PENSIOENREGLEMENT BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE LANDBOUW Dit is een uitgave van Bestuursbureau BPL in opdracht van het bestuur van BPL Datum 1 juli 2014 Bezoek en postadres Stationsweg 1, 3445 AA Woerden telefoon 088-3292030 | fax 088-3292031 | KvK 41150288 Pagina 2|56 Inhoudsopgave HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsbepalingen Artikel 2 Deelneming HOOFDSTUK II BASISPENSIOENREGELING Artikel 3 Pensioenaanspraken 4 4 6 7 7 Artikel 4 De pensioengrondslag 8 Artikel 5 Uitkeringsperiode 9 Artikel 6 Berekening van het ouderdomspensioen 9 Artikel 7 Premievrije opbouw tijdens arbeidsongeschiktheid Artikel 8 Overlijdensuitkering 11 Artikel 9 Aanspraak op partnerpensioen 11 Artikel 10 Berekening van het partnerpensioen 12 Artikel 11 Gemeenschappelijke huishouding 13 Artikel 12 Aanspraak op wezenpensioen 14 Artikel 13 Berekening van het wezenpensioen 14 Artikel 14 Aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspensioen 14 Artikel 15 Anw-hiaatpensioen 15 Artikel 16 Hoogte Anw-hiaatpensioen 16 Artikel 17 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten HOOFDSTUK III AANVULLENDE REGELINGEN Artikel 18 Aanvullende Begripsbepalingen 9 16 17 17 Artikel 19 Aanvullende pensioenaanspraken 17 Artikel 20 Ouderdomspensioen 17 Artikel 21 Partnerpensioen 17 Artikel 22 Wezenpensioen 18 Artikel 23 Financiering 18 HOOFDSTUK IV INKOOP VAN PENSIOENOPBOUW Artikel 24 Inkoop van pensioenopbouw 18 18 HOOFDSTUK V TOESLAGBELEID Artikel 25 Toeslagbeleid 18 18 HOOFDSTUK VI FLEXIBELE INGANG PENSIOEN Artikel 26 (Gedeeltelijk) vervroegen en variëren in de hoogte van het ouderdomspensioen en partnerpensioen 19 19 Artikel 27 Prepensioen 20 Artikel 28 Vervroegen of uitstellen van prepensioen 21 Artikel 29 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen 22 Artikel 30 Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen 22 HOOFDSTUK VII EINDE DEELNAME EN VOORTZETTING DEELNAME Artikel 31 Aanspraken bij beëindiging van de deelneming 23 23 Artikel 32 Aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2006 23 Artikel 33 Aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2012 23 Artikel 34 Plicht tot waardeoverdracht 24 Artikel 35 Uitzondering plicht tot waardeoverdracht 24 Artikel 36 Collectieve waardeoverdracht 25 Artikel 37 Afkoopverbod 26 Pagina 3|56 Artikel 38 Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelname 26 Artikel 39 Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang 27 Artikel 40 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding 27 Artikel 41 Vrijwillige voortzetting 28 Artikel 42 Voortzetting deelneming bij vervroegde uittreding 29 Artikel 43 Voorzetting deelneming bij werkloosheid 29 Artikel 44 Opbouw van aanspraken tijdens onbetaald verlof 30 HOOFDSTUK VIII EINDE PARTNERRELATIE Artikel 45 Scheiding Artikel 46 Bijzonder partnerpensioen 30 30 32 HOOFDSTUK IX PREMIE Artikel 47 Premie 33 33 HOOFDSTUK X AANSLUITING EN VRIJSTELLINGSBEPALINGEN Artikel 48 Informatieverstrekking aan het fonds 33 33 Artikel 49 Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 34 Artikel 50 Bijdragen aan de spaarrekening gemoedsbezwaren en spaarrekening 34 Artikel 51 Aanwending spaarsaldo gemoedsbezwaren 35 Artikel 52 Intrekking of vervallen van de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 35 Artikel 53 Bezwaar en beroep tegen beslissingen in verband met gemoedsbezwaren HOOFDSTUK XI INFORMATIEVERPLICHTINGEN Artikel 54 Informatie over de pensioenregeling 35 36 36 Artikel 55 Jaarlijkse pensioenopgave 37 Artikel 56 Informatie aan gewezen deelnemers 37 Artikel 57 Informatie aan gewezen partners 38 Artikel 58 Informatie aan pensioengerechtigden 38 Artikel 59 Informatie over toeslagverlening 38 Artikel 60 Informatie op verzoek 39 Artikel 61 Informatie bij vertrek naar een andere deelstaat HOOFDSTUK XII BETALING OUDERDOMSPENSIOEN Artikel 62 Aanvraag pensioen 39 40 40 Artikel 63 Betaling 40 Artikel 64 Betaalbaarstelling 41 Artikel 65 Vervallen van de niet opgevraagde pensioenuitkeringen 41 Artikel 66 Formulieren en modellen 41 HOOFDSTUK XIII SLOTBEPALINGEN EN OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 67 Klachten 41 41 Artikel 68 Geschillen 42 Artikel 69 Inkoop ouderdomspensioen over diensttijd voor 2007 43 Artikel 70 Arbeidsongeschiktheid voor 1 januari 2007 44 Artikel 71 Regeling Vrijwillig Pensioen (BPL Plus Pensioen) 44 BIJLAGE I - TOESLAGEN BIJLAGE II - VERVROEGINGS-, UITSTEL-, UITRUIL- EN AFKOOPFACTOREN BIJLAGE III - PREMIEPERCENTAGES 46 48 55 Pagina 4|56 Hoofdstuk I Artikel 1 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen In dit reglement zijn de begripsbepalingen overgenomen, zoals omschreven in artikel 2 van de statuten van de ‘Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw’, verder te noemen ’statuten’. 2. In dit reglement wordt voorts verstaan onder: a. de AOW de Algemene Ouderdomswet; b. de Anw de Algemene nabestaandenwet; c. de ZW de Ziektewet; d. de WAO de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering; e. de WIA de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; f. de WW de Werkloosheidswet; g. de Wfsv de Wet financiering sociale verzekeringen; h. deelnemer de deelnemer als bedoeld in artikel 2; i. gewezen deelnemer de persoon van wie het deelnemerschap, anders dan door overlijden of pensionering, is beëindigd en die aanspraken aan het pensioenreglement kan ontlenen; j. partner onder partner wordt verstaan: 1. de persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is gehuwd; of 2. de ongehuwde persoon die als partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geregistreerd in de registers van de burgerlijke stand; of 3. de ongehuwde persoon met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde een gezamenlijke huishouding voert; Pagina 5|56 k. gezamenlijke huishouding van een gezamenlijke huishouding van de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met een ongehuwde persoon is sprake als tussen hen geen bloed- en aanverwantschap in de eerste graad bestaat, er niet meer dan één partner is en als: 1. er een – al dan niet in een notariële akte vastgelegde – samenlevingsovereenkomst is aangegaan, krachtens welke de partners zich verbonden hebben duurzaam een gezamenlijke huishouding te voeren, onder de verplichting gezamenlijk te voorzien in huisvesting en in elkaars verzorging; én 2. uit inschrijving in het bevolkingsregister blijkt dat de ongehuwde (gewezen) deelnemer of gepensioneerde met de ongehuwde persoon op één adres woont. Indien de gemeenschappelijke huishouding reeds vijf jaar of langer bestaat, behoeft niet voldaan te worden aan de voorwaarde sub 1. Voor het bepalen van de periode van vijf jaar worden perioden waarin een gemeenschappelijke huishouding bestaat samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan 1 jaar opvolgen. l. gewezen partner de persoon die partner van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is geweest; m. loon het BTER-loon (bedrijfstak eigen regeling) uit een dienstbetrekking overeenkomstig Hoofdstuk II van de Wet op de Loonbelasting 1964, waarbij artikel 11, eerste lid, onderdeel j en artikel 10 lid 4 buiten toepassing blijven. Tot het loon behoren niet: 1. hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 wordt genoten met uitzondering van: hetgeen wordt genoten op grond van de artikelen 628, 628a en 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat; 2. eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964; 3. een vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet (vervallen per 1-12013); 4. uitkeringen op grond van een regeling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5º, van de Wet op de loonbelasting 1964 (vervallen per 1-1-2012); 5. het genot van een ter beschikking gestelde auto. n. pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt; o. pensioneringsdatum de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer voor het eerst een prepensioen of ouderdomspensioen van het fonds ontvangt; p. nabestaandenpensioen partner- of wezenpensioen; Pagina 6|56 q. partnerpensioen een uitkering voor de overblijvende partner; r. pensioenaanspraak het recht op een nog niet ingegaan pensioen; s. pensioenrecht het recht op een ingegaan pensioen; t. aanspraakgerechtigde persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen; u. pensioengerechtigde persoon voor wie op grond van het pensioenreglement het pensioen is ingegaan; v. gepensioneerde pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan; w. wettelijke afkoopgrens het grensbedrag bedoeld in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet (2014: € 458,06 per jaar); x. verlaagde afkoopgrens afkoopgrens die geldt voor in de artikelen 38 tot en met 40 genoemde mogelijkheden tot afkoop van pensioen. Deze grens is ingaande 1 juli 2009 door het bestuur vastgesteld op € 150,00. y. FVP Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering; z. uitvoeringsovereenkomst overeenkomst op basis waarvan een bij het fonds aangesloten onderneming vrijwillig wordt aangesloten bij het fonds, dan wel op basis waarvan een bij het fonds aangesloten onderneming een aanvullende regeling krachtens hoofdstuk VII van dit pensioenreglement voor haar werknemers treft; aa. bijzonder partnerpensioen de uitkering aan de ex-partner na overlijden van de deelnemer. Artikel 2 1. Deelneming Deelnemer is: a. de werknemer die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van de verplichtstelling krachtens de wet Verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000; b. de werknemer die verplicht is tot deelneming in het fonds op grond van een tussen zijn werkgever en het fonds gesloten uitvoeringsovereenkomst; Pagina 7|56 c. de gewezen deelnemer indien en zolang zijn deelnemerschap op grond van het tweede lid wordt voortgezet. In alle hierboven genoemde gevallen begint de deelneming niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de 21-jarige leeftijd wordt bereikt en eindigt de deelneming in ieder geval op de eerste dag van de maand waarin de 67-jarige leeftijd wordt bereikt. 2. Voortzetting van het deelnemerschap Na beëindiging van de in lid 1 onder a. of b. genoemde deelneming wordt de deelneming voortgezet door degene die in aansluiting daarop: a. de deelneming op grond van artikel 41 of 42 voortzet; b. een uitkering krachtens de Ziektewet, of een uitkering krachtens de WW ontvangt, waarbij hij in het laatste geval gedurende die WW-uitkering voor de duur van maximaal zes maanden als deelnemer wordt aangemerkt; c. in aanmerking komt voor een bijdrage van het FVP; d. een WAO- dan wel WIA-uitkering ontvangt en aan wie op grond daarvan volgens artikel 7 premievrije opbouw wegens arbeidsongeschiktheid wordt verleend. 3. De deelneming eindigt op de dag: a. direct voorafgaande aan de pensioneringsdatum, tenzij er na de pensioneringsdatum een (gedeeltelijke) dienstbetrekking is met een aangesloten werkgever; b. van het tussentijds, dat wil zeggen voor de pensioneringsdatum, beëindigen van de dienstbetrekking met een werkgever tenzij: - aansluitend een dienstbetrekking met een aangesloten werkgever wordt aangegaan; - de deelneming wordt voortgezet op grond van het tweede lid; c. van het tussentijds eindigen van de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid onder b.; d. van het eindigen van de voortzetting van de deelneming als bedoeld in het eerste lid onder c; e. van het overlijden van de deelnemer. Hoofdstuk II Artikel 3 1. Basispensioenregeling Pensioenaanspraken De deelnemer heeft, indien en voor zover de daartoe verschuldigde premies aan het fonds zijn betaald, met inachtneming van het bepaalde in lid 3, aanspraak op: a. een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf; b. een levenslang partnerpensioen ten behoeve van zijn partner; c. een levenslang bijzonder partnerpensioen ten behoeve van zijn gewezen partner; d. een tijdelijk wezenpensioen ten behoeve van zijn kind of kinderen; e. een tijdelijk arbeidsongeschiktheidspensioen ten behoeve van zich zelf, indien hij in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de WAO; f. een Anw-hiaatpensioen ten behoeve van zijn partner. Pagina 8|56 2. De in het eerste lid genoemde pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst, dat wil zeggen een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering. 3. Indien de werkgever de premie niet aan het fonds heeft betaald, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht aan het fonds te zijn betaald, tenzij: a. het premie betreft die verschuldigd is over de in artikel 64, lid 1, onder c, van de Werkloosheidswet bedoelde periode; b. er sprake is van boze opzet bij werkgever en werknemer. Hiervan is in ieder geval sprake indien het premie betreft die verschuldigd is door een werkgever, die welbewust de premie niet heeft betaald én gebleken is dat de werknemer daarmee heeft ingestemd; c. het premie betreft die verschuldigd is door een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, die zich niet heeft aangemeld bij het fonds én het fonds in redelijkheid niet kon weten dat de werkgever werknemers in Nederland te werk heeft gesteld; of d. om een andere reden niet van het fonds kan worden verwacht dat het pensioenaanspraken aan de deelnemer of zijn nagelaten betrekkingen toekent. Artikel 4 De pensioengrondslag 1. Als pensioengrondslag geldt voor enig jaar het loon van de deelnemer in dat jaar, verminderd voor elke dag, waarover hij (zij) loon genoot, met een naar beneden op hele euro’s afgerond bedrag, dat wordt gevonden door het bedrag dat jaarlijks door het bestuur wordt vastgesteld te delen door het aantal werkdagen in een kalenderjaar. Het jaarlijks door het bestuur vast te stellen bedrag is ten minste gelijk aan de voor dat jaar geldende franchise als bedoeld in artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt: a. het loon, dat bij zelfde werkgever meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen op jaarbasis (2014: € 51.414,--), buiten aanmerking gelaten. Indien de deelnemer niet over alle dagen in het premiebetalingstijdvak loon heeft genoten en/of krachtens zijn arbeidsverhouding een geringer dan het normale aantal uren werkzaam is, wordt dit maximum premieloon naar evenredigheid vastgesteld; b. ten aanzien van de deelnemer, die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en ter zake daarvan naast zijn (haar) loon een uitkering ingevolge de ZW en/of WAO dan wel WIA geniet, en waarbij deze arbeidsongeschiktheid van invloed is geweest op het loon maar niet op het aantal dagen waarover de deelnemer als zodanig loon heeft genoten, wordt het aantal dagen waarover loon is genoten, verminderd met: - 50% bij een arbeidsongeschiktheid van 45-65%; - 25% bij een arbeidsongeschiktheid van 25-45%, dan wel van 35-45% als een uitkering ingevolge de WIA genoten wordt; - 0% bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%, dan wel van minder dan 35% als een uitkering ingevolge de WIA genoten wordt; Pagina 9|56 c. ten aanzien van de deelnemer, die krachtens zijn arbeidsverhouding een geringer dan het normale aantal uren werkzaam is, het aantal dagen, waarover loon is genoten, verminderd naar evenredigheid van het geringer aantal uren. 3. De minimum pensioengrondslag is vastgesteld op € 9,08. De bepalingen van lid 2b en c zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 5 Uitkeringsperiode Het ouderdomspensioen gaat in op: - de pensioendatum; óf - de eerdere datum naar keuze van de (gewezen) deelnemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 26; en eindigt op: - de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt. Artikel 6 Berekening van het ouderdomspensioen Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt met ingang van 1 januari 2013 voor elk opbouwjaar 1,95% van de pensioengrondslag over het desbetreffende jaar. Op de ingangsdatum bedraagt het jaarlijks ouderdomspensioen de som van de pensioengrondslagen, die tijdens het deelnemerschap hebben gegolden, te weten 2% van de pensioengrondslag over elk deelnamejaar met ingang van 1 januari 2007 tot aan 1 januari 2012 , in 2012 1,85% van de pensioengrondslag, vanaf 1 januari 2013 1,95% per deelnamejaar, eventueel vermeerderd met het ouderdomspensioen overeenkomstig artikel 24 en 69. Artikel 7 1. Premievrije opbouw tijdens arbeidsongeschiktheid De deelnemer van wie het loon is doorbetaald op grond van artikel 629 boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de deelnemer die een ZW-uitkering heeft genoten, heeft, indien hij aansluitend daarop een WAO-uitkering dan wel een WIA-uitkering ontvangt, zolang hij deze uitkering ontvangt, recht op voortzetting van de pensioenopbouw. Geen recht op voorzetting van de pensioenopbouw is er als de (gewezen) deelnemer voor aanvang van het recht gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder. 2. Indien een uitkering ingevolge de WAO wordt genoten, wordt de in het eerste lid genoemde voortzetting van de pensioenopbouw vastgesteld op: a. bij een arbeidsongeschiktheid van tenminste 65%, een bedrag per dag gelijk aan de pensioenopbouw gebaseerd op het salaris dat werd verdiend in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de ingang van de WAO-uitkering; b. bij een arbeidsongeschiktheid van 45-65%, een bedrag per dag, gelijk aan de helft van het onder a. bedoelde bedrag; c. bij een arbeidsongeschiktheid van 25-45%, een bedrag per dag, gelijk aan een vierde gedeelte van het onder a. bedoelde bedrag. 3. Het bestuur streeft ernaar om het onder lid 2a en lid 3a van dit artikel bedoelde salaris jaarlijks te verhogen met de gemiddelde cao-verhoging in de sector Landbouw. Artikel 25 lid 1 van het Pagina 10|56 pensioenreglement is hierop van toepassing. 4. Indien een uitkering ingevolge de WIA wordt genoten, wordt het ingevolge de in het eerste lid bepaalde pensioenopbouw vastgesteld op: a. bij een arbeidsongeschiktheid van tenminste 65%, een bedrag per dag gelijk aan de pensioenopbouw gebaseerd op het salaris dat werd verdiend in het jaar direct voorafgaande aan de datum van ingang van de WIA-uitkering; b. bij een arbeidsongeschiktheid van 45-65%, een bedrag per dag, gelijk aan de helft van het onder a bedoelde bedrag; c. bij een arbeidsongeschiktheid van 35-45%, een bedrag per dag, gelijk aan een vierde gedeelte van het onder a bedoelde bedrag. 5. In afwijking van het bepaalde in de leden 2 en 3 mag, indien een deelnemer voor de daar genoemde 100% opbouw in aanmerking komt, het totale ouderdomspensioen op de pensioendatum geen hogere uitkomst geven dan bij berekening zonder arbeidsongeschiktheid zou zijn verkregen, uitgaande het loon dat hij direct voorafgaande aan de eerste dag van de ziekte ontving. Het meerdere aan opbouw wordt in mindering gebracht op de premievrije opbouw. 6. De ingevolge het bepaalde in lid 2 vastgestelde pensioenopbouw ten gunste van degene, die op enig tijdstip van de jaren 1960 t/m 1979 aanspraak op zodanige opbouw heeft verkregen en die op 1 januari 1984 daarop nog aanspraak had, wordt met ingang van laatstgenoemde datum verhoogd met het achter het hierna vermelde jaar van ingang der aanspraak voorkomende percentage: 7. 1960 t/m 1973 75% 1974 58% 1975 45% 1976 33% 1977 23% 1978 15% 1979 7% Recht op premievrije pensioenopbouw is er eveneens voor de deelnemer die op het moment dat zijn deelneming aanving, al gedeeltelijk arbeidsongeschikt was van wie het loon werd doorbetaald op grond van artikel 629 boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of in het genot gesteld van een WAO-, respectievelijk WIA-uitkering, maar wiens arbeidsongeschiktheid tijdens zijn deelneming zodanig is toegenomen dat hij komt te vallen onder een groep van hogere arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de onderdelen a, b. en c. van het tweede, respectievelijk derde lid. Onder deelneming in de vorige volzin wordt niet verstaan deelneming in verband met premievrije opbouw in de zin van dit artikel. De vaststelling van de hoogte van de premievrije pensioenopbouw vindt plaats onder overeenkomstige toepassing van de leden 2 respectievelijk 3. Voor de vaststelling van de hoogte van de te verlenen premievrije opbouw wordt evenwel als basis genomen het loon in het jaar direct voorafgaande aan de eerste dag waarop de toename heeft plaatsgevonden. 8. De ingevolge het bepaalde in lid 2, 3 en 4 vastgestelde pensioenopbouw bedraagt nooit meer dan op grond van artikel 6 over het maximum premieloon als bedoeld in artikel 4, lid 2, onderdeel b, kan worden opgebouwd, waarbij indien niet over alle dagen in het premiebetalingstijdvak een uitkering op Pagina 11|56 grond van de WAO dan wel de WIA is genoten, dit maximum premieloon pro rata geldt. 9. Pensioenopbouw als bedoeld in de voorgaande leden vindt niet plaats over tijdvakken liggende vóór de 21e verjaardag van de deelnemer. 10. Voor een deelnemer die is toegetreden tot het Bedrijfspensioenfonds Sociale Werkvoorziening, wordt pensioenopbouw als bedoeld in de voorgaande leden verminderd met de rechten die de deelnemer bij voornoemd fonds opbouwt. 11. Tot pensioenopbouw als in het eerste en vijfde lid bedoeld wordt slechts overgegaan indien de betrokkene binnen een redelijke termijn na het intreden van de in dat lid omschreven omstandigheid daartoe bij het bestuur een verzoek heeft ingediend en daarbij de voor de pensioenopbouw benodigde gegevens heeft verstrekt. Deze voorwaarde geldt evenwel niet indien het recht op deze pensioenopbouw is ontstaan op of na 1 januari 2007. Artikel 8 Overlijdensuitkering Na het overlijden van de pensioengerechtigde wordt het ouderdomspensioen vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, tot en met de laatste dag van de tweede maand volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, betaald in een bedrag ineens aan de partner. Artikel 9 1. Aanspraak op partnerpensioen Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de kalendermaand waarin de deelnemer of de gewezen deelnemer overlijdt en eindigt de laatste dag van de maand waarin de partner overlijdt. Indien de overleden deelnemer in het genot was van een ouderdomspensioen, gaat een partnerpensioen of een bijzonder partnerpensioen - dit in afwijking van het bepaalde in de vorige volzin - in op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de betalingsperiode waarin het overlijden plaatsvond. 2. a. Recht op partnerpensioen heeft de partner van de overleden deelnemer te wiens/wier gunste pensioenopbouw plaats vond als bedoeld in artikel 6, dan wel zou hebben plaatsgevonden, indien hij/zij niet uitsluitend wegens zijn/haar leeftijd niet verzekeringsplichtig zou zijn geweest. b. Indien de partner ten tijde van het overlijden van de deelnemer met hem/haar een gemeenschappelijke huishouding voerde als bedoeld in artikel 1 dan is lid 2a. van dit artikel slechts van toepassing indien het overlijden van de deelnemer plaatsvond op of na 1 januari 1989. c. Het bepaalde in lid 2a. is van overeenkomstige toepassing voor de partner van de overleden gewezen deelnemer, die niet in het genot van pensioen is gesteld, indien vóór 1 januari 2002 pensioenopbouw plaats vond als bedoeld in het reglement zoals dat op 31 december 2001 luidde. 3. Het in lid 2a. en 2b. bepaalde geldt, indien: a. de nagelaten partner op het tijdstip van het overlijden van de deelnemer/gewezen deelnemer ten minste een jaar met hem/haar was gehuwd, een geregistreerd partnerschap heeft gehad, een in Pagina 12|56 een notariële samenlevingsovereenkomst vastgelegde gemeenschappelijke huishouding voerde, of op het tijdstip van overlijden uit het bevolkingsregister blijkt dat de nagelaten partner ten minste vijf jaar met de (gewezen) deelnemer op een adres woonde in de zin van artikel 1 onder k sub 2; b. de deelnemer of gewezen deelnemer op het tijdstip van zijn/haar overlijden in het genot was van een pensioen of door hem/haar aanspraak kon worden gemaakt op een pensioenopbouw als bedoeld in artikel 6 en de partner op het tijdstip van pensionering c.q. het ontstaan van vorenbedoelde aanspraak ten minste één jaar met hem/haar was gehuwd, een geregistreerd partnerschap heeft gehad, een in een notariële samenlevingsovereenkomst vastgelegde gemeenschappelijke huishouding voerde, of op het tijdstip van overlijden uit het bevolkingsregister blijkt dat de nagelaten partner ten minste vijf jaar met de (gewezen) deelnemer op een adres woonde in de zin van artikel 1 onder k sub 2; c. ten aanzien van de overledene toepassing werd gegeven aan het bepaalde in artikel 38, eerste lid. In geval het samenwonen op één adres gevolgd wordt door een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde persoon, geldt dat de periode van inschrijving op één adres, die blijkt uit een uittreksel uit het bevolkingsregister, bij de huwelijkse periode of periode van geregistreerd partnerschap wordt opgeteld. 4. Het in lid 1 bepaalde is van overeenkomstige toepassing indien de gewezen deelnemer ingevolge dit reglement: a. in het genot van prepensioen is gesteld in aansluiting op de periode als deelnemer; b. in het genot van ouderdomspensioen is gesteld en overeenkomstig artikel 29 een deel van het ouderdomspensioen heeft uitgeruild in partnerpensioen, in welk geval artikel 11 niet van toepassing is. Artikel 10 1. a. Berekening van het partnerpensioen Het jaarlijks partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 leden 1 en 2, bedraagt vanaf 1 januari 2007 voor elk opbouwjaar 70% van het bedrag aan ouderdomspensioen, dat ingaande 2007 overeenkomstig het bepaalde in artikel 6,7 en 69 is opgebouwd. b. Het partnerpensioen als bedoeld in artikel 9, lid 2c, bedraagt 70% van het bedrag aan ouderdomspensioen, dat tot en met 31 december 2001 overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6, 7 en 69 is opgebouwd, vermeerderd met de opbouw overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 over de periode tussen 31 december 2001 en het tijdstip waarop betrokkene de hoedanigheid van deelnemer niet langer bezit. c. Voor de partner van de overleden deelnemer wordt de onder a. bedoelde pensioenopbouw, met uitzondering van de pensioenopbouw volgens artikel 69, tevens geacht plaatsgevonden te hebben over alle dagen gelegen tussen de datum van overlijden en de pensioendatum. De pensioenopbouw bedoeld in de vorige volzin vindt plaats tot een bedrag per dag dat gelijk is aan het bedrag aan jaarlijks ouderdomspensioen dat in het jaar direct voorafgaande aan de datum van overlijden, buiten de perioden gedurende welke krachtens artikel 48 van de WW een WW-uitkering werd genoten, gemiddeld per dag waarop de overledene deelnemer was, voor hem werd opgebouwd, of op deze opbouw aanspraak werd gemaakt indien hij niet uitsluitend wegens zijn leeftijd niet deelnemer zou zijn geweest. In afwijking van het in de vorige volzinnen bepaalde wordt indien de overledene op het tijdstip van overlijden aanspraak kon maken op premievrije Pagina 13|56 opbouw als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, het bedrag dat per dag opgebouwd geacht wordt over alle dagen tussen de datum van overlijden en de datum waarop de overledene 67 jaar zou zijn geworden vastgesteld op het bedrag van vorenbedoelde premievrije opbouw, vermeerderd met de toeslagen genoemd in artikel 25. d. Het bestuur is bevoegd het bepaalde onder c geheel of gedeeltelijk van toepassing te achten voor de nagelaten partner van degene, wiens/wier overlijden plaatsvond binnen 26 weken na het tijdstip, waarop hij/zij laatstelijk deelnemer was, met dien verstande, dat alsdan voor het onder c bedoelde tijdvak van het jaar, onmiddellijk aan de datum van overlijden voorafgaande, wordt uitgegaan van het tijdvak van het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de datum, waarop de overledene laatstelijk deelnemer was. e. Indien een deelnemer overlijdt tijdens een periode van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 44, bedraagt het jaarlijks partnerpensioen, in afwijking van het eerste lid, onder a., het tot de dag van overlijden opgebouwde partnerpensioen, vermeerderd met het partnerpensioen dat nog opgebouwd zou worden indien de deelnemer niet was overleden en hij van de dag van aanvang van het verlof tot de pensioendatum zou hebben deelgenomen op basis van de pensioengrondslag die gold direct voorafgaande aan de eerste dag van het verlof. f. Het partnerpensioen wordt vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 32 en 33. 2. Het partnerpensioen als bedoeld in het voorgaande lid, wordt verminderd met het bijzondere partnerpensioen, bedoeld in het derde dan wel vierde lid van artikel 46, ongeacht of de gerechtigde op het bijzondere partnerpensioen is overleden. Artikel 11 1. Gemeenschappelijke huishouding Indien een notarieel verleden samenlevingscontract is opgemaakt van de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 1 geldt als datum waarop de gemeenschappelijke huishouding is begonnen: a. de datum van verlijden van die akte; of b. de datum waarop volgens die akte de gemeenschappelijke huishouding is begonnen. Indien deze datum ligt voor de datum van verlijden van de akte, dient te worden uitgegaan van de datum waarop volgens de akte de gemeenschappelijke huishouding is begonnen op voorwaarde dat deze datum overeenkomt met de datum genoemd in een uittreksel uit het bevolkingsregister. 2. a. Als datum, waarop de gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 1 eindigt, geldt: I de datum van overlijden van de partner; II de datum, waarop volgens een uittreksel uit het bevolkingsregister de gemeenschappelijke huishouding is geëindigd; III b. de datum, waarop het notarieel verleden samenlevingscontract eindigt. Indien uit het voorgaande meerdere data voortvloeien dient uitgegaan te worden van de vroegste datum. Pagina 14|56 Artikel 12 1. Aanspraak op wezenpensioen Na het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde hebben zijn wettige en natuurlijke kinderen alsmede zijn pleegkinderen, die op het tijdstip van zijn overlijden jonger zijn dan 24 jaar, aanspraak op wezenpensioen 2. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de kalendermaand, waarin het overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde plaatsvond. Indien de overledene in het genot was van een ouderdomspensioen, gaat het wezenpensioen - dit in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - in op de eerste dag van de kalendermaand, volgende op de betalingsperiode, waarin het overlijden plaatsvond. Het wezenpensioen eindigt bij het overlijden van het kind en bij het bereiken van de 24-jarige leeftijd door het kind. 3. Het in het eerste lid bepaalde vindt geen toepassing indien sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 9 lid 3. Artikel 13 1. Berekening van het wezenpensioen Het wezenpensioen, waarop aanspraak wordt gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 12 lid 1, bedraagt per jaar voor elk kind 20% van het partnerpensioen vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, eerste lid en artikel 32 en artikel 33. 2. Het bedrag van het in het lid 1 bedoelde wezenpensioen wordt verdubbeld bij ontstentenis van een andere ouder of pleegouder. Artikel 14 1. Aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspensioen Aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspensioen verkrijgt de (gewezen) deelnemer, die een uitkering geniet op basis van de verzekering ingevolge de WAO, indien de eerste ziektedag is gelegen in de periode van deelneming in de zin van artikel 2 lid 1. Een toename van de arbeidsongeschiktheid na het einde van de deelneming leidt ook tot een verhoging van het arbeidsongeschiktheidspensioen, indien de berekening in lid 3 daartoe aanleiding geeft. Geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen is er als de (gewezen) deelnemer voor ingang van het arbeidsongeschiktheidspensioen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder. 2. In dit artikel wordt verstaan onder: loondervinguitkering: de loondervinguitkering krachtens artikel 21/21a van de WAO; vervolguitkering: de vervolguitkering krachtens artikel 21/21b van de WAO. 3. De volledig arbeidsongeschikte of gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die in aanmerking komt voor een WAO-uitkering heeft, indien hij in aanmerking komt voor de vervolguitkering krachtens de WAO, aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspensioen dat bij toekenning vastgesteld wordt door het verschil tussen de loondervinguitkering en de vervolguitkering krachtens de WAO te bepalen. Het bestuur besluit jaarlijks of het toegekende arbeidsongeschiktheidspensioen aangepast wordt aan de herziening van de WAO. Indien het bestuur besluit dat de herziening ingaat, dan gaat deze in per 1 januari. Pagina 15|56 4. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op het moment dat het recht op de vervolguitkering ingevolge de WAO aanvangt. 5. Indien sprake is van samenloop van een arbeidsongeschiktheidspensioen en prepensioen, zoals bedoeld in artikel 28 wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen gekort, voor zover beide pensioenen tezamen meer bedragen dan de laatstelijk geldende loondervinguitkering WAO, vermeerderd met de tussen het ingaan van de vervolguitkering WAO en het prepensioen verleende verhogingen, zoals bedoeld in artikel 25 . Ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, wordt de korting naar evenredigheid toegepast. 6. De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt herzien indien wijzigingen in de WAOuitkering van de deelnemer hiertoe aanleiding geven. 7. De deelnemer ontvangt maandelijks gelijktijdig met het arbeidsongeschiktheidspensioen een vakantietoeslag over de verstrekte uitkering. 8. Het recht op het arbeidsongeschiktheidspensioen eindigt op het moment dat de vervolguitkering WAO eindigt, dan wel op de dag waarop de deelnemer overlijdt, dan wel de laatste dag van de maand die vooraf gaat aan het bereiken van de pensioendatum. 9. Na het overlijden van de deelnemer wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen vanaf de eerste dag volgend op de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand van overlijden, betaald in een bedrag ineens aan de nabestaande. Onder nabestaande wordt verstaan de nabestaande zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 onder j. Artikel 15 1. Anw-hiaatpensioen Recht op Anw-hiaatpensioen heeft de partner van de overleden deelnemer, die geen (volledig) recht heeft op een uitkering krachtens de Anw, maar wel recht gehad zou hebben op een uitkering krachtens de voormalige Algemene Weduwen- en Wezenwet, indien die wet nog zou gelden zoals zij laatstelijk van kracht was.Recht op een AWW-uitkering als bedoeld in de vorige volzin, zou er zijn geweest als de partner op de overlijdensdatum van de deelnemer: a. 40 jaar of ouder is; b. een of meer ongehuwde kinderen onder de 18 jaar heeft; c. meer dan 45% arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO of WIA; d. ouder is dan 35 jaar, maar jonger dan 40 jaar en een kind heeft dat gehuwd of overleden is; e. jonger is dan 35 jaar, en een kind heeft dat gehuwd of overleden is; f. jonger is dan 40 jaar. Voorwaarde voor een Anw-hiaatpensioen is het niet in aanmerking komen voor een Anw-uitkering ten gevolge van: a. het niet voldoen van de partner aan de voorwaarden van artikel 14, lid 1 van de Anw; b. toepassing van de inkomenstoets van artikel 18 van de Anw. Voor het recht op Anw-hiaat pensioen is artikel 9 lid 3 onder a en b van overeenkomstige toepassing. 2. Het Anw-hiaatpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvindt en duurt in het in lid 1, tweede volzin genoemde geval: - onder a: tot de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt; Pagina 16|56 - onder b: tot de eerste dag van de maand waarin het jongste kind 18 jaar wordt. Indien de partner op laatstgenoemd moment ouder is dan 40 jaar: tot de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt; - onder c: tot de eerste dag van de maand waarin de arbeidsongeschiktheid is beëindigd. Indien de partner op laatstgenoemd moment ouder is dan 40 jaar: tot de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt; - onder d: tot de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt; - onder e: zes maanden; voor ieder jaar dat de partner ouder is dan 27 jaar wordt deze periode van zes maanden verhoogd met een maand, met dien verstande dat de uitkering maximaal 19 maanden duurt; - onder f: zes maanden; voor ieder jaar dat de partner ouder is dan 27 jaar wordt deze periode van zes maanden verhoogd met een maand, met dien verstande dat de uitkering maximaal 19 maanden duurt. Het Anw-hiaatpensioen eindigt in ieder geval: a. genoemd in lid 1, tweede volzin; b. de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de partner een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een gezamenlijke huishouding aangaat; c. Artikel 16 1. op de eerste dag van de maand waarin de partner 65 jaar wordt. Hoogte Anw-hiaatpensioen Het Anw-hiaatpensioen is bij toekenning gelijk aan de Anw-uitkering als bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Anw, verhoogd met de vakantietoeslag volgens de Anw en onder aftrek van de inkomensafhankelijke Anw-uitkering die door de partner wordt ontvangen. 2. Het Anw-hiaatpensioen wordt bij toekenning vastgesteld op basis van de door de Sociale Verzekeringsbank afgegeven beschikking over de Anw-uitkering. Het bestuur besluit jaarlijks of de toegekende Anw-hiaatpensioenen aangepast worden aan de herziening van de Anw-uitkering. Indien het bestuur besluit tot herziening, dan gaat deze in per 1 januari. Artikel 17 1. Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien: a. de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de aangesloten werkgevers onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het korte termijn herstelplan. 2. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. Pagina 17|56 3. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, aangesloten werkgevers en de toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd. Hoofdstuk III Artikel 18 1. Aanvullende regelingen Aanvullende Begripsbepalingen aanvullende pensioengrondslag het loon als bedoeld in artikel 1 van het pensioenreglement, dat jaarlijks meer bedraagt dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Indien krachtens de arbeidsverhouding een geringer dan het normale aantal uren wordt gewerkt, wordt het maximum premieloon naar evenredigheid vastgesteld; 2. deelneming de deelneming aan de aanvullende pensioenregeling. Artikel 19 1. Aanvullende pensioenaanspraken Het fonds kan op verzoek van een aangesloten werkgever voor de deelnemers bedoeld in artikel 2, lid 1 onder a. en b., die in dienst zijn van deze werkgever en een loon ontvangen dat op jaarbasis hoger is dan het maximum premieloon als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, aanvullende ouderdoms-, partner - en wezenpensioenen verzekeren in aanvulling op de aanspraken die voortvloeien uit hoofdstuk II. Het bepaalde in artikel 7 is daarbij van overeenkomstige toepassing, waarbij de maximering als bepaald in artikel 7 lid 7 buiten beschouwing blijft. 2. De afspraken tussen de aangesloten werkgever en het fonds worden vastgelegd in een tussen de aangesloten werkgever en het fonds gesloten uitvoeringsovereenkomst. In deze overeenkomst worden de verplichtingen van de werkgever in het kader van de uitvoering van deze afspraken vastgelegd. 3. De in het eerste lid genoemde pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst, dat is een pensioenovereenkomst inzake de vastgestelde pensioenuitkering. Artikel 20 1. Ouderdomspensioen Het jaarlijks ouderdomspensioen bedraagt voor elk opbouwjaar 1,95% van de aanvullende pensioengrondslag over dat jaar. 2. Artikel 5 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 21 1. Partnerpensioen Het jaarlijks partnerpensioen bedraagt voor elk opbouwjaar 70% van het bedrag aan ouderdomspensioen dat krachtens artikel 20 lid 1 eerste volzin is opgebouwd. Pagina 18|56 2. De artikelen 9, 10, 11, 25 en artikel 46 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 22 1. Wezenpensioen Het jaarlijks wezenpensioen bedraagt voor elk opbouwjaar voor elk kind 20%van het partnerpensioen dat overeenkomstig artikel 21 is opgebouwd. 2. De artikelen 12, 13 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 23 1. Financiering De financiering van de in enig jaar opgebouwde pensioenaanspraken van de deelnemers aan de aanvullende pensioenregeling vindt plaats door storting van de bedragen die worden vastgesteld per 1 januari van enig kalenderjaar en die worden berekend op basis van de pensioenopbouw in het desbetreffende jaar volgens de aanvullende pensioenregeling, de leeftijd en het geslacht van de deelnemer. 2. Het bestuur kan de tarieven ter berekening van de premie als bedoeld in het eerste lid gehoord de actuaris op enig moment wijzigen. De wijzigingen zullen niet eerder van kracht zijn dan 1 januari volgend op het jaar waarin aan de werkgever mededeling is gedaan van de desbetreffende wijziging. 3. Het fonds brengt het verschuldigde premie in rekening bij de werkgever. 4. De werkgever en de deelnemer kunnen overeenkomen dat een deel van het aan de werkgever in rekening gebrachte bedrag voor rekening van de deelnemer komt. Het deel dat door de werknemer verschuldigd zal zijn, zal met inachtneming van de desbetreffende wettelijke regels worden vastgesteld. 5. Indien het in lid 4 bepaalde toepassing vindt, zal de werkgever het door de deelnemer verschuldigde deel inhouden op diens salaris. Hoofdstuk IV Artikel 24 Inkoop van pensioenopbouw Inkoop van pensioenopbouw Een werkgever kan voor zijn werknemers bij het pensioenfonds het verzoek indienen tot verhoging van de pensioenaanspraken van de werknemers indien het deel van de pensioenaanspraken dat voortvloeit uit deze inkoop overeenkomstig de pensioenaanspraken op grond van de basispensioenregeling wordt behandeld. Bij deze inkoop dienen de wettelijke bepalingen in acht genomen te worden en kan het bestuur voorwaarden stellen. Hoofdstuk V Artikel 25 1. Toeslagbeleid Toeslagbeleid Voorwaardelijke toeslagverlening Pagina 19|56 Op de pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de in het tweede lid genoemde maatstaf. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. 2. Ambitieniveau Het bestuur streeft ernaar jaarlijks per 1 januari een toeslag te verlenen, die (maximaal) gelijk is aan de stijging van het CBS-consumentenprijsindexcijfer, alle huishoudens afgeleid, over de periode van september tot september daaraan voorafgaand. Het verhogingspercentage wordt afgerond met 1 decimaal achter de komma. 3. Voorbehoud Het bestuur is te allen tijde bevoegd het toeslagbeleid en de hierbij gehanteerde voorwaarden aan gewijzigde omstandigheden aan te passen, ook ten aanzien van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. 4. Uitvoering Indien het bestuur besloten heeft een toeslag te verlenen, wordt deze toeslag gegeven op: a. de pensioenrechten met uitzondering van het arbeidsongeschiktheidspensioen en het Anw-hiaatpensioen; b. de pensioenaanspraken van de deelnemers en gewezen deelnemers; zoals deze pensioenrechten en pensioenaanspraken bedroegen per 31 december van het laatste kalenderjaar. Aanspraken op bijzonder partnerpensioen en verevend prepensioen en ouderdomspensioen worden op dezelfde wijze verhoogd. Toeslagen worden op gelijke wijze verleend op reeds eerder verleende toeslagen. Hoofdstuk VI Artikel 26 1. Flexibele ingang pensioen (Gedeeltelijk) vervroegen en variëren in de hoogte van het ouderdomspensioen en partnerpensioen De (gewezen) deelnemer heeft het recht het ouderdomspensioen (gedeeltelijk) eerder te laten ingaan dan op de pensioendatum. Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. De deelnemer kan ervoor kiezen om naast het vervroegd ingaand ouderdomspensioen te blijven werken in de agrarische sector. 2. Indien het ouderdomspensioen eerder ingaat dan op de pensioendatum vindt verdere opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen plaats, voor zover en zolang in dienstbetrekking in de agrarische sector wordt doorgewerkt. 3. Als de (gewezen) deelnemer het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder laat ingaan dan op de pensioendatum, is dat uitsluitend mogelijk vanaf een percentage van 20% van het totale ouderdomspensioen. Pagina 20|56 4. Op de pensioneringsdatum heeft de (gewezen) deelnemer het recht de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren. Op de ingangsdatum heeft de partner van de overleden (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde het recht om de hoogte van het partnerpensioen te variëren. Daarbij bedraagt de laagste uitkering niet minder dan 75% van de hoogste uitkering. In de periode tussen de pensioneringsdatum en de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer recht krijgt op een AOW-uitkering blijft bij de beoordeling van deze verhouding van de uitkering maximaal buiten aanmerking het gedeelte dat overeenkomt met het bedrag bedoeld in artikel 18d lid 3 Wet op de loonbelasting 1964. 5. Indien gekozen wordt het ouderdomspensioen (gedeeltelijk) eerder te laten ingaan dan op de pensioendatum en/of om de hoogte van het ouderdomspensioen te variëren, wordt het ouderdomspensioen vastgesteld door het tot de pensioneringsdatum opgebouwde ouderdomspensioen te herrekenen te vermenigvuldigen met het/de percentage(s) uit de tabel(len) in de bijlage. Afhankelijk van de door de deelnemer gekozen mogelijkheid wordt het ouderdomspensioen een of meerdere keren herrekend met de in de bijlage behorende factoren die overeenkomen met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de pensioneringsdatum. Indien de pensioneringsdatum niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de pensioneringsdatum in maanden nauwkeurig. De in de tabellen opgenomen ruilvoeten gelden met ingang van 1 januari 2013 en zijn voorzien van voorbeelden. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de ruilvoeten per 1 januari van het volgende jaar herzien worden. Artikel 27 1. Prepensioen Het vóór 2007 opgebouwde prepensioen gaat in op: - de eerste dag van de kalendermaand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 64 jaar bereikt; óf - de eerdere of latere datum naar keuze van de (gewezen) deelnemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 28; óf - de dag waarop de dienstbetrekking eindigt tussen de 64-jarige leeftijd en de leeftijd van 65 jaar, tenzij aansluitend een dienstbetrekking wordt aangegaan met een werkgever in de agrarische sector; en eindigt op - de dag direct voorafgaand aan de dag waarop het ouderdomspensioen ingaat op leeftijd van 65 jaar, óf - de laatste dag van de maand waarin de gepensioneerde overlijdt, indien hij overlijdt vóór het ingaan van het ouderdomspensioen. 2. Indien de aanspraken op prepensioen op een lager niveau liggen dan 80% van het loon als bedoeld in artikel 5 van het Uitkeringsreglement Suwas I van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren, wordt, in afwijking van het bepaalde in lid 1, de ingangsdatum van het prepensioen zodanig verschoven dat de uitkering op die hoogte komt. Bij die verschuiving worden de in bijlage II genoemde ruilvoeten gehanteerd. De verschoven datum dient te vallen binnen de periode dat de in artikel 6 van Pagina 21|56 genoemd uitkeringsreglement Suwas I genoemde garantieregeling nog van kracht is. 3. De pensioengerechtigde kan het bestuur verzoeken het tweede lid niet toe te passen. Artikel 28 1. Vervroegen of uitstellen van prepensioen De (gewezen) deelnemer met een aanspraak op prepensioen, heeft het recht het prepensioen eerder of later te laten ingaan dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin hij de leeftijd van 64 jaar bereikt. Het prepensioen kan niet eerder ingaan dan bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd. Het prepensioen kan alleen later ingaan, indien en zolang in dienstbetrekking wordt doorgewerkt. Bij doorwerken in deeltijd kan de ingang van het prepensioen worden uitgesteld naar rato van het resterende dienstverband. 2. Indien het prepensioen eerder ingaat dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de leeftijd van 64 jaar wordt bereikt, wordt het herrekend tot een lager prepensioen en vindt: - geen verdere opbouw van prepensioen meer plaats; - verdere opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen plaats, voor zover de betrokkene nog deelnemer is. 3. Indien het prepensioen later ingaat dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de leeftijd van 64 jaar wordt bereikt, word het herrekend tot een hoger prepensioen en vindt verdere opbouw van ouderdomspensioen en partnerpensioen plaats tot de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, dan wel totdat het prepensioen als gevolg van het uitstel gelijk is aan 100% van het laatstgenoten loon; een eventueel restant wordt uitgeruild in een hoger ouderdomspensioen, tenzij de betrokkene ervoor gekozen heeft het prepensioen te laten ingaan zodra het als gevolg van het uitstel de hiervoor bedoelde grens van 100% bereikt. 4. Indien gekozen wordt het prepensioen eerder dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de leeftijd van 64 jaar wordt bereikt, te laten ingaan, wordt op de gekozen ingangsdatum van het prepensioen het te herrekenen prepensioen vermenigvuldigd met het percentage uit de in de bijlage opgenomen tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op deze ingangsdatum. Indien de ingangsdatum van het prepensioen niet valt in de maand waarin de desbetreffende leeftijd is bereikt, wordt als ruilvoet een afwijkend percentage aangehouden dat overeenkomt met de leeftijd van betrokkene op de ingangsdatum van het prepensioen in maanden nauwkeurig. 5. Indien gekozen wordt het prepensioen later dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de leeftijd van 64 jaar wordt bereikt, te laten ingaan, wordt op de gekozen ingangsdatum van het prepensioen het te herrekenen prepensioen vermenigvuldigd met het percentage uit de in de bijlage opgenomen tabel dat overeenkomt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op deze ingangsdatum in maanden nauwkeurig. 6. Indien gekozen wordt voor uitstel van het prepensioen tot de eerste dag van de kalendermaand waarin de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt, kan het prepensioen worden omgezet in een levenslang ouderdomspensioen en een aanspraak op levenslang partnerpensioen. De Pagina 22|56 aanspraak op levenslang partnerpensioen bedraagt 70% van het uit de omzetting verkregen levenslang ouderdomspensioen. De ruilvoet waarmee het opgebouwde prepensioen wordt vermenigvuldigd, wordt in de tabel in bijlage II weergegeven. Artikel 29 1. Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen De (gewezen) deelnemer heeft het recht een deel van het ouderdomspensioen bij beëindiging van de deelneming en op de pensioneringsdatum uit te ruilen in een hoger partnerpensioen. Een eventueel verevend ouderdomspensioen, als bedoeld in artikel 45, kan niet uitgeruild worden. 2. Het fonds biedt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan. 3. Indien gekozen wordt een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen, wordt het partnerpensioen verhoogd met een bedrag dat gelijk is aan het uit te ruilen deel van het ouderdomspensioen vermenigvuldigd met het percentage uit de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van de uitruil. Deze ruilvoeten gelden met ingang van 1 januari 2013. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de ruilvoeten per 1 januari van het volgende jaar herzien worden. 4. Na uitruil van ouderdomspensioen is de uitgeruilde aanspraak op ouderdomspensioen vervangen door de aanspraak op de verhoging van partnerpensioen. 5. Er vindt geen uitruil van een deel van het ouderdomspensioen plaats indien: a. het ouderdomspensioen op de pensioneringsdatum gelijk aan of lager is de afkoopgrens; b. partnerpensioen wordt uitgeruild in ouderdomspensioen; c. dit betrekking heeft op verevend ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 45. Artikel 30 1. Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer heeft het recht het partnerpensioen op de pensioneringsdatum geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. 2. Bij de keuze om partnerpensioen uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen is, wanneer de (gewezen) deelnemer een partner heeft, de toestemming van deze partner vereist, die daarmee tevens afstand doet van het partnerpensioen voor zover dit wordt uitgeruild. De (gewezen) deelnemer en de partner dienen tevens te verklaren ermee bekend te zijn, dat als gevolg van de uitruil vanaf de pensioneringsdatum het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk vervalt, alsmede dat deze uitruil, toestemming en afstandsverklaring niet herroepen kunnen worden. 3. Indien gekozen wordt partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen, wordt het op de pensioendatum geldende ouderdomspensioen verhoogd met het percentage uit de in de bijlage opgenomen tabel van het uitgeruilde partnerpensioen, dat overeen komt met de leeftijd van de (gewezen) deelnemer op de datum van de uitruil. Pagina 23|56 4. Na uitruil van partnerpensioen is de uitgeruilde aanspraak op partnerpensioen vervangen door de aanspraak op de verhoging van ouderdomspensioen. De in het derde lid genoemde ruilvoeten gelden met ingang van 1 januari 2013. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de afkoopvoeten per 1 januari van het volgende jaar herzien worden. 5. Partnerpensioen wordt niet uitgeruild indien: a. het ouderdomspensioen op de pensioneringsdatum gelijk aan of lager is dan de afkoopgrens; b. een deel van het ouderdomspensioen wordt uitgeruild in partnerpensioen. Wezenpensioen en bijzonder partnerpensioen kunnen niet uitgeruild worden. Hoofdstuk VII Artikel 31 Einde deelname en voortzetting deelname Aanspraken bij beëindiging van de deelneming Indien de deelneming eindigt anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen bestaat aanspraak op premievrij pensioen volgens het bepaalde in: a. artikel 6 (ouderdomspensioen); b. artikel 10 (partnerpensioen); c. artikel 13 (wezenpensioen); d. artikel 20 (aanvullend ouderdomspensioen); e. artikel 21 (aanvullend partnerpensioen; f. artikel 22 (aanvullend wezenpensioen); g. artikel 27 (prepensioen); h. artikel 46 (bijzonder partnerpensioen). Artikel 32 1. Aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2006 De tot en met 31 december 2006 opgebouwde pensioenaanspraken blijven per die datum vastgesteld overeenkomstig hetgeen in die periode bepaald was in het van toepassing zijnde pensioenreglement. Op deze aanspraken is artikel 25 van toepassing. Op het tot en met 31 december 2001 opgebouwde partnerpensioen is artikel 30 van toepassing. 2. Voor de actieve deelnemer, die in enige periode gelegen tussen 1 januari 2002 en 31 december 2006 onafgebroken deelnemer is gebleven, wordt het partner- en wezenpensioen toegekend op grond van het in die periode van toepassing zijnde pensioenreglement, met dien verstande dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot uiterlijk de 24-jarige leeftijd van het kind. Artikel 33 1. Aanspraken opgebouwd tot en met 31 december 2012 Alle tot en met 31 december 2012 opgebouwde pensioenaanspraken worden op 1 januari 2013 actuarieel herrekend naar de leeftijd van 67 jaar. Dit artikel is ook van toepassing op de pensioenaanspraken waarop artikel 32 betrekking heeft. Ongewijzigd blijven: - de tot en met 31 december 2012 verzekerde aanspraken op partnerpensioen; - de aanspraken op prepensioen van (gewezen) deelnemers geboren vóór 1 januari 1950. Pagina 24|56 2. Een voorwaardelijke aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 69 wordt op het moment van inkoop en financiering na 1 januari 2013 actuarieel herrekend naar de leeftijd van 67 jaar. De aanspraak op partnerpensioen, die van dit ouderdomspensioen wordt afgeleid, wordt vastgesteld zonder actuariële herrekening van het ouderdomspensioen. Artikel 34 1. Plicht tot waardeoverdracht Het fonds is verplicht om na een verzoek van een gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen indien: a. er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling; tenzij sprake is van een van de in artikel 35 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt. 2. Het fonds is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer. 3. De plicht van de overdragende pensioenuitvoerder om de waarde rechtstreeks over te dragen en de plicht van de ontvangende pensioenuitvoerder om de waarde aan te wenden ontstaat indien de deelnemer binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder en daarna het verzoek tot waardeoverdracht doet aan de ontvangende pensioenuitvoerder. 4. De artikelen 75, 76, 77, 78, 79, 85, 86, 87, 88, 91 en 92 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing. Artikel 35 1. Uitzondering plicht tot waardeoverdracht De in artikel 34 genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet zolang: a. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt; b. de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is waarop de noodregeling, bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, of die failliet is; of c. de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden accountant die aanvullende bijdragen niet toelaat. Pagina 25|56 2. Indien de in het eerste lid genoemde omstandigheden niet meer van toepassing zijn: a. herleven in artikel 34 genoemde plichten van de overdragende pensioenuitvoerder en de ontvangende pensioenuitvoerder; b. wordt de in artikel 34, derde lid, omschreven verplichting van de deelnemer om binnen zes maanden een opgave te vragen en daarna een verzoek tot waardeoverdracht te doen verlengd tot zes maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het derde lid. 3. Een overdragende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode gewezen deelnemer zijn geworden en de betrokken ontvangende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen. 4. Een ontvangende pensioenuitvoerder die in de periode waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden op hem van toepassing zijn verzoeken om waardeoverdracht heeft gekregen, informeert, wanneer deze omstandigheden niet meer van toepassing zijn, alle deelnemers die in die periode een verzoek tot waardeoverdracht hebben gedaan en de betrokken overdragende pensioenuitvoerders over de mogelijkheid alsnog waarde over te dragen. Artikel 36 1. Collectieve waardeoverdracht Het fonds is op verzoek van een werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien: a. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met beëindiging van de verplichte aansluiting van de werkgever bij het fonds, dan wel in verband met beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en het fonds de waarde onder te brengen bij de ontvangende pensioenuitvoerder met wie de werkgever een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten; b. de werkgever wordt overgenomen als gevolg van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW, en de overnemende onderneming een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten of gaat sluiten met een andere pensioenuitvoerder of dezelfde pensioenuitvoerder; of c. de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomst de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het fonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomst. 2. Bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of de pensioengerechtigden hebben geen bezwaren jegens het fonds kenbaar gemaakt tegen de waardeoverdracht nadat zij over het voornemen schriftelijk zijn geïnformeerd; b. de overdrachtswaarde wordt door de overdragende pensioenuitvoerder zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan; en c. het voornemen tot waardeoverdracht aan een pensioenuitvoerder wordt door de overdragende pensioenuitvoerder uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht schriftelijk gemeld aan de toezichthouder en de toezichthouder heeft binnen die periode geen Pagina 26|56 verbod tot waardeoverdracht opgelegd. 3. De artikelen 84 en 90 van de Pensioenwet zijn eveneens van toepassing. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing. Artikel 37 1. Afkoopverbod Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij een in artikel 64 lid 1 van de Pensioenwet genoemde uitzonderingsgrond zich voordoet. 2. Afkoop van pensioenaanspraken en pensioenrechten is slechts mogelijk in de in artikel 38 tot en met 40 genoemde gevallen. Artikel 38 1. a. Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelname Het fonds koopt op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming een aanspraak op ouderdomspensioen af, indien op basis van de premievrije aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum minder zal bedragen dan de verlaagde afkoopgrens, tenzij de gewezen deelnemer binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming een procedure tot waardeoverdracht is gestart. De eventueel bij het ouderdomspensioen behorende aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen worden eveneens afgekocht. b. Het fonds informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden. 2. a. De aanspraak op ouderdomspensioen wordt op de pensioneringsdatum afgekocht, indien de pensioendatum ligt voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar en de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioneringsdatum minder bedraagt dan de wettelijke afkoopgrens. De eventueel bij het ouderdomspensioen behorende aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen worden eveneens afgekocht. b. Het fonds informeert de gepensioneerde over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de pensioneringsdatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden. 3. Het fonds koopt na de in het eerste lid bedoelde termijn van twee jaar en zes maanden af indien: a. de gewezen deelnemer of de gepensioneerde daarmee instemt; en b. de hoogte van het ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de verlaagde afkoopgrens, respectievelijk de wettelijke afkoopgrens bij afkoop op de pensioneringsdatum. 4. Het fonds stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken ter beschikking aan de gewezen Pagina 27|56 deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een eventueel bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen. 5. De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraken worden afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraken te vermenigvuldigen met het percentage uit de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraken worden afgekocht op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden met ingang van 1 januari 2013. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de afkoopvoeten per 1 januari van het volgende jaar herzien worden. Artikel 39 1. Afkoop klein partnerpensioen of wezenpensioen bij ingang Het fonds koopt een recht op partnerpensioen of wezenpensioen af, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan de verlaagde afkoopgrens. Het fonds informeert de nabestaande over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de ingangsdatum en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde aan de nabestaande. 2. Het fonds koopt na de in het eerste lid genoemde termijn het partnerpensioen of wezenpensioen af indien: a. de nabestaande daarmee instemt; en b. de hoogte van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de verlaagde afkoopgrens. 3. Het fonds stelt de afkoopwaarde van het recht op partnerpensioen of wezenpensioen ter beschikking aan de partner, dan wel de wees. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de rechten vervallen in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen. 4. De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenrecht wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door het af te kopen pensioenrecht te vermenigvuldigen met het percentage uit de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de partner dan wel de wees op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden met ingang van 1 januari 2012. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de afkoopvoeten per 1 januari van het volgende jaar herzien worden. Artikel 40 1. Afkoop klein bijzonder partnerpensioen bij scheiding Het fonds koopt een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af, indien de uitkering van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder zal bedragen dan de verlaagde afkoopgrens. Het fonds informeert de gewezen partner over zijn besluit tot afkoop binnen zes maanden na de melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde Pagina 28|56 aan de gewezen partner. 2. Het fonds koopt na de in het eerste lid genoemde termijn een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af indien: a. de gewezen partner daarmee instemt; en b. de hoogte van het bijzonder partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan de verlaagde afkoopgrens. 3. Het fonds stelt de afkoopwaarde van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen ter beschikking aan de gewezen partner. Het fonds betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraak vervalt in verband met de afkoop. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen. 4. De hoogte van de afkoopwaarde is afhankelijk van de leeftijd van degene wiens pensioenaanspraak wordt afgekocht. De afkoopwaarde is voor mannen en vrouwen gelijk. De afkoopwaarde wordt vastgesteld door de af te kopen pensioenaanspraak te vermenigvuldigen met het percentage uit de in de bijlage opgenomen tabel dat overeen komt met de leeftijd van de partner op de datum dat de afkoopwaarde wordt uitbetaald. De in genoemde tabel opgenomen afkoopvoeten gelden met ingang van 1 januari 2013. Het bestuur beoordeelt jaarlijks of de afkoopvoeten per 1 januari van het volgende jaar herzien worden. Artikel 41 1. Vrijwillige voortzetting Indien de deelneming eindigt vóór de pensioneringsdatum, kan de gewezen deelnemer de deelneming vrijwillig voortzetten. 2. Voortzetting is alleen mogelijk als: a. de betrokkene binnen negen maanden nadat de deelneming is beëindigd bij het fonds een verzoek tot vrijwillige voortzetting doet; b. de betrokkene tijdens de voortzetting tijdig de premie als bedoeld in artikel 47 lid 1 voldoet; c. de betrokkene tijdens de voortzetting voldoet aan de door het bestuur vast te stellen administratieve verplichtingen; d. er geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een andere pensioenregeling of de vorming van een oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001; e. 3. de voortzetting niet aanvangt in de periode van drie jaar vóór de pensioendatum. De voortzetting is mogelijk voor de duur van maximaal drie jaar. Langere voortzetting is mogelijk als: a. de betrokkene na beëindiging van de dienstbetrekking een periodieke uitkering ontvangt in het kader van een sociaal plan. De voortzetting is dan mogelijk zolang de uitkering in het kader van een sociaal plan wordt ontvangen. Het tweede lid onder d. en e. zijn in dat geval niet van toepassing; b. de betrokkene winst uit onderneming geniet als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De voortzetting is dan mogelijk voor de duur van maximaal tien jaar. 4. Tijdens de voortzetting geldt als pensioengevend loon het loon dat verdiend werd in de laatste 12 maanden vóór het eindigen van de deelneming. Dit pensioengevend loon wordt tot en met het derde Pagina 29|56 kalenderjaar van vrijwillige voortzetting verhoogd met de gemiddelde cao-index die wordt toegepast bij de bij het fonds aangesloten werkgevers. 5. Vanaf het vierde jaar van vrijwillige voortzetting wordt voor ondernemers het pensioengevend loon gemaximeerd volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Om het maximum te kunnen bepalen, verstrekt de betrokkene de gegevens die daarvoor nodig zijn aan het fonds. 6. Het fonds is niet aansprakelijk voor fiscaal bovenmatige pensioenopbouw als gevolg van het niet, niet tijdig of onjuist aanleveren van gegevens door betrokkene. Artikel 42 1. Voortzetting deelneming bij vervroegde uittreding Voor degene die een uitkering ontvangt van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren(SUWAS), wordt, indien hij (zij) op het tijdstip waarop deze uitkering ingaat, ophoudt deelnemer te zijn, de deelneming ten laste van SUWAS voortgezet zolang deze uitkering wordt genoten. De deelneming wordt niet voortgezet ten laste van SUWAS, indien de uitkering een aanvullende uitkering op het prepensioen is in de zin van artikel 6 lid 1 van het uitkeringsreglement SUWAS-I. 2. De voor de in lid 1 bedoelde voortzetting verschuldigde premie wordt door de in lid 1 genoemde stichting overeenkomstig het uitkeringsreglement van die stichting vastgesteld en jaarlijks aan het fonds overgemaakt. 3. Voor degene die een Vut-uitkering ontvangt van een andere stichting dan SUWAS en waarvan deze stichting de deelneming voor betrokkene wenst voort te zetten en op het tijdstip dat deze uitkering ingaat ophoudt deelnemer te zijn, kan de verzekering ten laste van deze stichting worden voortgezet zolang vorenbedoelde uitkering wordt genoten en de verschuldigde premie wordt betaald. Artikel 43 1. Voorzetting deelneming bij werkloosheid Gedurende de periode waarin de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en hij op grond daarvan recht heeft op een premiebijdrage van het FVP, wordt de pensioenopbouw voortgezet voor: 2. a. het ouderdomspensioen; b. het nabestaandenpensioen; en c. het wezenpensioen. De voortgezette pensioenopbouw wordt gebaseerd op een pensioengrondslag die verkregen wordt door toepassing van de volgende formule: pensioensalaris maal aantal dagen maal voortzettingspercentage, waarbij verstaan wordt onder: a. pensioengrondslag: de pensioengrondslag in de zin van artikel 4 direct voorafgaande aan de werkloosheid; b. aantal dagen: het aantal dagen waarop in de betreffende periode recht bestaat op een premiebijdrage van het FVP; Pagina 30|56 c. voortzettingspercentage: het door het FVP vastgestelde percentage dat de verhouding tussen de werkloosheidsuitkering en het pensioensalaris weergeeft. 3. De leden 1 en 2 zijn slechts van toepassing indien de uitkering krachtens de Werkloosheidswet is ingegaan vóór 1 januari 2011. 4. Voor zover de deelnemer die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, niet in aanmerking komt voor een premiebijdrage van het FVP, heeft hij, indien de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat op of na 1 januari 2011, telkens voor de duur van die uitkering recht op pensioenopbouw over een periode van maximaal een half jaar. Artikel 44 1. Opbouw van aanspraken tijdens onbetaald verlof De deelnemer die verlof heeft opgenomen zonder behoud van loon, heeft de mogelijkheid om de pensioenopbouw over de verlofperiode voor de duur van maximaal drie jaar geheel of gedeeltelijk tegen betaling van de volledige premie voort te zetten, indien tijdens deze periode de dienstbetrekking heeft voortgeduurd, daaronder begrepen perioden van – al dan niet in deeltijd -: a. ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg; b. sabbatsverlof krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de werkgever gedurende ten hoogste twaalf maanden; c. studieverlof voor cursussen, voor opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van de vakkennis en voor cursussen, opleidingen of studie die door de werkgever worden gefinancierd; d. levensloopverlof als bedoeld in artikel 19g. van de Wet op de loonbelasting 1964, met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in deeltijd de pensioenopbouw wordt gerelateerd aan deeltijdfactor. 2. Indien de pensioenopbouw volgens lid 1 wordt voortgezet, geldt als pensioengrondslag het verschil tussen de pensioengrondslag die gold vóór en de pensioengrondslag die gold vanaf het opnemen van het verlof. In afwijking van het voorgaande wordt in geval van verlof als bedoeld in lid 1, onder d. waarbij niet tevens sprake is van verlof als bedoeld in lid 1, onder a., b. of c., indien en zolang tijdens de verlofperiode minder dan 70% van het laatstverdiende loon genoten wordt (levenslooploon en eventueel nog van de werkgever ontvangen loon) de pensioengrondslag gebaseerd op het feitelijk genoten loon. Hoofdstuk VIII Artikel 45 1. Einde partnerrelatie Scheiding In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding, heeft de gewezen partner overeenkomstig dit artikel recht op pensioenverevening, tenzij de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden. Op de pensioenverevening is het bepaalde bij of krachtens de Wet Pagina 31|56 verevening pensioenrechten bij scheiding overigens onverminderd van toepassing. 2. De gewezen partner heeft jegens het fonds een recht op uitbetaling van een deel van het prepensioen en het ouderdomspensioen, mits binnen twee jaar na de inschrijving, als bedoeld in artikel 46 lid 3, het fonds is geïnformeerd door een van beide partners door middel van een formulier, waarvan het model is vastgesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bekend is gemaakt in de Staatscourant. Een recht op uitbetaling jegens het fonds sluit een recht op uitbetaling jegens de tot verevening verplichte partner uit. Het deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, bedraagt de helft van het pensioen dat zou moeten worden uitbetaald indien: a. de tot verevening verplichte partner uitsluitend gedurende de deelnemingsjaren tussen de aanvang van het huwelijk dan wel het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap zou hebben deelgenomen; én b. hij op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deelnemerschap beëindigd zou hebben. Indien het pensioen na ingang daarvan wordt verhoogd, wordt het bedrag dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner evenredig verhoogd. Een pensioen wordt niet verevend, indien op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap het deel van dat pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat, gelijk aan of lager is dan de afkoopgrens. 3. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners, in afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, overeenkomen, dat het deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de gewezen partner, bepaald wordt op een door hen te kiezen vast percentage, dan wel dat de in het tweede lid, onder a, bepaalde periode gewijzigd wordt. Het door de partners overeen te komen deel van het pensioen dat uitbetaald moet worden aan de ex-partner, kan niet worden bepaald op een percentage dat op het tijdstip van scheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap resulteert in een pensioenaanspraak gelijk aan of lager dan de afkoopgrens. 4. Bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding dan wel bij partnerschapsvoorwaarden kunnen de partners in geval van echtscheiding dan wel beëindiging van het geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden of door ontbinding overeenkomen, dat het tweede lid buiten toepassing blijft en dat de partner die anders een recht op uitbetaling van prepensioen en ouderdomspensioen zou hebben verkregen, in de plaats van dat recht én zijn aanspraak op partnerpensioen jegens het fonds een eigen recht op prepensioen en ouderdomspensioen verkrijgt. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het fonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. 5. Voor de verevening als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, kan een bedrag van € 158,82 aan kosten in rekening worden gebracht, voor de helft bij de (gewezen) deelnemer en voor de helft bij de gewezen partner. Pagina 32|56 6. Indien de partners omzetting van een deel van de aanspraak op prepensioen en ouderdomspensioen én de aanspraak op partnerpensioen zijn overeengekomen, zoals bedoeld in het vierde lid, wordt een bedrag van € 170,- aan kosten in rekening gebracht, voor de helft bij de deelnemer en voor de helft bij de gewezen partner. In dat geval kan tevens een gezondheidsverklaring verlangd worden. 7. In geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, van beëindiging met wederzijds goedvinden dan wel ontbinding van het geregistreerd partnerschap of in geval van beëindiging van de gezamenlijke huishouding heeft de gewezen partner aanspraak op het in artikel 46 genoemde bijzonder partnerpensioen, onder de daar genoemde voorwaarden. Artikel 46 1. Bijzonder partnerpensioen De ex-partner heeft aanspraak op bijzonder partner pensioen indien: a. het huwelijk is geëindigd door echtscheiding of is ontbonden na scheiding van tafel en bed, b. het geregistreerd partnerschap anders dan door dood, vermissing of omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk is geëindigd met wederzijds goedvinden dan wel is ontbonden, of c. de gemeenschappelijke huishouding anders dan door dood, vermissing of omzetting van de gemeenschappelijke huishouding in een huwelijk of geregistreerd partnerschap is geëindigd, waarbij de datum van beëindiging van de gezamenlijke huishouding blijkt uit een door de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde of de ex-partner overgelegde notariële akte, dan wel een onderhandse overeenkomst of door beide gewezen partners ondertekende gelijkluidende verklaringen, waarbij de handtekeningen onder de overeenkomst of verklaringen door een notaris zijn gewaarmerkt. 2. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op: a. het moment zoals bepaald in artikel 9 lid 1, ervan afhankelijk of de overledene op het moment van overlijden een (gewezen) deelnemer, dan wel een gepensioneerde was; en eindigt op: b. 3. de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt. Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen op de dag van inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van: a. het vonnis van echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed; of b. de verklaring dan wel de rechterlijke uitspraak van het met wederzijds goedvinden eindigen respectievelijk van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap; of op de dag van beëindiging van de gezamenlijke huishouding. In geval aanspraak op een bijzonder partnerpensioen bestaat voor twee of meer ex-partners, wordt het bijzonder partnerpensioen voor de tweede of volgende ex-partner verminderd met de reeds toegekende aanspraak dan wel aanspraken op bijzonder partnerpensioen. 4. Er bestaat geen aanspraak op bijzonder partnerpensioen, indien de partners bij voorwaarden in verband met de partnerrelatie of een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen. Deze voorwaarden of overeenkomst zijn respectievelijk is slechts geldig indien Pagina 33|56 het fonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen en bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen. Hoofdstuk IX Artikel 47 1. Premie Premie Het bestuur stelt de hoogte van de premie van de verplichte basispensioenregeling vast, na overleg met de in artikel 9 van de statuten genoemde werkgevers- en werknemersverenigingen. 2. Iedere deelnemer is premie verschuldigd voor de financiering van de verplichte basispensioenregeling. De werkgever is deze premie verschuldigd aan het fonds. De werkgever kan een gedeelte van de premie op het loon van de deelnemer inhouden. In de bijlage bij dit reglement zijn de betreffende premiepercentages vermeld. 3. De premie voor het ouderdoms- en partnerpensioen bedraagt het vastgestelde premiepercentage van de pensioengrondslag. De werkgever kan maximaal het vastgestelde percentage inhouden op het loon van de deelnemer. De premie voor het arbeidsongeschiktheidspensioen is met ingang van 1 januari 2006 op nihil gesteld. 4. Geen premie hoeft te worden betaald voor en voor zover de deelnemer die een WAO- of WIA uitkering ontvangt en in aanmerking komt voor de premievrije pensioenopbouw volgens artikel 7. Indien de deelnemer voor zijn resterende verdiencapaciteit in de agrarische en groensector werkt naast de WAO- dan wel WIA-uitkering, is hij over het daarmee verdiende loon wel premie verschuldigd. Hoofdstuk X Artikel 48 1. Aansluiting en vrijstellingsbepalingen Informatieverstrekking aan het fonds Elke deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement bepaalde. 2. Elke deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is verplicht aan het fonds, binnen een door het fonds gestelde termijn, alle stukken en gegevens te verstrekken die het fonds nodig acht voor de goede uitvoering van de statuten en van dit reglement. Indien deze verplichting niet wordt nagekomen, is het fonds bevoegd de nodige gegevens naar beste weten vast te stellen en te registreren. Indien gedurende een jaar na bekendmaking niet gereageerd is op door het fonds op bovenstaande wijze geregistreerde gegevens, mag het fonds veronderstellen dat deze correct zijn en is het fonds bevoegd eventueel later gemelde wijzigingen niet door te voeren. 3. Het fonds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van het niet aanleveren van informatie, dan wel het aanleveren van onvolledige, onjuiste of niet tijdige informatie. Pagina 34|56 Artikel 49 1. Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren De persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, evenals de rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben, kan door het bestuur op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichtstelling. 2. De vrijstelling wordt aangevraagd door het indienen van een door de aanvrager ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door de werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen. 3. De in lid 2 bedoelde verklaring wordt ingediend bij het fonds. Het fonds onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is. 4. Als de verklaring naar de mening van het fonds overeenkomstig de waarheid is, verleent het fonds de vrijstelling. Aan de vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die nodig zijn in verband met de administratie van het fonds. Aan een werkgever die heeft verklaard geen gemoedsbezwaren te hebben tegen de nakoming van de hem als werkgever opgelegde verplichtingen, kan op die grond een vrijstelling van de hem anders dan in zijn hoedanigheid van werkgever opgelegde verplichtingen niet worden geweigerd. 5. Het fonds verstrekt een bewijs van de verleende vrijstelling. De persoon of rechtspersoon die is vrijgesteld van zijn verplichtingen als werkgever, is verplicht te zorgen dat het verstrekte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, die vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op zodanige wijze, dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennisgenomen. Artikel 50 1. Bijdragen aan de spaarrekening gemoedsbezwaren en spaarrekening De persoon die is vrijgesteld, betaalt dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan het fonds in de vorm van spaarbijdragen. Dit geldt ook voor de werkgever die niet is vrijgesteld, met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een werknemer die wel is vrijgesteld. 2. Op basis van een verzoek van de werknemer die niet is vrijgesteld en in dienst is van een werkgever die wel is vrijgesteld, betaalt de werkgever zowel de door de werknemer als de door de werkgever verschuldigde bijdragen aan het fonds. Deze bijdragen worden aangemerkt als pensioenpremies en de werknemer verkrijgt pensioenaanspraken overeenkomstig het pensioenreglement. 3. De op grond van lid 1 ten behoeve van een werknemer betaalde spaarbijdragen worden door het fonds geboekt op een ten name van die werknemer staande spaarrekening. 4. Het fonds verstrekt jaarlijks aan de werknemer met een pensioenspaarrekening, een opgave van het saldo op de spaarrekening aan het eind van het afgelopen kalenderjaar. Het spaarsaldo wordt jaarlijks Pagina 35|56 per 1 januari verhoogd met het in het vorig kalenderjaar gerealiseerde fondsrendement, verminderd met een half procent. Artikel 51 1. Aanwending spaarsaldo gemoedsbezwaren Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkeringen van het pensioen wordt vanaf de 67-jarige leeftijd in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd gedurende 15 jaar. 2. Bij het overlijden van de werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbedragen in gelijke termijnen uitgekeerd aan de partner gedurende 15 jaar. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 18 jaar, worden de spaarbedragen uitgekeerd aan de kinderen in de periode tussen het overlijden en de 18-jarige leeftijd van het jongste kind. Bij afwezigheid van een partner en kinderen worden de spaarbedragen aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. 3. Bij het overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan, wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet aan de partner. Als er geen partner is, maar wel één of meer kinderen onder de 18 jaar, geschiedt de uitkering aan de kinderen in de periode tussen het overlijden en de 18-jarige leeftijd van het jongste kind. Bij afwezigheid van een partner en kinderen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. 4. De volgens de leden 1 tot en met 3 ingegane uitkeringen worden jaarlijks per 1 januari verhoogd met het in het vorige kalenderjaar gerealiseerde fondsrendement, verminderd met een half procent en daarna naar beneden afgerond op een veelvoud van een/vierde procent. 5. Als bij toepassing van lid 1 of 2 de uitkering op jaarbasis niet meer bedraagt dan de wettelijke afkoopgrens wordt het spaarsaldo eenmalig uitgekeerd aan de werknemer, de partner, de kinderen dan wel de erfgenamen. Artikel 52 1. Intrekking of vervallen van de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren Een vrijstelling wordt door het bestuur ingetrokken: a. op verzoek van de persoon of rechtspersoon aan wie de vrijstelling is verleend; b. als naar het oordeel van het bestuur de gemoedsbezwaren op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan. De vrijstelling kan door het fonds worden ingetrokken als de betrokkene de bij de vrijstelling gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft. 2. Door het intrekken of het vervallen van de vrijstelling wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het spaarsaldo vervalt en wordt omgezet in pensioenaanspraken. Artikel 53 1. Bezwaar en beroep tegen beslissingen in verband met gemoedsbezwaren Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit over vrijstelling is betrokken, kan tegen een besluit om vrijstelling te verlenen of te weigeren of in te trekken, dan wel tegen de daaraan verbonden voorwaarden, bezwaar maken bij het bestuur. Het bezwaarschrift wordt door belanghebbende Pagina 36|56 ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat tenminste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar. 2. De belanghebbende kan tegen een besluit op het bezwaarschrift beroep instellen bij de rechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het beroep. Tevens wordt een afschrift van het bestreden besluit bijgevoegd. Hoofdstuk XI Artikel 54 1. Informatieverplichtingen Informatie over de pensioenregeling Startbrief Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na aanvang van de deelneming, door middel van een startbrief, over: a. de inhoud van de basispensioenregeling; b. de toeslagverlening; c. het recht van de werknemer om bij het fonds het geldende pensioenreglement op te vragen; d. omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van het fonds; e. het recht van de werknemer om bij het fonds een verzoek in te dienen voor een berekening van de effecten van uitruil op zijn pensioenaanspraak. Er wordt geen startbrief verstrekt als de werknemer uiterlijk zes maanden vóór aanvang van de deelneming in dienst is getreden bij dezelfde werkgever, op grond waarvan de deelnemer de hiervoor bedoelde informatie heeft ontvangen. Informatie die sinds de vorige verstrekking is gewijzigd wordt wel verstrekt. 2. Informatie over de basispensioenregeling De informatie over de inhoud van de basispensioenregeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval het volgende: a. de datum van aanvang van de deelneming; b. de pensioensoorten, waarbij aangegeven wordt of nabestaandenpensioen, al dan niet samen met ouderdomspensioen, deel uitmaakt van de basispensioenregeling; c. het karakter van de pensioenovereenkomst; d. de wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld; e. de ingangsdatum van het pensioen en de duur van de uitkering; f. de gevolgen van beëindiging van de deelneming voor de hoogte van de pensioenaanspraken, waarbij aangegeven wordt welke pensioenaanspraken op risicobasis zijn; g. de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de verwerving van pensioenaanspraken; h. de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en i. de informatieverplichtingen van de werknemer jegens de werkgever en het fonds. Pagina 37|56 3. Verdere informatie In de startbrief wordt ook informatie verstrekt over: a. het wettelijk recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht; 4. b. de keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruil; c. welke informatie op verzoek wordt verstrekt; d. het actueel zijn van een korte of lange termijn herstelplan; en e. de bij het fonds geldende klachtenregeling. Wijziging pensioenreglement Het fonds informeert de deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen. Artikel 55 1. Jaarlijkse pensioenopgave Jaarlijkse informatie Het fonds verstrekt de deelnemer jaarlijks: a. een opgave van de verworven pensioenaanspraken; b. een opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken; c. informatie over toeslagverlening; en d. een opgave van de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken. 2. Te bereiken pensioenaanspraken De reglementair te bereiken pensioenaanspraken betreffen een opgave van de hoogte van het periodiek uit te keren pensioen vanaf de ingangsdatum van het pensioen. Bij deze opgave wordt ten aanzien van het nabestaandenpensioen aangegeven wat de gevolgen zijn van de gekozen wijze van financieren. Artikel 56 1. Informatie aan gewezen deelnemers Bij beëindiging van de deelneming Het fonds verstrekt de deelnemer bij beëindiging van de deelneming: a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken, die behouden blijven bij beëindiging van de deelneming; b. informatie over toeslagverlening; c. informatie die voor de deelnemer specifiek in het kader van de beëindiging relevant is; d. informatie over omstandigheden die betrekking hebben op het functioneren van de pensioenuitvoerder; e. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt; f. informatie over het recht op waardeoverdracht of de mogelijkheid tot waardeoverdracht als niet voldaan is aan de voorwaarden voor het wettelijk recht op waardeoverdracht; g. informatie over de gevolgen van arbeidsongeschiktheid; h. informatie over het actueel zijn van een korte of lange termijn herstelplan; i. informatie over de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting; en Pagina 38|56 j. informatie over het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen. 2. Periodiek Het fonds verstrekt de gewezen deelnemer een keer in de vijf jaar: a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken; en b. informatie over toeslagverlening. Artikel 57 1. Informatie aan gewezen partners Bij scheiding Het fonds verstrekt de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer: 2. a. een opgave van de opgebouwde pensioenaanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening; c. informatie die voor de gewezen partner specifiek van belang is; d. informatie over de mogelijkheid van afkoop als de pensioenaanspraak onder de afkoopgrens ligt. Periodiek Het fonds verstrekt de gewezen partner een keer in de vijf jaar: a. een opgave van zijn opgebouwde aanspraak op partnerpensioen; b. informatie over toeslagverlening. Artikel 58 1. Informatie aan pensioengerechtigden Bij pensioeningang De pensioenuitvoerder verstrekt degene die pensioengerechtigde wordt: a. een opgave van zijn pensioenrecht; b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; c. informatie over toeslagverlening; d. het recht een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen in een hoger partnerpensioen; e. het recht het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uit te ruilen in een hoger ouderdomspensioen. 2. Periodiek Het fonds verstrekt de pensioengerechtigde jaarlijks: a. een opgave van zijn pensioenrecht; b. een opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen wanneer de pensioenregeling daarin voorziet; en c. Artikel 59 1. informatie over toeslagverlening. Informatie over toeslagverlening Inhoudelijk De in de artikelen 25, 54 tot en met 58 bedoelde informatie over toeslagverlening heeft betrekking op: a. het ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij de toeslagverlening; Pagina 39|56 b. de wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening en, indien daartoe technische voorzieningen worden gecreëerd, de hoogte van de voorziening in relatie tot de benodigde voorziening; c. de verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening; en d. de toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagbeleid is geweest. 2. Wijziging toeslagbeleid De pensioenuitvoerder informeert gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging. Artikel 60 1. Informatie op verzoek Algemene informatie De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde op verzoek: 2. a. het geldende pensioenreglement; b. het jaarverslag en de jaarrekening van het fonds; c het uitvoeringsreglement; d. de verklaring inzake beleggingsbeginselen; e. het korte of lange termijnherstel plan als dat van toepassing is; f. informatie over de hoogte van de dekkingsgraad; g. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing door de toezichthouder; en h. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder. Specifieke informatie Het fonds verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer en de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is, waaronder: a. de mogelijkheden van uitruil; en b. een indicatie van de aanspraak op ouderdomspensioen en partnerpensioen bij omzetting van de beschikbare premie in de vrijwillige pensioenregeling. 3. Gewezen deelnemer De pensioenuitvoerder verstrekt de gewezen deelnemer op verzoek een opgave van de hoogte van zijn opgebouwde pensioenaanspraken. Artikel 61 Informatie bij vertrek naar een andere deelstaat Het fonds verstrekt deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun pensioenaanspraken en pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. Deze informatie is ten minste overeenkomstig de informatie die wordt verstrekt aan deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden die in Nederland blijven. Pagina 40|56 Hoofdstuk XII Artikel 62 1. Betaling ouderdomspensioen Aanvraag pensioen De aanvraag van een pensioen wordt gedaan door degene, die aanspraak maakt op het pensioen, of door zijn (haar) wettelijke vertegenwoordiger. 2. De aanvraag moet geschieden door inlevering van een door het fonds vastgesteld aanvraagformulier en de door het fonds gevraagde bewijsstukken. 3. Het fonds beslist zo spoedig mogelijk over de aanvraag. 4. Het bestuur is bevoegd ambtshalve een pensioen toe te kennen. 5. Wanneer de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de WAO en aanspraak wenst te maken op een arbeidsongeschiktheidspensioen, dient deelnemer hiertoe een aanvraag in te dienen bij het fonds. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van de WAO-beschikking. 6. De deelnemer die een arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt, dient bij wijziging of beëindiging van de WAO-uitkering hiervan melding te maken aan het fonds, onder overlegging van de toekenningbeslissing van de uitkeringsinstelling die de uitkering betaalbaar stelt, alsmede het schrijven waaruit de wijziging of de beëindiging van de WAO-uitkering blijkt. 7. Uitbetaling van het arbeidsongeschiktheidspensioen vindt maandelijks plaats op een door het fonds aan te geven tijdstip. Artikel 63 1. Betaling De betaling van de toegekende pensioenen geschiedt aan de pensioengerechtigde of diens (haar) wettelijke vertegenwoordiger. 2. De pensioengerechtigde of zijn (haar) wettelijke vertegenwoordiger kan een derde machtigen tot het in ontvangst nemen van het pensioen. De machtiging kan betrekking hebben op een bepaalde termijn dan wel van doorlopende aard zijn; laatstbedoelde machtiging – alsmede intrekking van deze – is tegenover het fonds eerst van kracht, nadat deze door het fonds schriftelijk is bevestigd. Het fonds kan bepalen dat daarbij gebruik moet worden gemaakt van een machtigingsformulier. De machtiging kan te allen tijde worden ingetrokken. 3. Het fonds is bevoegd in bijzondere gevallen betaling te doen plaatshebben aan anderen dan de pensioengerechtigde dan wel diens (haar) wettelijke vertegenwoordiger of gemachtigde, evenwel zonder enig rechtsgevolg tegenover deze. 4. Een buiten Nederland wonende pensioengerechtigde is verplicht om, zo dikwijls het bestuur zulks nodig oordeelt, een “bewijs van in leven zijn” over te leggen. Pagina 41|56 Artikel 64 Betaalbaarstelling De wijze van betaalbaarstelling wordt bepaald door het fonds. Het fonds kan bepalen, dat de pensioenen, al dan niet bij vooruitbetaling, in termijnen van maximaal één jaar, worden betaalbaar gesteld. Artikel 65 Vervallen van de niet opgevraagde pensioenuitkeringen Een pensioenuitkering waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na het overlijden van de pensioengerechtigde. Artikel 66 Formulieren en modellen Van alle formulieren, waarvan krachtens de bepalingen van dit reglement moet worden gebruik gemaakt, wordt het model vastgesteld door het fonds. De formulieren worden gratis ter beschikking gesteld. Hoofdstuk XIII Artikel 67 1. Slotbepalingen en overgangsbepalingen Klachten Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde heeft het recht bij de administrateur een klacht in te dienen over de uitvoering van dit reglement. De klacht kan zowel schriftelijk als per e-mail worden ingediend. De klacht bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt. 2. De klacht wordt als volgt afgehandeld. a. De administrateur stuurt binnen vijf werkdagen na de dag van ontvangst van de klacht aan klager een schriftelijke ontvangstbevestiging, tenzij de klacht binnen vijf werkdagen kan worden afgehandeld. De ontvangstbevestiging bevat informatie over de verwachte termijn van afhandeling en geeft aan tot wie de klager zich kan wenden bij vragen. b. De klacht wordt in beginsel binnen vijftien werkdagen na de dag van ontvangst afgehandeld. Indien de klacht niet binnen deze termijn kan worden afgehandeld, deelt de administrateur dit vóór het einde van die termijn schriftelijk aan klager mee, waarbij een nieuwe afhandelingstermijn wordt vermeld. c. Klager kan zich ter behartiging van zijn belangen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. d. Klager wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader toe te lichten, indien dit noodzakelijk is voor de goede afhandeling van zijn klacht. e. Klager heeft recht op inzage in het klachtdossier. f. Het oordeel over de klacht dient gebaseerd te zijn op een toereikend onderzoek en op voor klager kenbare feiten en stukken. g. De beslissing dient te berusten op een deugdelijke motivering en dient op alle onderdelen van de klacht in te gaan. De beslissing bevat een oordeel over de vraag of de wijze van uitvoering van de werkzaamheden waarover geklaagd wordt voldoende zorgvuldig jegens klager is geweest. h. Indien na een gedegen onderzoek wordt vastgesteld dat het niet mogelijk is de ware toedracht met zodanige zekerheid te achterhalen dat daarop een oordeel gebaseerd kan worden, kan het geven van een oordeel achterwege blijven. Pagina 42|56 i. De beslissing op de klacht wordt schriftelijk aan klager meegedeeld, tenzij klager heeft aangegeven daarop geen prijs te stellen. 3. Indien klager het niet eens is met de beslissing van de administrateur, heeft klager het recht in beroep te gaan bij het bestuur. Dit wordt bij de beslissing op de klacht aan klager meegedeeld. Klager kan binnen vier weken nadat hij over de beslissing op de klacht is geïnformeerd, schriftelijk of per e-mail verzoeken de klacht aan het bestuur voor te leggen. Dit verzoek bevat zo duidelijk mogelijk een omschrijving van de redenen waarom naar het oordeel van klager de beslissing op de klacht niet in stand kan blijven. Binnen vier weken na ontvangst van het verzoek geeft het bestuur een oordeel over de vraag of de beslissing op de klacht in redelijkheid genomen had kunnen worden. Klager wordt zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld van het besluit van het bestuur. 4. Indien het bestuur de beslissing van de administrateur bevestigt, heeft klager het recht een beroep te doen op de Ombudsman Pensioenen. Dit wordt bij de beslissing van het bestuur aan klager meegedeeld. Artikel 68 1. Geschillen Een deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde, pensioengerechtigde, of werkgever die een geschil heeft met het fonds over een besluit van het bestuur, niet zijnde een besluit van algemene strekking of een besluit als bedoeld in artikel 67 of in het tweede lid, kan dit geschil binnen een maand nadat betrokkene hierover ter kennis is gesteld, gemotiveerd voorleggen aan het bestuur. Het bestuur zal haar beslissing heroverwegen in de eerstvolgende vergadering, waarna haar besluit aan de belanghebbende wordt medegedeeld. De betrokkene kan tegen dit heroverwogen bestuursbesluit in bezwaar bij de Commissie van Beroep, zoals bedoeld in artikel 32 van de statuten. Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen een maand nadat het desbetreffende bestuursbesluit schriftelijk met redenen omkleed ter kennis van betrokkene is gebracht. De werkwijze van de Commissie van Beroep is vastgelegd in het reglement van de Commissie van Beroep. 2. Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit over vrijstelling is betrokken, kan tegen een besluit om vrijstelling te verlenen of te weigeren of in te trekken, dan wel tegen de daaraan verbonden voorwaarden, bezwaar maken bij het bestuur. Het bezwaarschrift wordt door belanghebbende ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het bezwaar. 3. De belanghebbende kan tegen een besluit op het bezwaarschrift als bedoeld in lid 2 beroep instellen bij de rechtbank te Rotterdam, sector bestuursrecht. Het beroepschrift wordt ingediend binnen zes weken na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit en de gronden van het beroep. Tevens wordt een afschrift van het bestreden besluit bijgevoegd. Pagina 43|56 Artikel 69 1. Inkoop ouderdomspensioen over diensttijd voor 2007 De in artikel 6 bedoelde aanspraak op ouderdomspensioen wordt onder de voorwaarden genoemd in de leden 2 tot en met 5 verhoogd met een in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen over een of meer perioden gelegen vóór 1 januari 2007 voor de deelnemer die: 2. a. geboren is in de periode 1950 tot en met 1965; b. zowel op 31 december 2006 als op 1 januari 2007 deelnemer is. De financiering van de in lid 1 bedoelde in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen wordt uitgesteld tot de daadwerkelijke inkoop daarvan. Deze aanspraak op ouderdomspensioen wordt ingekocht op 31 december 2021 of op de pensioneringsdatum als deze eerder gelegen is. De inkoop vindt alleen plaats indien de deelneming in de zin van artikel 2 lid 1 onder a. en b. en/of deelneming in verband met vrijwillige voortzetting in de zin van artikel 41 onafgebroken van 1 januari 2007 is voortgezet tot en met 31 december 2021 of tot de eerder gelegen pensioneringsdatum. De deelneming wordt geacht onafgebroken te zijn bij een onderbreking van bij elkaar opgeteld maximaal zes maanden, behoudens een langere onderbreking wegens bijvoorbeeld werkloosheid of arbeidsongeschiktheid ter beoordeling van het bestuur. Op de jaarlijkse pensioenopgave worden vermeld de in totaal toegezegde aanspraken en de reeds gefinancierde en ingekochte pensioenaanspraken. 3. De met inachtneming van de leden 4 en 5 in te kopen aanspraak is in beginsel gelijk aan het ouderdomspensioen met bijbehorend nabestaandenpensioen dat benodigd is om met de in 2007 geldende uitruilfactoren een uitkering van 3 jaar ter grootte van 80% van het salaris in 2006 in te kopen. Dit ouderdomspensioen met bijbehorend nabestaandenpensioen wordt echter verminderd met: a. het ouderdomspensioen dat verkregen is door uitruil van dit prepensioen; en b. het ouderdomspensioen én het nabestaandenpensioen dat vanaf 2007 wordt opgebouwd, voor zover dit meer bedraagt dan het ouderdomspensioen dat opgebouwd zou worden op grond van de tot en met 31 december 2006 geldende pensioenregeling. Het bestuur heeft daarbij het recht om het in dit artikel opgenomen ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen zodanig te verminderen dat er uiteindelijk (inclusief a en b in dit lid) een uitkering gedurende 2 jaar ter grootte van 80% kan worden ingekocht. Het in dit artikel opgenomen ouderdomspensioen met bijbehorend nabestaandenpensioen zal nooit meer bedragen dat het verschil tussen het over de verleden diensttijd (voor 1 januari 2007) van de deelnemer fiscaal maximaal op te bouwen pensioen en het daadwerkelijk over deze periode opgebouwde pensioen. Per 1 januari 2013 wordt de conform de in dit artikel vast te stellen in te kopen aanspraak voor de deelnemers geboren in de periode 1951 tot en met 1965 verlaagd met 18%. 4. De in lid 5 vervatte tekst wordt opgenomen in: a. de eerste schriftelijke informatieverstrekking aan de deelnemer dat er aanspraken over verstreken dienstjaren met uitgestelde financiering worden toegezegd; b. de jaarlijkse opgave aan de deelnemer over de in totaal toegezegde aanspraken en de reeds gefinancierde pensioenaanspraken; Pagina 44|56 c. de schriftelijke informatie over de in te kopen aanspraak op ouderdomspensioen die op verzoek van de deelnemer wordt verstrekt. 5. Het pensioen dat voor de deelnemer zal worden ingekocht omdat de deelnemer in het verleden gedurende de dienstbetrekking(en) een of meer perioden hebt gehad waarin minder pensioen is opgebouwd dan op grond van de fiscale regelgeving mogelijk is, wordt pas opgebouwd op het moment dat en voor zover de toegezegde aanspraken zijn gefinancierd. Wanneer de deelname aan de pensioenregeling eindigt voordat deze aanspraken (volledig) zijn gefinancierd, heeft de deelnemer alleen recht op het op dat moment gefinancierde en opgebouwde deel van deze pensioenaanspraken. Indien bij beëindiging van de deelneming aan de pensioenregeling nog geen toegezegd pensioen over verstreken dienstjaren voor de deelnemer is ingekocht en opgebouwd, heeft de deelnemer dus ook geen recht op dit deel van de toezegging. Als aan de deelnemer is toegezegd dat pensioenaanspraken over verstreken dienstjaren worden ingekocht, dan moeten deze uiterlijk binnen vijftien jaren nadat de toezegging is gedaan, zijn gefinancierd. Wanneer de deelnemer binnen die vijftien jaar met pensioen zou gaan, moeten de in te kopen pensioenaanspraken al eerder zijn gefinancierd, namelijk uiterlijk op het moment van de pensionering. Een eenmaal gedane toezegging tot inkoop van aanspraken over het verleden kan in beginsel niet worden ingetrokken of gewijzigd. Artikel 70 Arbeidsongeschiktheid voor 1 januari 2007 Indien de pensioenopbouw op 31 december 2006 wordt voortgezet wegens arbeidsongeschiktheid, wordt de pensioenopbouw met ingang van 1 januari 2007 voortgezet overeenkomstig artikel 7. Voor de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer is artikel 69 van toepassing en wordt de in te kopen aanspraak gebaseerd op de mate van arbeidsgeschiktheid en het met werken verdiende loon in de agrarische sector. Voor de volledig arbeidsongeschikte deelnemer is artikel 69 niet van toepassing. Indien de gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikte deelnemer vóór 31 december 2021 geheel of gedeeltelijk reintegreert in de agrarische sector, wordt de volgens artikel 69 in te kopen aanspraak verhoogd op basis van de hogere mate van arbeidsgeschiktheid en het hogere loon dat met werken wordt verdiend in de agrarische sector. De hoogte van de in te kopen aanspraak wordt elk jaar per 31 december bepaald op basis van de mate van arbeidsgeschiktheid op dat moment en het verdiende loon op dat moment. Artikel 71 Regeling Vrijwillig Pensioen (BPL Plus Pensioen) Met ingang van 1 januari 2009 is de Regeling Vrijwillig Pensioen (BPL Plus Pensioen) die tot dat tijdstip deel uit maakte van het pensioenreglement komen te vervallen. Het volledige pensioenkapitaal dat de deelnemers die hebben deelgenomen aan deze regeling tot 1 januari 2009 hebben opgebouwd is op de in artikel 66 van het toenmalige pensioenreglement genoemde wijze en met in achtneming van de in dat artikel opgenomen bepalingen omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen. Pagina 45|56 Ondertekening Besluit tot wijziging in bestuursvergadering van 8 juli 2014. Dit reglement treedt in werking per 1 juli 2014. H.Th.J. Vulto G.P.M.J. Roest werkgeversvoorzitter werknemersvoorzitter Pagina 46|56 BIJLAGE I - Toeslagen Door het bestuur BPL vastgestelde toeslagen als bedoeld in artikel 25 I Toeslagen Per 01-01-1974 verhoogd met 3,0% Per 01-01-1975 verhoogd met 3,0% Per 01-01-1976 verhoogd met 4,0% Per 01-01-1977 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1978 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1979 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1980 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1981 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1982 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1983 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1984 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1985 verhoogd met 5,0% Per 01-01-1986 verhoogd met 5,0% resp. 2,75% Per 01-01-1987 verhoogd met 4,1% resp. 1,2 % Per 01-01-1988 verhoogd met 7,0% resp. 1,0 % Per 01-01-1989 verhoogd met 6,2% resp. 1,2 % Per 01-01-1990 verhoogd met 5,6% resp. 1,2 % Per 01-01-1991 verhoogd met 4,0% resp. 2,5 % Per 01-01-1992 verhoogd met 4,0% Per 01-01-1993 verhoogd met 4,0% Per 01-01-1994 verhoogd met 4,0% Per 01-01-1995 verhoogd met 3,0% Per 01-01-1996 verhoogd met 3,0% resp. 1,75% Per 01-01-1997 verhoogd met 2,5% resp. 1,61% Per 01-01-1998 verhoogd met 2,5% resp. 1,0% Per 01-01-1999 verhoogd met 2,5% resp. 2,9% Per 01-01-2000 verhoogd met 2,5% resp. 2,9% Per 01-01-2001 verhoogd met 2,2% Per 01-01-2002 verhoogd met 3,0% Per 01-01-2003 verhoogd met 0,0% Per 01-01-2004 verhoogd met 1,5% Per 01-01-2005 verhoogd met 0,6% Per 01-01-2006 verhoogd met 1,5% Per 01-01-2007 verhoogd met 1,4% Per 01-01-2008 verhoogd met 1,4% Per 01-01-2009 verhoogd met 2,8% Per 01-01-2010 verhoogd met 0,1% Per 01-01-2011 verhoogd met 0,0% Pagina 47|56 Per 01-01-2012 verhoogd met 0,0% Per 01-01-2013 verhoogd met 0,0% Per 01-01-2014 verhoogd met 0,0% II Eenmalige uitkeringen Betaald per: 01-06-1974 één maand pensioen (jubileumuitkering) 01-12-1975 één maand pensioen 01-12-1976 één maand pensioen 01-12-1977 één maand pensioen 01-12-1978 één maand pensioen 01-12-1979 één maand pensioen 01-12-1980 één maand pensioen 01-12-1981 één maand pensioen 01-12-1982 één maand pensioen 01-12-1983 één maand pensioen 05-12-1984 één maand pensioen als geschenk, belastingvrij tot 300,= in 1985 schenking, bedrag in grootte variërend in 1986 schenking, bedrag in grootte variërend in 1987 schenking, bedrag in grootte variërend in 1988 schenking, bedrag in grootte variërend in 1989 schenking, bedrag in grootte variërend in 1990 schenking, bedrag in grootte variërend in 1991 schenking, bedrag in grootte variërend in 1992 schenking, bedrag in grootte variërend in 1995 schenking, groot f 150,-in 1996 schenking, groot f 150,-in 1997 schenking, groot f 150,-in 1998 schenking, groot f 150,-in 1999 schenking, groot f 150,-- en een eenmalige jubileumuitkering, groot f 100,-- Pagina 48|56 BIJLAGE II - Vervroegings-, uitstel-, uitruil- en afkoopfactoren De in bijlage II opgenomen tabellen zijn basistabellen. Er zijn meer gedetailleerde tabellen beschikbaar die afgeleid zijn van onderstaande basistabellen, die alle keuzemogelijkheden omvatten en die ook een weergave kennen per maand. Deze tabellen, dan wel de factoren die op een specifieke situatie van toepassing zijn, zijn opvraagbaar. Artikel 26 Vervroegen van een deel van het ouderdomspensioen (verhoogd tijdelijk ouderdomspensioen tot pensioendatum) Pensioneringsdatum Ruilvoet 60 176% 61 209% 62 257% 63 328% 64 449% 65 690% 66 1415% Een 61-jarige deelnemer wil € 2.000 ouderdomspensioen vanaf 67 jaar inruilen voor een tijdelijk pensioen tot 67. Hij krijgt hiervoor € 4.180 pensioen per jaar van 61 jaar tot 67 jaar. Vervroegen van ouderdomspensioen (gelijkmatig ouderdomspensioen) Pensioneringsdatum Ruilvoet 60 64% 61 68% 62 72% 63 77% 64 82% 65 87% 66 93% Een deelnemer van 61 jaar wil zijn ouderdomspensioen inruilen voor een eerder ingaand levenslang ouderdomspensioen. Hij ontvangt voor € 10.000 levenslang ouderdomspensioen vanaf 67 jaar een levenslang ouderdomspensioen vanaf 61 jaar ter grootte van € 6.800. Pagina 49|56 Variatie in de hoogte van een deel van het ouderdomspensioen Pensioneringsdatum Ruilvoet 60 276% 61 309% 62 357% 63 428% 64 549% 65 790% 66 1514% Een deelnemer van 63 heeft een levenslang ouderdomspensioen vanaf 63 jaar van € 5.000. Hij wil dit uitruilen naar een tijdelijke uitkering van 63 jaar naar 67 jaar. Hij ontvangt hiervoor € 21.400 per jaar gedurende 4 jaar. Hoog/laag vanaf 67 Eindleeftijd Hoog Laag 68 130,4% 97,8% 69 127,6% 95,7% 70 125,0% 93,7% 71 122,5% 91,9% 72 120,3% 90,2% 73 118,2% 88,6% 74 116,3% 87,2% 75 114,5% 85,9% 76 112,9% 84,6% 77 111,4% 83,5% Een deelnemer wil op 67 jarige leeftijd gedurende de eerste 7 jaar een hogere uitkering en na 7 jaar een lagere uitkering. Hij ruilt voor dit doel € 5.000 per jaar levenslang ouderdomspensioen vanaf 67 jaar in. Hij krijgt € 5.815 per jaar tot 74 jaar en levenslang € 4.360 per jaar vanaf 74 jaar. Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen na vervroeging Pensioneringsdatum Ruilvoeten 60 118,9% 89,2% 61 120,4% 90,3% 62 121,9% 91,5% 63 123,7% 92,8% 64 125,7% 94,3% 65 127,9% 96,0% 66 130,5% 97,88% Pagina 50|56 Een deelnemer van 62 jaar heeft een levenslang ouderdomspensioen vanaf 62 jaar van € 1.000 per jaar. Hij wil tot zijn 67 jaar een hoge uitkering en daarna een lage uitkering. Hij ontvangt voor zijn opgebouwde pensioen vanaf 62 tot 67 jaar een uitkering van € 1.219 per jaar en vanaf 67 jaar levenslang € 915 per jaar . Artikel 28 Vervroegen van prepensioen Ingangsdatum Ruilvoet prepensioen 60 20% 61 25% 62 33% 63 50% Een deelnemer met € 5.000 prepensioen van 64 jaar tot 65 jaar ruilt dit uit naar een prepensioen van 61 jaar tot 65 jaar. Hij ontvang dan vanaf 61 jaar € 1.000 per jaar (20% van € 5.000) Uitstellen van prepensioen Ingangsdatum prepensioen 64,1 Ruilvoet 109% 64,2 120% 64,3 133% 64,4 150% 64,5 171% 64,6 200% 64,7 240% 64,8 300% 64,9 400% 64,10 600% 64,11 1200% Een deelnemer wil zijn prepensioen van 64 jaar tot 65 jaar van € 6.000 per jaar (€ 500 per maand) uitstellen totdat hij 64 jaar en 9 maanden is. Hij ontvangt dan gedurende 3 maanden € 2.000 per maand (400% van € 500) Omzettingsdatum Ruilvoet prepensioen 65 5,59% Een deelnemer met een prepensioen van 64 jaar tot 65 jaar van € 6.000 per jaar wil dit op 65 jarige leeftijd omzetten naar een levenslang ouderdomspensioen. Hij ontvangt hier voor vanaf 65 jaar een levenslang ouderdomspensioen van € 335,40 (5,59% van € 6.000) Pagina 51|56 Artikel 29 Uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen Leeftijd Ruilvoet Leeftijd Ruilvoet Leeftijd Ruilvoet 20 334% 36 314% 52 287% 21 333% 37 312% 53 286% 22 332% 38 311% 54 286% 23 330% 39 309% 55 286% 24 329% 40 307% 56 286% 25 328% 41 306% 57 287% 26 327% 42 304% 58 289% 27 326% 43 302% 59 291% 28 325% 44 300% 60 293% 29 323% 45 298% 61 297% 30 322% 46 296% 62 301% 31 321% 47 294% 63 305% 32 319% 48 292% 64 311% 33 318% 49 291% 65 317% 34 317% 50 289% 66 324% 35 315% 51 288% 67 331% Een 66-jarige deelnemer besluit € 1.000 levenslang ouderdomspensioen in te ruilen voor nabestaandenpensioen. Hij krijgt hiervoor € 3.240 nabestaandenpensioen. Pagina 52|56 Artikel 30 Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen Leeftijd Ruilvoet 60 17,5% 61 18% 62 18,5% 63 19% 64 64 65 19,5% 65 66 19,5% 20,5% 67 21% 20% 20% Een 67 jarige deelnemer besluit om zijn nabestaandenpensioen om te ruilen naar ouderdomspensioen. Hij heeft € 6.000 nabestaandenpensioen opgebouwd. Hij ontvangt € 1.260 ouderdomspensioen. (21% van € 6.000) Artikel 38 Afkoop klein ouderdomspensioen bij beëindiging deelneming Leeftijd Leeftijd OP-factor 20 OP-factor NP-factor OP BPP 2,74 0,80 Leeftijd OP-factor NP-factor 5,08 NP-factor BPP 1,59 36 52 8,84 3,00 21 2,85 0,83 37 5,27 1,66 53 9,12 3,10 22 2,96 0,87 38 5,47 1,73 54 9,42 3,19 23 3,08 0,91 39 5,68 1,81 55 9,72 3,28 24 3,12 0,94 40 5,89 1,89 56 10,04 3,37 25 3,33 0,99 41 6,11 1,97 57 10,37 3,46 26 3,46 1,03 42 6,33 2,05 58 10,72 3,55 27 3,59 1,08 43 6,56 2,14 59 11,08 3,63 28 3,74 1,12 44 6,79 2,23 60 11,46 3,71 29 3,88 1,17 45 7,03 2,33 61 11,86 3,78 30 4,03 1,23 46 7,27 2,42 62 12,27 3,84 31 4,20 1,28 47 7,51 2,52 63 12,69 3,89 32 4,36 1,33 48 7,77 2,61 64 13,13 3,95 33 4,53 1,39 49 8,02 2,70 65 13,58 3,99 34 4,71 1,46 50 8,29 2,80 66 14,03 4,02 35 4,89 1,52 51 8,56 2,90 67 14,50 3,89 Pagina 53|56 Artikel 40 Afkoop klein bijzonder partnerpensioen (latent) bij scheiding Leeftijd Leeftijd 20 Factor prepensioen 0,80 Leeftijd 36 Factor prepensioen 1,59 52 Factor prepensioen 3,00 21 0,83 37 1,66 53 3,10 22 0,87 38 1,73 54 3,19 23 0,91 39 1,81 55 3,28 24 0,94 40 1,89 56 3,37 25 0,99 41 1,97 57 3,46 26 1,03 42 2,05 58 3,55 27 1,08 43 2,14 59 3,63 28 1,12 44 2,23 60 3,71 29 1,17 45 2,33 61 3,78 30 1,23 46 2,42 62 3,84 31 1,28 47 2,52 63 3,89 32 1,33 48 2,61 64 3,95 33 1,39 49 2,70 65 3,99 34 1,46 50 2,80 66 4,02 35 1,52 51 2,90 67 3,89 Artikel 39 Afkoop klein ingegaan partnerpensioen (eerste tabel) of wezenpensioen (tweede tabel) bij ingang Leeftijd factor Leeftijd Factor Leeftijd factor 20 28,59 44 22,76 68 13,43 21 28,40 45 22,45 69 12,94 22 28,21 46 22,12 70 12,44 23 28,01 47 21,80 71 11,95 24 27,81 48 21,47 72 11,46 25 27,61 49 21,13 73 10,95 26 27,40 50 20,78 74 10,45 27 27,19 51 20,434 75 9,96 28 26,97 52 20,09 76 9,460 29 26,75 53 19,73 77 8,96 30 26,53 54 19,35 78 8,47 31 26,30 55 18,98 79 7,99 32 26,06 56 18,60 80 7,51 Pagina 54|56 33 25,82 57 18,20 81 7,05 34 25,57 58 17,81 82 6,60 35 25,32 59 17,41 83 6,17 36 25,05 60 17,00 84 5,75 37 24,79 61 16,58 85 5,34 38 24,52 62 16,16 86 4,95 39 24,24 63 15,72 87 4,59 40 23,96 64 15,28 88 4,25 41 23,67 65 14,83 89 3,93 42 23,37 66 14,37 90 3,63 43 23,07 67 13,90 Leeftijd Factor 0 18,85 1 18,28 2 17,70 3 17,10 4 16,48 5 15,85 6 15,20 7 14,53 8 13,85 9 13,15 10 12,42 11 11,68 12 10,91 13 10,12 14 9,31 15 8,47 16 7,60 17 6,72 18 5,80 19 4,87 20 3,92 21 2,95 22 1,98 23 0,99 Pagina 55|56 BIJLAGE III - Premiepercentages Door het bestuur vastgestelde premiepercentages, conform artikel 47 Werkgeversbijdrage 17,09% van de pensioengrondslag met dien verstande dat voor genoemde jaren het percentage als volgt is vastgesteld: 1. Mannelijke werknemers: - 1986 en 1987 : 12,7% - 1988 t/m 1990 : 12,5% - 1991 en 1992 : 12,8% - 1993 en 1994 : 13,1% - 1995 : 13,1% 2. Vrouwelijke werknemers: - 1986 t/m 1992 : 9,9% - 1993 : 11,0% - 1994 : 12,0% - 1995 : 12,0% - 1996 : 13,1% - 1997 : 13,1% - 1998 : 13,1% - 1999 : 13,1% - 2000 : 13,1% - 2001 : 13,1% - 2002 ; 13,1% - 2003 : 13,3 % - 2004 : 13.3 % - 2005 : 13,3% - 2006 : 13,3% - 2007 : 12,35% - 2008 : 12,35% - 2009 : 12,35% - 2010 : 12,35% - 2011 : 15,02% - 2012 : 15,29% - 2013 : 17,09% - 2014 : 17,09% Mannelijke en vrouwelijke werknemers: Pagina 56|56 Werknemersbijdrage - 1994 : 4,2% - 1995 : 3,3% - 1996 : 3,3% - 1997 : 3,3% - 1998 : 3,3% - 1999 : 3,3% - 2000 : 3,3% - 2001 : 3,3% - 2002 : 3,3% - 2003 : 3,3% - 2004 : 3,3% - 2005 : 3,3% - 2006 : 0,5% - 2007 : 2,25% - 2008 : 2,25% - 2009 : 2,25% - 2010 : 2,25% - 2011 : 3,13% - 2012 : 4,21% - 2013 : 4,61% - 2014 : 4,61%
© Copyright 2024 ExpyDoc