
Met verwijzing naar tabel 4.1 van PGS 15 is in deze situatie beschermingsniveau 2 van
toepassing temeer minder dan 100.000 kg in een opslagvoorziening plaatsvindt en de ADRklasse 3 stoffen uitsluitend verpakkingsgroep II of III betreft.
De aangevraagde situatie (hoeveelheid en soort gevaarlijke stoffen met bijbehorende
verpakkingsgroep) met begrenzingen zijn voorgeschreven in voorschrift G.1 van deze
beschikking.
In relatie tot beschermingsniveau 2 wordt verder opgemerkt dat de gevolgen van de
vuurbelasting in geval van brand voor de omgeving beperkt zal zijn met in achtneming van
de bouwkundige constructie (wanden WBDBO van 60 minuten en dak WBDBO 30 minuten)
en temeer gezien de afstand tot woningen van derden.
Op 6 augustus 2013 heeft de Regionale Brandweer Noord en Oost Gelderland advies
uitgebracht in het kader van deze aanvraag. Dit advies is hierna op hoofdlijnen ingevoegd:
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
De volgende uitgangspunten zijn daarbij als basis gehanteerd:
1. Voorkomen van het uitbreken van brand;
2. Tijdige alarmering;
3. Waarborgen veilige ontvluchting;
4. Beperken van een eenmaal uitgebroken brand;
5. Aanwezigheid brandweervoorzieningen voor het bestrijden van een brand;
6. Beperken milieuschade bij calamiteiten.
Het milieudeel voldoet op enkele details na aan bovenstaande uitgangspunten.
Uit brandveiligheidsoogpunt bestaat er dan ook onder voorwaarden, géén bezwaar tegen
het verlenen van de omgevingsvergunning, mits de onderstaande
brandveiligheidsmaatregelen in de vergunning worden opgenomen.
•
•
•
Opmerking
De aanvrager heeft aangegeven dat voor de opslagruimte voor gevaarlijke stoffen
Beschermingsniveau II wordt gerealiseerd. Op grond van de PGS 15 (tabel 4.1) is dit
toegestaan mits de opslagcapaciteit in een opslagvoorziening onder de grens van 100.000
kg blijft.
Het uitgangspuntendocument van Brandexpert komt niet overeen met het Plan van Eisen
van adviesbureau Peddemors. In het rapport van Brandexpert wordt de opslag van
spuitbussen in kluis A niet genoemd en onder Watervoorziening (art. 3.7) en
Brandweeraansluiting (art.3.8) is totaal verschillend met het Plan van Eisen Peddemors
onder Beschermingsniveau (art. 3.5)
Advies: Aanpassen uitgangspuntendocument nr. 1483-1/UPD/SPR of in considerans
beschrijven dat het kenmerk van kluis A is gewijzigd en artikelen 3.7 en 3.8 van dit
uitgangspuntendocument niet van toepassing zijn.
Het Plan van Eisen voor de Brandmeldinstallatie ontbreekt bij deze aanvraag. Na het
verstrekken van de omgevingsvergunning dient er een PvE van de brandmeldinstallatie ter
goedkeuring aan bevoegd gezag aangeleverd te worden, waarbij de goedkeuring van het
PvE moet leiden naar een certificaat voor de Brandmeldinstallatie.
Inhoudelijk
•
1- Beschermingsniveau II: Afgesproken tijdens het overleg van 30 juni 2013 en beschreven
in het Plan van Eisen Peddemors, in de opslagkluizen A,B en C een Deluge installatie met
watervoorziening vanuit een geboorde put, als gelijkwaardige oplossing voor het niet
toepassen van een rook-warmte afvoerinstallatie (RWA).
In genoemde kluizen en in de distributieruimte moet een Brandmeldinstallatie conform NEN
2535 aangebracht worden, doormelding van het brandalarm is verplicht (PGS 15, bijlage F
1.4) een alternatief is doormelden naar een Particuliere Alarm Centrale. (PAC) De
Brandmeldinstallatie dient twee melder afhankelijk te worden uitgevoerd, i.v.m. verificatie
van de brandmelding. Op dit moment is het geen wettelijke eis, maar Overheid en Brancheorganisatie hebben het voornemen om deze eis te vermelden in het Bouwbesluit, dit om
nodeloze alarmen (dus ook overbodig uitrukken van de brandweer) tegen te gaan.
Onderhoud aan de Brandmeldinstallatie dient te worden uitgevoerd conform NEN 2654.
Na het installeren van de Brandmeldcentrale dient er een Rapport van oplevering aan
bevoegd gezag ingediend te worden.
Bluswateropvang is ruim voldoende indien het laaddock (inhoud 450 m3) hiervoor gebruikt
gaat worden.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Binnen de inrichting moet een hoeveelheid Alcohol bestendig Schuim Vormend Middel
aanwezig zijn.(PGS 15, art.4.8.2.) De hoeveelheid SVM moet afgestemd worden op de
mogelijke plasbrand, b.v. als gevolg van herontsteking van bluswater uit de opslagkluizen in
de laaddock, of mogelijke chemische reacties in het bluswater waardoor afdekken van het
bluswater met schuim noodzakelijk is.
•
2- Bouwkundig: de bouwconstructie van de kluizen voor de opslag van gevaarlijke stoffen
dient te voldoen aan de PGS 15, hoofdstuk 3. Deuren, kozijnen en ventilatieroosters mogen
geen afbreuk doen aan de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van 60
minuten.
Kluis B: voor kluis B luidt het advies om deze kluis zo in te delen met scheidingsconstructies
en/of aanpassingen in het rioleringsstelsel waardoor er geen onverenigbare combinaties
kunnen ontstaan. (Uitstromen van b.v. basische vloeistoffen naar stoffen met een zuur
karakter moet voorkomen worden).
•
3- Opslag spuitbussen (PGS 15 hfst. 7)
In de aanvraag staat beschreven dat in kluis A en C spuitbussen worden opgeslagen in
metalen kooien. Om aan de strekking van PGS 15, art 7.4.2. te voldoen mag de vrije
opening van deze kooien niet groter zijn dan 5 cm.
De stapelhoogte van de spuitbussen mag bij deze vorm van opslag niet hoger zijn dan 3.60
meter.
•
4- Bovengrondse tankinstallatie: De in de aanvraag vermelde tankopslag voor Diesel dient te
voldoen aan de PGS 30. Op de tekening en in de beschrijving ontbreekt een
blusmiddel.(PGS 30, art. 5.5.1., 5.5.2. en 5.5.3.) Op tekeningnr. 11038 (Hercuton) is de
plaats van de tank ingetekend, en voldoet daarmee aan het afstand criterium. Indien de
installatie van AdBlue op deze wijze wordt gepositioneerd is dit voldoende.
•
5- Noodplan: Nabij de plaatsing van de Brandmeldcentrale dient een Noodplan conform
PGS 15, art. 3.19 geplaatst te worden.
•
6- Antenne: Bij het lezen van het plaatsen van een antenne, is ook het idee van een
windvaan geboren. Gezien de opslag van verschillende ADR klassen, en de mogelijke
dampvorming vanuit de kluis(zen) is het voor een repressieve inzet van belang om ook de
windrichting ter plaatse te controleren. Een vlaggenmast met vlag, op een vanaf de
openbare weg goed zichtbare plaats, is in dit geval al voldoende.
Op basis van het nagezonden PvE van de brandmeld- en ontruimingsinstallatie van 25
maart 2013 heeft de Regionale Brandweer op 16 oktober 2012 het volgende advies
verstrekt:
-
-
Ik heb het PvE van Ter Riele doorgenomen, een aantal puntjes komen nog aan het licht:
1.4: Certificering, Conform PGS 15, 4.8.5 is een goedkeurend inspectierapport (wel door A
inspectie instelling) al voldoende. In principe hoeft voor de installatie van Ter Riele geen
UPD gemaakt te worden omdat afgesproken is dat Beschermingsniveau II van toepassing
is. Als gelijkwaardige oplossing voor het niet toepassen van rookluiken wordt er een
brandmeldinstallatie i.c.m. een brandblusinstallatie toegepast.
8.2: Doormelding van storingen mag ook naar een Particuliere alarm centrale. In de PGS 15,
3.2.9: Een gecertificeerde BMI overeenkomstig de NEN 2535 met doormelding naar een 24uurs bezette post. Hetzelfde geldt voor 8.4 van het PvE. Doormelding mag naar een PAC.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB (B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
-
10.2: Indeling detectiezones, volgens mij hebben we afgesproken dat er ook een lus van
rookmelders in de ADR distributie ruimte zou komen te hangen. Hier worden de meeste
handelingen verricht, en is het van belang dat hier ook detectie komt te hangen.
-
14.2: Omvang ontruimingsgebied: Mijn voorkeur gaat uit dat een ontruimingsalarm ook
hoorbaar is in de ADR distributie ruimte en in de ruimte daarvoor, de Opstal en distributie
ruimte.
Denk ook aan de bepaling dat er schuim moet komen? Afgestemd op de grootste kluis,
oppervlakte van het bluswater opvang en natuurlijk ook geschikt voor de diverse ADR
klassen.
Vorenstaande adviezen van de Regionale Brandweer zijn overgenomen in de voorschriften
behorende bij dit besluit. De voorschriften en considerans zijn afgestemd met de Regionale
Brandweer, hetgeen mede heeft geresulteerd in de inhoud van dit besluit.
In hoofdstuk 3 van het Plan van Eisen van Pendemors wordt vermeld dat in opslagkluis A
tevens 10 ton aan spuitbussen (ADR klasse 2) aanwezig kan zijn.
Het uitgangspuntendocument van Brandexpert komt in zoverre niet overeen met het Plan
van Eisen van adviesbureau Peddemors. In het rapport van Brandexpert wordt de opslag
van spuitbussen in kluis A niet genoemd en het gestelde onder Watervoorziening (art. 3.7)
en Brandweeraansluiting (art.3.8) is niet van toepassing met verwijzing naar het aangepaste
Plan van Eisen Peddemors en het daarin gestelde onder 3.5 Beschermingsniveau.
Het plan van Peddemors is – met in achtneming van het overleg van 30 juni 2013 met de
regionale brandweer – maatgevend.
Aanpassing van het UPD voor wat betreft de punten 3.7, 3.8 en het gewijzigde kenmerk van
kluis A wordt vanuit beschermingsniveau 2 conform advies brandweer niet als uiterst
noodzakelijk gezien.
Een UPD is conform PGS 15 in beginsel vereist in geval van beschermingsniveau1, hetgeen
hier geen sprake van is. Echter dient ontwerp en werking van de installatie wel vast te staan,
zodat een certificaat niet wordt vereist, maar wel een goedkeuring waarmee de goed
beveiligingswerking vaststaat.
Wat betreft de brandmeldinstallatie is wel een certificaat vereist conform de
aansluitvoorwaarden PAC dan wel de voorwaarden van de meldkamer Oost Nederland.
Het basisniveau voor de brandbestrijdingsinstallatie is met in achtneming van
beschermingsniveau 2 voorgeschreven in de voorschiften bij dit besluit.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB )B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Wat betreft productopvang van gevaarlijke stoffen geldt in de aangevraagde situatie het
volgende volgens paragraaf 4.7 van PGS 15:
Soort en maximale hoeveelheid
gevaarlijke stof met bijbehorende
verpakkingsgroep
60 ton ADR 3 vg II en III +
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in
metalen kooi
Locatie in
opslagloods
Oppervlak
(m²)
Productopvang
BN2
Kluis A
156
60 ton ADR 8 vg II en III +
20 ton ADR 9 vg II en III
Kluis B
156
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in
metalen kooi
Kluis C
72
100% van de
aanwezige
vloeistoffen;
48 m3
(sm ca. 0,8 x 60)
10% van de
aanwezige
vloeistoffen;
8 m3 (sm ca. 1)
-
De minimale productopvangcapaciteit is voorgeschreven in de vergunningvoorschriften.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB 'B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Wat betreft de noodzakelijke bluswateropvangvoorziening(en) gelden de eisen die zijn
beschreven in paragraaf 4.6 van PGS 15 en in Bijlage 5 van PGS 15/CPR 15-2 (ivm nietautomatische sprinklersystemen), waarin de kenmerken en parameters van diverse
brandbeveiligingsinstallaties zijn opgenomen.
Voor beschermingsniveau 2 geldt conform paragraaf 4.5 van PGS 15 in de regel een grotere
bluswateropvangvoorziening.
Met in achtneming van bovenstaande en het advies van de Regionale Brandweer volstaat
de opvang via de crossdock met een inhoud van ten minste 450 m³.
Op basis van voorschrift 4.5.1 van PGS 15 geldt voor een beschermingsniveau 2, dat er een
brandbeveiligingsinstallatie aanwezig moet zijn die bedrijfsgereed is en die ten minste
bestaat uit de volgende voorzieningen en maatregelen:
• in de opslagvoorziening moet een snel branddetectiesysteem zijn geïnstalleerd;
• de lokale brandweer moet binnen 15 min inzetbaar zijn, dan wel binnen de
inrichting moet een bedrijfsbrandweer aanwezig zijn;
• in de opslagvoorziening moet een rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) zijn
aangebracht;
• in de inrichting moet nabij de opslagvoorziening een voorraad schuimvormend
middel aanwezig zijn omdat bij een mogelijke blussing moet worden uitgegaan van
toepassing van schuim;
• de in tabel 4.4 van PGS 15 genoemde maximale oppervlakten voor opslagvoorziening en
vakgrootte moeten worden gehanteerd.
Op advies van de Regionale Brandweer wordt de RWA niet afdoende efficiënt geacht en is
op basis van het gelijkwaardigheidsbeginsel een brandmeldinstallatie in combinatie met een
deluge-systeem met watervoorziening voorgeschreven.
Aan de overige bovenstaande voorzieningen en maatregelen wordt voldaan, dan wel zijn
voorgeschreven in deze vergunning.
Alhoewel het PvE van de BMO-installatie uitgaat van detectie sec in de opslagkluizen voor
gevaarlijke stoffen, wordt op advies van de Regionale Brandweer deze detectie ook uiterst
zinvol geacht in de distributieruimte voor gevaarlijke stoffen, hetgeen als zodanig is
voorgeschreven.
In de voorschriften is rekening gehouden met een life-test/opleveringscontrole en periodieke
inspectie/werking van het deluge-systeem met watervoorziening vanuit een geboorde put
met behulp van doelmatige pompinstallatie in combinatie met de brandmeldinstallatie.
In de aanvraag staat beschreven dat in kluis A en C spuitbussen worden opgeslagen in
metalen kooien. Met in achtneming van de situatie (vloeroppervlak kluis A 156 m² icm
andere gevaarlijke stoffen behorende tot ADR klasse 3) zijn voorschriften gesteld op basis
van hoofdstuk 7 van PGS 15.
Met de gestelde voorschriften van met name hoofdstuk G wordt invulling gegeven aan de
veiligheid/milieubeshcerming als bedoeld in met name PGS 15, als zijnde BBT-document.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB &B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in relatie tot de aanwezigheid van gevaarlijke
stoffen, het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) evenals het BRZO’99 nimmer van
toepassing kan en mag zijn. Dit is niet als zodanig aangevraagd en afgezekerd in de
voorschriften van hoofdstuk G.
Voor wat betreft de aanwezigheid, de controle en het onderhoud van de blusmiddelen en
gedragsmaatregelen ter voorkoming/beperking van brandgevaar gelden regels in het kader
van het nieuwe Bouwbesluit 2012, waarbij de reguliere eisen uit het Gebruiksbesluit
(inmiddels vervallen) zijn betrokken.
9
BEDRIJFSBEEINDIGING
Bij bedrijfsbeëindiging of het onderbreken van de bedrijfsactiviteiten gedurende een periode
van meer dan zes maanden, moeten afvalstoffen worden afgevoerd. Gebouwen en
installaties die niet worden verwijderd en afgevoerd moeten ook na bedrijfsbeëindiging in
goede staat van onderhoud blijven. Bij bedrijfsbeëindiging of beëindiging van een
bodembedreigende activiteit is tevens een bodemeindonderzoek vereist.
Dit is opgenomen in de voorschriften.
10
OVERIGE WETTEN EN REGELS
Onderstaande besluiten en regelingen zijn rechtstreeks werkend. Indien er aan de
ingangsvoorwaarden van zo'n besluit of regeling wordt voldaan dan gelden voor die
activiteiten de direct werkende voorschriften uit het desbetreffende besluit danwel regeling.
Hierover mogen geen voorschriften worden opgenomen in de vergunning.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Het Activiteitenbesluit was tot 1 januari 2013 officieel het Besluit algemene regels voor
inrichtingen milieubeheer genaamd. Inmiddels is dit het Activiteitenbesluit milieubeheer
(hierna: Activiteitenbesluit) met bijbehorende Activiteitenregeling.
Artikel 8.40 Wm bepaalt dat voor inrichtingen algemene regels gelden. Gezien de aanvraag
is deze inrichting een type C inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit en daarmee
aangewezen als een inrichting waarvoor de vergunningplicht (voor als nog) geldt.
Op deze inrichtingen kunnen naast de vergunningvoorschriften, ook de voorschriften van
(delen van) hoofdstuk 2 en 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn (artikel 1.4,
derde lid van het Activiteitenbesluit). De inrichting heeft ook activiteiten zoals genoemd in
voornoemd artikel. Daarom moet de inrichting ook voldoen aan de voorschriften uit het
Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling voor wat het lozen van hemelwater
dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, de opslag van dieselolie in
een bovengrondse tank, stookinstallaties en de wasplaats voor het uitwendig wassen van
eigen voertuigen (relevante activiteiten als genoemd in hoofdstuk 3 van het
Activiteitenbesluit). Deze voorschriften en de uitwerking daarvan in de Activiteitenregeling
hebben een rechtstreekse werking en zijn derhalve niet opgenomen in deze vergunning.
Koudemiddelen
Op het kantoor zijn airco’s aanwezig die zijn voorzien van ozonlaagaantastende stoffen/
broeikasgassen.
Op basis van het broeikasgaseffect c.q. de aantasting van de ozonlaag worden regels
gesteld aan inspectie, lekdichtheid, goed- en veilig functioneren, onderhoud en diplomering.
Dit is van rechtswege rechtsreeks ondermeer geregeld via de Europese Fgassenverordening (842/2006) wat betreft broeikasgassen en via de Europese verordening
1005/2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
Besluit van 29 augustus 2011 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het
bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken (Bouwbesluit 2012)
In het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften opgenomen over het brandveilig gebruik van
bouwwerken, de opslag van brandbare niet-milieugevaarlijke stoffen op open erven en
terreinen en over de stoffen die zowel brand- als milieugevaarlijk zijn, dus activiteiten die
boven de grens als genoemd in bijlage 1, onderdeel C van het Bor vallen en dus onder de
Wabo (milieudeel) vallen. In het Bouwbesluit 2012 zijn ook voorschriften opgenomen over de
aanwezigheid, de controle en het onderhoud van blusmiddelen en draagbare en verrijdbare
blustoestellen. Daarom zijn hierover geen algemene voorschriften opgenomen in deze
vergunning, zij het dat wat betreft de opslag van gevaarlijke stoffen dat wel in deze
vergunning aan de orde komt.
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden
bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen
Degene die bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen afgeeft, moet dit registreren
(artikel 10.38 Wet milieubeheer). In het artikel is ook vastgelegd wat geregistreerd moet
worden en hoe lang deze gegevens moeten worden bewaard. In het Besluit melden
bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en
gevaarlijke afvalstoffen is nader uitgewerkt wat en hoe geregistreerd moet worden. Omdat in
de Wm en het besluit is vastgelegd wat en hoe geregistreerd moet worden en hoe lang de
gegevens moeten worden bewaard, zijn hierover geen voorschriften opgenomen in deze
vergunning.
Onvoorziene voorvallen
In de vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over het optreden door degene die de
inrichting drijft, bij het zich voordoen van onvoorziene voorvallen. Hierop zijn de artikelen
17.1 en 17.2 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer rechtstreeks van toepassing (zie bijlage A).
Voorvallen moeten, overeenkomstig hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer, worden gemeld
aan het bevoegd gezag.
Normen en richtlijnen
Voor zover in de vergunningvoorschriften wordt verwezen naar normen en richtlijnen, wordt
verwezen naar de versie van de richtlijn die het meest actueel is op het moment dat dit
besluit is genomen.
12
CONCLUSIE
Het voorgaande geeft ons geen aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. De
mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een
acceptabel niveau worden beperkt door aan de vergunning milieuvoorschriften te verbinden.
De aangevraagde vergunning kan worden verleend, onder het verbinden van voorschriften.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
OVERIGE
ANDERE WETTEN
Wij wijzen er verder op dat het verlenen van deze vergunning niet inhoudt, dat hiermee is
voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen en dergelijke zijn gesteld
dan wel op grond hiervan kunnen worden voorgeschreven.
ABCD E B AF
D F
B
A
B
B B DE B
B
F D FB
B F B
B
B
D
F
B
! " #$%
D B
&'B
4.1 Overwegingen activiteit 4 Uitwegen
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
1.
2.
3.
De uitweg betreft een 2e uitweg op perceel Zwarte Kolkstraat 40 te Wilp en dient als
ontsluiting van de nieuwe bedrijfshal. De bestaande uitweg wordt voortaan voor de
woning gebruikt.
De uitweg voldoet aan het vastgestelde beleid d.d. 06 december 2011.
Op 3 januari 2014 zijn door mevrouw J.G. Lenselink zienswijzen ingediend. Voor de
puntsgewijze samenvatting en weerlegging wordt verwezen naar de bijgevoegde
zienswijzennota.
Voorschriften
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
Voorschriften bouwen
1. De werkzaamheden uit te voeren volgens de bijgevoegde gewaarmerkte tekeningen en
bijlagen.
2. Voorafgaand aan de volgende werkzaamheden contact opnemen met de vakgroep
Vergunningen en Handhaving:
– bij aanvang van de bouw/verbouwing;
– twee dagen voor aanvang van het ontgraven;
– één dag voor het inbrengen van de funderingspalen/grondverbetering;
– één dag voor aanvang van het storten van beton (zie ook de bijlage met
randvoorwaarden);
– bij voltooiing van de bouw/verbouwing.
U kunt hiervoor telefonisch contact opnemen met de heer A.M. Pulles, 06 – 21 81 07 09 of
een email sturen naar [email protected]. Vermeldt u hierbij het registratienummer.
3. De detailberekeningen en –tekeningen ten behoeve van de uitvoering uiterlijk drie weken
voor aanvang van de betreffende werkzaamheden aanleveren. Deze tekening dienen
voorzien te zijn van een goedkeuringsstempel van de hoofdconstructeur.
Tot deze detailberekeningen en –tekeningen worden onder meer gerekend:
- wapeningsberekeningen en –tekeningen van in het werk gestorte en
geprefabriceerde betonconstructies;
- detailberekeningen en –tekeningen van niet tot de hoofdlijn van de constructie
behorende delen van beton-, staal- en houtconstructies;
- detailberekeningen en –tekeningen van verbindingen en verankering van beton-,
staal- en houtconstructies;
- detailberekeningen en –tekeningen van constructief metselwerk.
U kunt hiervoor de gegevens mailen naar [email protected]. Vermeldt u
hierbij het registratienummer.
4. In geval van gewijzigd uitvoeren van de bouwconstructie, drie weken voor aanvang van de
werkzaamheden alsnog de berekeningen en tekeningen indienen van de belastingen en
belastingcombinaties en de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie.
5. Pas starten met de werkzaamheden nadat de bovenstaande gegevens door ons zijn
goedgekeurd.
6. De bestaande bedrijfshal dient binnen 12 weken nadat de nieuwe woning/schuur door ons
gereed is gemeld, gesloopt en verwijderd te zijn.
7. Het uitzetten van bedrijfshal laat uitvoeren door de gemeente. Hiervoor dient u contact op te
nemen met de heer T. Romeijn van de vakgroep Vastgoedinformatie. Hij is telefonisch
bereikbaar onder nummer (0571) 27 93 65.
1 van 2
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Twee dagen voor het aansluiten van de riolering op het rioolstelsel contact opnemen met de
heer P. van Dijk van de vakgroep Groen en Infrastructuur. Hij is bereikbaar onder
telefoonnummer (0571) 27 98 42 of per email [email protected].
De onderhoudssituatie van het openbaar terrein ter plaatse van de bouw voor aanvang van
de werkzaamheden laten opnemen. Hiervoor tijdig contact opnemen met de heer R. van
Lent van de vakgroep Buitendienst Openbaar grondgebied. Hij is telefonisch bereikbaar
onder nummer (0571) 27 98 51.
Bij oplevering van de bouw het openbaar terrein weer op laten nemen. Dan geconstateerde
gebreken ten opzichte van de opname voor de bouw worden op kosten van de aanvrager
verholpen. Gevaarlijke situaties tijdens de bouw moeten op aanzegging van de gemeente
direct opgelost worden. Als de onderhoudssituatie voor de bouw niet wordt opgenomen
gaan wij ervan uit dat deze optimaal was.
Bouwmaterialen en/of een bouwkeet op eigen terrein plaatsen. Is hier geen mogelijkheid
voor en is gebruik van openbaar terrein noodzakelijk dan is hiervoor een vergunning vereist.
Deze kunt u aanvragen bij de vakgroep Groen en Infrastructuur.
De toegankelijkheid van het openbaar terrein tijdens de bouw waarborgen.
Bronbemaling meldt bij de provincie Gelderland. U kunt hiervoor een formulier downloaden
op www.gelderland.nl. Voor nadere informatie kunt u terecht op telefoonnummer (026) 359
88 25.
Een klic-melding wordt aangevraagd als u de grond mechanisch gaat roeren. Als u met een
spade/schop de grond gaat roeren is dit niet mechanisch en hoeft u dus geen klic-melding
aan te vragen.
Men dient bij bodemverstorende activiteiten alert te zijn op de aanwezigheid van
archeologische waarden (vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze
waarden dient men hiervan melding te maken bij de gemeente conform de gemeentelijke
Erfgoedverordening 2010.
Z-HZ_WABO-2013-287
2 van 2
Voorschriften Milieu
Behoort bij het besluit d.d. 5 februari 2014, artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht, van de omgevingsvergunning (activiteit
milieu) voor het voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de
Withagenweg 40 te Wilp, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en
Wethouders van de gemeente Voorst.
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
BEGRIPPEN
VOORSCHRIFTEN
A.
ALGEMEEN
Inhoud vergunning
Meet- en registratiesysteem
Instructie personeel
Staat van onderhoud
Diversen
A.
AFVALSTOFFEN
B.
(AFVAL)WATER
C.
ENERGIE EFFICIENCY
D.
GELUID
E.
BODEM
Bodemonderzoek
F.
OPSLAG EN OVERSLAG VAN VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN
Verpakte gevaarlijke stoffen in daarvoor bestemde ruimten (beschermingsniveau 2)
Spuitbussen
Bedrijfsnoodplan
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
1/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
BEGRIPPEN
In deze vergunning wordt termen gebruikt die hieronder zijn gedefinieerd.
ADR
Accord européen relatief aux transport internationaux de marchandises dangereuses par
route (indeling van gevaarlijke stoffen op basis van vervoerswetgeving).
AS 6700
Accreditatieschema 6700 uitgave SIKB Gouda (opvolger van de aanbeveling van
CUR/PBV 44 getiteld: «Beoordeling van vloeistofdichte voorzieningen»).
Bedrijfsriolering
Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar
riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Bevoegd gezag
Burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst ,dan wel daartoe aangewezen
personen die in opdracht van gemeente Voorst werkzaamheden uitvoeren.
Best beschikbare techniek (BBT)
Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest
doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die
een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel
mogelijk te beperken, die – kosten en baten in aanmerking genomen – economisch en
technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden
toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of
daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp
van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze
van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.
Emissie
De uitworp van een of meerdere verontreinigende stoffen naar de buitenlucht.
Verpakte gevaarlijke stoffen
Een verpakking die is toegelaten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, inclusief grote
verpakking en IBC als vermeld in PGS 15.
GELUID:
-
-
-
Langtijd gemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT):
Energetisch sommatie van de langtijdgemiddeld deelbeoordelingsniveaus. De
methode van de berekening van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau is
omschreven in de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Geluidsniveau in dB(A):
Het gemeten of berekende momentane geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A)
overeenkomstig de door de IEC ter zake opgestelde regels.
Geluidgevoelige bestemmingen:
scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorg gebouwen en
dergelijke.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
2/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
-
Maximale geluidsniveau:
Het maximaal te meten A-gewogen geluidsniveau, meterstand “fast” gecorrigeerd
met de meteocorrectieterm Cm.
Gevaarlijke stoffen (ADR)
Stoffen en voorwerpen, waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts
onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel stoffen, materialen en
voorwerpen aangeduid in de IMDG-Code (International Maritime Dangerous Goods Code).
Lekbakconstructie
Een vloeistofdichte vloer die te samen met aanwezige drempels en muren een
vloeistofdichte bak vormt danwel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen,
beton, staal of kunststof materiaal; de lekbakconstructie moet bestand zijn tegen de als
gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de
opgeslagen vloeistoffen en een inhoud hebben ten minste gelijk aan de totale hoeveelheid
erin opgeslagen vloeistoffen; de lekbakconstructie dient inpandig te zijn, dan wel in de
open lucht voorzien van een afdak voor de wering van hemelwater.
Milieulogboek
Een bundeling van milieurelevante documenten, meet- en registratiegegevens, verzameld
in een ordner, journaal of kaartsysteem en bewaard op een centrale plaats in de inrichting.
Het digitaal beschikbaar zijn en via elektronische weg ter inzage houden is tevens
toegestaan.
NEN
Een door het Nederlandse Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.
NEN 1010
De Nederlandse norm NEN 1010 “Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties”.
NEN 5740
De Nederlandse norm NEN 5740 "Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van
verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem
en grond", uitgave 2009.
NPR 5741
De Nederlandse Praktijk Richtlijn 5741 "Bodem - Richtlijn voor de keuze en toepassing
van boorsystemen en monsternemingstoestellen voor grond, sediment en grondwater bij
bodemverontreinigingsonderzoek”, uitgave 2009.
NRB
Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, uitgave 2012.
PGS 15
Richtlijn PGS 15, getiteld “Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen”, zoals gepubliceerd op
www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 15: 2011 versie december 2012.
PGS 30
Richtlijn PGS 30, getiteld “Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties”,
zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 30: 1999 versie 0.1
(2-2009).
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
3/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
Verpakkingsgroep (mbt gevaarlijke stoffen)
Een groep, waarin bepaalde stoffen op grond van hun gevaarlijkheid tijdens het vervoer
conform het ADR zijn ingedeeld voor verpakkingsdoeleinden.
Verpakkingsgroep I: zeer gevaarlijke stoffen
Verpakkingsgroep II: gevaarlijke stoffen
Verpakkingsgroep III: minder gevaarlijke stoffen.
Woning
Een gebouw of deel van een gebouw dat al dan niet permanent voor bewoning wordt
gebruikt en daartoe is bestemd.
Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar
in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering
van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de
onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop
tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op
voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft de norm
of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten
geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
4/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
VOORSCHRIFTEN
A.
ALGEMEEN
Inhoud vergunning
1.
Alle stukken die deel uitmaken van de omgevingsvergunning (activiteit milieu)
worden in een aparte bij deze vergunning behorende gewaarmerkte bijlage
vermeld en worden als zodanig aan deze vergunning verbonden.
2.
Deze vergunning heeft alleen betrekking op die activiteiten, opslagen van stoffen,
installaties en werkwijzen - in hoedanigheid en omvang - welke genoemd zijn in
de ten grondslag liggende aanvraag.
3.
Meet- en registratiesysteem
Op verzoek van het bevoegd gezag dient een transparant en gedocumenteerd
registratiesysteem (milieulogboek) te worden getoond waarin informatie over
onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante
milieuonderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten
minste de volgende informatie zijn opgenomen:
keuringen en onderhoud van brandblusmiddelen en brandmeld- en/of
detectie-installaties;
afschriften van alle installatie- en keuringscertificaten, onderzoeksrapporten
en meet- en / of analyseresultaten die in deze vergunning worden genoemd;
de veiligheidsinformatiebladen behorende bij de in de inrichting aanwezige
gevaarlijke stoffen;
de resultaten van de in deze vergunning voorgeschreven metingen,
registraties en onderzoeken met betrekking tot de zorg voor het milieu en
veiligheidsbeheersing;
een registratie per jaar van het verbruik van gas (in m3), elektriciteit (in
kWh), en water (in m3);
registratie van hoeveelheden aanwezige gevaarlijke stoffen;
registratie van de afgevoerde rest- en afvalstoffen (naar soort);
een actuele tekening van de inrichting met opstallen en rioleringsloop;
een opgave van alle storingen, calamiteiten en (on)voorziene
gebeurtenissen die zich voordoen en aanleiding kunnen geven tot
verhoging van de emissie (geluid, stof, stank en luchtverontreiniging) en/of
enig (veiligheids)risico’s naar derden en het milieu met zich mee kunnen
brengen en de daarbij genomen maatregelen om deze verhoging tegen te
gaan;
de data van alle uitgevoerde inspecties die met betrekking tot de zorg voor
het milieu en veiligheidsbeheersing van belang zijn en de daaruit volgende
acties;
een overzicht van actuele procedures, werkinstructies en
verantwoordelijkheden van personen/functies gericht op een goede
veiligheidsbeheersing, juiste werking van installaties en processen, juiste
afvalwaterkwaliteit, adequate milieubescherming en reductie van de
milieubelasting;
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
5/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
-
voor zover in de inrichting gewerkt wordt aan de continu verbetering van de
milieuprestaties: inzicht in de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de
continue verbetering van de milieu-prestaties;
een exemplaar van de vigerende omgevingsvergunning(en) en
bijbehorende voorschriften;
onderhouds- en inspectieprogramma van de bodembeschermende
voorzieningen;
een exemplaar van PGS 15, uitgave 2011 ministerie van I&M
(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl).
een exemplaar van PGS 30, uitgave 1999 versie 2-2009 ministerie van I&M
(www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl).
een uittreksel van de inschrijving in het handelsregister.
Het milieulogboek moet te allen tijde aan een vertegenwoordiger van
burgemeester en wethouders van Voorst kunnen worden getoond. De gegevens
in het milieulogboek moeten gedurende vijf jaar worden bewaard. Het digitaal
beschikbaar zijn en via elektronische weg ter inzage houden is tevens
toegestaan.
Instructie personeel
4.
Tijdens bedrijfsuren moet altijd ten minste één verantwoordelijk en
toezichthoudend persoon aanwezig zijn, die ter zake kundig en vakbekwaam is
en bekend is met de bestaande veiligheidsmaatregelen, om in geval van een
onveilige situatie direct de vereiste maatregelen te treffen en zorg te dragen voor
de bescherming van het milieu en de naleving van het gestelde in deze
vergunning.
5.
De vergunninghouder is verplicht een of meerdere personen aan te wijzen die in
het bijzonder belast is (zijn) met het toezicht op de naleving van hetgeen in deze
vergunning is bepaald en met wie in spoedgevallen overleg kan worden gevoerd.
De vergunninghouder stelt binnen 14 dagen na het van kracht worden van de
vergunning (en eveneens binnen 14 dagen na wijziging van de aangewezen
perso(o)n(en)) het bevoegd gezag en de commandant van de plaatselijke
brandweer schriftelijk op de hoogte van de naam, het adres en het (mobiele)
telefoonnummer van degene(n) die daarvoor is (zijn) aangewezen.
6.
De vergunninghouder dient al het personeel, en nieuw personeel per direct, te
instrueren om:
• gedragingen van hun kant, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift
wordt overtreden, uit te sluiten. Een kopie van de aan de vergunning
verbonden voorschriften dient daartoe te allen tijde op een voor elke
werknemer bekende plaats op het bedrijf ter inzage aanwezig te zijn;
• de milieubelasting zo laag mogelijk wordt gehouden, waarbij gedacht kan
worden aan energiebesparende gedragsmaatregelen,
brandveiligheidsmaatregelen, good-housekeeping, geluidspreventieve
gedragsmaatregelen, maatregelen gericht op een juiste afvalwaterkwaliteit,
een juiste omgang met gevaarlijke stoffen, milieuzorgmaatregelen e.d.
• zij bekend zijn met een optimaal gebruik van brandblusmiddelen.
• zij bekend zijn met de meldingsplicht aan onder meer het bevoegde gezag, de
wijze van handelen en procedures in geval van incidenten en calamiteiten.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
6/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
Een zodanige instructie dient op aantoonbare wijze (hetzij per persoon op schrift,
dan wel blijkend uit verslagen uit overlegvormen, dan wel blijkend uit op daartoe
aangebrachte instructieborden) binnen de inrichting aanwezig te zijn.
7.
Medewerkers die zijn betrokken bij de op/overslag van gevaarlijke stoffen in de
kluizen en de distributieruimte voor gevaarlijke stoffen dienen bekend te zijn met de
gevaareigenschappen van de aanwezige gevaarlijke stoffen en de te nemen
maatregelen in geval van een calamiteit/incident/onregelmatigheden. De wijze van
instrueren op persoonsniveau dient aantoonbaar binnen de inrichting aanwezig te
zijn.
8.
Voordat personeelsleden van derden werkzaamheden mogen verrichten binnen
de inrichting moeten zij zodanig zijn geïnstrueerd en moeten zodanige
maatregelen zijn genomen, dat de door hen te verrichten werkzaamheden geen
extra gevaar opleveren voor de installaties, opslag e.d. en niet in strijd zijn met
het gestelde in deze beschikking.
Staat van onderhoud
9.
De inrichting moet schoon worden gehouden. De opstallen, machines, installaties
en interne transportmiddelen moeten in een goede staat van onderhoud verkeren.
De activiteiten in de inrichting dienen met zorg te worden uitgevoerd en de
inrichting dient in ordelijke toestand te worden gehouden.
10.
Apparatuur en installaties dienen te worden onderhouden conform de
voorschriften van de fabrikant c.q. leverancier.
11.
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet zoveel mogelijk
worden voorkomen. Bij gebleken aanwezigheid van ongedierte in de inrichting
moeten ter stond daarop gerichte doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden
genomen.
12.
De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting en de te verrichten
werkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat geen hinderlijke
lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is afkomstig van directe instraling
van lichtbronnen.
Diversen
13.
Parkeren van motorvoertuigen door eigen personeel en bezoekers dient op het
eigen terrein van de inrichting plaats te vinden.
14.
Buitenopslagen als opslag van dieselolie en Adblue dienen
afgesloten/onbereikbaar te zijn voor onbevoegden.
15.
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010.
16.
Emissies naar de buitenlucht dienen zoveel mogelijk te worden bestreden door
good-housekeeping, procesgeïntegreerde en/of brongerichte voorzieningen.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
7/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
17.
Opslag en werkzaamheden in een werkplaats dienen zodanig te worden
uitgevoerd dat brandgevaar wordt voorkomen.
18.
Binnen de inrichting mag niet op bedrijfsmatige wijze vee worden
gestald/gehuisvest.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
8/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
B.
AFVALSTOFFEN
1.
De vergunninghouder is verplicht om de volgende afvalstromen te scheiden,
gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden:
a.
gevaarlijke afvalstoffen naar soort;
b.
papier en karton;
c.
plastic afval naar soort;
d.
pallets.
2.
De vergunninghouder is verplicht om voor de in het vorige voorschrift genoemde
afvalstromen een structuur van inzamelmiddelen in te richten waarmee een
optimaal scheidingsresultaat behaald kan worden.
3.
Het ontstaan van afval wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Degene die
de inrichting drijft treft maatregelen of voorzieningen die ertoe bijdragen dat
binnen de inrichting het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt.
4.
Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden.
5.
De verpakking van gevaarlijk afval moet dicht en voldoende sterk zijn en geschikt
zijn voor de desbetreffende stof. De verpakking van gevaarlijk afval moet zijn
voorzien van een etiket, waarop op een altijd duidelijk te onderscheiden wijze is
aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt.
6.
Afvalstoffen mogen, uitgezonderd bedrijfsafvalstoffen voor direct hergebruik, niet
binnen de inrichting worden be- of verwerkt of worden vernietigd. Het is verboden
afvalstoffen, van welke aard dan ook, op het terrein van de inrichting te storten, te
begraven, te verbranden of te laten uitvloeien.
7.
Afvalstoffen moeten zo vaak als nodig (ten minste maandelijks) uit de inrichting
worden afgevoerd naar de daartoe bestemde inrichtingen. Gevaarlijke
afvalstoffen moeten ten minste halfjaarlijks worden afgevoerd.
8.
Het afvoeren moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de
inrichting kan verspreiden.
9.
Bij geheel of gedeeltelijke beëindiging van de activiteiten dienen de in de
inrichting aanwezige (gevaarlijke) afvalstoffen - uiterlijk binnen twee maanden na
de beëindiging – te zijn afgevoerd uit de inrichting.
C.
A
1.
(AFVAL)WATER
Afvalwater mag slechts in het openbaar riool worden gebracht, indien door de
samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan:
a.
de doelmatige werking van een openbaar riool of de bij dit riool behorende
apparatuur niet wordt belemmerd;
b.
de doelmatige werking van een door een bestuursorgaan beheerd
zuiveringstechnisch werk niet wordt belemmerd;
c.
de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar
riool.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
9/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
2.
Het vorige voorschrift is van overeenkomstige toepassing op bedrijfsafvalwater
dat wordt gebracht in een andere voorziening voor de inzameling en het transport
van afvalwater.
3.
Bedrijfsafvalwater dat:
a. bedrijfsafvalstoffen bevat, waarvan kan worden voorkomen dat ze in het
bedrijfsafvalwater terecht komen of die door versnijdende of vermalende
apparatuur zijn versneden of vermalen,
b. een gevaarlijke (afval)stof is of bevat, waarvan kan worden voorkomen dat
deze in de riolering terecht komt,
c. dat grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen bevat,
d. stankoverlast buiten de inrichting veroorzaakt,
e. componenten bevat die carcinogeen, mutageen, of met een acute
aquatoxiciteit (LC50 voor vissen en/of kreeftachtigen) die groter is dan 0,1
mg/l,
f. zwarte lijst stoffen als bedoeld in de gevaarlijke stoffenrichtlijn 76/464/EEC,
g. componenten bevat die op lange termijn schadelijke effecten in het
aquatische milieu kunnen veroorzaken, worden niet in een riolering gebracht.
4.
Onverlet het gestelde in voorschrift C.3 is het verboden afvalwater op de riolering
te lozen:
• waarvan de zuurgraad, uitgedrukt in waterstofionenexponent (pH), lager dan
6,5 of hoger dan 10, alsmede zuren en basen die niet in water zijn opgelost;
• een gehalte aan minerale olie van meer dan 200 mg per liter;
• dat brand- of explosiegevaar kan veroorzaken of;
• met een temperatuur van meer dan 30 ˚C.
5.
Vergunninghouder dient te beschikken over een actuele tekening omtrent de loop
van de bedrijfsriolering. Indien er wijzingen van de riolering worden aangebracht
dient onmiddellijk een revisietekening (op schaal met maten) te worden gemaakt
waarin duidelijk staat aangegeven op welke wijze de inrichting gerioleerd is. De
revisietekening moet in het milieulogboek als bedoeld in voorschrift A.3 worden
opgenomen.
6.
Het is de houder van de vergunning verboden om afvalstoffen, grondstoffen of
hulpstoffen op zodanige wijze op te stellen of te bezigen dat deze stoffen bij het
lek raken in het riool kunnen geraken.
7.
Indien uit de periodieke waterregistratie blijkt dat het verbruik om onverklaarbare
redenen is gestegen dient de vergunninghouder onverwijld te onderzoeken waar
dit verhoogd verbruik aan te wijten is, resp. maatregelen te treffen om dit
verhoogd verbruik te beëindigen.
8.
Er dienen adequate voorzieningen te zijn getroffen, dat in geval van een
calamiteit, het riool kan worden afgesloten.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
10/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
D.
A
1.
ENERGIE EFFICIENCY
Vergunninghouder dient alle bekende energiebesparende maatregelen te nemen
met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of die een positieve netto contante
waarde hebben bij een interne rentevoet van 15%.
2.
De volgende energiebesparende maatregelen dienen ten minste aanwezig te zijn:
Verwarmingsleidingen en leidingen voor warm water moeten zijn
geïsoleerd.
Voor de ruimteverlichting moet gebruik worden gemaakt van energiearme
verlichtingsapparatuur, zoals spaarlampen, LED-lampen of HF-verlichting.
Opslagruimten en overige ruimten waar geen verlichting nodig is als geen
personen aanwezig zijn en waar niet gedurende langere aaneengesloten
tijd personen aanwezig zijn, moeten zijn uitgerust met verlichting die wordt
aangeschakeld op basis van aanwezigheidsdetectie.
Lekdichtheidscontrole persluchtsystemen;
Voor buitenverlichting, algemene verlichting en accentverlichting mag geen
gebruik worden gemaakt van gloeilampen. Hiervoor moeten
energiebesparende verlichtingsapparatuur, zoals reflecterende armaturen
met spaarlampen worden toegepast.
3.
De vergunninghouder dient het energieverbruik zo veel mogelijk te beperken op
basis van de best beschikbare technieken.
Verwarmingsinstallaties die worden aangeschaft na de datum van het van kracht
worden van dit voorschrift moeten van het type HR zijn dan wel van een type dat
een hoger rendement heeft dan een HR-type.
4.
Indien in enig kalenderjaar het totale energieverbruik meer bedraagt dan 200.000
kWh aan elektriciteit of groter is dan 75.000 m³ aardgas dient vergunninghouder binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn – een
energiebesparingsonderzoek uit te voeren naar de mogelijke maatregelen op het
gebied van energiebesparing. Het energiebesparingsonderzoek en de opzet
ervan behoeft de goedkeuring van het bevoegde gezag.
5.
Indien uit de periodieke energie- en waterregistratie blijkt dat het verbruik om
onverklaarbare redenen is gestegen dient de vergunninghouder onverwijld te
onderzoeken waar dit verhoogd verbruik aan te wijten is, resp. maatregelen te
treffen om dit verhoogd verbruik te beëindigen.
6.
Indien het aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan voorschrift D.1, kan het
bevoegd gezag degene die de inrichting drijft verplichten om binnen een door het
bevoegd gezag te bepalen termijn, onderzoek te verrichten of te laten verrichten
waaruit blijkt of aan het betreffende voorschrift wordt voldaan.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
11/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
E.
GELUID
1.
De inrichting dient in werking te zijn overeenkomstig het akoestisch rapport nr.
12.1976 van 18 juni 2013 (Aveco de Bondt).
2.
Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en het piekniveau (LAmax;
gemeten in de meterstand “fast”), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige
installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte
werkzaamheden, activiteiten en transportbewegingen (binnen de inrichtingsgrens)
geldt, dat de niveaus op de in de volgende tabel genoemde plaatsen en
tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:
A
Tabel geluidsgrenswaarden:
07:00–19:00 u
19:00–23:00 u
23:00–07:00 u
(dagperiode, op
1,5 m hoogte)
(avondperiode, op
4,5 m hoogte)
(nachtperiode, op
4,55 m hoogte)
Immissiepunt 1/2/3; Withagenweg 44
41 dB(A)
38 dB(A)
35 dB(A)
Immissiepunt 4/5/6; Withagenweg 36
39 dB(A)
37 dB(A)
34 dB(A)
Immissiepunt 1/2/3; Withagenweg 44
56 dB(A)
59 dB(A)
59 dB(A)
Immissiepunt 4/5/6; Zuidzijde Withagenweg 36
55 dB(A)
58 dB(A)
58 dB(A)
LAr, LT op de gevel van de immissiepunten (als
zijnde woningen van derden):
LAmax op de gevel van de immissiepunten (als
zijnde woningen van derden):
3.
Ten einde aan de in voorschrift E.2 genoemde langtijdgemiddeld
beoordelingsniveau (LAr, LT) te voldoen in de nachtperiode dient zoveel mogelijk te
worden voorkomen dat de koelaggregaat in de nachtperiode in werking is. Mocht
dat onverhoopt toch nodig zijn, dan mag deze niet langer in die periode in werking
zijn, dan vermeld in paragraaf 6.2 van het akoestische rapport.
A
4.
Onverminderd het gestelde in voorschriften E.2 mogen radio’s en andere geluidsen/of omroepinstallaties, inclusief die van auto’s van bezoekers/medewerkers of
transportvoertuigen, buiten de inrichting niet hoorbaar zijn. Het dichtslaan van
protieren van motorvoertuigen dient met de nodige voorzichtigheid plaats te
vinden.
A
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
12/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
5. AAAAAAAAOnverminderd het gestelde in voorschriften E.2 dienen - overeenkomstig het
akoestische rapport – de volgende maatregelen te zijn getroffen:
• Het terrein van de inrichting heeft een glad afgewerkte verharding;
• De vrachtwagens met verwarmings-/koelaggregaten worden zo opgesteld dat
het geluid van het aggregaat van de omliggende woningen wordt afgericht.
Tijdelijk gestalde wagens voorzien van verwarmings-/koelaggregaat dienen voor zover noodzakelijk - uitsluitend te worden gevoed vanuit een externe
geluidsarme (elektrisch gevoede) bron die binnen de inrichting voorhanden
dient te zijn.
6.
Met in achtneming van het gestelde in voorschrift E.2 dient het toegangshekwerk
tot de inrichting geluidsarm te worden uitgevoerd, zodat gedurende het openen en
sluiten ervan - hetgeen met de nodige voorzichtigheid dient plaats te vinden –
daarvan afkomstig nauwelijks geluid waarneembaar is bij woningen van derden.
7.
De akoestische signalering bij het achteruitrijden van vracht/bestelwagens dient
binnen de inrichting te worden afgezet, zodat daarvan afkomstig geluid niet
hoorbaar is. Een duidelijk instructiebord nabij de toegangsweg dient deze
maatregel voor iedere chauffeur duidelijk te maken. Daarbij dienen de overige
bezoekers te worden gewezen op
waakzaamheid/oplettendheid/gevaarsaanduiding als gevolg van die maatregel.
8.
De controle op of berekening van de in dit hoofdstuk vastgelegde geluidsniveaus
moet geschieden door of namens een onafhankelijke deskundige overeenkomstig
de Handleiding “meten en rekenen industrielawaai 1999”. Ook de beoordeling van
de meetresultaten moet overeenkomstig de betreffende handleiding plaatsvinden.
9.
Tijdens lawaaimakende activiteiten of werkzaamheden moeten ramen en
(overhead) deuren gesloten zijn, uitgezonderd voor het onmiddellijk doorlaten van
goederen en/of personen. Deuren, ramen en luiken moet goed sluitend zijn en in
goede staat verkeren. Glaszettingen in deze deuren en ramen moeten bestaan uit
hele ruiten. Alle ramenlichtopeningen moeten steeds deugdelijk zijn beglaasd.
10.
Motoren van bevoorradingsvoertuigen mogen alleen in werking zijn, wanneer dit
voor het transport of het laden of lossen strikt noodzakelijk is.
F.
BODEM
1.
Een bodembeschermende voorziening of maatregel dient te voldoen aan
bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de Nederlandse Richtlijn
Bodembescherming (NRB). Bodemrisicocategorie A betekent dat er een
verwaarloosbaar bodemrisico is.
2.
De voor een verwaarloosbaar bodemrisico vereiste bodempreventieve
voorzieningen en maatregelen, dienen overeenkomstig deel A3 van de NRB te
zijn uitgevoerd.
3.
Stoffen dienen zodanig te worden gebezigd dat geen verontreiniging van de
bodem op kan treden.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
13/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
4.
De bodembeschermende voorzieningen ter plaatse van de volgende activiteiten
of opslagen van stoffen dienen ten minste te voldoen aan het gestelde in
voorschrift F.1:
• een opslag- en overslagplaats voor gevaarlijke stoffen;
• productopvangvoorziening voor gevaarlijke stoffen;
• distributieruimte oor gevaarlijke stoffen;
• wasplaats/product- bluswateropvang (laaddocks);
• dieselolietank en afleverplaats;
• Adblue opslag in IBC met afleverplaats;
• acculaadstation;
• opslag van anderszins bodembedreigende stoffen;
• een (TD-)werkplaats (of deel daarvan) alwaar gewerkt wordt met bijvoorbeeld
oliën;
• overige locaties alwaar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden.
5.
Indien een bodembeschermende voorziening op basis van voorschrift F.1
vloeistofkerend is uitgevoerd, moet het opruimen van gelekte of gemorste stoffen
zijn gewaarborgd. Hiertoe moet binnen de inrichting een procedure
incidentenmanagement aanwezig zijn als bedoeld in deel A4 van de NRB.
Toelichting:
Aandacht moet zijn besteed aan instructies van het personeel, aanwezigheid van
absorptiematerialen (op relevante locaties herkenbaar aanwezig), overzicht van
uitgevoerde en uit te voeren periodieke visuele inspecties (zo vaak als nodig,
doch ten minste jaarlijks), de te treffen handelingen indien een
bodembeschermende voorziening niet meer voldoet aan de vloeistofkerende
eisen en is gewaarborgd dat gemorste of gelekte vloeistoffen direct worden
opgeruimd.
6.
Indien een vloer of riolering op basis van voorschrift F.1 vloeistofdicht is/dient te
zijn uitgevoerd moet voor deze voorziening een geldige, door een deskundig
inspecteur afgegeven goedkeuringsrapport vloeistofdichte voorziening aanwezig
zijn. Een vloeistofdichte voorziening geldt zonder meer voor de vloeren van de
kluizen voor gevaarlijke stoffen en de productopvangvoorzieningen/wasplaats
(laaddock) voor gevaarlijke stoffen > 10 ton (behoudens kluis C; specifiek ADR 2
spuitbussen) en de calamiteitenrioleringen als bedoeld in voorschrift F.10.
Toelichting:
Een deskundig inspecteur beoordeelt een vloer of voorziening aan de hand van
AS 6700. Na goedkeuring verstrekt een geaccrediteerd bureau een
goedkeuringsrapport vloeistofdichte voorziening. De nieuwe keuringstermijn wordt
door de deskundig inspecteur vastgesteld.
7.
De vergunninghouder draagt zorg voor:
• reparatie en regelmatig onderhoud van een vloeistofdichte vloer, lekbak of
(kerende) verharding conform onderdeel A 4 van de NRB, en
• een jaarlijkse visuele controle van elke bodembeschermende voorziening op
gebreken die afbreuk doen aan de vloeistofdichtheid of vloeistofkerendheid.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
14/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
8.
Vloeistoffen uit een lekbakconstructie dienen terstond op zorgvuldige wijze te
worden verwijderd en te worden opgeslagen in daarvoor geschikt vloeistofdicht en
gesloten vaatwerk.
9.
De bedrijfsriolering inclusief daarop aangesloten voorzieningen (afscheiders,
putten, afvoergoten of een ander daarop aangesloten werk en de aansluitingen
daarvan), moet bestand zijn tegen de te transporteren stoffen. Het geheel dient in
goede staat van onderhoud te verkeren.
10.
In het bedrijfsriool, tussen het laaddock naar het openbaar rioolsysteem – echter
voorafgaand aan de zandvanger en olieafscheider - dient een afsluiter aanwezig
te zijn die doelmatig kan worden afgesloten in geval van calamiteit/incident,
waarmee de laaddock dienst doet als productopvang/bluswateropvang. Nabij de
rioolafsluiter dient een duidelijk herkenbaar bord aanwezig te zijn met instructie,
zodat het bedrijfsriool gesloten wordt in voorkomende gevallen en een
verontreiniging naar het openbaar riool wordt voorkomen.
11.
Vernieuwing en uitbreiding van een bedrijfsriolering dient vloeistofdicht te zijn
uitgevoerd op basis van het ontwerp overeenkomstig CUR/PBV aanbeveling 51,
blijkend uit een verklaring volgens voorschrift F.6.
Dit geldt voor de rioleringsystemen van de afzonderlijke kluizen voor gevaarlijke
stoffen in de opslaghal naar de wasplaats/laaddocks (calamiteitenriool/
bluswateropvang) en de riolering vanaf dat punt tot aan het gemeentelijk riool.
Daarbij geldt extra aandacht voor putten, slibvanger, olieafscheider, verbindingen
en ontvangputten en de bestendigheid tegen de te transporteren stoffen (in geval
van calamiteit/incident).
12.
Indien een vermoeden bestaat of blijkt dat een bedrijfsrioolsysteem lek is, dient dit
onverwijld aan het bevoegd gezag te worden gemeld, het betreffende
rioolsysteem buiten werking te worden gesteld en zo spoedig mogelijk te worden
hersteld.
13.
Indien blijkt, dan wel vermoed wordt, dat de bodem is verontreinigd of aangetast,
anders dan tengevolge van een ongewoon voorval in de zin van artikel 22 van de
Wet bodembescherming, dient degene die de inrichting drijft, dit onverwijld te
melden aan het bevoegd gezag. Er moeten in deze gevallen onverwijld
maatregelen worden genomen teneinde de verontreiniging, de aantasting en de
directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
Bodemonderzoek
14.
Bij beëindiging van (een) bodembedreigende activiteit(en) of een
bedrijfsbeëindiging, dient uiterlijk binnen 3 maanden na beëindiging van die
activiteit een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de
bodemkwaliteit (eindsituatie-onderzoek) te zijn toegestuurd aan het bevoegd
gezag. De onderzoeksopzet behoeft de goedkeuring van het bevoegd gezag.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
15/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
15.
Indien bij een controlebezoek door of namens het bevoegd gezag het ernstige
vermoeden bestaat dat bodemverontreinigende stoffen in de bodem en/of het
grondwater zijn geraakt, dient binnen een termijn van 3 maanden na dat bezoek
een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit te zijn
toegestuurd aan het bevoegd gezag.
16.
De onderzoeken als bedoeld in de voorschriften F.13 en F.14 dienen te worden
uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe beschikt over een
erkenning op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer. De
onderzoeken als bedoeld in de voorschriften F.13 en F.14 dienen te worden
uitgevoerd conform de NEN 5740 en de NPR 5741, waarbij de onderzoeksopzet
de goedkeuring behoeft van het bevoegd gezag.
17.
Indien uit het rapport met de resultaten van het bodemonderzoek als bedoeld in
voorschrift F.13 en/of F.14 blijkt dat de als gevolg van de activiteiten van de
inrichting de bodem is aangetast of verontreinigd, draagt degene die de inrichting
drijft er zorg voor dat binnen 6 maanden na toezending van het rapport aan het
bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld tot:
a. de situatie bij oprichting of verandering voor zover die situatie is vastgelegd in
een bodem(nulsituatie/verkennend)rapport;
b. de achtergrondwaarden als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit indien er
geen (volledig) rapport als bedoeld in onderdeel a beschikbaar is.
18.
Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat het beperken en zoveel
mogelijk ongedaan maken van de verontreiniging of de aantasting en de directe
gevolgen daarvan, geschiedt door een persoon of een instelling die daartoe
beschikt over een erkenning op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit
bodembeheer.
19.
Degene die de inrichting drijft meldt de afronding van de werkzaamheden,
bedoeld in voorschrift F.16 en F.17 direct aan het bevoegd gezag door middel van
een verklaring van de persoon of instelling als bedoeld in het vorige voorschrift.
A
A
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
16/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
G.
1.
OPSLAG EN OVERSLAG VAN VERPAKTE GEVAARLIJKE STOFFEN
Binnen de inrichting mogen maximaal de volgende hoeveelheden verpakte
gevaarlijke stoffen in totaliteit met bijbehorende verpakkingsoort aanwezig zijn in
de daarvoor bestemde ruimte(n):
Soort en maximale hoeveelheid gevaarlijke stof
met bijbehorende verpakkingsgroep
60 ton ADR 3 vg II en III +
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in metalen kooi
Locatie in opslagloods
Kluis A
60 ton ADR 8 vg II en III +
20 ton ADR 9 vg II en III
Kluis B
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in metalen kooi
Kluis C
2.
In de distributieruimte voor verpakte gevaarlijke stoffen mogen maximaal 5.000 kg
aan verzendklare ADR-goederen staan opgesteld. Gevaarlijke stoffen dienen bij
aankomst zo spoedig mogelijk in de daarvoor bestemde opslagkluizen voor
gevaarlijke stoffen te worden geplaatst. De tijdelijke opslag dient plaats te vinden
overeenkomstig § 10.2, § 10.4 en § 10.5 van PGS 15.
3.
Vergunninghouder dient een aantoonbaar borgingsysteem binnen de inrichting te
hanteren, waarmee te allen tijde wordt voorkomen dat de drempelwaarden als
genoemd in bijlage I onder deel 1, 2 en/of 3 uit het BRZO’99 wordt overschreden.
Op verzoek dient het (digitale) overzicht met een sommatie van alle stoffen
binnen de verschillende categorieën van stoffen en een berekening van het
daaruit voortvloeiende BRZO-getal te worden overgelegd. Het BRZO-getal moet
worden berekend conform bijlage I deel 3 van het Besluit risico’s zware
Ongevallen 1999.
4.
Binnen de inrichting mogen geen gevaarlijke stoffen met fluor, chloor, stikstof- of
zwavelhoudende verbindingen worden opgeslagen.
5.
Vergunninghouder dient een aantoonbaar borgingsysteem binnen de inrichting te
hanteren, waarmee te allen tijde wordt voorkomen dat stoffen/verbindingen als
bedoeld in voorschrift G.4 aanwezig zijn.
6.
Binnen de inrichting dient een aantoonbare toewijzing aan een verantwoordelijke
persoon/functie te zijn vastgesteld, waarmee de borging als bedoeld in de
voorschriften G.2 en G.4 wordt gezekerd in de bedrijfsvoering.
7.
In de inrichting mogen geen verpakte gevaarlijke stoffen worden geopend en
vinden geen om- of overpakkings-werkzaamheden plaats.
8.
Bewaring van gevaarlijke stoffen geschiedt overeenkomstig de aanwijzingen,
waarschuwingen en gegevens op de verpakkingen van het bij de desbetreffende
stoffen behorende veiligheidsinformatieblad (VIB).
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
17/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
9.
Binnen de inrichting moeten veiligheidsinformatiebladen (VIB’s) van de opgeslagen
gevaarlijke stoffen beschikbaar zijn. De VIB’s moeten voldoen aan de verordening
1907/2006 (REACH).
10.
Elke verpakking moet zijn voorzien van een opschrift waaruit duidelijk blijkt welke
stoffen zich in de verpakking bevindt. De etikettering van de aanwezige gevaarlijke
stoffen moet zodanig zijn dat de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk
tot uiting komen. De verpakking van voornoemde stoffen moet UN-goedgekeurd
zijn, dicht zijn, geschikt voor de desbetreffende stof en voldoende sterk zijn.
11.
De verpakking van gevaarlijke stoffen is zodanig, dat de verpakking tegen normale
behandeling bestand is, deze gesloten is en dat niets van de inhoud uit de
verpakking onvoorzien kan ontsnappen.
12.
De opslag van gevaarlijke stoffen mag zich niet bevinden in een rijroute van
vorkheftrucks of andere transportmiddelen.
13.
Van de in de inrichting opgeslagen gevaarlijke stoffen moet een direct toegankelijk
(digitale) registratie (informatiesysteem en/of naslagwerk) voorhanden zijn, die voor
directe inzage beschikbaar is. De registratie moet ten minste de volgende
onderdelen bevatten:
•
stofnaam met CAS-nummer of UN-nummer en ADR-klasse met
verpakkingsgroep van de aanwezige gevaarlijke stoffen.
•
de hoeveelheid van de te onderscheiden gevaarlijke stoffen per
locatie/ruimte.
Verpakte gevaarlijke stoffen in daarvoor bestemde ruimten
(beschermingsniveau 2)
14.
Verpakte gevaarlijke stoffen dienen te worden gebruikt en opgeslagen
overeenkomstig de voorschriften uit § 3.1 t/m § 3.5 (muv voorschrift 3.1.2 en 3.1.3;
nvt), § 3.8, § 3.11 t/m § 3.21 en § 3.23 en de voorschriften uit hoofdstuk 4 van PGS
15 (mede aangaande beschermingsniveau 2) .
Opm. de rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) als genoemd in voorschrift 4.8.2
van PGS 15 is met in achtneming van de voorschriften G.15/G.16 niet van
toepassing.
15.
In de kluizen A, B en C voor gevaarlijke stoffen moet overeenkomstig het gestelde
in voorschrift 4.5.1 van de PGS 15 beschermingsniveau 2 zijn gerealiseerd. Er
moet daartoe een geschikte deluge-systeem (niet-automatische
sprinklerinstallatie) met watervoorzieninginstallatie (inclusief doeltreffende
pompinstallatie) aanwezig zijn, die wordt gevoed vanuit een doelmatig geboorde
grondwaterput en in totaliteit te allen tijde bedrijfsgereed is en tevens voldoet aan
het UPD behorende bij deze vergunning, muv de punten 3.7, 3.8 en het
gewijzigde kenmerk van kluis A (= tevens 10 ton ADR 2 spuitbussen in metalen
kooi in kluis A).
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
18/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
16.
Van de ruimten die onderdeel zijn van de sprinklerinstallatie (kluizen A t/m C) én de
distributieruimte (= aanvulling op PvE) voor gevaarlijke stoffen is een
gecertificeerde brandmeldinstallatie aanwezig met doormelding naar de
Gemeenschappelijk Meldkamer Oost Nederland of een PAC (particuliere alarm
centrale), zijnde een 24-uurs bezette post. De brandmeldinstallatie moet voldoen
aan NEN 2535, uitgave 2009 met correctieblad C1 van juni 2010. De
Brandmeldinstallatie dient twee melder afhankelijk te worden uitgevoerd in
verband met verificatie van de brandmelding. Onderhoud aan de
Brandmeldinstallatie dient te worden uitgevoerd conform NEN 2654.
17.
De niet-automatische sprinklerinstallatie (deluge-systeem) dient te allen tijde in
goede staat van onderhoud te verkeren en bedrijfsgereed te zijn. De
grondwaterpomp dient vorstvrij te staan opgesteld en wekelijks te worden getest
waarvaan een registratie met opmerkingen en datum van uitvoer moet worden
bijgehouden. De watervoorziening van de blusinstallatie dient te voldoen aan de
VAS/NEN-EN 12845 + A2 en NEN 1073 (2010).
18.
De opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen waarbij een
brandbeveiligingsinstallatie als bedoeld in de voorschrift G.15 is toegepast, mag
niet eerder in gebruik worden genomen dan nadat een goedkeurend
inspectierapport door een voor deze verrichting geaccrediteerde inspectie Ainstelling is afgegeven en een certificaat is afgegeven wat betreft de
brandmeldinstallatie als bedoeld in voorschrift G.16. De inspectie-instelling moet op
basis van NEN-EN-ISO/IEC 17020 zijn geaccrediteerd door de Stichting Raad voor
Accreditatie.
Uit het goedkeurend inspectierapport moet blijken dat de
brandbeveiligingsinstallatie (deluge systeem met watervoorziening middels pomp
en grondwaterput) is aangelegd, opgeleverd en werkt (life-test) conform het UPD,
PvE en voorschrift G.17. Het goedkeurend inspectierapport en certificaat (mbt BMI)
moet binnen de inrichting aanwezig zijn.
19.
Iedere twaalf maanden na aanleg van een brandbeveiligingsinstallatie zoals
bedoeld in voorschrift G.15 en G.16 moet door een inspectie-instelling als bedoeld
in het vorige voorschrift worden beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie
functioneert en is onderhouden conform de voorschriften G.15 t/m G.18. De
inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een opslagvoorziening mag
niet in gebruik zijn indien uit een inspectierapport blijkt dat een
brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan de uitgangspunten. Het goedkeurend
inspectierapport en certificaat (mbt BMI) moet binnen de inrichting aanwezig zijn.
20.
Binnen de inrichting dient nabij de opslagvoorzieningen een voorraad
schuimvormend middel aanwezig te zijn. Dit dient een vorst- en alcoholbestendig
concentraat te zijn die geschikt is als blusmiddel in relatie tot de aanwezige
gevaarlijke stoffen.
De voorraad moet voldoende zijn om (conform CPR 15 Supplement – Handboek
brandbestrijdingsystemen, uitgave 1993) voor minimaal 15 minuten
schuimvormend middel te kunnen bijmengen aan kluis A, B of C (geen
gelijktijdigheid van toepassing). De voorraadhoeveelheid en soort schuimvormend
middel dient geschikt te zijn in relatie tot de opgeslagen gevaarlijke stoffen en
behoeft de goedkeuring van de regionale brandweer.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
19/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
21.
Het schuimvormend middel dient ten minste jaarlijks te worden gekeurd op haar
goede werking door een daartoe erkende deskundige en bij afkeur per direct te
worden vervangen. Het bewijs van de jaarlijkse keuring dient binnen de inrichting
aanwezig te zijn.
22.
De niet-automatische sprinklerinstallatie dient te allen tijde in goede staat van
onderhoud te verkeren en bedrijfsgereed te zijn. De grondwaterpomp dient vorstvrij
te staan opgesteld en wekelijks te worden getest waarvaan een registratie met
opmerkingen en datum van uitvoer moet worden bijgehouden.
23.
De toezichthoudend ambtenaar en regionale brandweer wordt minimaal 14 dagen
voorafgaand aan de beproeving, zoals bedoeld in voorschrift G.18 en G.19, op de
hoogte gesteld van deze beproeving en in de gelegenheid gesteld om hierbij
aanwezig te zijn.
24.
Kluis B dient zodanig te worden ingedeeld met scheidingsconstructies en/of
aanpassingen in het rioleringsstelsel, waardoor er geen onverenigbare
combinaties van gevaarlijke stoffen kunnen ontstaan. (Bijvoorbeeld uitstromen
van basische vloeistoffen naar stoffen met een zuur karakter moet voorkomen
worden).
25.
De omvang van het ontruimingsgebied als bedoeld onder punt 14.2 van het PvE
dient te worden uitgebreid, zodat een ontruimingsalarm ook hoorbaar is in de
distributieruimte voor gevaarlijke stoffen en in de opstal- en distributie ruimte voor
algemene goederen.
26.
De kluizen A, B en C en de distributieruimte voor gevaarlijke stoffen moeten goed
bereikbaar zijn voor voertuigen ten behoeve van de bestrijding van calamiteiten.
Toegangsdeuren en eventuele aansluitpunten voor blussystemen moeten te allen
tijde vrij worden gehouden.
27.
Om voor een repressieve inzet van de regionale brandweer de ter plaatse
heersende windrichting direct vast te stellen, dient op zichtbare plaats – gezien
vanaf de openbare weg – een doelmatige vlaggenmast met duidelijk zichtbare vlag
te zijn aangebracht.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
20/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
28.
De productopvangcapaciteit van de kluizen A, B en C voor gevaarlijke stoffen dient
- met in achtneming van het vereiste beschermingsniveau 2 - overeenkomstig
hoofdstuk 4.7 van PGS 15 te bedragen:
Soort en maximale hoeveelheid
gevaarlijke stof met
bijbehorende
verpakkingsgroep
Locatie in
ops
lagl
ood
s
Kluis A
Oppervlak
(
m
²)
Productopvang
BN2
156
60 ton ADR 8 vg II en III +
20 ton ADR 9 vg II en III
Kluis B
156
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in
metalen kooi
Kluis C
72
100% van de
aanwezige
vloeistoffe
n; 48 m3
(sm ca.
0,8)
10% van de
aanwezige
vloeistoffe
n; 8 m3
(sm ca. 1)
-
60 ton ADR 3 vg II en III +
10 ton ADR 2 (spuitbussen) in
metalen kooi
29.
De totaal te realiseren som van productopvangcapaciteit en
bluswateropvangcapaciteit dient 450 m³ (crossdock) te bedragen.
Spuitbussen
30.
Opslag van spuitbussen behorende tot de ADR-klasse 2 dienen te worden
gebezigd overeenkomstig de voorschriften uit § 7.1 t/m § 7.4 van PGS 15.
Bedrijfsnoodplan
31.
In de inrichting waar meer dan 10 ton aan verpakte gevaarlijke stoffen worden
opgeslagen moet een actueel intern noodplan aanwezig zijn, waarin de getroffen
organisatorische en technische maatregelen ter bestrijding van een redelijkerwijs
te verwachten ongeval of incident zijn omschreven. In het noodplan moet onder
andere een lijst met telefoonnummers opgenomen zijn voor gebruik bij incidenten.
Het bedrijfsnoodplan behoeft de goedkeuring van de commandant van de
regionale brandweer blijkend uit een schriftelijke bevestiging. Wijzigingen van het
plan worden ter informatie aan het bevoegd gezag en de Regionale Brandweer
gezonden.
32.
Ten minste éénmaal per drie jaar moet het bedrijfsnoodplan worden geëvalueerd,
beproefd en zo nodig gewijzigd. Bij de evaluatie wordt rekening gehouden met
veranderingen die zich in de inrichting hebben voorgedaan, en met nieuwe kennis
en inzichten.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
21/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
33.
De toezichthoudend ambtenaar en de Regionale Brandweer wordt minimaal 14
dagen voorafgaand aan de beproeving, zoals bedoeld in het vorige voorschrift, op
de hoogte gesteld van deze beproeving en in de gelegenheid gesteld om hierbij
aanwezig te zijn.
34.
Het noodplan dient bekend te zijn bij personeel en dient te minste aanwezig te zijn
in nabijheid van de brandmeldcentrale.
Ter Riele Transporten v.o.f.
Withagenweg 40 te Wilp
22/22
voorschriften milieu beschikking
Wabo Z-HZ_WABO-2013-287
Voorschriften
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
Voorschriften uitwegen
1. De aanvrager moet het werk, voor zover gelegen op gemeenteterrein op eigen kosten
uitvoeren, onderhouden (schoonhouden inbegrepen) en in stand houden, zodanig dat geen
hinder of gevaar voor het verkeer ontstaat en de waterafvoer te allen tijde ongehinderd kan
plaats vinden. De uitvoering moet gebeuren door een erkend straatmakers- of
hoveniersbedrijf.
2. De uitweg moet worden uitgevoerd overeenkomstig de bijgevoegde situatietekening.
3. Op het gemeentelijk gebied moet de uitweg worden verhard met
betonstraatstenen(komokeur), kleur grijs, minimaal 8 cm dik op een ondergrond van 50 cm
ophoogzand. Het geheel moet aan weerszijden worden opgesloten met betonbanden 12x25
cm. De uitweg mag een verhardingsbreedte hebben van 10 meter ter hoogte van de
perceelsgrens, uitlopend tot op de gemeentelijke weg van 16.00 meter.
4. De werkzaamheden worden uitgevoerd onder goedkeuring van de gemeente Voorst.
5. De aanleg dient u twee werkdagen voor aanvang telefonisch te melden bij de opzichter van
de gemeente Voorst via (0571) 27 98 00.
6. Eventuele schade aan de weg, kabels, leidingen, eigendommen van derden enzovoort,
direct of indirect ontstaan als gevolg van de aanleg van de uitweg moet door de aanvrager,
op eigen kosten, naar behoren worden hersteld.
1 van 1
ZIENSWIJZENNOTA WITHAGENWEG 40 IN WILP
Inleiding
De heer B. ter Riele heeft op 8 juli 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning, met de
onderdelen bouwen, afwijken bestemmingsplan, inrit/uitweg en Milieu ingediend voor het
bouwen van een bedrijfshal, het realiseren van een nieuwe inrit en het oprichten van een
transportbedrijf Withagenweg 40 te Wilp op het perceel Withagenweg 40 te Wilp. Het
bouwplan valt in het bestemmingsplan “Buitengebied” en heeft de bestemming “Bedrijf met
de dubbelbestemmingen Waarde – Landschap en Waarde – Archeologie 3 en 6”.
Het bouwplan voldoet niet aan het geldende bestemmingsplan “Buitengebied” met de
bestemming “Bedrijf met de dubbelbestemmingen Waarde – Landschap en Waarde –
Archeologie 3 en 6”.
Omdat het plan niet past binnen het geldende bestemmingsplan is besloten een
afwijkingsprocedure ex artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1 van de WABO te starten. Het
ontwerp besluit tot verlening van de afwijking heeft vanaf 28 november 2013, gedurende zes
weken, ter inzage gelegen. De ter visie legging is gepubliceerd in het Voorster Nieuws.
Tijdens de periode van ter visie legging, bestond voor een ieder de mogelijkheid om een
zienswijze in te dienen tegen het ontwerp besluit. Hierop zijn schriftelijke zienswijzen
ingediend. Op 3 januari 2014 hebben wij zienswijzen ontvangen van mevrouw J.G. Lenselink
wonende op het perceel Withagenweg 36 in Wilp.
Indieners
Ontvangen: 3 januari 2014
Ontvankelijk: ja
Mevrouw J.G. Lenselink
Withagenweg 36
7384 SB WILP
Samenvatting zienswijzen
Op 3 januari 2014 zijn door mevrouw J.G. Lenselink zienswijzen ingediend, deze hebben wij
als volgt samengevat en puntsgewijs weerschreven:
1. ‘Zienswijze ongenoegen over de handelswijze van de aanvrager’.
2. ‘Zienswijze ernstige zorgen omtrent geluidsoverlast’.
3. ‘Zienswijze omtrent waardedaling woning’.
4. ‘Zienswijze bepaling bebouwingsoppervlak’.
1. Mevrouw Lenselink geeft aan dat ze een stuk grond heeft verkocht voor een redelijk
bedrag en vervolgens door aanvrager/buurman niet wordt gekend in de uitbreiding.
Reactie:
Dit ongenoegen betreft een private aangelegenheid. De gemeente is hierin geen partij. In
deze vergunningsprocedure staat de aanvraag met bijbehorende stukken centraal.
Conclusie: zienswijze niet overnemen.
2a. Deel van de activiteiten vindt dichter bij woningen plaats en voor een groot deel ook in
avond- en nachtperiode. De inrijkuil met 3 laad/losdocken kan als klankbord fungeren en
brengt veel geluidsbelasting met zich mee. Bovendien gaat de rijkuil ook nog functioneren
als wasplaats. De nieuwe groenstrook heeft nog geen functie. Dit zal zeker tien jaar duren
voordat het zover is aangegroeid dat het als zichtafscheiding functioneel is.
Reactie:
De geluidsbelasting die de aangevraagde/nieuwe bedrijfsactiviteiten met zich meebrengt
staat beschreven in het akoestisch rapport van Aveco de Bondt (d.d. 18 juni 2013, projectnr.
121976) welke tot deze vergunning behoort.
De metingen, berekeningen en modellering in de akoestische rapportage zijn uitgevoerd
overeenkomstig de daarvoor verplichte ‘Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai
(HMRI-II)’ uit 1999.
Als nadere uitwerking van het akoestisch rapport heeft akoestisch bureau Aveco de Bondt op
29 januari 2014 de routering tbv het achterwaarts indraaien naar het laad/losdock er
uitgelicht, waarbij wordt bevestigd dat aan de grenswaarde voor het langtijdgemiddeld
geluidsniveau kan worden voldaan.
In hoofdstuk E van dit besluit zijn geluidvoorwaarden gesteld waaraan vergunninghouder
zich dient te houden. De geluidgrenswaarden in voorschrift E.2 zijn als doelvoorschrift te
allen tijde bepalend. De zienswijze op dit punt wordt ongegrond verklaard.
Voor wat betreft het geluidsarm uitvoeren van het hekwerk, akoestische signalering tijdens
het achteruitrijden van vrachtwagens, worden aanvullende voorschriften gesteld in het
belang van een adequate borging van de (geluid)bescherming richting omwonenden.
Conclusie: zienswijze niet overnemen.
2b. De temperatuurbeheersingsaggregraten op de vrachtwagens in de nacht kunnen voor
geluidsoverschrijding zorgen. Niet wordt verwacht dat voorschrift E.3 (beperkt gebruik van
aggregaten) wordt nageleefd door vergunninghouder, temeer ook vrachtwagens van derden
aan de orde kunnen zijn.
Reactie:
Het draaien van gestalde koelmotoren/koelwagens vindt vooralsnog plaats aan de zuidzijde
van het nieuwe gebouw, waarbij afscherming plaatsvindt door het nieuwe gebouw.
Bovendien vindt binnen de begrenzing als genoemd in voorschrift E.3, de koeling
grotendeels plaats door een ter plaatse aanwezige stationaire bron (elektrische voeding)
hetgeen van gunstige invloed is op de geluidsbelasting.
Alhoewel met in achtneming van de voorschriften uit hoofdstuk E voldaan kan worden aan
de geluidsgrenswaarden, wordt voorschrift E.5 aangevuld: tijdelijk gestalde wagens voorzien
van verwarmings-/koelaggregaat dienen uitsluitend te worden gevoed vanuit een externe
geluidsarme (elektrisch gevoede) bron die binnen de inrichting voorhanden dient te zijn.
Daarbij geldt dat de voorgeschreven eisen van toepassing zijn voor een ieder binnen de
inrichting en daarmee ook van toepassing zijn op derden die de inrichting bezoeken.
Vergunninghouder heeft daarin een wettelijke verantwoordelijkheid en is daarvoor
aanspreekbaar.
Conclusie: zienswijze niet overnemen, zij het dat een aanvulling plaatsvindt op
voorschrift E.5 in het belang van een adequate bescherming naar omwonenden.
2c. Bedrijf is sinds 1996 aanzienlijk uitgebreid. Sinds die uitbreidingen is er echter niets aan
isolatie van omgevingsgeluid gedaan. Om het geluidsniveau tot acceptabele waarden
mogelijk te maken wordt het geluidscherm van 4 meter hoogte en 110-140 m lengte
noodzakelijk geacht. Het binnenniveau van de woning van derde bij de overweging
betrekken wordt niet als reëel gezien, aangezien met het raam open wordt geslapen. Nu al
wordt mevrouw Lenselink regelmatig ‘s nachts wakker van de vrachtwagens.
Reactie:
Voor de motivering wordt verwezen naar het gestelde in de overweging (hoofdstuk geluid).
Daarbij zijn eventuele (aanvullend) technische maatregelen tevens beschouwd.
Naast de richt- en grenswaarden voor het geluidsniveau buiten woningen (of andere
geluidgevoelige objecten) zijn waarden voor de geluidsniveaus binnen woningen vastgelegd
in de wet- en regelgeving. Dit om te borgen dat het binnenniveau acceptabel is naar
Nederlandse maatstaven.
Conclusie: zienswijze niet overnemen.
3. In de zienswijze wordt vermeld:
“Door op deze manier uit te breiden zal de waarde van mijn woning aanzienlijk dalen”
Reactie:
Voor zover mevrouw Lenselink aangeeft dat het verlenen van de ontheffing een nadelige
inlvoed heeft op de woning Withagenweg 36 in Wilp, zijn wij van mening dat een mogelijke
waardevermindering niet zodanig zal zijn dat wij bij de afweging van de belangen hieraan
een groter gewicht moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het
plan aan de orde zijn.
Conclusie: zienswijze niet overnemen.
4. In de zienswijze wordt vermeld:
“Volgens de Overwegingen activiteiten 1 en 2 zou het oppervlak van de bebouwing 1485 m²
met een afwijking van 10% mogen worden. Dat is volgens mij dan 1633,5 m². Als ik grofweg
het oppervlak van de nieuwe hal en het kantoorpand ,welke volgens mij blijft bestaan, opmeet zit ik al op 1750 m².”
Reactie:
Op de bestemming bedrijf is overeenkomstig bijlage 3 behorend bij het bestemmingsplan
1370m2 aan bebouwing toegestaan. Binnen de bestemming zijn twee bedrijfswoningen
toegestaan. Los van de bestemmingsplan systematiek zijn vergunningvrije bouwwerken
overeenkomstig artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht toegestaan.
Op de bestemming staan twee bedrijfswoningen (Withagenweg 40 en 42, nummer 1 en 2 op
de bijlage). Deze komen niet ten laste van de genoemde oppervlakte. Op de bestemming
staat 1 vergunningvrij tuinhuis (nummer 3 op de bijlage), ook deze doet niet mee in de
oppervlakte berekening. Nummer 4 op de bijlage is het bestaande bakhuis (vergund in 1960)
oppervlakte 21 m2. Het kantoorpand vergund in 2003 heeft een oppervlakte van 188,76 m2.
Tot slot de nieuwe loods met een oppervlakte van 1285,25 m2. Dat levert totaal een
oppervlakte van 1495,01 m2.
In de ontwerpvergunning is ingestoken op de medewerking aan een 10% afwijking van de in
het plan genoemde maten. Dat betekent dat er bovenop de genoemde 1370 m2, 137 m2
extra gebouwd mag worden. Totaal mag er dan 1507 m2 aan bebouwing op de bestemming
bedrijf aanwezig zijn. Na voltooiing van de bouw van de nieuwe loods staat er zoals
hierboven genoemd 1495 m2 aan bebouwing. Deze oppervlakte past binnen de 10%
afwijking van het bestemmingsplan.
Conclusie: zienswijze niet overnemen.
B. Toelichting activiteit 3 oprichten of veranderen van een milieu-inrichting
Behoort bij het besluit d.d. 5 maart 2014, artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht, van de omgevingsvergunning (activiteit
milieu) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de
Withagenweg 40 te Wilp, ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en
Wethouders van de gemeente Voorst.
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
JURIDISCHE BEOORDELING
1
Vergunningaanvraag en ontvankelijkheid
2
Vergunningsituatie
3
Procedure
4
Vergunningplicht en bevoegd gezag
5
Bedrijfsactiviteiten en ligging
6
IPPC-richtlijn
7
m.e.r.(beoordelings)plicht
8
coördinatie
9
ZIENSWIJZE
•
•
B
"D
F
A
E
DD
D
AB C
D
E FC
C
CA B
B D
DE
AB C
E C A D
C
E
C
C
E
D
CC B E
B
C
C C DEB
E !
AB C F BB E
B
E
AB C B
# DE $
E !
E
C
E
C
DD
A B
C
E E
E B A
B
B
B E
C
AB C E
C
C
D
C
E
D
B
JURIDISCHE BEOORDELING
1
VERGUNNINGAANVRAAG EN ONTVANKELIJKHEID
Op 8 juli 2013 hebben wij een aanvraag ontvangen om een omgevingsvergunning op grond
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor een inrichting gelegen aan
de Withagenweg 40 te Wilp.
Vanwege enkele veranderingen is een oprichtingsvergunning vereist voor een
transportbedrijf met distributieruimte en opslagruimten voor enerzijds gevaarlijke stoffen en
anderzijds handelsgoederen met daarnaast een werkplaats, wasplaats en kantoor.
Voor het realiseren van het project is tevens een omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen aan de orde. De mogelijkheid van een gefaseerde aanvraag op grond van artikel
2.5 van de Wabo is niet om verzocht.
De huidige/bestaande bedrijfsactiviteiten van Ter Riele transporten v.o.f. vallen onder de
werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zodat daarmee van rechtswege de
vergunningplicht niet aan de orde was.
Als gevolg van de nieuw te realiseren opslaghal voor de op- en overslag van gevaarlijke
stoffen van meer dan 10 ton in een ruimte geldt de vergunningsplicht volgens de Wabo,
waarmee een oprichtingsvergunning is vereist.
Alle stukken die deel uitmaken van de omgevingsvergunning (activiteit milieu) worden in een
aparte bij deze vergunning behorende gewaarmerkte bijlage vermeld en worden als zodanig
aan deze vergunning verbonden.
De aanvraag voldoet aan de eisen die in de Regeling omgevingsrecht (Mor) zijn gesteld. De
definitieve aanvraag bevat voldoende informatie voor een goede beoordeling van de
gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. Hierbij opgemerkt dat weliswaar een
obm-aanvraag is ingediend wat betreft het milieudeel, zij het dat de overige bescheiden
afdoende informatie bevatten om een beoordeling mogelijk te maken en voorts de aan de
vergunning te verbinden voorschriften duidelijkheid verschaffen.
In het UPD van Brandexpert wordt de opslag van spuitbussen in kluis A niet genoemd (art.
3.4.1) en is het gestelde onder Watervoorziening (art. 3.7) en Brandweeraansluiting (art.3.8)
totaal verschillend met het Plan van Eisen Peddemors onder Beschermingsniveau (art. 3.5
Pendemors-document). In zoverre is de aanvraag niet eenduidig, zij het dat de vereiste
eenduidigheid in de voorschriften en de considerans van deze beschikking eensluidend
wordt gegeven.
De aanvraag is in zoverre dan ook ontvankelijk.
B
AB C
D E
DEF
E
D BED
BC
DE
F
D
! " # $
B
%
BE
&'
2
VERGUNNINGSITUATIE
De huidige bedrijfsactiviteiten van Ter Riele Transporten vielen van rechtswege onder het
Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee is van een eerdere milieuvergunningssituatie geen
sprake.
3
PROCEDURE
Op de behandeling van de aanvraag is het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) van toepassing.
4
VERGUNNINGPLICHT EN BEVOEGD GEZAG
De aanvraag betreft een inrichting behorende tot onder andere categorie 1.1 en 4.4. onder
i.1 “inrichtingen voor de opslag van meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen” van bijlage I,
onderdeel C behorende bij het Bor. De inrichting valt onder de werkingssfeer van de Wm en
de Wabo. De inrichting is vergunningplichtig, omdat deze als zodanig is aangewezen in
bijlage I, onderdeel B en C van het Bor (m.n. agv cat. 4.4 onder i.1).
De gemeente Voorst is bevoegd gezag voor deze inrichting.
5
BEDRIJFSACTIVITEITEN EN LIGGING
Het bedrijf is gelegen in het buitengebied van Wilp. Aan de oostzijde is de doorgaande weg
en parkeergelegenheid van Bussloo gesitueerd. Op verdere afstand is aan de noordzijde de
Veluwse Afval Recycling (VAR) en de rijksweg A1 gesitueerd. Aan de zuidzijde is op verdere
afstand de provinciale weg 345 (N345) gesitueerd. De weg loopt van Apeldoorn via Voorst
naar Zutphen, waar de N345 aansluit op de N348.
De dichtstbijzijnde bebouwing is gelegen op 60 meter (woning Withagenweg 44) uit de
erfgrens van de inrichting ten zuiden van de inrichting en op 90 meter ten noorden (woning
Withagenweg 36) van de inrichting. Aan de noordelijk en de westelijke zijde wordt de
inrichting begrensd door weilanden. De inrichting wordt aan de oostelijke zijde begrensd
door de Withagenweg.
B
AB C
D E
DEF
E
D BED
BC
DE
F
D
! " # $
B
%
BE
&'
Grove impressie omgevingsituatie Ter Riele transporten v.o.f., Withagenweg 40 Wilp
(bron: GE).
Ter Riele transporten v.o.f. is een internationaal opererend – breed georiënteerd transportbedrijf voor bloemen, verhuizing, levende dieren, gevaarlijke stoffen en diverse
transporten van handelsgoederen.
Op het bedrijfsterrein zijn de activiteiten als volgt onderverdeeld, het bedrijfsgebouw van
waaruit de onderneming wordt aangestuurd.
De opslagloods is onderverdeeld in distributie/opslagruimte bestemde handelsgoederen,
distributieruimte ADR goederen en twee opslagkluizen bestemd voor opslag van ADR
goederen.
Aan de voorzijde van opslagloods bevinden zich drie laaddocks. via de laaddocks vinden
laad en loshandeling van transportvoertuigen plaats. Tevens worden de laaddocks gebruikt
voor het reinigen en wassen van transportvoertuigen. Boven de deuren van laaddocks
bevinden zich de toiletten/wasruimte en kantine.
6
IPPC-RICHTLIJN
IPPC-richtlijn
Er is geen sprake van een gpbv-installatie zoals bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn
2008/1/EG, geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn).
B
AB C
D E
DEF
E
D BED
BC
DE
F
D
! " # $
B
%
BE
&'
7
M.E.R.(BEOORDELINGS)PLICHT
Het (gewijzigde) Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r. ) geeft (indicatieve) waarden
aan wanneer een milieueffectrapportage (MER) opgesteld dient te worden.
Rekeninghoudend dat er geen sprake is van een toename van bedrijfsactiviteiten op deze
bestaande bedrijfslocatie en nieuwbouw/uitbreiding niet aan de orde is, is de MER niet van
toepassing op onderhavige aanvraag.
8
COÖRDINATIE
Waterwet (Wtw)
De aangevraagde activiteit heeft geen betrekking op een zogenaamde directe lozing.
Hiervoor is dan ook geen vergunning noodzakelijk op grond van de Waterwet.
RBNOG
Beoordeling van de aanvraag en advisering in het kader van deze vergunningsprocedure op
het gebied van brandveiligheid heeft plaatsgevonden in nauwe samenwerking met de
Regionale Brandweer Noord en Oost Gelderland (RBNOG).
9
ZIENSWIJZE
Naar aanleiding van de ter inzage gelegde ontwerpbeschikking zijn schriftelijk zienswijzen
ingebracht. De ingebrachte zienswijzen zijn in deze definitieve beschikking behandeld en
waar nodig van commentaar voorzien.
B
AB C
D E
DEF
E
D BED
BC
DE
F
D
! " # $
B
%
BE
&'
D. Randvoorwaarden
Ons registratienummer: Z-HZ_WABO-2013-287
Fundatie
U dient de fundatie op deugdelijke wijze uit te voeren. Dat houdt onder andere in dat er een
bekisting gesteld wordt en de wapening op juiste wijze met afstandhouders aangebracht wordt.
Een ondeugdelijke uitvoering kan niet worden geaccepteerd.
Situatie en gebruik openbaar terrein:
De onderhoudssituatie van het openbaar terrein ter plaatse van de bouw moet voor aanvang
van de werkzaamheden opgenomen worden. Bij oplevering van de bouw moet het openbaar
terrein weer opgenomen worden. De dan geconstateerde gebreken ten opzichte van de opname
voor de bouw worden op kosten van de aanvrager van de bouw verholpen. Gevaarlijke situaties
tijdens de bouw moeten op aanzegging van de gemeente direct opgelost worden. Als de
onderhoudssituatie voor de bouw niet wordt opgenomen wordt er van uitgegaan dat deze
optimaal was. Opslag van materiaal en/of materieel dient op eigen terrein te gebeuren. Is hier
geen mogelijkheid voor en is gebruik van openbaar terrein noodzakelijk dan is hier vergunning
voor nodig van de Gemeente Voorst. Dit geldt ook voor bouwkranen, keten, containers etc. die
vanaf openbaar terrein werken. Voor deze vergunning worden kosten in rekening gebracht. De
toegankelijkheid van het openbaar terrein moet tijdens de bouw gewaarborgd blijven.
Voor de opname van de onderhoudssituatie van het openbaar terrein en toestemming voor
gebruik van openbaar terrein ten behoeve van opslag van materiaal en/of materieel dient u voor
aanvang van de bouw een afspraak te maken met de heer W. Koop, senior beheer, telefoon
(0571) 27 98 52 of de heer R. van Lent, senior buitendienst, telefoon (0571) 27 98 51.
Waterwet
Hoewel u een omgevingsvergunning hebt ontvangen voor uw werkzaamheden, kan het
bepalend zijn om uw werkzaamheden uit te kunnen voeren, dat u in het bezit moet zijn van een
watervergunning. Dit gaat dan met name om bouwlocaties bij waterkeringen en bij wateren. Een
watervergunning wordt afgegeven door het Waterschap Veluwe. Voor nadere informatie over
een watervergunning kunt u contact opnemen met het Waterschap Veluwe, de heer Doude van
Troostwijk, (055) 527 21 73. Ook op de website van het Waterschap Veluwe (www.veluwe.nl)
kunt u nadere informatie krijgen.
1 van 2
Riolering:
• Hemelwater en riolering
Voor nieuwbouw geldt een lozingsverbod van hemelwater op de druk- en
vrijvervalriolering.
Als uw perceel aangesloten is op de drukriolering van de Gemeente Voorst dan mag u op dit
systeem geen hemelwater aansluiten. Het hemelwater dient op eigen terrein geïnfiltreerd te
worden of op een sloot af te wateren. Bent u aangesloten op de vrijvervalriolering dan moet u in
sommige gevallen het regenwater laten infiltreren op het eigen terrein. Voor informatie over
verwerking van hemelwater kunt u de folder “Hemelwater niet meer het riool in” ophalen bij de
balie van de vakgroepen V&H en G&I. U kunt de folder ook downloaden van de website
www.voorst.nl. Om erachter te komen of u wel of niet moet afkoppelen kunt u contact opnemen
met onderstaand contactpersoon.
• Vuilwater bestaande & nieuwe aansluiting
Het vuilwater dient aangesloten te worden op de bestaande rioolaansluiting voor het
vuilwater.
Voor een woning waar een nieuwe aansluiting op de riolering gemaakt moet worden, dient u
hiervoor tijdig een schriftelijke aanvraag in te dienen i.v.m. de planning bij de vakgroep G&I. Het
aanvraagformulier rioolaansluiting / vuilwater kunt u downloaden van de gemeentesite
www.voorst.nl via de link producten en diensten en overzicht of aanvragen bij onderstaand
contactpersoon. Aan een rioolaansluiting kunnen kosten verbonden zijn.
Voor verdere vragen en informatie over de riolering kunt u contact opnemen met de heer. P. van
Dijk, medewerker beheer, telefoon (0571) 27 98 42.
Hemelwater Achter 't Holthuis
Onderstaande tekst geldt alleen voor bouwplannen op het project Achter 't Holthuis:
De riolering betreft een "gescheiden stelsel", waarbij het hemelwater bovengronds moet worden
afgevoerd dan wel op het perceel moet worden geïnfiltreerd. Ingeval van bovengrondse afvoer
dient u ervoor te zorgen dat het hemelwater op eigen erf via bijvoorbeeld een (mol)goot
afgevoerd wordt naar de gemeentelijke molgoot of bermsloot. U verplicht zich de daartoe
aangelegde, bovengronds op de bermsloten aan de voorzijde van het perceel, afwaterende
goten te handhaven, deugdelijk te onderhouden en niet te verwijderen. In enkele gevallen ligt er
geen bermsloot voor het perceel langs, in deze situatie dient het hemelwater bovengronds
afgevoerd te worden naar de gemeentelijke molgoot langs de openbare weg.
Voor verdere vragen en informatie over de riolering kunt u contact opnemen met de heer P. van
Dijk, medewerker beheer, telefoon (0571) 27 98 42.
NB:
Als de voorwaarden niet worden nageleefd worden eventueel daaruit voortvloeiende
kosten bij de vergunninghouder in rekening gebracht.
Z-HZ_WABO-2013-287
2 van 2