Economische Berichten

Economische
Berichten
• nr. 16 • 2 april 2014
PRODUCTIVITEITSVERTRAGING:
Tijdelijke kopzorg of problematisch voor langetermijngroei?
Productiviteitsgroei is de voornaamste verklarende factor voor welvaartstoename op de lange
termijn. In de VS steeg de arbeidsproductiviteit de voorbije anderhalve eeuw met gemiddelde
2,2% per jaar. Europa zette na de Tweede Wereldoorlog een inhaalbeweging in tot midden
de jaren 90. De ICT-revolutie leidde vanaf dan in de VS tot een aanzienlijke productiviteitsversnelling. Die versnelling stierf verrassend na amper een decennium een stille dood, in schril
contrast met de vorige industriële revoluties. De positieve impact van die laatste zinderde
onder impuls van aanverwante en complementaire uitvindingen bijna honderd jaar na. Het
feit dat zoveel fundamentele eenmalige uitvindingen reeds hebben plaatsgevonden, beperkt
volgens pessimisten het potentieel voor een aanhoudende stroom van even belangrijke uitvindingen. Optimisten menen echter dat een nieuwe golf van technologische vernieuwingen de
ICT-revolutie een tweede adem zal geven. Volgens hen is op langere termijn een groei van de
Amerikaanse productiviteit met zo’n 2%, in het verlengde van de historische ontwikkeling, het
meest waarschijnlijke scenario. Of Europa erin zal slagen dat cijfer te halen, is meer twijfelachtig en hangt mee af van de mate waarin het de structurele omgeving meer ‘groeivriendelijk’
maakt via aangehouden hervormingsinspanningen. De Europese Commissie mikt alvast op
een lagere langetermijngroei van de Europese productiviteit met 1,4%.
De voorbije twee decennia bedroeg de groei van het
Amerikaanse reële bbp gemiddeld 2,5% per jaar. Dat is bijna
dubbel zo veel als die in de EMU-landen (1). In de daaraan voorafgaande 45 jaar groeide de EMU met een jaarlijks gemiddelde
van 4% wel sneller dan de 3,5% in de VS. Het verschil was
voor rekening van de eerste 20 jaar in die periode. Een sterke
groei van de productiviteit (bbp per gewerkt uur) compenseerde toen in de EMU-landen de daling van het totaal aantal
gewerkte uren, de tweede determinant van de bbp-groei.
Europese inhaalbeweging
Bij de vergelijking van de Amerikaanse en Europese groeiprestatie sinds 1950 hanteren we vier periodes: 1950-1973, 19731995, 1995-2005 en 2005-2013 (zie grafiek 1). De sterke stijging
van de productiviteitsgroei (bbp per gewerkt uur) in de EMU-
landen zorgde in de eerste periode voor een inhaalbeweging
tegenover de VS inzake bbp per capita (tabel 1). Vooral technologie-imitatie en een groeibevorderende omgeving verklaren
de Europese sprong voorwaarts. In tal van landen was in die
periode sprake van een ‘gecoördineerd kapitalisme’ waarin de
krachten van de vrijemarkteconomie versterkt werden door een
samenwerking tussen vakbonden en werkgeversorganisaties.
Arbeiders stemden in met loonbeperkingen zolang werkgevers
zich verbonden tot grote investeringen, en vice versa. In hun
streven naar volledige tewerkstelling hielden overheden toezicht
op het onderhandelingsproces (Eichengreen, 2006). In vergelijking met andere werelddelen beschikte Europa na de Tweede
Wereldoorlog tevens al over een relatief goed opgeleide bevolking (van Ark e.a., 2008). De combinatie van deze gunstige factoren leidde tot een snel naoorlogs herstel van de investeringen
en de absorptie van nieuwe, vooral Amerikaanse technologieën.
1
Economische Berichten
Tabel 1 - Relatieve evolutie bbp per capita EMU en VS
(niveaus EMU relatief tegenover de VS, in %) (*)
Grafiek 1 - Reële groei bbp en determinanten VS versus EMU (*)
(gemiddelde jaargroei in %)
1950
1973
1995
2005
2013
7
Productiviteit (bbp/uur)
36,0
79,0
94,0
84,1
81,0
6
Gewerkte uren
(per werkende)
117,5
106,3
93,7
90,2
88,9
Bbp per capita
44,7
73,7
75,5
71,5
69,4
-
101,8
87,3
92,7
96,6
-
82,3 (**)
97,0
90,0
-
5
4
Werkenden
(in % totale bevolking)
Kapitaalinput per gewerkt
uur
3
2
(*) EMU-cijfers zijn bbp gewogen cijfers van Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland
(**) 1980 i.p.v. 1973
Bron: GGDC, The Conference Board
1
0
-1
1950-1973 1973-1995 1995-2005 2005-2013 1950-1995 1995-2013
EMU (bbp)
VS (bbp)
EMU (productiviteit)
VS (productiviteit)
EMU (gewerkte uren)
VS (gewerkte uren)
(*) EMU: index berekend o.b.v. gewogen gemiddelde bbp 2013 van Duitsland, Frankrijk,
Italië, Spanje en Nederland
EMU* (bbp groei)
VS (bbp groei)
EMU* (productiviteitsgroei)
Aan deVS gouden
post-WOII
periodeuren)
kwam
beginuren)
de jaren 70
(productiviteitsgroei)
EMU* (# gewerkte
VS (# gewerkte
abrupt een einde. De economische groei in de EMU-landen
halveerde van gemiddeld 5,7% per jaar in 1950-1973 tot 2,4%
in 1973-1995. Ondanks de halvering van de productiviteitsgroei
tot 2,8% in Europa, lag die nog altijd dubbel zo hoog als de
Amerikaanse. Dat de gemiddelde bbp-groei van 3% in de VS
in die periode de Europese toch oversteeg, was het gevolg
van een sterke stijging van het aantal werkenden evenals
het niet langer dalen van het aantal gewerkte uren per werkende in de VS. Het aantal werkenden in procent van de totale
Amerikaanse bevolking steeg van 41% in 1973 naar 48% midden de jaren 90. In Europa bleef dit percentage schommelen
rond 42%. Het aantal gewerkte jaaruren per werkende lag er in
1995 bovendien 15% lager dan in 1973. In vergelijking met de
VS daalde het relatief aantal gewerkte jaaruren in Europa in die
periode van 106% naar 94%. De Europeanen verkozen meer
vrije tijd dan de Amerikanen, wat sterk tot uiting kwam in hun
toenemende voorkeur voor deeltijdarbeid. Het gevolg is dat het
bbp per capita in Europa in 1995 amper 75% bedroeg van het
Amerikaanse niveau, niettegenstaande het bbp per gewerkt
uur met 94% er erg dicht bij aanleunde.
Naast de grotere vrijetijdsvoorkeur worden andere verklaringen
voor de sterke Europese groeivertraging naar voren geschoven
(zie bijv. Prescott, 2004). De olieprijsschokken van de jaren 70
leidden tot een sterke stijging van de werkloosheidsgraad, die
vooral in Europa een structureel karakter kreeg en het aandeel
werkenden drukte. De hoge inkomstenbelasting en genereuze
werkloosheidsuitkeringen droegen bij tot een daling van de
arbeidsparticipatie en het aantal gewerkte uren. Het ‘gecoördineerd kapitalisme’ en haar instituties die voorheen aan de basis
lagen van de sterke economische groei, strooiden plots zand
in de motor. Het inzicht van de noodzaak van samenwerking
tussen werkgevers en werknemers verdween naarmate de herinnering aan de massale werkloosheid van de oorlogsjaren vervaagde. De vertraging van de arbeidsinput leidde tot stijgende
lonen. Arbeid werd vervangen door kapitaal en de kapitaalintensiteit nam snel toe. In 1980 lag het ingezette kapitaal per
gewerkt uur in Europa op 82% van het niveau in de VS. Tegen
1995 was die kloof bijna volledig gedicht (zie tabel 1). De sterke
toename van de kapitaalintensiteit is de voornaamste verklaring
voor de relatief sterke stijging van de Europese arbeidsproducGrafiek 3 - Reëel bbp en determinanten: EMU (*)
Grafiek 2 - Reëel bbp en determinanten: VS
(jaarwijziging in %)
(jaarwijziging in %)
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
-4
-6
1951 56
61
66
Reëel bbp
Bron: The Conference Board
2
71
76
81
86
Productiviteit (bbp/uur)
91
96 2001 06
Gewerkte uren
-6
1951 56
11
Reëel bbp
61
66
71
76
81
86
Productiviteit (bbp/uur)
91
96 2001 06
Gewerkte uren
11
(*) EMU: index berekend o.b.v. gewogen gemiddelde bbp 2013 van Duitsland, Frankrijk,
Italië, Spanje en Nederland
Bron: The Conference Board
tiviteit in de periode 1973-1995. In dit verband spreekt men
ook van ‘perverse’ productiviteitsstijging. De hogere groei van
de arbeidsproductiviteit was niet meer het gevolg van een
inhaalbeweging, de toegang tot een betere technologie of
snelle innovatie. Hogere arbeidskosten en een rigide arbeidsmarkt zetten werkgevers aan tot kapitaalinvesteringen eerder
dan nieuwe werknemers aan te werven. De groei van de totale
factorproductiviteit, afkomstig van het meer efficiënt inzetten
van arbeid en kapitaal, bleef beperkt.
VS neemt over
Vanaf midden de jaren 1990 wijzigde het relatieve patroon
van de productiviteitsgroei in Europa en de VS drastisch. In
de VS versnelde de jaarlijks gemiddelde arbeidsproductiviteit
van 1,4% (1973-1995) tot 2,3% per jaar (1995-2005). In wat
vandaag de EMU-landen zijn halveerde de productiviteitsgroei
tot 1,4% per jaar. In 2005 bedroeg de productiviteit in de EMU
84% van het Amerikaanse niveau, 10 procentpunten onder de
piek van 1995. De kapitaalintensiteit kwam naar omlaag en
Arbeidsproductiviteit en totale factorproductiviteit
De jaarlijkse economische groei van een land wordt bepaald
laag van onderliggende invloeden betreft het geheel van instidoor de toename van het aantal gewerkte uren en de groei
tutionele kenmerken van een land, waaronder het politieke
van de arbeidsproductiviteit. Die laatste is gelijk aan de groei
kader en de sociaaleconomische infrastructuur. De overheid
van de totale productie per gewerkt uur. De arbeidsproducspeelt hier een belangrijke stimulerende (of remmende) rol via
tiviteit neemt toe als gevolg van een meer kapitaalintensieve
haar aanbod van publieke diensten en goederen (onderwijs,
productiewijze (d.i. kapitaalverdieping of een verhoging van de
haveninfrastructuur, e.d.) en de regulering en sturing van prokapitaalvoorraad per eenheid arbeid) en een toename van de
duct-, arbeids- en financiële markten (mechanisme van loontotale factorproductiviteit (TFP). TFP stemt dan overeen met het
vorming, patentrechten, verschaffing van risicokapitaal, e.d.).
deel van de productiestijging dat niet wordt verklaard door een
toename van de ingezette hoeveelBij de bepaling van het overheidsheid arbeid en kapitaal.
kader waarbinnen ondernemingen
De totale factorproductiviteit weermoeten opereren, gelden er drie
spiegelt de hogere efficiëntie waarBij de bepaling van de bbp-groei
hoekstenen om productiviteitsgroei
mee arbeid en kapitaal in goederen
is de input van arbeid en kapitaal
te cultiveren: (1) stimuli: het toestaan
en diensten worden omgezet.
gekend, de TFP niet. TFP is dan ook
en promoten van concurrentie, en
een restfactor. De toename van de
dus ook ondernemerschap, is een
totale factorproductiviteit weerspiegelt de hogere efficiëntie
belangrijke motor van productiviteitsgroei. Belastingstructuren
waarmee arbeid en kapitaal in goederen en diensten worden
en het wetgevend kader kunnen een belangrijke rol spelen in
omgezet. Zij meet verschillende effecten: niet-tastbare technohet stimuleren van innovatie; (2) bekwaamheid: de ontwikkelogische vooruitgang, een verbetering van menselijk kapitaal
ling van kennis en vaardigheden bij de actieve bevolking wordt
(bijvoorbeeld door een gemiddeld hogere scholing van de
alsmaar belangrijker. Naast operationele kennis (bijvoorbeeld
beroepsbevolking), een verbetering van de procesefficiëntie in
inzake ICT) is ook de ontwikkeling van management- en
bedrijven (zonder bijkomende kapitaalinvesteringen, bijvooronderzoeksvaardigheden essentieel voor productiviteitsgroei.
beeld door een andere werkorganisatie) en schaalvoordelen.
De overheid kan daartoe bijdragen door bijvoorbeeld de betere
Ook compositie-effecten beïnvloeden de TFP-groei. Sectoren
afstemming van het onderwijs op de noden van de arbeidshebben een verschillend productiviteitsniveau. Een wijzigend
markt en het aanmoedigen van levenslang leren; en (3) flexibibelang van een bepaalde sector in de economie kan het algeliteit: in een snel veranderende maatschappij is het belangrijk
meen productiviteitsniveau bijgevolg verhogen of verlagen.
dat bedrijven de ruimte krijgen om te experimenteren en te
innoveren en daarin niet belemmerd worden door te strikte
De mate waarin de productiviteit groeit, hangt af van een veeloverheidsregulering.
heid van factoren die op elkaar inwerken. Dean Parham (2011)
maakt een onderscheid tussen ‘fundamentele determinanten’,
De onderliggende invloeden hebben een indirecte impact op
‘onderliggende invloeden’ en ‘directe bronnen’. De fundamende directe bronnen. Die laatste hebben een onmiddellijk effect
tele determinanten zijn de kaarten die de verschillende landen
op de productiviteitsontwikkeling. Het gaat daarbij dan bijvoorzijn toebedeeld. Naast de beschikbaarheid van natuurlijke bronbeeld om de toepassing van nieuwe productietechnologieën
nen omvat de eerste fundamentele laag factoren zoals de culbinnen bedrijven. Maar ook de realisatie van schaalvoordelen,
tuur, het sociaal kapitaal, de geografie en de (in)formele regels
de opbouw van menselijk kapitaal of wijzigingen in de indusen gewoontes in een land. Concreet gaat het bijvoorbeeld om
triële samenstelling hebben een directe invloed op de mate van
de aanwezigheid van een ondernemerscultuur, de afstand tot
kapitaalverdieping of de groeisnelheid van de totale factorprogrote afzetmarkten of het bestaan van corruptie. De tweede
ductiviteit.
3
Economische Berichten
strandde eveneens op 10 procentpunten van het VS-niveau.
De vertraging van de productiviteitsgroei en de terugval van de
kapitaalintensiteit in Europa zijn het spiegelbeeld van wat zich
in de daaraan voorafgaande periode afspeelde. De verklaring
wordt soms gezocht in de hervormingen op de arbeidsmarkt
eind de jaren 80 en begin de jaren 90 in verschillende Europese
landen. Een activeringsbeleid moest de langdurige werkloosheid naar omlaag brengen en de arbeidsparticipatie opdrijven.
De matiging die hiervan uitging op de lonen zou hebben geleid
tot een verminderde vervanging van arbeid door kapitaal. De
tewerkstellingstoename zorgde voor een bijkomende daling
van de arbeidsproductiviteit door de toename van het aandeel
laaggeschoolde arbeiders.
Onderzoekers betwijfelen evenwel dat de arbeidsmarkt de
belangrijkste verklaring is voor de Europese productiviteitsvertraging. De vertraging is des te meer verrassend gezien de
versnelling in de VS. Midden de jaren 90 schoot de productiviteitsgroei in de Amerikaanse ICT-producerende industrieën de
hoogte in. Tegelijk vond een investeringsgolf in ICT-apparatuur
plaats in de gehele economie. De versnelling van de innovatie
in informatie- en communicatietechnologieën gevoed door
de scherpe en aanhoudende daling van de halfgeleiderprijzen
lagen aan de basis van die veranderingen. Met uitstel, als
gevolg van de noodzakelijke wijzigingen in de productieprocessen, leidde dit ook tot een stijging van de totale factorproductiviteit in sectoren die gebruik maakten van de nieuwe technologieën, vooral dan in de Amerikaanse marktdiensten. Het
waren precies in die marktdiensten (meer bepaald in de handel,
financiën en dienstverlenende bedrijven) waar in Europa een
terugval van de totale factorproductiviteit werd vastgesteld.
In het voorbije decennium ging het van kwaad naar erger met
nog eens een halvering van de Europese arbeidsproductiviteit
tot 0,7% per jaar. Ook in de VS was er een halvering, maar
met nog een jaarlijkse groei van 1,2% nam de productiviteitskloof met Europa verder toe. De kloof van 20 procentpunten
Grafiek 4 - Arbeidsproductiviteit en zijn componenten: VS
komt daarmee opnieuw dicht in de buurt van die van 1973. De
recente vertraging van de productiviteitsgroei was te wijten aan
het wegvallen van de totale factorproductiviteitswinsten. De
voorbije jaren zorgden de financieeleconomische crisis en het
krappe budget bij de bedrijven en overheden dan weer voor
een terugval van de kapitaalintensiteit (zie grafieken 4 en 5).
Drie industriële revoluties
De tragere trendgroei in de arbeidsproductiviteit is, zeker in de
EMU, verontrustend. Maar ook in de VS groeide de arbeidsproductiviteit de voorbije 60 jaar, met uitzondering van de
opstoot tijdens de ICT-gedreven ‘Nieuwe Economie’-periode
van 1995-2005, uitzonderlijk traag. Stelt er zich een fundamenteel probleem voor de toekomstige productiviteitsevolutie
of hebben we te maken met slechts een tussentijdse dip? Botst
de productiviteitsdynamiek tegen natuurlijke technologische
grenzen? Een historische terugblik op de productiviteitsevolutie
levert mogelijk antwoorden.
De voorbije tweeënhalve eeuw waren uniek in de geschiedenis.
Tot 1700 was er nauwelijks economische groei. Zo ramen Britse
historici de groei in het VK voor de periode 1300-1700 op
gemiddeld 0,2% per jaar (zie grafiek 8). Sindsdien versnelde de
groei van het reëel bbp per capita zeer geleidelijk. Drie industriële revoluties waren belangrijke mijlpalen. De eerste vond
plaats tussen 1750 en 1830 met als belangrijkste uitvindingen
de stoommachine, de katoenspinnerij en de spoorwegen. De
tweede revolutie bracht in een relatief kort tijdsinterval van
1870-1900 elektriciteit, de interne verbrandingsmotor, stromend water en binnenhuisloodgieterij voort. Computers en
het internet, de derde revolutie, deden hun intrede vanaf 1960
en bereikten hun (voorlopige?) climax in de tweede helft van
de jaren 90.
De groei van het Amerikaans reëel bbp per capita piekte in
de jaren 50. Het oplopend groeiritme liep parallel met dat van
Grafiek 5 - Arbeidsproductiviteit en zijn componenten: EMU (*)
(groeibijdrage kapitaalintensiteit en totale factorproductiviteit)
(groeibijdrage kapitaalintensiteit en totale factorproductiviteit)
3,5
4
3,0
3
2,5
2
2,0
1
1,5
1,0
0
0,5
-1
0,0
-2
-0,5
-3
-1,0
-1,5
-4
1990
92
94
96
Arbeidsproductiviteit
Kapitaalintensiteit
Bron: The Conference Board
4
98
2000
02
04
06
08
10
12
Totale factorproductiviteit
1990 92
94
96
98
Arbeidsproductiviteit
Kapitaalintensiteit
2000 02
04
06
08
10
12
Totale factorproductiviteit
(*) EMU: index berekend o.b.v. gewogen gemiddelde bbp 2013 van Duitsland, Frankrijk,
Italië, Spanje en Nederland
Bron: The Conference Board
de totale factorproductiviteit. Tabel 2 toont een versnelling
van de factorproductiviteit van 1870 tot 1940 om vervolgens
geleidelijk aan af te zwakken tot 1 à 2%. Opvallend is dat de
revoluties niet samenvielen met de eruit voortvloeiende economische groeiversnellingen. De stoommachine werd in 1705
uitgevonden en pas overal ingezet in de tweede helft van de
achttiende eeuw. De volle impact van de spoorwegen op de
totale factorproductiviteit en de Amerikaanse groei vond maar
plaats tussen 1850 en 1900. Het duurde met andere woorden
anderhalve eeuw vooraleer de effecten ten volle tot uiting kwa-
men, wat kenmerkend is voor General Purpose Technologieën
(GPT’s). GPT’s zijn innovaties die een dermate grote impact
hebben op bestaande sociaaleconomische structuren dat ze
het potentieel hebben om gemeenschappen drastisch te veranderen. Voorbeelden zijn de stoommachine, spoorwegen,
elektriciteit, elektronica, de computer en het internet. Volgens
Lipsey, Bekar en Carlaw (1998) delen GPT’s enkele belangrijke
kenmerken: (1) er is aanzienlijke ruimte voor verbetering en
uitdieping van de technologie; (2) de technologie is potentieel
bruikbaar in een uitgebreid gamma van producten en proces-
Belgische productiviteitsgroei blijft achter op die van de buurlanden
De Belgische arbeidsproductiviteit behoort tot de hoogste ter
wereld. In Europa produceren enkel Luxemburg en Noorwegen
meer per gewerkt uur. Wereldwijd komen daar de VS nog
bovenop. De evolutie over de voorbije 60 jaar loopt parallel
met het beeld in de rest van Europa: een inhaalbeweging als
gevolg van technologie-imitatie in de jaren 50 en 60, gevolgd
door een periode van forse kapitaalinvesteringen. De rigide
arbeidsmarkt en fors uitgebouwde sociale welvaartstaat leidden tot een vervanging van arbeid door machines en uitrusting.
De groei van de arbeidsproductiviteit zakte in de periode 19952005 verder weg en tijdens de financieeleconomische crisis
(2008-2013) was de gemiddelde productiviteitsgroei negatief.
België presteert daarmee zwakker dan het EMU-gemiddelde
en de belangrijkste handelspartners (zie grafieken 6 en 7).
De relatief lage productiviteitsgroei in België is volgens het
Federaal Planbureau te wijten aan de zwakke totale factorproductiviteit die verbonden is aan het innovatie- en het efficiëntieverbeteringsvermogen van de Belgische economie (Bogaert
en Kegels, 2012). Bedrijfstakken verbonden aan ICT-productie
kenden over de beschouwde periode een sterke TFP-groei. In
België zijn die sectoren echter relatief weinig ontwikkeld en
zagen die hun relatief aandeel snel dalen. De economie kon
daardoor niet ten volle genieten van alle effecten van de ICTinnovatiegolf. De kwaliteit van de infrastructuur, en vooral van
de openbare infrastructuur (onder meer filevrije wegen), is een
belangrijke determinant van de totale factorproductiviteit en
kende in België een ongunstige ontwikkeling.
Om de productiviteitsgroei op te krikken, zijn volgens het
Planbureau belangrijke structurele hervormingen noodzakelijk.
Die moeten betrekking hebben op een doeltreffende innovatiestrategie (onder meer beter gecoördineerde overheidssteun
voor O&O, de bevordering van het ondernemerschap, de
omzetting van innovatie-inspanningen in nieuwe productie die
minder onderhevig is aan internationale concurrentiedruk), de
verdere ontwikkeling van de kwalificaties van de beroepsbevolking (onder meer een betere afstemming van het arbeidsaanbod op de -vraag), de hervorming van de netwerkactiviteiten
(communicatie, water, gas, elektriciteit, distributie,…) en een
efficiëntere overheidsinterventie (onder meer een kwaliteitsvollere overheidsinfrastructuur en -diensten).
Grafiek 7 - Evolutie productiviteit 2008-2013
Grafiek 6 - Evolutie arbeidsproductiviteit
(gemiddelde jaarwijziging in %)
(jaarwijziging in %, 5-jaars voortschrijdend gemiddelde)
1,5
8
7
1
6
5
0,5
4
0
3
2
-0,5
1
0
-1
-1
-2
1951 56
-1,5
61
66
België
EMU
Bron: The Conference Board
71
76
81
86
VS
91
96
2001 06
11
Totale factorproductiviteit
Arbeidsproductiviteit
België FrankrijkDuitsland
Nederland EMU
VS
Bron: The Conference Board
5
Economische Berichten
Tabel 2 - Groei en bron van de totale factorproductiviteit in de
VS sinds 1870
Grafiek 8 - Reële groei bbp per capita
(VK van 1300 tot 1926, VS vanaf 1926)
Periode
Totale factorproductiviteit
(gemiddelde groei, jaarwijziging in %)
Belangrijkste bron van groei
1870-1900
+/- 1,5 à 2%
Transport, communicatie, handel,
ondernemingsorganisatie
1900-1920
+/- 1%
3
2,5
2
1,5
0
1300
1400
1500
1600
1700
1800
1900
+/- 2%
+/- 3%
‘40
+/- 2,5%
Elektriciteit, interne
verbrandingsmotoren, chemie,
telecommunicatie
1950-1973
+/- 2%
Verscheidene industrietakken
1973-1990
< 1%
‘90
> 1%
‘00
+/- 1,5%
1
0,5
‘20
‘30
2000
Bron: Gordon (2012)
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Bron: Shackleton (2013)
sen; en (3) er is een sterke complementariteit met bestaande en
potentieel nieuwe technologieën. In die zin spelen de meeste
GPT’s de rol van enabling technology, waarbij nieuwe opportuniteiten worden geboden eerder dan compleet afgewerkte
oplossingen. Het effect van de innovatie wordt hierdoor vergroot en doet productiviteitswinsten ontstaan in aanverwante
sectoren.
De tweede revolutie zorgde voor een kwantumsprong in de
levensstandaard van de bevolking. Het elektrische licht en de
interne verbrandingsmotor werden in 1879 uitgevonden. Het
aantal gemeentelijke watermaatschappijen in de VS die zorgden
voor drinkbaar water in de huizen vertienvoudigde tussen 1870
en 1900. De telefoon en fonogram zagen het licht in de jaren
80 van de negentiende eeuw. Deze GPT’s gaven aanleiding tot
aanverwante en complementaire uitvindingen zoals liften, elektrische machines en consumententoepassingen, auto’s, trucks
en vliegtuigen,... Snelwegen werden aangelegd, voorsteden
en supermarkten opgetrokken. En dit alles werd verwezenlijkt
tegen 1929, althans in stedelijk Amerika. De uitvindingen van
de tweede industriële revolutie waren zo invloedrijk dat de
impact ervan gedurende een eeuw nazinderde. Aanverwante
innovaties, zoals de televisie en air-conditioning, vonden pas
meer recent vanaf de jaren 70 massaal ingang.
Kortstondige ICT-revolutie
Grafiek 9 toont de gemiddelde groei van de Amerikaanse
arbeidsproductiviteit in vier tijdsintervallen: 1891-1972, 19721996, 1996-2004 en 2004-2012. De intervallen weerspiegelen
de bijdragen van de twee laatste industriële revoluties tot de
productiviteitsgroei. De tweede revolutie en de afgeleide uitvindingen verklaren het gros van de snelle productiviteitsgroei
tijdens de eerste periode van acht decennia. De productiviteitswinsten voortkomend uit deze uitvindingen verminderden na
1972 en verklaren de daaropvolgende productiviteitsvertraging.
De opkomst van de computer kon de forse terugval van de productiviteitsgroei van gemiddeld 2,3% naar 1,4% per jaar niet
tegenhouden. De vreemde vaststelling dat “we overal computers zien behalve in de productiviteitsstatistieken” staat intussen gekend als de Solow-paradox (Robert Solow, 1987). Een
eerste verklaring hiervoor is dat computers in de jaren 70 en 80
Grafiek 9 - Groei arbeidsproductiviteit in de VS in 1891-2012
(per jaar in %, periodegemiddelden)
3,0
2,5
De derde revolutie wordt vaak geassocieerd met de ICT- en
internetrevolutie van midden de jaren 90. In werkelijkheid
begonnen elektronische mainframecomputers repetitief administratief werk al vanaf begin de jaren 60 te vervangen. Ze
vergemakkelijkten veel taken en vervingen menselijke arbeid,
net als destijds bij de invoering van de stoom- en verbrandingsmotor. De derde revolutie omvat bijgevolg tal van elektronische
arbeidsbesparende diensten en uitvindingen die reeds algemeen beschikbaar waren vóór 1995.
2,0
1,5
1,38
1,33
1,0
0,5
0,0
1891-1972
Bron: Gordon (2012)
6
2,46
2,33
1972-1996
1996-2004
2004-2012
nog een te kleine fractie van de totale kapitaaluitrusting vertegenwoordigden om al een significante impact te hebben op de
nationale productiviteitsgroei. Investeringen in informatieverwerkende uitrusting en software totaliseerden in 1960 0,9%
van het bbp en 5% van de totale binnenlandse private investeringen in de VS. De gestage uitbouw van het computerpark
verhoogde dat percentage tot 3% van het Amerikaanse bbp
tegen 1985 en tot een piek van 4,6% tegen 2000, het ogenblik
van de technologiezeepbel. Een kwart van de privé-investeringen ging toen richting ICT en software. Kritische massa werd
opgebouwd, wat resulteerde in een stevige versnelling van
de arbeidsproductiviteit tot gemiddeld 2,5% per jaar over de
periode 1996-2004. De bijdrage van ICT-investeringen aan de
groei van de arbeidsproductiviteit steeg fors. De bijdrage van
de totale factorproductiviteit lag driemaal hoger dan over de
gehele periode 1990-2013 exclusief 1996-2004 (zie grafiek 10).
De laattijdige zichtbaarheid in de productiviteitscijfers hoeft
niet te verbazen indien informatie- en communicatietechnologieën mogen worden beschouwd als een General Purpose
Technology (Basu en Fernald, 2006). Een belangrijk kenmerk
van een GPT is dat zij leidt tot fundamentele veranderingen
in het productieproces van industrieën die de nieuwe uitvinding gebruiken. Steeds goedkoper wordende computers en
telecommunicatieapparatuur leidden tot een toenemende
stroom van complementaire uitvindingen en toepassingen in
ICT-gebruikende industrieën, zoals bijvoorbeeld het just-intime voorraadbeheer in de groot- en kleinhandelsdistributie.
Die vergden evenwel tijd, zodat de voordelen ervan maar met
serieuze vertraging naar boven kwamen.
Grafiek 10 - Bijdrage tot de arbeidsproductiviteit in de VS:
ICT- en niet-ICT investeringen & totale factorproductiviteit
(in procentpunt)
1,0
0,9
0,86
0,8
0,73
0,7
0,6
0,5
0,4
0,3
0,90
0,51
0,45
0,32
0,2
0,1
0,0
Periode 1990-2013 exclusief 1996-2004
ICT investeringen
Totale factorproductiviteit
Periode 1996-2004
Niet-ICT investeringen
Bron: The Conference Board
gemiddeld ICT
TFP bijdrageGemiddeld niet-ICT
vergeleken met de veranderingen die de uitvindingen van de
eerste en tweede industriële revolutie teweegbrachten.
Vertraging ICT-prijsdalingen
In de literatuur wordt de tragere productiviteitsgroei in verband
gebracht met de ICT-prijsevolutie. De wijziging van de reële,
d.w.z. voor kwaliteitswijzigingen aangepaste, ICT-prijzen is
invers gerelateerd aan de mate waarin technologische vooruitgang in de apparatuur wordt verwerkt. Hoe meer nieuwe
hightech erin verwerkt zit, hoe sterker de prijsdaling aangepast
voor kwaliteit. De prijs van een standaard desktopcomputer
bedraagt vandaag een kleine 1 000 euro, wat ruwweg overDe productiviteitsversnelling kwam er uiteindelijk in de tweede
eenstemt met de verkoopprijs 15 jaar geleden. De snelheid en
helft van de jaren 90. De aan internet en e-commerce gelinkte
het vermogen van het toestel zijn echter enorm toegenomen.
‘Nieuwe Economie’ stierf evenwel een snelle dood. Over de
Statistici passen technieken toe die kwaliteitswijzigingen taxeperiode 2004-2012 viel de groei van
ren door het ramen van producteigende Amerikaanse arbeidsproductiviteit De productiviteitsimpact van de derde schappen. Zo ramen ze prijswijzigingen
terug tot gemiddeld 1,3% per jaar, het- revolutie verdampte al na 8 jaar,
voor kapitaalgoederen bij een gegeven
zelfde niveau van 1972-1996. De pro- tegenover 80 jaar aan positieve gevol- kwaliteit.
ductiviteitsimpact van de derde revo- gen voor de productiviteit die de tweelutie verdampte al na 8 jaar, tegenover de industriële revolutie teweegbracht.
Dalende prijzen over een langdurige
80 jaar aan positieve gevolgen voor de
periode zijn maar mogelijk bij een
productiviteit die de tweede industriële
parallelle daling van de arbeidskosten
revolutie teweegbracht. Volgens Gordon (2013) lag de focus
per eenheid product, een trend die enkel mogelijk is in geval
van de derde revolutie het voorbije decennium niet meer op
van een sterk stijgende productiviteit. Vandaar dat de snelheid
arbeidsbesparende vernieuwingen waarbij computers werknevan de productiviteitsgroei zich moet weerspiegelen, en waarmers vervangen. De vernieuwingen vonden vooral plaats op
neembaar moet zijn, in de snelheid van de prijsdaling. Onder
het vlak van ontspannings- en communicatieapparatuur. Vaak
meer de Amerikaanse Federal Reserve volgt de prijstrend van
had die grotendeels dezelfde functionaliteiten als voorheen,
ICT op als benadering voor de productiviteitsgroei in de ICTmaar kwam zij beschikbaar in kleinere formaten. De iPod versector.
ving de CD Walkman, de iPad werd de nieuwe concurrent van
de traditionele pc. Die innovaties werden enthousiast onthaald,
ICT-investeringen droegen rechtstreeks bij tot de versnelmaar zorgden niet zoals in het verleden voor een hogere kapiling van de arbeidsproductiviteit in de periode 1996-2004.
taalintensiteit en/of hogere efficiëntie (TPF). De impact van de
Onrechtstreeks leidt de inzet van ICT en aanverwante uitcomplementaire ICT-innovaties van de voorbije tien jaar op ons
vindingen, met enkele jaren vertraging weliswaar, tot een
dagelijkse leven en onze werkorganisatie verdwijnt in het niets
meer efficiënte organisatie en inzet van middelen en mensen.
7
Economische Berichten
Investeringen ter verbetering van bedrijfscommunicatie (zoals
e-mail, e-commerce, intranetwerken) bijvoorbeeld hebben een
gunstige invloed op meerdere schakels in de productieketen.
Transactiekosten worden bespaard en de totale factorproductiviteit stijgt. Een vertraging van de ICT-investeringen leidt dan
weer tot een vertraging van de productiviteit.
Grafiek 11 - Investeringen en prijs informatieverwerkende
uitrusting en software
(VS, jaarwijziging in %)
35
4
30
2
25
0
20
De versnelling in Amerikaanse ICT-investeringsgroei van 10%
tot 26% per jaar tussen 1994 en 1999 stokte bij het uiteenspatten van de technologiezeepbel in 2001. Na een kortstondig herstel zette de tragere groei zich vanaf 2004 door. In
de periode 2010-2012 strandde de gemiddelde jaargroei van
investeringen in hightechmateriaal en software op amper 3,4%
per jaar tegenover 8,2% in de periode van 1980 tot 2007, het
jaar vóór het uitbreken van de financiële crisis.
15
-2
10
-4
5
-6
0
-8
-5
-10
-10
-15
1980
85
90
95
2000
05
-12
10
Investeringen in informatieverwerkende uitrusting en software (volume, ls)
Prijsevolutie informatieverwerkende uitrusting en software (rechtse schaal)
Net zoals de investeringstoename hand in hand ging met een
Bron: Thomson Financial Datastream
alsmaar snellere daling van de ICT-prijzen, ging de vertraging
gepaard met een tragere terugval van de prijzen (zie grafiek
De verminderde uitgaven aan O&O (eveneens door de met
in informatieverwerkende
uitrusting & software
(index,
volume)
11). Op de piek van de investeringscyclus in 1998 daalden de Investeringen
schulden
overladen Amerikaanse
overheid)
suggereren
dat de
Prijsevolutieinformatieverwerkende uitrusting & software
ICT- en softwareprijzen met jaarlijks 10%. In 2013 bedroeg de
snelheid van technologische vooruitgang in de nabije toekomst
daling nog amper 0,7%. We moeten teruggaan tot 1983 voor
slechts matig zal zijn, wat de productiviteitsgroei in toom zal
een effectieve jaarstijging van de ICT-prijzen bij een constante
houden.
kwaliteit. De vertraagde prijsdaling impliceert een vertraging
van de technologische vooruitgang gedurende de voorbije 10
Tijdelijke vertraging?
jaar. De bedrijven reageerden en schroefden hun hightechinvesteringen terug: waarom bestaande apparatuur snel vervanDe zwakke productiviteitscijfers van het voorbije decennium
gen als de technologische vooruitgang verwerkt in de nieuwe
zijn te wijten aan een vertraging van de kapitaalinvesteringen
toestellen nauwelijks is toegenomen? Zolang de dalende trend
evenals van de totale factorproductiviteit door minder ondervan de hightechprijzen niet opnieuw versnelt, is er voor onderzoek en ontwikkeling. De daling van het investeringsbudget
nemingen geen dringende reden om het investeringsbudget
als gevolg van twee recessies verklaart een deel van de veropnieuw op te krikken.
zwakking. De tragere daling van de hightech-prijzen die wijst
op een vertraging van de technologische vooruitgang is een
De geobserveerde terugval van de totale factorproductiander paar mouwen. Ligt de fase van afgeleide en compleviteit wordt deels verklaard door de vertragende trend in
mentaire uitvindingen van de ICT-revolutie reeds achter ons?
ICT-uitgaven, wat op zijn beurt een gevolg is van de relatief
Is het wachten op een nieuwe GPT om de productiviteitsgroei
tragere ICT-innovaties ten opzichte van 1996-2004. Dat de
duurzaam nieuw leven in te blazen?
innovatiegolf stokt, is gerelateerd aan de tragere groei van
de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (O&O). Studies
Grafiek 12 - Productiviteit en investeringen in intellectuele
tonen aan dat vooral uitgaven voor intellectuele eigendomseigendomsrechten
rechten (met daarbij uitgaven voor O&O en software) de totale
(VS, jaarwijziging in %, 10-jaars voortschrijdend gemiddelde)
3,5
12
factorproductiviteit hoger duwen. Tussen het moment van de
initiële investering in intellectuele eigendom, de ontwikkeling
3,0
10
en verspreiding van nieuwe producten enerzijds en de daaruit
2,5
voortvloeiende stijgende productiviteit anderzijds verloopt
8
tijd (2). De vertraging van de uitgaven voor intellectuele eigen2,0
domsrechten sinds 2000 is dan ook bijkomend slecht nieuws
6
1,5
voor de productiviteitsgroei (grafiek 12).
Alarmerend is dat die terugval vooral te wijten is aan het
dalende O&O-budget (zie grafiek 13). Over de periode 19802000 bedroeg de gemiddelde jaargroei 4,7% in de VS. Daarna
vertraagde die tot 2,8%. Sinds de herleving van 2010 komt
de jaargroei uit op amper 2,3%. Met vertraging is het vooral
deze component die de totale factorproductiviteit hoger duwt.
8
4
1,0
2
0,5
0,0
1960
65
70
75
80
85
90
95
2000
05
10
Arbeidsproductiviteit (linkse schaal)
Reële investeringen in intellectuele eigendomsrechten (rechtse schaal)
Bron: Thomson Financial Datastream
0
Grafiek 13 - Private investeringen in software en O&O
(VS, jaarwijziging in %, 2-jaars voortschrijdend gemiddelde)
Grafiek 14 - Arbeidsproductiviteit gedurende periode van
elektrificatie (1890-1940) en ICT (1970-2012) in de VS
(1915 = 100 en 1995 = 100)
16
14
12
10
8
6
4
2
0
-2
-4
2001
03
05
07
09
11
13
Software
O&O
Bron: Thomson Financial Datastream
De vertraging van de voorbije 10 jaar luidt niet noodzakelijk het
einde van de ICT-gedreven productiviteitsgroei in (Syverson,
2013). Het patroon van de productiviteitsgroei sinds de start
van de derde industriële revolutie in 1970 is gelijkaardig aan dat
van de eerste 50 jaar van de elektrificatie van 1890 tot 1950
(het eerste deel van de tweede industriële revolutie). De eerste
25 jaar groeide de arbeidsproductiviteit traag, net als in de periode 1970-1995. Daarop volgde een versnelling die een decennium aanhield: van 1915-1924 tijdens de elektrificatieperiode,
en van 1995-2004 voor de ICT-periode. Een vertraging van 10
jaar volgde (1924-1932) om een finale versnelling neer te zetten
van 1932-1940, met een gemiddelde jaargroei van 2,7% (zie
grafiek 14). Of die versnelling nu ook zal plaatsvinden, valt af
te wachten, maar we weten dat zo’n ontwikkeling zich al eens
heeft voorgedaan.
Productiviteitsgroei die door GPT’s wordt voortgebracht, kan
ICT
Elektrificatie
Bron: Syverson (2013).
brengt. Veelal zijn politieke beslissingen vereist (bijvoorbeeld
met betrekking tot de installatie van gsm-masten, de uitrol van
het 4G-netwerk) om het volledige potentieel van de nieuwe
technologie te realiseren. Die inmenging gaat onvermijdelijk
gepaard met vertragingen en onderbrekingen in de verspreiding en ontwikkeling van de nieuwe technologie. Maar na
verloop van tijd zou die wel degelijk doorbreken en de productiviteitsgroei kunnen doen versnellen.
Pessimistische versus optimistische visie
Toch maken economen zich zorgen om de langetermijnevolutie
van de factorproductiviteit. Een specifiek punt van ongerustheid is de krimp van het aandeel van de industrie in de totale
productie in de meeste westerse landen. De bijdrage van deze
sector aan de totale factorproductiviteit was in het verleden
relatief groot. De toenemende vraag naar diensten met een
relatief beperkte productiviteitsgroei, waaronder de gezondheidssector, zal volgens de pessimisten bijkomende druk
zetten op de totale factorproductiviteit. Niets sluit evenwel
een inhaalbeweging van de dienstensectoren uit. De sterke
Amerikaanse productiviteitsgroei in 1996-2004 was overigens
vooral afkomstig van de dienstensector, meer bepaald de kleinen groothandelsdistributie.
verschillende
golven komen. Fases van snelle
en trage
pro- geannualiseerd)
re (% in2Y,
geannualiseerd)
R&D
(% 2Y,
ductiviteitsgroei wisselen elkaar af. Een vertragingsfase kan
aan verschillende factoren worden toegeschreven: (1) aan de
toewijzing van middelen aan investeringen voor de opbouw
van kennis gedurende de incubatiefase van de nieuwe GPT;
(2) aan de toenemende mate van het in onbruik geraken van
het oudere materiaal en vroegere arbeidsvaardigheden; (3) aan
meetproblemen met betrekking tot de opbouw van kapitaal,
knowhow en nieuwe goederen en diensten; (4) aan de noodzaak aan industriespecifieke aanpassingen die op hun beurt
vaak afhankelijk zijn van aanvullende ontwikkelingen in de GPT
zelf; (5) aan de risico’ en de onzekerheden waarmee de eerste
gebruikers van de nieuwe technologie worden geconfronteerd
en die slechts afnemen met de verbeteringen en kostenverlagingen doorgevoerd bij de leveranciers.
Nagenoeg al deze factoren kwamen voor bij de elektrificatie
van de VS. Ook bij de jongste ICT-revolutie spelen zij een rol.
Bovendien is communicatie, net als elektrificatie, een netwerktechnologie die belangrijke sociale veranderingen teweeg-
Een ander probleem, althans voor de VS, is dat de scholingsgraad van de bevolking de voorbije kwarteeuw nog amper is
toegenomen. Van 1930 tot 1980 steeg het gemiddelde opleidingsniveau met één extra jaar scholing per decennium, met
een lichte versnelling in de periode 1950-1980. De voorbije
kwarteeuw kwam daar amper één extra jaar bij (zie grafiek 15).
In de eerste helft van de twintigste eeuw zorgde de wisselwerking tussen productiviteitsgroei en de vraag naar meer vaardigheden voor een sterke toename van goed geschoolde werknemers. Vandaag lijkt dat minder het geval. Een belangrijke reden
is het relatief sneller stijgende schoolgeld in vergelijking met de
algemene prijsevolutie van goederen en diensten. Een revolutie
9
Economische Berichten
Grafiek 15 - Evolutie scholingsgraad in de VS
14
1
13
0.9
0.8
12
0.7
11
0.6
10
0.5
9
0.4
0.3
8
0.2
7
6
netwerken verbonden door goedkope sensoren. Onder meer
door het monitoren van processen vanop afstand en energiebesparing door slimme systemen biedt dat mogelijkheden om
de productiviteit de hoogte in te duwen. Naast een verdere
ICT-revolutie draagt volgens de optimisten ook de revolutie in
schalieolie en –gas bij tot nieuwe productiviteitsverhogende
investeringen. Die gebeuren niet alleen in de energie-extractie,
maar ook in transport- en energie-intensieve sectoren zoals
chemie en metalen. Zeker in de VS zou daardoor de weg naar
herindustrialisatie open liggen.
0.1
1950 55
60
65
70
75
80
85
90
95 2000 05
10
0
Toename in voorgaande vijfjaarsperiode (rechtse schaal)
Gemiddeld aantal jaren scholing (linkse schaal)
Bron: Borro R. & J.W. Lee
Gemiddeld aantal jaren
% 5Y van gemiddeld
aantal jaren
scholing
in opleidingstypes
enscholing
vakkundigheid
bracht
de internetrevolutie ook niet met zich, toch niet in vergelijking met de elektrificatie. Het gevolg is minder deskundigheid die beschikbaar is dan
zou moeten. En dat drukt de productiviteitsgroei.
Verder zijn in het onderwijs, de gezondheidszorg, de infrastructuur (bouw) en de overheidssector belangrijke inhaalbewegingen inzake productiviteitsgroei mogelijk. Zeker in de
Amerikaanse gezondheidssector ontbrak het de voorbije jaren
aan stimuli om wijzigingen door te voeren, als gevolg van
een slechte regelgeving, institutionele rigiditeit en perverse
stimuli. De vergrijzing evenals de budgettaire krapte, dwingen
tot actie. Het overnemen van best practices en het toepassen van bestaande technologieën kan leiden tot aanzienlijke
kostenbesparingen en efficiëntiewinsten. In de Amerikaanse
bouwsector was de groei van de arbeidsproductiviteit tijdens
de voorbije twee decennia nihil. Via onder meer betere beslissingen aangaande geselecteerde projecten en een optimalisatie van bestaande infrastructuur kan volgens een studie van
McKinsey Global bij een nieuwe golf van infrastructuurinvesteringen de productiviteit fors de hoogte worden ingeduwd.
Volgens de optimisten blijft op langere termijn een groei van
de Amerikaanse arbeidsproductiviteit met zo’n 2% een waarschijnlijk scenario. Dat cijfer ligt in het verlengde van de langetermijngemiddelde groei sinds 1870.
Verder stelt zich de meer fundamentele vraag of innovatie zelf
niet langzaam haar grenzen heeft bereikt. Het innovatieproces
is een reeks van discrete uitvindingen gevolgd door bijkomende
verbeteringen waardoor uiteindelijk het volledig potentieel van
de initiële uitvinding wordt gerealiseerd. Eens dat is gebeurd,
ebt de positieve invloed op de productiviteitsgroei weg.
Hoewel de situatie onzeker blijft, lijkt toch dat het opvolgingsproces bij de meest recente ICT-revolutie veel korter is dan
bij de vorige industriële revoluties het geval was. Bovendien
gebeuren belangrijke uitvindingen en de eraan gekoppelde
Kan ook in Europa de dalende langetermijntrend van de procomplementaire innovaties slechts één keer. Het feit dat zoveel
ductiviteitsgroei worden gekeerd? De recente groeiterugval van
fundamentele eenmalige uitvindingen
de arbeidsproductiviteit is gelinkt aan
reeds hebben plaatsgevonden, beperkt Het feit dat zoveel fundamentele eende mindere kapitaalinvesteringen en
het potentieel voor een aanhoudende malige uitvindingen reeds hebben
scherpe terugval van de totale factorstroom van nieuwe, even belangrijke plaatsgevonden, beperkt het potentieel productiviteit (TFP) tijdens de recente
voor een aanhoudende stroom van
uitvindingen (Gordon, 2012).
crisis. Het verband tussen de lage
nieuwe, even belangrijke uitvindingen. capaciteitsbezetting en de terugval van
Niet iedereen is evenwel overtuigd van
de TFP is groot en waarschijnlijk deels
het einde van de ICT-revolutie of van een vertraging van het
conjunctureel van aard (Europese Commissie, 2014). De trainnovatieproces. Zoals eerder aangehaald kan de door GPT’s
gere groei van de TPF in vergelijking met de VS sinds de jaren
voortgebrachte productiviteitsgroei in verschillende golven
70 tot aan de crisis vindt dan weer zijn oorzaak in het feit dat
komen. Volgens de optimisten leiden recente innovaties op
technologische innovaties en de toepassing ervan meer kanICT-vlak, maar ook inzake onder meer energie en gezondheidssen kregen in de VS. Vooral de zwakke productiviteitsgroei
zorg wellicht nog tot substantiële groei in de toekomst (zie
in de Europese dienstensectoren in deze periode valt op. Een
bijv. Martin e.a., 2013). Denk aan een nog meer doorgedreven
eengemaakte Europese dienstenmarkt, een nagel waarop de
automatisatie door de inzet van industriële robots met een
Europese Commissie al jarenlang klopt, is essentieel om dit
grotere mate van behendigheid. Andere voorbeelden zijn 3-D
euvel op te lossen.
printing en het Internet of Things. De techniek van 3-D printing
wordt vandaag meestal nog maar gebruikt voor het creëren
Technologische vernieuwingen komen sneller tot stand wanvan prototypes, maar zal het in de toekomst mogelijk maken
neer ze worden gestimuleerd. Daarbij is een actieve rol voor
om dagdagelijkse producten op maat te maken. Bij het Internet
de overheid weggelegd, door te zorgen voor goed ontwikof Things worden machines en uitrusting aan elkaar en aan
kelde en flexibele markten, politieke en fiscale stabiliteit, een
10
De Commissie roept de lidstaten voortdurend op tot hervormingen die een meer groei-ondersteunende omgeving moeten
teweegbrengen. De mislukte Lissabondoelstellingen die van
de EU tegen 2010 de meest dynamische economie ter wereld
moesten maken, zijn intussen vervangen door de EU 2020-strategie. Die schuift ambitieuze doelstellingen en hervormingen
in de product- en arbeidsmarkt naar voren kaderend binnen
drie groeipijlers: ‘slimme groei’, ‘duurzame groei’ en ‘inclusieve groei’. Vooral de eerste pijler mikt op productiviteitsgroei
via maatregelen inzake innovatie, onderwijs en de digitale
maatschappij. Mede onder druk van de crisis worden die nu
doorgevoerd via nationale hervormingstrajecten, waarvan de
voortgang jaarlijks door de Commissie wordt geëvalueerd.
Of Europa zal evolueren richting eenzelfde productiviteitsgroei als de VS, hangt af van de mate waarin het zal slagen
om de structurele omgeving meer groeivriendelijk te maken
via aangehouden hervormingsinspanningen. In haar jongste
Ageing Report (2012) gaat de Europese Commissie uit van een
jaargemiddelde groei van de arbeidsproductiviteit van 1,4% in
Grafiek 16 - Belang van omgevingsfactoren
voor productiviteitsgroei
5,8
Score WEF Competitiveness Indicator
stimulerend kader voor het ondernemerschap, investeringen in
onderwijs, O&O, enzovoort. Een maatstaf die de meeste van
die facetten samenbundelt, is de Competitiveness Indicator van
het Wereld Economisch Forum. De VS staan op de vijfde plaats
en laten daarmee het gros van de Europese landen achter zich.
Grafiek 16 toont dat een hoge score voor de indicator gepaard
gaat met een hoge TFP-groei, en vice versa.
CH
5,6
DE
5,4
NO
DK
5,2
BE
5
NL
FI
VK
VS
SE
JP
A
FR
IE
4,8
ES
4,6
IT
4,4
PT
4,2
-0,4
-0,2
0
0,2
0,4
0,6
0,8
1
Gemiddelde groei totale factorproductiviteit (2000-2013, in %)
1,2
Bron: Groningen Growth and Development Center; World Economic Forum
de periode tot 2060 (0,9% groei van de totale factorproductiviteit en 0,5% bijdrage van kapitaalverdieping). Dat is meer
dan de 1,1% productiviteitsgroei over de voorbije 20 jaar, maar
amper de helft van de groei opgetekend in de periode 19731995. Realistisch? Laten het ons hopen, want de bijdrage van
de arbeidsinput aan de potentiële groei zou
tot 2060 gemiddeld jaarlijks -0,1 procentpunt
bedragen. Arbeidsproductiviteit wordt met
andere woorden de enige bron van groei binnen de eurozone.
Koen De Leus
[email protected]
(1) Cijfergegevens voor de EMU zijn vaak niet beschikbaar voor de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de muntunie. Om toch een representatief beeld te krijgen van de EMUontwikkelingen in die jaren, berekenen we zelf aggregaten op basis van data van de vijf grootste lidstaten: Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en Nederland. Samen vertegenwoordigden die
in 2013 83% van het EMU-bbp.
(2) Tijdens het derde kwartaal van 2013 ging de helft van het totale door de Amerikaanse privésector geïnvesteerde bedrag aan intellectuele eigendom naar software. 40% heeft betrekking
op O&O-uitgaven. De rest betreft investeringen in ontspanning, letteren en zaken van artistieke oorsprong.
Referenties
Baily Martin, James Manyika en Shalabh Gupta (2013), “US productivity growth: An optimistic perspective”.
Basu Susanto en John Fernald (2006), “Information and communications technology as a General-Purpose Technology: Evidence from US industry data”, Federal Reserve Bank of San Francisco,
Working Paper 2006-29.
Bogaert Henri en Chantal Kegels (2012), “Concurrentievermogen van België: Uitdagingen en groeipistes”, Federaal Planbureau.
Eichengreen Barry (2006), “The European economy since 1945: Coordinated capitalism and beyond”.
European Commission (2014), “EU economy: recovery gaining ground”, Winter Forecast.
Gordon Robert (2012), “Is US economic growth over? Faltering innovation confronts the six headwinds”, Northwestern University en CEPR.
Gordon Robert (2013), “Hi-tech Innovation and Productivity Growth: Does supply create its own Demand?”, Northwestern University en NBER; CEPR
Lipsey, Bekar en Carlaw (1998), “The consequences of Changes in GPT’s in General Purpose Technologies (edited by Helpman, MIT Press: Cambridge (pp. 193-218).
Prescott (2004), “Why do Americans work so much more than Europeans”, Federal Reserve Bank of Minneapolis, Quarterly Review, 28 (1): 2-13.
Solow Robert (1987), New York Book Review, July 12, 1987.
Shackleton (2013), “Total Factor Productivity Growth in Historical Perspective”, Congressional Budget Office, Working Paper 2013-01.
Syverson Chad (2013), “Will history repeat itself? Comments on “Is the Information Technology Revolution over?”, International Productivity Monitor.
van Ark Bart, Mary O’Mahony, en Marcel P.Timmer (2008), “The productivity gap between Europe and the United States: Trends and causes”, Journal of Economic Perspectives, blz.25-44.
Onze webstek www.kbceconomics.be houdt u
op de hoogte van alle analyses en vooruitzichten van de KBC-economisten.
Voor vragen i.v.m. de inhoud van deze publicatie kunt u terecht bij: Johan Van Gompel (32) (0)2 429.59.54
E-mail: [email protected]
Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel
Correspondentieadres & abonnementenbeheer: KBC Groep NV, Global Services, GCE, Havenlaan 2, 1080 Brussel,
E-mail: [email protected]
Deze publicatie komt tot stand op de Chief Economist Department van KBC Groep. Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de
realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze
publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de
Wet van 6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de
11
bemiddelaars en beleggingsadviseurs. KBC kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan. Alle historische koersen, statistieken en grafieken zijn actueel tot en met 31 maart 2014, tenzij anders
vermeld. De beschreven meningen en vooruitzichten zijn die zoals ze gelden op 31 maart 2014.