Economische Berichten • nr. 16 • 2 april 2014 PRODUCTIVITEITSVERTRAGING: Tijdelijke kopzorg of problematisch voor langetermijngroei? Productiviteitsgroei is de voornaamste verklarende factor voor welvaartstoename op de lange termijn. In de VS steeg de arbeidsproductiviteit de voorbije anderhalve eeuw met gemiddelde 2,2% per jaar. Europa zette na de Tweede Wereldoorlog een inhaalbeweging in tot midden de jaren 90. De ICT-revolutie leidde vanaf dan in de VS tot een aanzienlijke productiviteitsversnelling. Die versnelling stierf verrassend na amper een decennium een stille dood, in schril contrast met de vorige industriële revoluties. De positieve impact van die laatste zinderde onder impuls van aanverwante en complementaire uitvindingen bijna honderd jaar na. Het feit dat zoveel fundamentele eenmalige uitvindingen reeds hebben plaatsgevonden, beperkt volgens pessimisten het potentieel voor een aanhoudende stroom van even belangrijke uitvindingen. Optimisten menen echter dat een nieuwe golf van technologische vernieuwingen de ICT-revolutie een tweede adem zal geven. Volgens hen is op langere termijn een groei van de Amerikaanse productiviteit met zo’n 2%, in het verlengde van de historische ontwikkeling, het meest waarschijnlijke scenario. Of Europa erin zal slagen dat cijfer te halen, is meer twijfelachtig en hangt mee af van de mate waarin het de structurele omgeving meer ‘groeivriendelijk’ maakt via aangehouden hervormingsinspanningen. De Europese Commissie mikt alvast op een lagere langetermijngroei van de Europese productiviteit met 1,4%. De voorbije twee decennia bedroeg de groei van het Amerikaanse reële bbp gemiddeld 2,5% per jaar. Dat is bijna dubbel zo veel als die in de EMU-landen (1). In de daaraan voorafgaande 45 jaar groeide de EMU met een jaarlijks gemiddelde van 4% wel sneller dan de 3,5% in de VS. Het verschil was voor rekening van de eerste 20 jaar in die periode. Een sterke groei van de productiviteit (bbp per gewerkt uur) compenseerde toen in de EMU-landen de daling van het totaal aantal gewerkte uren, de tweede determinant van de bbp-groei. Europese inhaalbeweging Bij de vergelijking van de Amerikaanse en Europese groeiprestatie sinds 1950 hanteren we vier periodes: 1950-1973, 19731995, 1995-2005 en 2005-2013 (zie grafiek 1). De sterke stijging van de productiviteitsgroei (bbp per gewerkt uur) in de EMU- landen zorgde in de eerste periode voor een inhaalbeweging tegenover de VS inzake bbp per capita (tabel 1). Vooral technologie-imitatie en een groeibevorderende omgeving verklaren de Europese sprong voorwaarts. In tal van landen was in die periode sprake van een ‘gecoördineerd kapitalisme’ waarin de krachten van de vrijemarkteconomie versterkt werden door een samenwerking tussen vakbonden en werkgeversorganisaties. Arbeiders stemden in met loonbeperkingen zolang werkgevers zich verbonden tot grote investeringen, en vice versa. In hun streven naar volledige tewerkstelling hielden overheden toezicht op het onderhandelingsproces (Eichengreen, 2006). In vergelijking met andere werelddelen beschikte Europa na de Tweede Wereldoorlog tevens al over een relatief goed opgeleide bevolking (van Ark e.a., 2008). De combinatie van deze gunstige factoren leidde tot een snel naoorlogs herstel van de investeringen en de absorptie van nieuwe, vooral Amerikaanse technologieën. 1 Economische Berichten Tabel 1 - Relatieve evolutie bbp per capita EMU en VS (niveaus EMU relatief tegenover de VS, in %) (*) Grafiek 1 - Reële groei bbp en determinanten VS versus EMU (*) (gemiddelde jaargroei in %) 1950 1973 1995 2005 2013 7 Productiviteit (bbp/uur) 36,0 79,0 94,0 84,1 81,0 6 Gewerkte uren (per werkende) 117,5 106,3 93,7 90,2 88,9 Bbp per capita 44,7 73,7 75,5 71,5 69,4 - 101,8 87,3 92,7 96,6 - 82,3 (**) 97,0 90,0 - 5 4 Werkenden (in % totale bevolking) Kapitaalinput per gewerkt uur 3 2 (*) EMU-cijfers zijn bbp gewogen cijfers van Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland (**) 1980 i.p.v. 1973 Bron: GGDC, The Conference Board 1 0 -1 1950-1973 1973-1995 1995-2005 2005-2013 1950-1995 1995-2013 EMU (bbp) VS (bbp) EMU (productiviteit) VS (productiviteit) EMU (gewerkte uren) VS (gewerkte uren) (*) EMU: index berekend o.b.v. gewogen gemiddelde bbp 2013 van Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland EMU* (bbp groei) VS (bbp groei) EMU* (productiviteitsgroei) Aan deVS gouden post-WOII periodeuren) kwam beginuren) de jaren 70 (productiviteitsgroei) EMU* (# gewerkte VS (# gewerkte abrupt een einde. De economische groei in de EMU-landen halveerde van gemiddeld 5,7% per jaar in 1950-1973 tot 2,4% in 1973-1995. Ondanks de halvering van de productiviteitsgroei tot 2,8% in Europa, lag die nog altijd dubbel zo hoog als de Amerikaanse. Dat de gemiddelde bbp-groei van 3% in de VS in die periode de Europese toch oversteeg, was het gevolg van een sterke stijging van het aantal werkenden evenals het niet langer dalen van het aantal gewerkte uren per werkende in de VS. Het aantal werkenden in procent van de totale Amerikaanse bevolking steeg van 41% in 1973 naar 48% midden de jaren 90. In Europa bleef dit percentage schommelen rond 42%. Het aantal gewerkte jaaruren per werkende lag er in 1995 bovendien 15% lager dan in 1973. In vergelijking met de VS daalde het relatief aantal gewerkte jaaruren in Europa in die periode van 106% naar 94%. De Europeanen verkozen meer vrije tijd dan de Amerikanen, wat sterk tot uiting kwam in hun toenemende voorkeur voor deeltijdarbeid. Het gevolg is dat het bbp per capita in Europa in 1995 amper 75% bedroeg van het Amerikaanse niveau, niettegenstaande het bbp per gewerkt uur met 94% er erg dicht bij aanleunde. Naast de grotere vrijetijdsvoorkeur worden andere verklaringen voor de sterke Europese groeivertraging naar voren geschoven (zie bijv. Prescott, 2004). De olieprijsschokken van de jaren 70 leidden tot een sterke stijging van de werkloosheidsgraad, die vooral in Europa een structureel karakter kreeg en het aandeel werkenden drukte. De hoge inkomstenbelasting en genereuze werkloosheidsuitkeringen droegen bij tot een daling van de arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren. Het ‘gecoördineerd kapitalisme’ en haar instituties die voorheen aan de basis lagen van de sterke economische groei, strooiden plots zand in de motor. Het inzicht van de noodzaak van samenwerking tussen werkgevers en werknemers verdween naarmate de herinnering aan de massale werkloosheid van de oorlogsjaren vervaagde. De vertraging van de arbeidsinput leidde tot stijgende lonen. Arbeid werd vervangen door kapitaal en de kapitaalintensiteit nam snel toe. In 1980 lag het ingezette kapitaal per gewerkt uur in Europa op 82% van het niveau in de VS. Tegen 1995 was die kloof bijna volledig gedicht (zie tabel 1). De sterke toename van de kapitaalintensiteit is de voornaamste verklaring voor de relatief sterke stijging van de Europese arbeidsproducGrafiek 3 - Reëel bbp en determinanten: EMU (*) Grafiek 2 - Reëel bbp en determinanten: VS (jaarwijziging in %) (jaarwijziging in %) 10 10 8 8 6 6 4 4 2 2 0 0 -2 -2 -4 -4 -6 1951 56 61 66 Reëel bbp Bron: The Conference Board 2 71 76 81 86 Productiviteit (bbp/uur) 91 96 2001 06 Gewerkte uren -6 1951 56 11 Reëel bbp 61 66 71 76 81 86 Productiviteit (bbp/uur) 91 96 2001 06 Gewerkte uren 11 (*) EMU: index berekend o.b.v. gewogen gemiddelde bbp 2013 van Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland Bron: The Conference Board tiviteit in de periode 1973-1995. In dit verband spreekt men ook van ‘perverse’ productiviteitsstijging. De hogere groei van de arbeidsproductiviteit was niet meer het gevolg van een inhaalbeweging, de toegang tot een betere technologie of snelle innovatie. Hogere arbeidskosten en een rigide arbeidsmarkt zetten werkgevers aan tot kapitaalinvesteringen eerder dan nieuwe werknemers aan te werven. De groei van de totale factorproductiviteit, afkomstig van het meer efficiënt inzetten van arbeid en kapitaal, bleef beperkt. VS neemt over Vanaf midden de jaren 1990 wijzigde het relatieve patroon van de productiviteitsgroei in Europa en de VS drastisch. In de VS versnelde de jaarlijks gemiddelde arbeidsproductiviteit van 1,4% (1973-1995) tot 2,3% per jaar (1995-2005). In wat vandaag de EMU-landen zijn halveerde de productiviteitsgroei tot 1,4% per jaar. In 2005 bedroeg de productiviteit in de EMU 84% van het Amerikaanse niveau, 10 procentpunten onder de piek van 1995. De kapitaalintensiteit kwam naar omlaag en Arbeidsproductiviteit en totale factorproductiviteit De jaarlijkse economische groei van een land wordt bepaald laag van onderliggende invloeden betreft het geheel van instidoor de toename van het aantal gewerkte uren en de groei tutionele kenmerken van een land, waaronder het politieke van de arbeidsproductiviteit. Die laatste is gelijk aan de groei kader en de sociaaleconomische infrastructuur. De overheid van de totale productie per gewerkt uur. De arbeidsproducspeelt hier een belangrijke stimulerende (of remmende) rol via tiviteit neemt toe als gevolg van een meer kapitaalintensieve haar aanbod van publieke diensten en goederen (onderwijs, productiewijze (d.i. kapitaalverdieping of een verhoging van de haveninfrastructuur, e.d.) en de regulering en sturing van prokapitaalvoorraad per eenheid arbeid) en een toename van de duct-, arbeids- en financiële markten (mechanisme van loontotale factorproductiviteit (TFP). TFP stemt dan overeen met het vorming, patentrechten, verschaffing van risicokapitaal, e.d.). deel van de productiestijging dat niet wordt verklaard door een toename van de ingezette hoeveelBij de bepaling van het overheidsheid arbeid en kapitaal. kader waarbinnen ondernemingen De totale factorproductiviteit weermoeten opereren, gelden er drie spiegelt de hogere efficiëntie waarBij de bepaling van de bbp-groei hoekstenen om productiviteitsgroei mee arbeid en kapitaal in goederen is de input van arbeid en kapitaal te cultiveren: (1) stimuli: het toestaan en diensten worden omgezet. gekend, de TFP niet. TFP is dan ook en promoten van concurrentie, en een restfactor. De toename van de dus ook ondernemerschap, is een totale factorproductiviteit weerspiegelt de hogere efficiëntie belangrijke motor van productiviteitsgroei. Belastingstructuren waarmee arbeid en kapitaal in goederen en diensten worden en het wetgevend kader kunnen een belangrijke rol spelen in omgezet. Zij meet verschillende effecten: niet-tastbare technohet stimuleren van innovatie; (2) bekwaamheid: de ontwikkelogische vooruitgang, een verbetering van menselijk kapitaal ling van kennis en vaardigheden bij de actieve bevolking wordt (bijvoorbeeld door een gemiddeld hogere scholing van de alsmaar belangrijker. Naast operationele kennis (bijvoorbeeld beroepsbevolking), een verbetering van de procesefficiëntie in inzake ICT) is ook de ontwikkeling van management- en bedrijven (zonder bijkomende kapitaalinvesteringen, bijvooronderzoeksvaardigheden essentieel voor productiviteitsgroei. beeld door een andere werkorganisatie) en schaalvoordelen. De overheid kan daartoe bijdragen door bijvoorbeeld de betere Ook compositie-effecten beïnvloeden de TFP-groei. Sectoren afstemming van het onderwijs op de noden van de arbeidshebben een verschillend productiviteitsniveau. Een wijzigend markt en het aanmoedigen van levenslang leren; en (3) flexibibelang van een bepaalde sector in de economie kan het algeliteit: in een snel veranderende maatschappij is het belangrijk meen productiviteitsniveau bijgevolg verhogen of verlagen. dat bedrijven de ruimte krijgen om te experimenteren en te innoveren en daarin niet belemmerd worden door te strikte De mate waarin de productiviteit groeit, hangt af van een veeloverheidsregulering. heid van factoren die op elkaar inwerken. Dean Parham (2011) maakt een onderscheid tussen ‘fundamentele determinanten’, De onderliggende invloeden hebben een indirecte impact op ‘onderliggende invloeden’ en ‘directe bronnen’. De fundamende directe bronnen. Die laatste hebben een onmiddellijk effect tele determinanten zijn de kaarten die de verschillende landen op de productiviteitsontwikkeling. Het gaat daarbij dan bijvoorzijn toebedeeld. Naast de beschikbaarheid van natuurlijke bronbeeld om de toepassing van nieuwe productietechnologieën nen omvat de eerste fundamentele laag factoren zoals de culbinnen bedrijven. Maar ook de realisatie van schaalvoordelen, tuur, het sociaal kapitaal, de geografie en de (in)formele regels de opbouw van menselijk kapitaal of wijzigingen in de indusen gewoontes in een land. Concreet gaat het bijvoorbeeld om triële samenstelling hebben een directe invloed op de mate van de aanwezigheid van een ondernemerscultuur, de afstand tot kapitaalverdieping of de groeisnelheid van de totale factorprogrote afzetmarkten of het bestaan van corruptie. De tweede ductiviteit. 3 Economische Berichten strandde eveneens op 10 procentpunten van het VS-niveau. De vertraging van de productiviteitsgroei en de terugval van de kapitaalintensiteit in Europa zijn het spiegelbeeld van wat zich in de daaraan voorafgaande periode afspeelde. De verklaring wordt soms gezocht in de hervormingen op de arbeidsmarkt eind de jaren 80 en begin de jaren 90 in verschillende Europese landen. Een activeringsbeleid moest de langdurige werkloosheid naar omlaag brengen en de arbeidsparticipatie opdrijven. De matiging die hiervan uitging op de lonen zou hebben geleid tot een verminderde vervanging van arbeid door kapitaal. De tewerkstellingstoename zorgde voor een bijkomende daling van de arbeidsproductiviteit door de toename van het aandeel laaggeschoolde arbeiders. Onderzoekers betwijfelen evenwel dat de arbeidsmarkt de belangrijkste verklaring is voor de Europese productiviteitsvertraging. De vertraging is des te meer verrassend gezien de versnelling in de VS. Midden de jaren 90 schoot de productiviteitsgroei in de Amerikaanse ICT-producerende industrieën de hoogte in. Tegelijk vond een investeringsgolf in ICT-apparatuur plaats in de gehele economie. De versnelling van de innovatie in informatie- en communicatietechnologieën gevoed door de scherpe en aanhoudende daling van de halfgeleiderprijzen lagen aan de basis van die veranderingen. Met uitstel, als gevolg van de noodzakelijke wijzigingen in de productieprocessen, leidde dit ook tot een stijging van de totale factorproductiviteit in sectoren die gebruik maakten van de nieuwe technologieën, vooral dan in de Amerikaanse marktdiensten. Het waren precies in die marktdiensten (meer bepaald in de handel, financiën en dienstverlenende bedrijven) waar in Europa een terugval van de totale factorproductiviteit werd vastgesteld. In het voorbije decennium ging het van kwaad naar erger met nog eens een halvering van de Europese arbeidsproductiviteit tot 0,7% per jaar. Ook in de VS was er een halvering, maar met nog een jaarlijkse groei van 1,2% nam de productiviteitskloof met Europa verder toe. De kloof van 20 procentpunten Grafiek 4 - Arbeidsproductiviteit en zijn componenten: VS komt daarmee opnieuw dicht in de buurt van die van 1973. De recente vertraging van de productiviteitsgroei was te wijten aan het wegvallen van de totale factorproductiviteitswinsten. De voorbije jaren zorgden de financieeleconomische crisis en het krappe budget bij de bedrijven en overheden dan weer voor een terugval van de kapitaalintensiteit (zie grafieken 4 en 5). Drie industriële revoluties De tragere trendgroei in de arbeidsproductiviteit is, zeker in de EMU, verontrustend. Maar ook in de VS groeide de arbeidsproductiviteit de voorbije 60 jaar, met uitzondering van de opstoot tijdens de ICT-gedreven ‘Nieuwe Economie’-periode van 1995-2005, uitzonderlijk traag. Stelt er zich een fundamenteel probleem voor de toekomstige productiviteitsevolutie of hebben we te maken met slechts een tussentijdse dip? Botst de productiviteitsdynamiek tegen natuurlijke technologische grenzen? Een historische terugblik op de productiviteitsevolutie levert mogelijk antwoorden. De voorbije tweeënhalve eeuw waren uniek in de geschiedenis. Tot 1700 was er nauwelijks economische groei. Zo ramen Britse historici de groei in het VK voor de periode 1300-1700 op gemiddeld 0,2% per jaar (zie grafiek 8). Sindsdien versnelde de groei van het reëel bbp per capita zeer geleidelijk. Drie industriële revoluties waren belangrijke mijlpalen. De eerste vond plaats tussen 1750 en 1830 met als belangrijkste uitvindingen de stoommachine, de katoenspinnerij en de spoorwegen. De tweede revolutie bracht in een relatief kort tijdsinterval van 1870-1900 elektriciteit, de interne verbrandingsmotor, stromend water en binnenhuisloodgieterij voort. Computers en het internet, de derde revolutie, deden hun intrede vanaf 1960 en bereikten hun (voorlopige?) climax in de tweede helft van de jaren 90. De groei van het Amerikaans reëel bbp per capita piekte in de jaren 50. Het oplopend groeiritme liep parallel met dat van Grafiek 5 - Arbeidsproductiviteit en zijn componenten: EMU (*) (groeibijdrage kapitaalintensiteit en totale factorproductiviteit) (groeibijdrage kapitaalintensiteit en totale factorproductiviteit) 3,5 4 3,0 3 2,5 2 2,0 1 1,5 1,0 0 0,5 -1 0,0 -2 -0,5 -3 -1,0 -1,5 -4 1990 92 94 96 Arbeidsproductiviteit Kapitaalintensiteit Bron: The Conference Board 4 98 2000 02 04 06 08 10 12 Totale factorproductiviteit 1990 92 94 96 98 Arbeidsproductiviteit Kapitaalintensiteit 2000 02 04 06 08 10 12 Totale factorproductiviteit (*) EMU: index berekend o.b.v. gewogen gemiddelde bbp 2013 van Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland Bron: The Conference Board de totale factorproductiviteit. Tabel 2 toont een versnelling van de factorproductiviteit van 1870 tot 1940 om vervolgens geleidelijk aan af te zwakken tot 1 à 2%. Opvallend is dat de revoluties niet samenvielen met de eruit voortvloeiende economische groeiversnellingen. De stoommachine werd in 1705 uitgevonden en pas overal ingezet in de tweede helft van de achttiende eeuw. De volle impact van de spoorwegen op de totale factorproductiviteit en de Amerikaanse groei vond maar plaats tussen 1850 en 1900. Het duurde met andere woorden anderhalve eeuw vooraleer de effecten ten volle tot uiting kwa- men, wat kenmerkend is voor General Purpose Technologieën (GPT’s). GPT’s zijn innovaties die een dermate grote impact hebben op bestaande sociaaleconomische structuren dat ze het potentieel hebben om gemeenschappen drastisch te veranderen. Voorbeelden zijn de stoommachine, spoorwegen, elektriciteit, elektronica, de computer en het internet. Volgens Lipsey, Bekar en Carlaw (1998) delen GPT’s enkele belangrijke kenmerken: (1) er is aanzienlijke ruimte voor verbetering en uitdieping van de technologie; (2) de technologie is potentieel bruikbaar in een uitgebreid gamma van producten en proces- Belgische productiviteitsgroei blijft achter op die van de buurlanden De Belgische arbeidsproductiviteit behoort tot de hoogste ter wereld. In Europa produceren enkel Luxemburg en Noorwegen meer per gewerkt uur. Wereldwijd komen daar de VS nog bovenop. De evolutie over de voorbije 60 jaar loopt parallel met het beeld in de rest van Europa: een inhaalbeweging als gevolg van technologie-imitatie in de jaren 50 en 60, gevolgd door een periode van forse kapitaalinvesteringen. De rigide arbeidsmarkt en fors uitgebouwde sociale welvaartstaat leidden tot een vervanging van arbeid door machines en uitrusting. De groei van de arbeidsproductiviteit zakte in de periode 19952005 verder weg en tijdens de financieeleconomische crisis (2008-2013) was de gemiddelde productiviteitsgroei negatief. België presteert daarmee zwakker dan het EMU-gemiddelde en de belangrijkste handelspartners (zie grafieken 6 en 7). De relatief lage productiviteitsgroei in België is volgens het Federaal Planbureau te wijten aan de zwakke totale factorproductiviteit die verbonden is aan het innovatie- en het efficiëntieverbeteringsvermogen van de Belgische economie (Bogaert en Kegels, 2012). Bedrijfstakken verbonden aan ICT-productie kenden over de beschouwde periode een sterke TFP-groei. In België zijn die sectoren echter relatief weinig ontwikkeld en zagen die hun relatief aandeel snel dalen. De economie kon daardoor niet ten volle genieten van alle effecten van de ICTinnovatiegolf. De kwaliteit van de infrastructuur, en vooral van de openbare infrastructuur (onder meer filevrije wegen), is een belangrijke determinant van de totale factorproductiviteit en kende in België een ongunstige ontwikkeling. Om de productiviteitsgroei op te krikken, zijn volgens het Planbureau belangrijke structurele hervormingen noodzakelijk. Die moeten betrekking hebben op een doeltreffende innovatiestrategie (onder meer beter gecoördineerde overheidssteun voor O&O, de bevordering van het ondernemerschap, de omzetting van innovatie-inspanningen in nieuwe productie die minder onderhevig is aan internationale concurrentiedruk), de verdere ontwikkeling van de kwalificaties van de beroepsbevolking (onder meer een betere afstemming van het arbeidsaanbod op de -vraag), de hervorming van de netwerkactiviteiten (communicatie, water, gas, elektriciteit, distributie,…) en een efficiëntere overheidsinterventie (onder meer een kwaliteitsvollere overheidsinfrastructuur en -diensten). Grafiek 7 - Evolutie productiviteit 2008-2013 Grafiek 6 - Evolutie arbeidsproductiviteit (gemiddelde jaarwijziging in %) (jaarwijziging in %, 5-jaars voortschrijdend gemiddelde) 1,5 8 7 1 6 5 0,5 4 0 3 2 -0,5 1 0 -1 -1 -2 1951 56 -1,5 61 66 België EMU Bron: The Conference Board 71 76 81 86 VS 91 96 2001 06 11 Totale factorproductiviteit Arbeidsproductiviteit België FrankrijkDuitsland Nederland EMU VS Bron: The Conference Board 5 Economische Berichten Tabel 2 - Groei en bron van de totale factorproductiviteit in de VS sinds 1870 Grafiek 8 - Reële groei bbp per capita (VK van 1300 tot 1926, VS vanaf 1926) Periode Totale factorproductiviteit (gemiddelde groei, jaarwijziging in %) Belangrijkste bron van groei 1870-1900 +/- 1,5 à 2% Transport, communicatie, handel, ondernemingsorganisatie 1900-1920 +/- 1% 3 2,5 2 1,5 0 1300 1400 1500 1600 1700 1800 1900 +/- 2% +/- 3% ‘40 +/- 2,5% Elektriciteit, interne verbrandingsmotoren, chemie, telecommunicatie 1950-1973 +/- 2% Verscheidene industrietakken 1973-1990 < 1% ‘90 > 1% ‘00 +/- 1,5% 1 0,5 ‘20 ‘30 2000 Bron: Gordon (2012) Informatie- en communicatietechnologie (ICT) Bron: Shackleton (2013) sen; en (3) er is een sterke complementariteit met bestaande en potentieel nieuwe technologieën. In die zin spelen de meeste GPT’s de rol van enabling technology, waarbij nieuwe opportuniteiten worden geboden eerder dan compleet afgewerkte oplossingen. Het effect van de innovatie wordt hierdoor vergroot en doet productiviteitswinsten ontstaan in aanverwante sectoren. De tweede revolutie zorgde voor een kwantumsprong in de levensstandaard van de bevolking. Het elektrische licht en de interne verbrandingsmotor werden in 1879 uitgevonden. Het aantal gemeentelijke watermaatschappijen in de VS die zorgden voor drinkbaar water in de huizen vertienvoudigde tussen 1870 en 1900. De telefoon en fonogram zagen het licht in de jaren 80 van de negentiende eeuw. Deze GPT’s gaven aanleiding tot aanverwante en complementaire uitvindingen zoals liften, elektrische machines en consumententoepassingen, auto’s, trucks en vliegtuigen,... Snelwegen werden aangelegd, voorsteden en supermarkten opgetrokken. En dit alles werd verwezenlijkt tegen 1929, althans in stedelijk Amerika. De uitvindingen van de tweede industriële revolutie waren zo invloedrijk dat de impact ervan gedurende een eeuw nazinderde. Aanverwante innovaties, zoals de televisie en air-conditioning, vonden pas meer recent vanaf de jaren 70 massaal ingang. Kortstondige ICT-revolutie Grafiek 9 toont de gemiddelde groei van de Amerikaanse arbeidsproductiviteit in vier tijdsintervallen: 1891-1972, 19721996, 1996-2004 en 2004-2012. De intervallen weerspiegelen de bijdragen van de twee laatste industriële revoluties tot de productiviteitsgroei. De tweede revolutie en de afgeleide uitvindingen verklaren het gros van de snelle productiviteitsgroei tijdens de eerste periode van acht decennia. De productiviteitswinsten voortkomend uit deze uitvindingen verminderden na 1972 en verklaren de daaropvolgende productiviteitsvertraging. De opkomst van de computer kon de forse terugval van de productiviteitsgroei van gemiddeld 2,3% naar 1,4% per jaar niet tegenhouden. De vreemde vaststelling dat “we overal computers zien behalve in de productiviteitsstatistieken” staat intussen gekend als de Solow-paradox (Robert Solow, 1987). Een eerste verklaring hiervoor is dat computers in de jaren 70 en 80 Grafiek 9 - Groei arbeidsproductiviteit in de VS in 1891-2012 (per jaar in %, periodegemiddelden) 3,0 2,5 De derde revolutie wordt vaak geassocieerd met de ICT- en internetrevolutie van midden de jaren 90. In werkelijkheid begonnen elektronische mainframecomputers repetitief administratief werk al vanaf begin de jaren 60 te vervangen. Ze vergemakkelijkten veel taken en vervingen menselijke arbeid, net als destijds bij de invoering van de stoom- en verbrandingsmotor. De derde revolutie omvat bijgevolg tal van elektronische arbeidsbesparende diensten en uitvindingen die reeds algemeen beschikbaar waren vóór 1995. 2,0 1,5 1,38 1,33 1,0 0,5 0,0 1891-1972 Bron: Gordon (2012) 6 2,46 2,33 1972-1996 1996-2004 2004-2012 nog een te kleine fractie van de totale kapitaaluitrusting vertegenwoordigden om al een significante impact te hebben op de nationale productiviteitsgroei. Investeringen in informatieverwerkende uitrusting en software totaliseerden in 1960 0,9% van het bbp en 5% van de totale binnenlandse private investeringen in de VS. De gestage uitbouw van het computerpark verhoogde dat percentage tot 3% van het Amerikaanse bbp tegen 1985 en tot een piek van 4,6% tegen 2000, het ogenblik van de technologiezeepbel. Een kwart van de privé-investeringen ging toen richting ICT en software. Kritische massa werd opgebouwd, wat resulteerde in een stevige versnelling van de arbeidsproductiviteit tot gemiddeld 2,5% per jaar over de periode 1996-2004. De bijdrage van ICT-investeringen aan de groei van de arbeidsproductiviteit steeg fors. De bijdrage van de totale factorproductiviteit lag driemaal hoger dan over de gehele periode 1990-2013 exclusief 1996-2004 (zie grafiek 10). De laattijdige zichtbaarheid in de productiviteitscijfers hoeft niet te verbazen indien informatie- en communicatietechnologieën mogen worden beschouwd als een General Purpose Technology (Basu en Fernald, 2006). Een belangrijk kenmerk van een GPT is dat zij leidt tot fundamentele veranderingen in het productieproces van industrieën die de nieuwe uitvinding gebruiken. Steeds goedkoper wordende computers en telecommunicatieapparatuur leidden tot een toenemende stroom van complementaire uitvindingen en toepassingen in ICT-gebruikende industrieën, zoals bijvoorbeeld het just-intime voorraadbeheer in de groot- en kleinhandelsdistributie. Die vergden evenwel tijd, zodat de voordelen ervan maar met serieuze vertraging naar boven kwamen. Grafiek 10 - Bijdrage tot de arbeidsproductiviteit in de VS: ICT- en niet-ICT investeringen & totale factorproductiviteit (in procentpunt) 1,0 0,9 0,86 0,8 0,73 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,90 0,51 0,45 0,32 0,2 0,1 0,0 Periode 1990-2013 exclusief 1996-2004 ICT investeringen Totale factorproductiviteit Periode 1996-2004 Niet-ICT investeringen Bron: The Conference Board gemiddeld ICT TFP bijdrageGemiddeld niet-ICT vergeleken met de veranderingen die de uitvindingen van de eerste en tweede industriële revolutie teweegbrachten. Vertraging ICT-prijsdalingen In de literatuur wordt de tragere productiviteitsgroei in verband gebracht met de ICT-prijsevolutie. De wijziging van de reële, d.w.z. voor kwaliteitswijzigingen aangepaste, ICT-prijzen is invers gerelateerd aan de mate waarin technologische vooruitgang in de apparatuur wordt verwerkt. Hoe meer nieuwe hightech erin verwerkt zit, hoe sterker de prijsdaling aangepast voor kwaliteit. De prijs van een standaard desktopcomputer bedraagt vandaag een kleine 1 000 euro, wat ruwweg overDe productiviteitsversnelling kwam er uiteindelijk in de tweede eenstemt met de verkoopprijs 15 jaar geleden. De snelheid en helft van de jaren 90. De aan internet en e-commerce gelinkte het vermogen van het toestel zijn echter enorm toegenomen. ‘Nieuwe Economie’ stierf evenwel een snelle dood. Over de Statistici passen technieken toe die kwaliteitswijzigingen taxeperiode 2004-2012 viel de groei van ren door het ramen van producteigende Amerikaanse arbeidsproductiviteit De productiviteitsimpact van de derde schappen. Zo ramen ze prijswijzigingen terug tot gemiddeld 1,3% per jaar, het- revolutie verdampte al na 8 jaar, voor kapitaalgoederen bij een gegeven zelfde niveau van 1972-1996. De pro- tegenover 80 jaar aan positieve gevol- kwaliteit. ductiviteitsimpact van de derde revo- gen voor de productiviteit die de tweelutie verdampte al na 8 jaar, tegenover de industriële revolutie teweegbracht. Dalende prijzen over een langdurige 80 jaar aan positieve gevolgen voor de periode zijn maar mogelijk bij een productiviteit die de tweede industriële parallelle daling van de arbeidskosten revolutie teweegbracht. Volgens Gordon (2013) lag de focus per eenheid product, een trend die enkel mogelijk is in geval van de derde revolutie het voorbije decennium niet meer op van een sterk stijgende productiviteit. Vandaar dat de snelheid arbeidsbesparende vernieuwingen waarbij computers werknevan de productiviteitsgroei zich moet weerspiegelen, en waarmers vervangen. De vernieuwingen vonden vooral plaats op neembaar moet zijn, in de snelheid van de prijsdaling. Onder het vlak van ontspannings- en communicatieapparatuur. Vaak meer de Amerikaanse Federal Reserve volgt de prijstrend van had die grotendeels dezelfde functionaliteiten als voorheen, ICT op als benadering voor de productiviteitsgroei in de ICTmaar kwam zij beschikbaar in kleinere formaten. De iPod versector. ving de CD Walkman, de iPad werd de nieuwe concurrent van de traditionele pc. Die innovaties werden enthousiast onthaald, ICT-investeringen droegen rechtstreeks bij tot de versnelmaar zorgden niet zoals in het verleden voor een hogere kapiling van de arbeidsproductiviteit in de periode 1996-2004. taalintensiteit en/of hogere efficiëntie (TPF). De impact van de Onrechtstreeks leidt de inzet van ICT en aanverwante uitcomplementaire ICT-innovaties van de voorbije tien jaar op ons vindingen, met enkele jaren vertraging weliswaar, tot een dagelijkse leven en onze werkorganisatie verdwijnt in het niets meer efficiënte organisatie en inzet van middelen en mensen. 7 Economische Berichten Investeringen ter verbetering van bedrijfscommunicatie (zoals e-mail, e-commerce, intranetwerken) bijvoorbeeld hebben een gunstige invloed op meerdere schakels in de productieketen. Transactiekosten worden bespaard en de totale factorproductiviteit stijgt. Een vertraging van de ICT-investeringen leidt dan weer tot een vertraging van de productiviteit. Grafiek 11 - Investeringen en prijs informatieverwerkende uitrusting en software (VS, jaarwijziging in %) 35 4 30 2 25 0 20 De versnelling in Amerikaanse ICT-investeringsgroei van 10% tot 26% per jaar tussen 1994 en 1999 stokte bij het uiteenspatten van de technologiezeepbel in 2001. Na een kortstondig herstel zette de tragere groei zich vanaf 2004 door. In de periode 2010-2012 strandde de gemiddelde jaargroei van investeringen in hightechmateriaal en software op amper 3,4% per jaar tegenover 8,2% in de periode van 1980 tot 2007, het jaar vóór het uitbreken van de financiële crisis. 15 -2 10 -4 5 -6 0 -8 -5 -10 -10 -15 1980 85 90 95 2000 05 -12 10 Investeringen in informatieverwerkende uitrusting en software (volume, ls) Prijsevolutie informatieverwerkende uitrusting en software (rechtse schaal) Net zoals de investeringstoename hand in hand ging met een Bron: Thomson Financial Datastream alsmaar snellere daling van de ICT-prijzen, ging de vertraging gepaard met een tragere terugval van de prijzen (zie grafiek De verminderde uitgaven aan O&O (eveneens door de met in informatieverwerkende uitrusting & software (index, volume) 11). Op de piek van de investeringscyclus in 1998 daalden de Investeringen schulden overladen Amerikaanse overheid) suggereren dat de Prijsevolutieinformatieverwerkende uitrusting & software ICT- en softwareprijzen met jaarlijks 10%. In 2013 bedroeg de snelheid van technologische vooruitgang in de nabije toekomst daling nog amper 0,7%. We moeten teruggaan tot 1983 voor slechts matig zal zijn, wat de productiviteitsgroei in toom zal een effectieve jaarstijging van de ICT-prijzen bij een constante houden. kwaliteit. De vertraagde prijsdaling impliceert een vertraging van de technologische vooruitgang gedurende de voorbije 10 Tijdelijke vertraging? jaar. De bedrijven reageerden en schroefden hun hightechinvesteringen terug: waarom bestaande apparatuur snel vervanDe zwakke productiviteitscijfers van het voorbije decennium gen als de technologische vooruitgang verwerkt in de nieuwe zijn te wijten aan een vertraging van de kapitaalinvesteringen toestellen nauwelijks is toegenomen? Zolang de dalende trend evenals van de totale factorproductiviteit door minder ondervan de hightechprijzen niet opnieuw versnelt, is er voor onderzoek en ontwikkeling. De daling van het investeringsbudget nemingen geen dringende reden om het investeringsbudget als gevolg van twee recessies verklaart een deel van de veropnieuw op te krikken. zwakking. De tragere daling van de hightech-prijzen die wijst op een vertraging van de technologische vooruitgang is een De geobserveerde terugval van de totale factorproductiander paar mouwen. Ligt de fase van afgeleide en compleviteit wordt deels verklaard door de vertragende trend in mentaire uitvindingen van de ICT-revolutie reeds achter ons? ICT-uitgaven, wat op zijn beurt een gevolg is van de relatief Is het wachten op een nieuwe GPT om de productiviteitsgroei tragere ICT-innovaties ten opzichte van 1996-2004. Dat de duurzaam nieuw leven in te blazen? innovatiegolf stokt, is gerelateerd aan de tragere groei van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O&O). Studies Grafiek 12 - Productiviteit en investeringen in intellectuele tonen aan dat vooral uitgaven voor intellectuele eigendomseigendomsrechten rechten (met daarbij uitgaven voor O&O en software) de totale (VS, jaarwijziging in %, 10-jaars voortschrijdend gemiddelde) 3,5 12 factorproductiviteit hoger duwen. Tussen het moment van de initiële investering in intellectuele eigendom, de ontwikkeling 3,0 10 en verspreiding van nieuwe producten enerzijds en de daaruit 2,5 voortvloeiende stijgende productiviteit anderzijds verloopt 8 tijd (2). De vertraging van de uitgaven voor intellectuele eigen2,0 domsrechten sinds 2000 is dan ook bijkomend slecht nieuws 6 1,5 voor de productiviteitsgroei (grafiek 12). Alarmerend is dat die terugval vooral te wijten is aan het dalende O&O-budget (zie grafiek 13). Over de periode 19802000 bedroeg de gemiddelde jaargroei 4,7% in de VS. Daarna vertraagde die tot 2,8%. Sinds de herleving van 2010 komt de jaargroei uit op amper 2,3%. Met vertraging is het vooral deze component die de totale factorproductiviteit hoger duwt. 8 4 1,0 2 0,5 0,0 1960 65 70 75 80 85 90 95 2000 05 10 Arbeidsproductiviteit (linkse schaal) Reële investeringen in intellectuele eigendomsrechten (rechtse schaal) Bron: Thomson Financial Datastream 0 Grafiek 13 - Private investeringen in software en O&O (VS, jaarwijziging in %, 2-jaars voortschrijdend gemiddelde) Grafiek 14 - Arbeidsproductiviteit gedurende periode van elektrificatie (1890-1940) en ICT (1970-2012) in de VS (1915 = 100 en 1995 = 100) 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 -4 2001 03 05 07 09 11 13 Software O&O Bron: Thomson Financial Datastream De vertraging van de voorbije 10 jaar luidt niet noodzakelijk het einde van de ICT-gedreven productiviteitsgroei in (Syverson, 2013). Het patroon van de productiviteitsgroei sinds de start van de derde industriële revolutie in 1970 is gelijkaardig aan dat van de eerste 50 jaar van de elektrificatie van 1890 tot 1950 (het eerste deel van de tweede industriële revolutie). De eerste 25 jaar groeide de arbeidsproductiviteit traag, net als in de periode 1970-1995. Daarop volgde een versnelling die een decennium aanhield: van 1915-1924 tijdens de elektrificatieperiode, en van 1995-2004 voor de ICT-periode. Een vertraging van 10 jaar volgde (1924-1932) om een finale versnelling neer te zetten van 1932-1940, met een gemiddelde jaargroei van 2,7% (zie grafiek 14). Of die versnelling nu ook zal plaatsvinden, valt af te wachten, maar we weten dat zo’n ontwikkeling zich al eens heeft voorgedaan. Productiviteitsgroei die door GPT’s wordt voortgebracht, kan ICT Elektrificatie Bron: Syverson (2013). brengt. Veelal zijn politieke beslissingen vereist (bijvoorbeeld met betrekking tot de installatie van gsm-masten, de uitrol van het 4G-netwerk) om het volledige potentieel van de nieuwe technologie te realiseren. Die inmenging gaat onvermijdelijk gepaard met vertragingen en onderbrekingen in de verspreiding en ontwikkeling van de nieuwe technologie. Maar na verloop van tijd zou die wel degelijk doorbreken en de productiviteitsgroei kunnen doen versnellen. Pessimistische versus optimistische visie Toch maken economen zich zorgen om de langetermijnevolutie van de factorproductiviteit. Een specifiek punt van ongerustheid is de krimp van het aandeel van de industrie in de totale productie in de meeste westerse landen. De bijdrage van deze sector aan de totale factorproductiviteit was in het verleden relatief groot. De toenemende vraag naar diensten met een relatief beperkte productiviteitsgroei, waaronder de gezondheidssector, zal volgens de pessimisten bijkomende druk zetten op de totale factorproductiviteit. Niets sluit evenwel een inhaalbeweging van de dienstensectoren uit. De sterke Amerikaanse productiviteitsgroei in 1996-2004 was overigens vooral afkomstig van de dienstensector, meer bepaald de kleinen groothandelsdistributie. verschillende golven komen. Fases van snelle en trage pro- geannualiseerd) re (% in2Y, geannualiseerd) R&D (% 2Y, ductiviteitsgroei wisselen elkaar af. Een vertragingsfase kan aan verschillende factoren worden toegeschreven: (1) aan de toewijzing van middelen aan investeringen voor de opbouw van kennis gedurende de incubatiefase van de nieuwe GPT; (2) aan de toenemende mate van het in onbruik geraken van het oudere materiaal en vroegere arbeidsvaardigheden; (3) aan meetproblemen met betrekking tot de opbouw van kapitaal, knowhow en nieuwe goederen en diensten; (4) aan de noodzaak aan industriespecifieke aanpassingen die op hun beurt vaak afhankelijk zijn van aanvullende ontwikkelingen in de GPT zelf; (5) aan de risico’ en de onzekerheden waarmee de eerste gebruikers van de nieuwe technologie worden geconfronteerd en die slechts afnemen met de verbeteringen en kostenverlagingen doorgevoerd bij de leveranciers. Nagenoeg al deze factoren kwamen voor bij de elektrificatie van de VS. Ook bij de jongste ICT-revolutie spelen zij een rol. Bovendien is communicatie, net als elektrificatie, een netwerktechnologie die belangrijke sociale veranderingen teweeg- Een ander probleem, althans voor de VS, is dat de scholingsgraad van de bevolking de voorbije kwarteeuw nog amper is toegenomen. Van 1930 tot 1980 steeg het gemiddelde opleidingsniveau met één extra jaar scholing per decennium, met een lichte versnelling in de periode 1950-1980. De voorbije kwarteeuw kwam daar amper één extra jaar bij (zie grafiek 15). In de eerste helft van de twintigste eeuw zorgde de wisselwerking tussen productiviteitsgroei en de vraag naar meer vaardigheden voor een sterke toename van goed geschoolde werknemers. Vandaag lijkt dat minder het geval. Een belangrijke reden is het relatief sneller stijgende schoolgeld in vergelijking met de algemene prijsevolutie van goederen en diensten. Een revolutie 9 Economische Berichten Grafiek 15 - Evolutie scholingsgraad in de VS 14 1 13 0.9 0.8 12 0.7 11 0.6 10 0.5 9 0.4 0.3 8 0.2 7 6 netwerken verbonden door goedkope sensoren. Onder meer door het monitoren van processen vanop afstand en energiebesparing door slimme systemen biedt dat mogelijkheden om de productiviteit de hoogte in te duwen. Naast een verdere ICT-revolutie draagt volgens de optimisten ook de revolutie in schalieolie en –gas bij tot nieuwe productiviteitsverhogende investeringen. Die gebeuren niet alleen in de energie-extractie, maar ook in transport- en energie-intensieve sectoren zoals chemie en metalen. Zeker in de VS zou daardoor de weg naar herindustrialisatie open liggen. 0.1 1950 55 60 65 70 75 80 85 90 95 2000 05 10 0 Toename in voorgaande vijfjaarsperiode (rechtse schaal) Gemiddeld aantal jaren scholing (linkse schaal) Bron: Borro R. & J.W. Lee Gemiddeld aantal jaren % 5Y van gemiddeld aantal jaren scholing in opleidingstypes enscholing vakkundigheid bracht de internetrevolutie ook niet met zich, toch niet in vergelijking met de elektrificatie. Het gevolg is minder deskundigheid die beschikbaar is dan zou moeten. En dat drukt de productiviteitsgroei. Verder zijn in het onderwijs, de gezondheidszorg, de infrastructuur (bouw) en de overheidssector belangrijke inhaalbewegingen inzake productiviteitsgroei mogelijk. Zeker in de Amerikaanse gezondheidssector ontbrak het de voorbije jaren aan stimuli om wijzigingen door te voeren, als gevolg van een slechte regelgeving, institutionele rigiditeit en perverse stimuli. De vergrijzing evenals de budgettaire krapte, dwingen tot actie. Het overnemen van best practices en het toepassen van bestaande technologieën kan leiden tot aanzienlijke kostenbesparingen en efficiëntiewinsten. In de Amerikaanse bouwsector was de groei van de arbeidsproductiviteit tijdens de voorbije twee decennia nihil. Via onder meer betere beslissingen aangaande geselecteerde projecten en een optimalisatie van bestaande infrastructuur kan volgens een studie van McKinsey Global bij een nieuwe golf van infrastructuurinvesteringen de productiviteit fors de hoogte worden ingeduwd. Volgens de optimisten blijft op langere termijn een groei van de Amerikaanse arbeidsproductiviteit met zo’n 2% een waarschijnlijk scenario. Dat cijfer ligt in het verlengde van de langetermijngemiddelde groei sinds 1870. Verder stelt zich de meer fundamentele vraag of innovatie zelf niet langzaam haar grenzen heeft bereikt. Het innovatieproces is een reeks van discrete uitvindingen gevolgd door bijkomende verbeteringen waardoor uiteindelijk het volledig potentieel van de initiële uitvinding wordt gerealiseerd. Eens dat is gebeurd, ebt de positieve invloed op de productiviteitsgroei weg. Hoewel de situatie onzeker blijft, lijkt toch dat het opvolgingsproces bij de meest recente ICT-revolutie veel korter is dan bij de vorige industriële revoluties het geval was. Bovendien gebeuren belangrijke uitvindingen en de eraan gekoppelde Kan ook in Europa de dalende langetermijntrend van de procomplementaire innovaties slechts één keer. Het feit dat zoveel ductiviteitsgroei worden gekeerd? De recente groeiterugval van fundamentele eenmalige uitvindingen de arbeidsproductiviteit is gelinkt aan reeds hebben plaatsgevonden, beperkt Het feit dat zoveel fundamentele eende mindere kapitaalinvesteringen en het potentieel voor een aanhoudende malige uitvindingen reeds hebben scherpe terugval van de totale factorstroom van nieuwe, even belangrijke plaatsgevonden, beperkt het potentieel productiviteit (TFP) tijdens de recente voor een aanhoudende stroom van uitvindingen (Gordon, 2012). crisis. Het verband tussen de lage nieuwe, even belangrijke uitvindingen. capaciteitsbezetting en de terugval van Niet iedereen is evenwel overtuigd van de TFP is groot en waarschijnlijk deels het einde van de ICT-revolutie of van een vertraging van het conjunctureel van aard (Europese Commissie, 2014). De trainnovatieproces. Zoals eerder aangehaald kan de door GPT’s gere groei van de TPF in vergelijking met de VS sinds de jaren voortgebrachte productiviteitsgroei in verschillende golven 70 tot aan de crisis vindt dan weer zijn oorzaak in het feit dat komen. Volgens de optimisten leiden recente innovaties op technologische innovaties en de toepassing ervan meer kanICT-vlak, maar ook inzake onder meer energie en gezondheidssen kregen in de VS. Vooral de zwakke productiviteitsgroei zorg wellicht nog tot substantiële groei in de toekomst (zie in de Europese dienstensectoren in deze periode valt op. Een bijv. Martin e.a., 2013). Denk aan een nog meer doorgedreven eengemaakte Europese dienstenmarkt, een nagel waarop de automatisatie door de inzet van industriële robots met een Europese Commissie al jarenlang klopt, is essentieel om dit grotere mate van behendigheid. Andere voorbeelden zijn 3-D euvel op te lossen. printing en het Internet of Things. De techniek van 3-D printing wordt vandaag meestal nog maar gebruikt voor het creëren Technologische vernieuwingen komen sneller tot stand wanvan prototypes, maar zal het in de toekomst mogelijk maken neer ze worden gestimuleerd. Daarbij is een actieve rol voor om dagdagelijkse producten op maat te maken. Bij het Internet de overheid weggelegd, door te zorgen voor goed ontwikof Things worden machines en uitrusting aan elkaar en aan kelde en flexibele markten, politieke en fiscale stabiliteit, een 10 De Commissie roept de lidstaten voortdurend op tot hervormingen die een meer groei-ondersteunende omgeving moeten teweegbrengen. De mislukte Lissabondoelstellingen die van de EU tegen 2010 de meest dynamische economie ter wereld moesten maken, zijn intussen vervangen door de EU 2020-strategie. Die schuift ambitieuze doelstellingen en hervormingen in de product- en arbeidsmarkt naar voren kaderend binnen drie groeipijlers: ‘slimme groei’, ‘duurzame groei’ en ‘inclusieve groei’. Vooral de eerste pijler mikt op productiviteitsgroei via maatregelen inzake innovatie, onderwijs en de digitale maatschappij. Mede onder druk van de crisis worden die nu doorgevoerd via nationale hervormingstrajecten, waarvan de voortgang jaarlijks door de Commissie wordt geëvalueerd. Of Europa zal evolueren richting eenzelfde productiviteitsgroei als de VS, hangt af van de mate waarin het zal slagen om de structurele omgeving meer groeivriendelijk te maken via aangehouden hervormingsinspanningen. In haar jongste Ageing Report (2012) gaat de Europese Commissie uit van een jaargemiddelde groei van de arbeidsproductiviteit van 1,4% in Grafiek 16 - Belang van omgevingsfactoren voor productiviteitsgroei 5,8 Score WEF Competitiveness Indicator stimulerend kader voor het ondernemerschap, investeringen in onderwijs, O&O, enzovoort. Een maatstaf die de meeste van die facetten samenbundelt, is de Competitiveness Indicator van het Wereld Economisch Forum. De VS staan op de vijfde plaats en laten daarmee het gros van de Europese landen achter zich. Grafiek 16 toont dat een hoge score voor de indicator gepaard gaat met een hoge TFP-groei, en vice versa. CH 5,6 DE 5,4 NO DK 5,2 BE 5 NL FI VK VS SE JP A FR IE 4,8 ES 4,6 IT 4,4 PT 4,2 -0,4 -0,2 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 Gemiddelde groei totale factorproductiviteit (2000-2013, in %) 1,2 Bron: Groningen Growth and Development Center; World Economic Forum de periode tot 2060 (0,9% groei van de totale factorproductiviteit en 0,5% bijdrage van kapitaalverdieping). Dat is meer dan de 1,1% productiviteitsgroei over de voorbije 20 jaar, maar amper de helft van de groei opgetekend in de periode 19731995. Realistisch? Laten het ons hopen, want de bijdrage van de arbeidsinput aan de potentiële groei zou tot 2060 gemiddeld jaarlijks -0,1 procentpunt bedragen. Arbeidsproductiviteit wordt met andere woorden de enige bron van groei binnen de eurozone. Koen De Leus [email protected] (1) Cijfergegevens voor de EMU zijn vaak niet beschikbaar voor de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de muntunie. Om toch een representatief beeld te krijgen van de EMUontwikkelingen in die jaren, berekenen we zelf aggregaten op basis van data van de vijf grootste lidstaten: Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland. Samen vertegenwoordigden die in 2013 83% van het EMU-bbp. (2) Tijdens het derde kwartaal van 2013 ging de helft van het totale door de Amerikaanse privésector geïnvesteerde bedrag aan intellectuele eigendom naar software. 40% heeft betrekking op O&O-uitgaven. De rest betreft investeringen in ontspanning, letteren en zaken van artistieke oorsprong. Referenties Baily Martin, James Manyika en Shalabh Gupta (2013), “US productivity growth: An optimistic perspective”. Basu Susanto en John Fernald (2006), “Information and communications technology as a General-Purpose Technology: Evidence from US industry data”, Federal Reserve Bank of San Francisco, Working Paper 2006-29. Bogaert Henri en Chantal Kegels (2012), “Concurrentievermogen van België: Uitdagingen en groeipistes”, Federaal Planbureau. Eichengreen Barry (2006), “The European economy since 1945: Coordinated capitalism and beyond”. European Commission (2014), “EU economy: recovery gaining ground”, Winter Forecast. Gordon Robert (2012), “Is US economic growth over? Faltering innovation confronts the six headwinds”, Northwestern University en CEPR. Gordon Robert (2013), “Hi-tech Innovation and Productivity Growth: Does supply create its own Demand?”, Northwestern University en NBER; CEPR Lipsey, Bekar en Carlaw (1998), “The consequences of Changes in GPT’s in General Purpose Technologies (edited by Helpman, MIT Press: Cambridge (pp. 193-218). Prescott (2004), “Why do Americans work so much more than Europeans”, Federal Reserve Bank of Minneapolis, Quarterly Review, 28 (1): 2-13. Solow Robert (1987), New York Book Review, July 12, 1987. Shackleton (2013), “Total Factor Productivity Growth in Historical Perspective”, Congressional Budget Office, Working Paper 2013-01. Syverson Chad (2013), “Will history repeat itself? Comments on “Is the Information Technology Revolution over?”, International Productivity Monitor. van Ark Bart, Mary O’Mahony, en Marcel P.Timmer (2008), “The productivity gap between Europe and the United States: Trends and causes”, Journal of Economic Perspectives, blz.25-44. Onze webstek www.kbceconomics.be houdt u op de hoogte van alle analyses en vooruitzichten van de KBC-economisten. Voor vragen i.v.m. de inhoud van deze publicatie kunt u terecht bij: Johan Van Gompel (32) (0)2 429.59.54 E-mail: [email protected] Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel Correspondentieadres & abonnementenbeheer: KBC Groep NV, Global Services, GCE, Havenlaan 2, 1080 Brussel, E-mail: [email protected] Deze publicatie komt tot stand op de Chief Economist Department van KBC Groep. Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de Wet van 6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de 11 bemiddelaars en beleggingsadviseurs. KBC kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan. Alle historische koersen, statistieken en grafieken zijn actueel tot en met 31 maart 2014, tenzij anders vermeld. De beschreven meningen en vooruitzichten zijn die zoals ze gelden op 31 maart 2014.
© Copyright 2024 ExpyDoc