Moesa de slavenbevrijder

MÔESA
DE
SLAVENBEVRIJDER
Abderrahiem Skori
Youunis El Atrach
Profeten waren bevrijders en
begeleiders.
Het verhaal van de Farao en Môesa is een
weerspiegeling van wat er vandaag de dag
Per
allemaal gebeurt in deze wereld.
wereld.
De tegenwoordige Farao’s verheiligen zichzelf en
onderdrukken vele mensen over de hele wereld.
wereld.
Môesa, de slavenbevrijder
Môesa, de slavenbevrijder
VRIJHEID IS MENS GROOTSTE GESCHENK VAN ALLAH
Niet alleen verhalen
Vele verhalen uit de Koran zijn zo prachtig omschreven opdat wij ons er ook in kunnen plaatsen.
Zo lopen vele verhalen uit de Koran parallel met ons hedendaagse leven.
Aan de hand van het verhaal van Môesa, zien we hoe Allah te werk gaat en hoe sterk Zijn
interactieve relatie met de mens is.
Môesa is de meest genoemde profeet in de Koran. Hij wordt 136 maal genoemd bij naam terwijl
profeet Mohammed slechts 4 keer genoemd is bij naam!
Bani-Israiel (de Israëlieten, de Joden) is het meest benaderde volk in de Koran!
Er is een Arabisch gezegde dat een antwoord biedt:
‫ أكثر من ذكره‬... ً ‫إذا أحب أو خاف المرء شيئا‬
“Men benoemt vaak zijn geliefde en zijn angsten!”
Allah wilde dus in eerste instantie profeet Mohammed steunen met de biografie van profeet
Môesa die veelvuldig zware ellende meemaakte.
In tweede instantie wil Allah de gelovigen (altijd) waarschuwen voor bepaald ernstige kwalen met
een waar gebeurd verhaal.
Yoesof
Profeet Yoesof of Jozef haalde zijn familie naar Egypte nadat hij benoemd was als minister van
financiën in Egypte. Omdat een minister van de schatkist een hoge status in Egypte had, leefden
Yoesof en zijn familie op hoge stand.
De Joodse familie die in eerste instantie uit Yoesof, zijn vader Jacob (die ook Israël heette) en zijn
11 broers bestond, groeide hard zowel sociaal als economisch.
Tegen het eind van het leven van Yoesof waren de succesvolle Israëlieten dicht bij de top van de
Egyptische samenleving.
Nadat Yoesof overleden was, werden de Israëlieten in de loop van de tijd gediscrimineerd en
achtergesteld door het Egyptische volk en hun nieuwe leiders.
De Israëlieten zijn van een hoge stand naar beneden gekelderd en op de maatschappelijke ladder
gezakt naar een status van slaven!
Pagina
1
Môesa, de slavenbevrijder
Niemand weet precies hoe groot de periode is geweest tussen Yoesof en Môesa.
Sommige historici schatten dat ongeveer 80.000 Israëlieten met Môesa uit Egypte vluchtten.
Als slaven mochten en konden de Israëlieten niet ontsnappen naar het gebied van herkomst dat
zich rond Jeruzalem bevond.
De Egyptenaren hadden de Israëlieten omringd door natuurlijke grenzen waardoor ontsnappen
bijna onmogelijk werd.
Iedere poging om te ontsnappen werd hard en massaal gestraft.
Geologen bevestigen nu dat ondanks de Nijl
tegenwoordig alleen met zijn twee hoofdtakken
richting de Middellandse zee loopt, dat er vroeger
ook nog een derde hoofdtak naar de Rode Zee
vloeide.
Historici bevestigen ook dat de verschillende
koningen van Egypte – de Farao’s- zich altijd ten
Zuiden van de Nijl schuil hielden om eventuele
aanvallen vanuit het Oosten (Azië) tegen te kunnen
gaan. Zo hadden de Farao’s en hun lieden zich
gevestigd in het Zuidelijk en Oostelijk gebied van de
Nijl omdat ze daar het veiligst waren.
De Israëlieten moesten ten Noorden van de rijke
hoofdstad wonen. De Farao’s hadden de Israëlieten
dus ingesloten en hadden ze geplaatst tussen de
zwaar beveiligde hoofdstad en de twee grote rivieren
zodat ze nergens heen konden vluchten.
Herkenning
De verhalen in de Koran zijn een spiegel voor wat mensen toen, tegenwoordig en in de toekomst
zullen meemaken.
Slavernij en de slavenjacht in de VS een paar eeuwen geleden is daar een goed voorbeeld van. De
oorspronkelijke bewoners van Amerika heetten de Indianen. Toen kwamen er de Europeanen die
de macht overnamen. Daarna ontvoerden de blanke superieure bezetters regelmatig Afrikanen om
hard voor hen te werken in het nieuwe land “Amerika”. De Afrikanen werden als slaven van de
Europeanen heel slecht behandeld. Ook zij konden moeilijk ontsnappen zonder uitweg.
Zo waren de Israëlieten gevangen in Egypte waar de Farao de Israëlieten streng in de gaten hield
en de machtloze Israëlieten geen uitweg meer hadden.
Pagina
2
Môesa, de slavenbevrijder
De obsessie en de slachtpartij
Bij de tijd van de geboorte van Môesa was de situatie van Bani-Israiel erger dan nooit tevoren. De
Farao van die tijd was geobsedeerd door de gedachte dat er een baby uit de Israëlieten geboren
zou worden die later zou opstaan om hem te verslaan.
Vele bronnen vertellen dat de Farao dit had gedroomd. Deze droom staat in ieder geval niet in de
koran vermeld. Maar het zou ook kunnen zijn dat dit door de waarzeggers gespeculeerd of door
de leiders rond de Farao gesuggereerd werd om het Israëlitische volk verder te onderdrukken.
De racistische vicepremier Hamaan die veel invloed op de toenmalige Farao had, had een
ontzettende hekel aan de Israëlieten en wilde hen altijd onder de duim houden.
De Farao was zo bang en geobsedeerd door deze gedachte dat hij een wet maakte om alle nieuw
geboren baby jongens van Bani-Israiel te slachten!
In die tijd waren de Egyptenaren al bekend met het bijhouden van bevolkingsregisters. Zo werden
alle zwangere Israëlitische vrouwen opgenomen en geregistreerd in een nieuw register. Ze werden
streng gecontroleerd. Indien er een babyjongetje geboren werd, werd deze meteen geslacht door
de soldaten van de Farao.
Dit is de grootste misdaad in de geschiedenis van de mens tegenover zijn medemens. Dit is zelfs
niet te vergelijken met de daden van Hitler en de Holocaust.
De Farao is echt de allergrootste schurk en crimineel uit de geschiedenis.
ِ ِ
ِ
ِ
ِ ْ َ‫ض وﺟﻌﻞ أَﻫﻠَﻬﺎ ِﺷﻴـﻌﺎ ﻳﺴﺘ‬
ِ
‫ﺎءﻫ ْﻢ‬
ُ ‫ﻀﻌ‬
ُ ‫ﺎءﻫ ْﻢ َوﻳَ ْﺴﺘَ ْﺤﻴِﻲ ﻧ َﺴ‬
ُ َ‫ ُﺢ أَﺑْـﻨ‬‫ﻣْﻨـ ُﻬ ْﻢ ﻳُ َﺬﺑ‬ ً‫ﻒ ﻃَﺎﺋ َﻔﺔ‬
ْ َ ً َ َ ْ َ َ َ َ ِ ‫ن ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن َﻋ َﻼ ﰲ ْاﻷ َْر‬ ‫إ‬
ِِ
ِ
ِ
﴾٤﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ‫ﻪُ َﻛﺎ َن ﻣ َﻦ اﻟْ ُﻤ ْﻔﺴﺪ‬‫إﻧ‬
Fir'aun verhief zich op de aarde en hij verdeelde het volk in partijen. Hij onderdrukte één
gedeelte van hen (de Israëlieten) , hij slachtte hun zonen en verkrachtte hun vrouwen. Voorwaar,
hij behoorde tot de verderfzaaiers.
Al-qassas 28, vers 4
In die tijd was in verwachting raken voor de Israëlitische vrouwen een ramp!
Zwanger worden betekende een grote kans op een babyjongetje die vervolgens door de wet van
de tiran afgemaakt zou worden.
In die tijd was de dag van de bevalling geen mooie droom, maar een ware nachtmerrie.
Het is dus niet een vreemde gedachte die onder de geleerden heerst dat de zwaarste straffen op
de dag des oordeels onder de djinn op Iblies (de shaitaan of de duivel) en onder de mensen op
deze Farao zal vallen.
Pagina
3
Môesa, de slavenbevrijder
Geboorte van Môesa
In deze bovengenoemde omstandigheden is Môesa geboren in het slavengebied ten Noorden van
het paleis van de Farao (zie bovenstaande kaart).
Ondanks veel vrees en zorgen heeft de moeder van Môesa haar zoon in een mand gelegd en in de
rivier de Nijl geworpen met alle vertrouwen in Allah.
Later is de mand met Môesa erin uit de Nijl gevist door de vrouw van de Farao die het kind wilde
houden. Het pasgeboren baby’tje bleef huilen en wees de borstvoeding van alle vrouwen af.
De zus van Môesa moest van haar moeder Môesa volgen. Zij heeft aan de wanhopige vrouw van
de Farao voorgesteld dat haar moeder borstvoeding zou kunnen geven aan het kind. Toen is
Môesa’s moeder opgeroepen en zij was de enige vrouw bij wie Môesa de melk wilde blijven
drinken.
Zo maakte Allah Zijn belofte aan de moeder van Môesa -om haar kind terug te geven aan haarwaar.
ِ ‫م ﻣﻮﺳﻰ أَ ْن أَر ِﺿﻌِ ِﻴﻪ ﻓَِﺈ َذا ِﺧ ْﻔ‬ُ‫وأَوﺣﻴـﻨَﺎ إِ َ ٰﱃ أ‬
ِ ‫دوﻩ إِﻟَﻴ‬ ‫ﺎ را‬‫ﻢ وَﻻ َﲣَ ِﺎﰲ وَﻻ َْﲢﺰِﱐ إِﻧ‬ ‫ﺖ َﻋﻠَﻴ ِﻪ ﻓَﺄَﻟْ ِﻘ ِﻴﻪ ِﰲ اﻟْﻴ‬
‫ﻚ‬
َٰ ُ
ْ ُ َ
ْ
َْ ْ َ
َ َ
ْ
َ َ
ِ
ِ
ِ ُ ‫﴾ ﻓَﺎﻟْﺘـ َﻘﻄَﻪ‬٧﴿ ‫ﺎﻋﻠُﻮﻩ ِﻣﻦ اﻟْﻤﺮﺳﻠِﲔ‬
ِ
‫ﻮد ُﳘَﺎ‬
َ ُ‫ن ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن َوَﻫ َﺎﻣﺎ َن َو ُﺟﻨ‬ ِ‫وا َو َﺣَﺰﻧًﺎ إ‬ ‫آل ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن ﻟﻴَ ُﻜﻮ َن َﳍُ ْﻢ َﻋ ُﺪ‬
َ َ ْ ُ َ ُ ‫َو َﺟ‬
ُ َ
ِ ‫ﺖ اﻣﺮأ‬
ِ ‫ﻚ َﻻ ﺗَـ ْﻘﺘُـﻠُﻮﻩ ﻋﺴﻰ أَن ﻳﻨ َﻔﻌﻨَﺎ أَو ﻧَـﺘ‬
ِِ
ِ
ٍ ْ ‫ت َﻋ‬
‫ﺨ َﺬﻩُ َوﻟَ ًﺪا‬
َ َ‫ﱄ َوﻟ‬ ‫ﲔ‬
ُ ‫ﺮ‬‫َت ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن ﻗُـ‬
ُ َ ْ َ‫﴾ َوﻗَﺎﻟ‬٨﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫َﻛﺎﻧُﻮا َﺧﺎﻃﺌ‬
ْ َ َ ََٰ ُ
‫رﺑَﻄْﻨَﺎ َﻋﻠَ ٰﻰ ﻗَـ ْﻠﺒِ َﻬﺎ ﻟِﺘَ ُﻜﻮ َن‬ ‫ت ﻟَﺘُْﺒ ِﺪي ﺑِِﻪ ﻟَ ْﻮَﻻ أَن‬
ْ ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻓَﺎ ِر ًﻏﺎ إِن َﻛ َﺎد‬
ْ ‫﴾ َوأ‬٩﴿ ‫َوُﻫ ْﻢ َﻻ ﻳَ ْﺸﻌُُﺮو َن‬
َ ‫م ُﻣ‬ُ‫َﺻﺒَ َﺢ ﻓُـ َﺆ ُاد أ‬
ِ  ُ‫﴾ وﻗَﺎﻟَﺖ ِﻷُﺧﺘِ ِﻪ ﻗ‬١٠﴿ ‫ِﻣﻦ اﻟْﻤ ْﺆِﻣﻨِﲔ‬
ٍ ُ‫ت ﺑِِﻪ َﻋﻦ ُﺟﻨ‬
‫ﺮْﻣﻨَﺎ َﻋﻠَْﻴ ِﻪ‬‫﴾ َو َﺣ‬١١﴿ ‫ﺐ َوُﻫ ْﻢ َﻻ ﻳَ ْﺸﻌُُﺮو َن‬
ْ ‫ﺼَﺮ‬
ْ ْ َ
َ ُ َ
ُ َ‫ﺼﻴﻪ ﻓَـﺒ‬
ِ ِ ‫اﻟْﻤﺮ‬
ٍ
ِ َ‫ﺖ ﻳ ْﻜ ُﻔﻠُﻮﻧَﻪ ﻟَ ُﻜﻢ وﻫﻢ ﻟَﻪ ﻧ‬
‫﴾ ﻓَـَﺮَد ْدﻧَﺎﻩُ إِ َ ٰﱃ‬١٢﴿ ‫ﺎﺻ ُﺤﻮ َن‬
ْ َ‫اﺿ َﻊ ﻣﻦ ﻗَـْﺒ ُﻞ ﻓَـ َﻘﺎﻟ‬
ُ ْ ُ َ ْ ُ َ ‫ ُﻜ ْﻢ َﻋﻠَ ٰﻰ أ َْﻫ ِﻞ ﺑَـْﻴ‬‫ﺖ َﻫ ْﻞ أ َُدﻟ‬
ََ
﴾١٣﴿ ‫ﻦ أَ ْﻛﺜَـَﺮُﻫ ْﻢ َﻻ ﻳَـ ْﻌﻠَ ُﻤﻮ َن‬ ‫ﻖ َوٰﻟَ ِﻜ‬ ‫ ِﻪ َﺣ‬‫ن َو ْﻋ َﺪ اﻟﻠ‬ َ‫ﺮ َﻋْﻴـﻨُـ َﻬﺎ َوَﻻ َْﲢَﺰ َن َوﻟِﺘَـ ْﻌﻠَ َﻢ أ‬‫ﻣ ِﻪ َﻛ ْﻲ ﺗَـ َﻘ‬ُ‫أ‬
(7) Wij inspireerden de moeder van Môesa: "Zoog hem", maar als jij voor hem vreest, werp hem
dan in de rivier en vrees niet en treur niet. Voorwaar, Wij zullen hem bij jou terugbrengen en
hem tot één van de boodschappers maken. (8) Toen pikte het gezin van Fir'aun hem uit de rivier
op, zodat hij een vijand van hen en een bron van droefenis zou worden. Voorwaar, Fir'aun,
Hâmân en hun krijgers waren zondaren. (9) De vrouw van Fir'aun zei: "Dit is een schattig kind.
Doodt hem niet, hij kan nuttig voor ons zijn of wij kunnen hem als zoon nemen." Zij beseften de
gevolgen van wat zij deden niet. (10) Tegelijkertijd was het hart van de moeder van Môesa met
leegte vervuld en als Wij haar gelovige hart niet versterkt hadden, had zij bijna zijn afkomst
verraden. (11) "Volg hem." zei de moeder tegen zijn (Môesa) zus die hem op een afstand
ongemerkt bekeek. (12) Wij hebben hem alle zoogmoeders verboden totdat zijn zus kwam en
zei tegen de familie van Fir'aun: "Zal ik jullie een huisgezin wijzen dat hem voor jullie zal
verzorgen en hem zal opvoeden?" (13) Zo gaven Wij hem aan zijn moeder terug zodat zij zich
kon troosten en niet bedroefd zou worden. En opdat zij zou beseffen dat de belofte van Allah
waarheid is, maar de meesten van de mensen beseffen de waarheid niet.
Al-qassas28, verzen 7-13
Pagina
4
Môesa, de slavenbevrijder
Allah’s krijgslist ! ‫مكر ﷲ‬
Nu een paar opmerkelijke vragen:
Hoe ontdook Môesa het register?
Hoe accepteert de Farao het opgeviste kindje uit de Nijl zonder het vermoeden dat hij
Joods was?
Hoe ontging de achterdochtige Farao dat het kindje Môesa alleen de borstvoeding van een
Joodse vrouw accepteerde?
Toen Môesa uit de Nijl gevist werd, had niemand een vermoeden dat hij Israëliet kon zijn!
Dit kwam, volgens sommige geleerden, doordat de Israëlieten ten Noorden van de stad van de
Farao woonden terwijl de Nijl vanuit het Zuiden naar het Noorden afstroomt. Dit houdt in dat het
mandje van Môesa tegen de stroomrichting van de Nijl in moest hebben gedreven! Dit was
onlogisch en ondenkbaar. Zo heeft Allah de Farao in de maling genomen door een klein
wondertje! Zo kwam het dat de Farao geen enkel vermoeden kreeg dat het kind van Joodse
afkomst zou kunnen zijn.
ِ ‫ﺎﺑ‬‫﴾ أ َِن اﻗْ ِﺬﻓِ ِﻴﻪ ِﰲ اﻟﺘ‬٣٨﴿ ‫ﻚ ﻣﺎ ﻳﻮﺣﻰ‬
ِ ‫ﺴ‬ ‫ﻢ ﺑِﺎﻟ‬ ‫ﻢ ﻓَـ ْﻠﻴـ ْﻠ ِﻘ ِﻪ اﻟْﻴ‬ ‫ﻮت ﻓَﺎﻗْ ِﺬﻓِ ِﻴﻪ ِﰲ اﻟْﻴ‬
‫ﺎﺣ ِﻞ‬
ٰ َ ُ َ َ ‫ﻣ‬ُ‫إِ ْذ أ َْو َﺣْﻴـﻨَﺎ إِ َ ٰﱃ أ‬
َ ُ َ
ُ
ِ ِ
ِ ِ‫ﺑ‬
﴾٣٩﴿ ‫ﻠﻰ َﻋﻴﲎ‬
َ َ‫ﻴﺖ َﻋﻠ‬
ٰ ‫ﺔً ﻣ ّﲎ َوﻟﺘُﺼﻨَ َﻊ َﻋ‬‫ﻴﻚ َﳏَﺒ‬
ُ ‫و ﻟَﻪُ َوأَﻟ َﻘ‬ ‫و ﱃ َو َﻋ ُﺪ‬ ‫ﺄﺧﺬﻩُ َﻋ ُﺪ‬
ُ َ‫ﺎﻟﺴﺎﺣ ِﻞ ﻳ‬
ّ
(38) Toen We jouw moeder inspireerden: (39) “Leg hem in de kist en werp hem in de rivier die
hem op de kust zal werpen zodat een vijand van Mij en van hem zal opnemen. En Ik heb Mijn
liefde over jou (Moesa) uitgestort opdat jij onder Mijn toezicht grootgebracht werd.”
Taa-Haa 20, verzen 38-39
De Farao had er ook veel vertrouwen in dat het register strikt en streng werd bijgehouden.
Hârôen of Aaron (de oudere broer van Môesa) speelde hierin een grote rol. Hârôen was al
geboren toen de slachtpartij begon. De moeder werd weer snel zwanger terwijl Hârôen net een
paar maanden oud was. In die tijd al was het algemeen bekend dat een moeder die borstvoeding
geeft, nauwelijks zwanger kon raken. Daarom stond waarschijnlijk deze nieuw zwangerschap niet
in het register!
Toen Môesa geboren werd, was Hârôen ongeveer één jaar oud en kreeg nog steeds borstvoeding
wat in die tijd gebruikelijk was voor minstens twee jaar. Daarom wekte de aanwezigheid van
Hârôen bij zijn moeder geen vermoedens op bij de Farao en zijn lieden.
Zo heeft de aanwezigheid van Hârôen het leven van Môesa als het ware twee keer gered.
Eigenlijk heeft Allah de slimheid van de hoogmoedige Farao in de hard maling genomen als een
deel van een groot slim plan! Zo pakt Allah altijd iedere hardnekkige overtreder aan en geeft hem
een harde draai om de oren als een snelle straf en ook als medicijn voor de hoogmoed, in de hoop
dat hij ermee ophoudt en terugkeert naar het juiste pad.
Pagina
5
Môesa, de slavenbevrijder
De drie fasen van Môesa’s leven
Môesa leefde volgens de historici ongeveer 120 jaar. Het leven van Môesa kan in 3 fasen verdeeld
worden. Iedere fase beslaat ongeveer 40 jaar.
De eerste fase
In het paleis van de Farao
Môesa werd grootgebracht als een klein prinsje in het paleis van de Farao. Sinds de moeder van
Môesa werd opgeroepen om Môesa borstvoeding te geven, is ze waarschijnlijk met haar kleine
gezin het paleis ingetrokken.
Môesa had dus zijn eigen moeder als een borstvoedster, babysitter en verzorgster. Zeker in een
later stadium speelde zij een grote rol als opvoedster. Môesa had dus goede contacten met zijn
echte familie en groeide samen met zijn broer Hârôen op.
Wanneer Môesa achter de waarheid van zijn echte familie kwam is onbekend, maar wat zeker is,
is het feit dat het Môesa goed was gelukt om de waarheid verborgen te houden. Môesa was een
slimme jongen die door de leraren in het paleis hoog opgeleid werd. Wij kunnen dus stellen dat
Môesa tussen twee sterke stromen en culturen opgevoed en opgegroeid is. Hij leerde aan de ene
kant dat de Farao de God was. Aan de andere kant kreeg Môesa natuurlijk via zijn moeder te
horen dat er maar Één Echte God bestaat.
Op een bepaald moment moest de echte familie van Môesa het paleis verlaten en teruggaan naar
hun gebied. Blijkbaar onderhield Môesa op dat moment nog contacten met zijn familie.
Môesa groeide op als een typische puber die ook steeds opstandiger, pittiger en kritischer werd
tegenover zijn Egyptische leraren en opvoeders. Vele klachten bereikten de Farao die het toen
kennelijk normaal vond en niets anders verwachtte van een verwende puber en een ‘zoon’ van de
machtigste man op aarde.
Zeker de dolverliefde Egyptische moeder van Môesa- de vrouw van de Farao- had een grote rol
gespeeld in het beschermen van Môesa. De Farao had op dat moment nog steeds geen
vermoeden dat Môesa het Joodse jongetje was uit zijn droom. Dit kwam door het grote wonder
van het mandje waar Môesa in lag dat vanuit het Noorden naar het Zuiden dreef.
Dus leefde Môesa de eerste 30 jaar in het paleis van de Egyptische Farao en daar werd hij goed
opgevoed en zeer hoog opgeleid.
Pagina
6
Môesa, de slavenbevrijder
Vrienden en vijanden
In de jeugdjaren van Môesa wekte hij zowel liefde als haat op. Hij werd populair onder de
Egyptenaren en de Israëlieten door zijn vriendelijkheid en eerlijkheid. Hij had dus veel vrienden.
Aan de andere kant had hij ook aanzienlijke vijanden in het paleis onder de leiders van de Farao
gemaakt. Sinds zijn vroege jeugd kreeg hij te maken met pittige, soms verborgen vijandschappen
in het paleis waarin hij leefde. Dit kwam door de openbaar geuite opmerkingen die hij vaak
plaatste tegen de Egyptische tirannie die heerste.
Meestal pleitte hij tegen de slavernij, de talloze Egyptische goden en het fabeltje dat de Farao de
hoogste God zou zijn. Môesa was al op jonge leeftijd actief met zijn ongebruikelijke oproep tot het
monotheïsme, het geloven in de Ene God.
De lobby tegen Môesa onder de leiding van de vicepremier Hamaan was enorm sterk en nam nog
steeds toe. De Farao stond onder enorme druk tussen de twee voor- en tegenpartijen.
Zeker gaf de Farao Môesa vele malen op zijn kop maar koos altijd met tegenzin om meer geduld
op te brengen en af te wachten.
De vrouw van Farao
Er waren vele volgelingen van de Farao die uiteindelijk toch het geloof in de Farao achter zich
lieten en zich vervolgens hebben aangesloten bij het ware geloof van Môesa.
Heeft Môesa een rol in het geloof van zijn pleegmoeder, de vrouw van de Farao, gespeeld? Hoe
dan ook, deze vrouw vormde samen met de geheime gelovige vrienden van Môesa een sterke
lobby die Môesa lang beschermde.
Allah prijst de gelovige vrouw van de Farao in de Koran:
‫ِﲏ ِﻣﻦ ﻓِْﺮ َﻋ ْﻮ َن‬َ‫َوﳒ‬
ِ ِ
ِ
‫ﺔ‬ِ ‫اﳉَﻨ‬
ْ ‫ﻨﺪ َك ﺑَـْﻴﺘًﺎ ِﰲ‬
 ‫ﺖ َر‬
َ ‫ب اﺑْ ِﻦ ِﱄ ِﻋ‬
ْ َ‫ﻳﻦ َآﻣﻨُﻮا ا ْﻣَﺮأََة ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن إِ ْذ ﻗَﺎﻟ‬
َ ‫َو‬
َ ‫ﺿَﺮ‬
َ ‫ﺬ‬‫ﻠ‬‫ﻪُ َﻣﺜَ ًﻼ ﻟ‬‫ب اﻟﻠ‬
ِ
ِِ
ِِ ِ
﴾١١﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﺎﻟﻤ‬‫ِﲏ ﻣ َﻦ اﻟْ َﻘ ْﻮم اﻟﻈ‬َ‫َو َﻋ َﻤﻠﻪ َوﳒ‬
(11) Allah heeft de vrouw van Fir'aun als een voorbeeld van de gelovigen gegeven, toen zij zei:
" O mijn Heer, bouw voor mij een huis bij U in het paradijs, en verlos mij van Fir'aun en zijn
daden en red mij van het onrechtvaardige volk."
El-Tahriem 66, vers 11
Toen Môesa ongeveer 30 jaar oud was overleed de sterke gelovige vrouw van de Farao.
De lobby voor Môesa verzwakte met als gevolg dat diens bescherming in gevaar kwam.
Môesa moest toen zelf verantwoording dragen voor zijn daden.
Pagina
7
Môesa, de slavenbevrijder
Een moordzaak
De koran vertelt hier erover:
ِ
ِِ
‫﴾ َوَد َﺧ َﻞ اﻟْ َﻤ ِﺪﻳﻨَﺔَ َﻋﻠَ ٰﻰ‬١٤﴿ ‫ﲔ‬
ُ ‫ﻤﺎ ﺑَـﻠَ َﻎ أ‬ َ‫َوﻟ‬
َ ‫ْﻤﺎ َو ِﻋ ْﻠ ًﻤﺎ َوَﻛ َٰﺬﻟ‬
َ ‫ﻚ َْﳒ ِﺰي اﻟْ ُﻤ ْﺤﺴﻨ‬
ْ ‫ﻩُ َو‬‫َﺷﺪ‬
ً ‫اﺳﺘَـ َﻮ ٰى آﺗَـْﻴـﻨَﺎﻩُ ُﺣﻜ‬
ِ
ِ
ِِ ِ ِ
ِ ِ ِ َ‫ﻣﻦ أَﻫﻠِﻬﺎ ﻓَـﻮﺟ َﺪ ﻓِﻴﻬﺎ رﺟﻠ‬ ‫ﲔ َﻏ ْﻔﻠَ ٍﺔ‬
ِ ‫ِﺣ‬
‫ ِﺬي ِﻣﻦ‬‫ﺎﺳﺘَـﻐَﺎﺛَﻪُ اﻟ‬
ْ َُ َ ََ َ ْ ْ
ْ َ‫وﻩ ﻓ‬ ‫ﲔ ﻳَـ ْﻘﺘَﺘ َﻼن َٰﻫ َﺬا ﻣﻦ ﺷ َﻴﻌﺘﻪ َو َٰﻫ َﺬا ﻣ ْﻦ َﻋ ُﺪ‬
ِ
ِ
ِ
ِ ِ
ِِ ِ
ِ ‫ﻣ‬ ‫و‬ ‫ﻪ ﻋ ُﺪ‬‫ﺎن إِﻧ‬
ِ
‫ﲔ‬
ٌ ِ‫ﻣﺒ‬ ‫ﻀﻞ‬
َ ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻓَـ َﻘ‬
َ ُ َ‫ﻴﻄ‬ْ‫ﻀ ٰﻰ َﻋﻠَْﻴﻪ ﻗَ َﺎل َٰﻫ َﺬا ﻣ ْﻦ َﻋ َﻤ ِﻞ اﻟﺸ‬
َ ‫وﻩ ﻓَـ َﻮَﻛَﺰﻩُ ُﻣ‬ ‫ﺬي ﻣ ْﻦ َﻋ ُﺪ‬‫ﺷ َﻴﻌﺘﻪ َﻋﻠَﻰ اﻟ‬
ِ
ِ
ِ
ِ
‫ب ِﲟَﺎ‬
 ‫﴾ ﻗَ َﺎل َر‬١٦﴿ ‫ﻴﻢ‬
 ‫﴾ ﻗَ َﺎل َر‬١٥﴿
ُ ‫ﱐ ﻇَﻠَ ْﻤ‬ ِ‫ب إ‬
ُ ‫ﻪُ ُﻫ َﻮ اﻟْﻐَ ُﻔ‬‫ﺖ ﻧَـ ْﻔﺴﻲ ﻓَﺎ ْﻏﻔ ْﺮ ِﱄ ﻓَـﻐَ َﻔَﺮ ﻟَﻪُ إﻧ‬
ُ ‫ﺮﺣ‬‫ﻮر اﻟ‬
ِ
ِ ِ ِ ِ
ِ
َ ‫ْﻠ ُﻤ ْﺠ ِﺮﻣ‬‫ﻲ ﻓَـﻠَ ْﻦ أَ ُﻛﻮ َن ﻇَ ِﻬ ًﲑا ﻟ‬ َ‫ﺖ َﻋﻠ‬
ْ ‫﴾ ﻓَﺄ‬١٧﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫أَﻧْـ َﻌ ْﻤ‬
ْ ‫ﺬي‬‫ﺐ ﻓَِﺈذَا اﻟ‬
ُ‫ﻨﺼَﺮﻩ‬
َ َ‫اﺳﺘ‬
ُ ‫َﺻﺒَ َﺢ ﰲ اﻟْ َﻤﺪﻳﻨَﺔ َﺧﺎﺋ ًﻔﺎ ﻳَـﺘَـَﺮﻗ‬
ِ
ِ ‫ﺑِ ْﺎﻷ َْﻣ‬
‫ﳍَُﻤﺎ‬ ‫و‬ ‫ ِﺬي ُﻫ َﻮ َﻋ ُﺪ‬‫ﺶ ﺑِﺎﻟ‬
 ‫ﻚ ﻟَﻐَ ِﻮ‬
َ ‫ﻮﺳ ٰﻰ إِﻧ‬
ٌ ِ‫ﻣﺒ‬ ‫ي‬
ْ َ‫ﺲ ﻳَ ْﺴﺘ‬
َ ‫ﻤﺎ أَ ْن أ ََر َاد أَن ﻳَـْﺒﻄ‬ َ‫﴾ ﻓَـﻠ‬١٨﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﺼ ِﺮ ُﺧﻪُ ﻗَ َﺎل ﻟَﻪُ ُﻣ‬
ِ ‫ ًﺎرا ِﰲ ْاﻷ َْر‬‫ﻻ أَن ﺗَ ُﻜﻮ َن َﺟﺒ‬ِ‫ﻳﺪ إ‬
ِ ‫ﺖ ﻧَـ ْﻔ ًﺴﺎ ﺑِ ْﺎﻷ َْﻣ‬
‫ﻳﺪ‬
ُ ‫ض َوَﻣﺎ ﺗُِﺮ‬
ُ ‫ﺲ إِن ﺗُِﺮ‬
ُ ‫ﻮﺳ ٰﻰ أَﺗُِﺮ‬
َ ‫ﻳﺪ أَن ﺗَـ ْﻘﺘُـﻠَِﲏ َﻛ َﻤﺎ ﻗَـﺘَـ ْﻠ‬
َ ‫ﻗَ َﺎل ﻳَﺎ ُﻣ‬
ِ ِ
ِ ِ ‫أَن ﺗَ ُﻜﻮ َن ِﻣﻦ اﻟْﻤ‬
‫ن اﻟْ َﻤ َﻸَ ﻳَﺄَْﲤُِﺮو َن‬ ِ‫ﻮﺳ ٰﻰ إ‬
َ ‫ﺼﻠﺤ‬
ْ ُ َ
َ ْ‫ﻣ ْﻦ أَﻗ‬ ‫﴾ َو َﺟﺎءَ َر ُﺟ ٌﻞ‬١٩﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﺼﻰ اﻟْ َﻤﺪﻳﻨَﺔ ﻳَ ْﺴ َﻌ ٰﻰ ﻗَ َﺎل ﻳَﺎ ُﻣ‬
ِ ِ‫ﺑ‬
ِ
ِ
ِِ
ِ َ َ‫ﱐ ﻟ‬ ِ‫ﻮك ﻓَﺎﺧﺮج إ‬
‫ِﲏ ِﻣ َﻦ اﻟْ َﻘ ْﻮِم‬َ‫ب ﳒ‬
 ‫ﺐ ﻗَ َﺎل َر‬
َ
َ ‫ﺎﺻﺤ‬‫ﻚ ﻣ َﻦ اﻟﻨ‬
ْ ُ ْ َ ُ‫ﻚ ﻟﻴَـ ْﻘﺘُـﻠ‬
ُ ‫﴾ ﻓَ َﺨَﺮ َج ﻣْﻨـ َﻬﺎ َﺧﺎﺋ ًﻔﺎ ﻳَـﺘَـَﺮﻗ‬٢٠﴿ ‫ﲔ‬
ِِ
﴾٢١﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﺎﻟﻤ‬‫اﻟﻈ‬
(14) Toen Môesa zijn volle kracht had bereikt, en volgroeid was, gaven Wij hem wijsheid en
kennis. Zo belonen Wij de weldoeners. (15) Op een dag kwam hij de stad ongemerkt binnen, en
hij vond daar twee mannen die vochten: de één van zijn volk (de Israëlieten) en de ander van
zijn vijanden (de krijgers van Fir'aun). Degene van zijn volk vroeg hem om hulp tegen degene
van zijn vijand. Toen duwde Môesa de Egyptenaar weg maar die viel (per ongeluk) dood.
Môesa was bedroefd en zei: "Dit behoort tot het werk van de Satan: voorwaar, hij is een vijand
die duidelijk doet dwalen.” (16) “O Heer, ik heb mijzelf onrecht aangedaan, vergeef mij."
Daarop vergaf Hij hem: want Hij is de Vergevensgezinde en de Barmhartige. (17) Môesa zei: "
O Heer, met de gunsten die U mij geschonken heeft, zal ik nooit meer een helper zijn voor de
misdadigers.” (18) De volgende dag was Môesa weer in de stad, bang en op zijn hoede, toen zag
hij degene die de vorige dag om zijn hulp gevraagd had. Hij vroeg Môesa opnieuw om hulp!
Môesa zei tot hem: "Jij bent zeker een duidelijk dwalende." (19) Maar toen Môesa degene die
een vijand van hen beiden wilde grijpen, zei deze: "O Môesa! wil jij mij vermoorden, zoals jij
gisteren een ziel gedood hebt? Jij wenst slechts een tiran op de aarde te worden en jij wenst niet
tot de verzoeners te behoren." (20) Toen kwam een man aanrennen van het andere einde van de
stad, en zei tegen Môesa: "De vooraanstaanden beramen een list om jou te vermoorden. Vertrek
onmiddellijk, ik behoor tot jou raadgevers." (21) Daarom vertrok hij van daar, vrezend en op
zijn hoede. Hij zei: " O Heer, red mij van het onrechtvaardige volk."
Al-qassas 28, verzen 14-21
Môesa was het op dit moment zat dat de Israëlieten altijd achtergesteld werden en gemarteld
werden door die onrechtvaardige Egyptenaren. Aan zijn reactie is duidelijk te zien dat Môesa het
helemaal zat was. De nieuws van het incident verspreidde zich snel en kwam aan in het paleis.
Pagina
8
Môesa, de slavenbevrijder
Dit nieuws was de druppel die de emmer deed overlopen bij de Farao en zijn ministers. Ze vonden
het nu genoeg geweest. Er werd besloten om een heksenjacht op Môesa te zetten, hem te
arresteren en door een snelle rechtszaak van hem af te komen. Daarop kwam er een oude man
aangehold en vertelde Môesa dat hij meteen moest vluchten, voordat de Farao en zijn lieden hem
zouden vangen en zouden doden.
Na deze waarschuwing van deze vriend van Môesa, is Môesa meteen zo ver mogelijk uit Egypte
gevlucht. Wat een angstige, eenzame, doelloze en lange reis zou worden.
In Madian (in de beurt van het huidige Jordanië) wilde Môesa rusten om vervolgens zijn reis weer
te vervolgen maar Allah maakte deze plek de eindbestemming voor Môesa’s vlucht.
‫ﻤﺎ َوَرَد َﻣﺎءَ َﻣ ْﺪﻳَ َﻦ َو َﺟ َﺪ َﻋﻠَْﻴ ِﻪ‬ َ‫﴾ َوﻟ‬٢٢﴿ ‫ﺴﺒِ ِﻴﻞ‬ ‫ﰊ أَن ﻳَـ ْﻬ ِﺪﻳَِﲏ َﺳ َﻮاءَ اﻟ‬‫ﺟﻪَ ﺗِْﻠ َﻘﺎءَ َﻣ ْﺪﻳَ َﻦ ﻗَ َﺎل َﻋ َﺴ ٰﻰ َر‬ ‫ﻤﺎ ﺗَـ َﻮ‬ َ‫َوﻟ‬
ِ
ِِ
ِ
ِ ‫ﲔ ﺗَ ُﺬ‬
ِ ‫ﻣ َﻦ اﻟﻨ‬ ً‫ﻣﺔ‬ُ‫أ‬
‫ﺼ ِﺪ َر‬
َ ِ ْ ‫ ُﻢ ْاﻣَﺮأَﺗَـ‬‫ﺎس ﻳَ ْﺴ ُﻘﻮ َن َوَو َﺟ َﺪ ﻣﻦ ُدو‬
ْ ُ‫ ٰﱴ ﻳ‬ ‫ودان ﻗَ َﺎل َﻣﺎ َﺧﻄْﺒُ ُﻜ َﻤﺎ ﻗَﺎﻟَﺘَﺎ َﻻ ﻧَ ْﺴﻘﻲ َﺣ‬
ِ
ِ َ ِ‫ﱐ ﻟِﻤﺎ أَﻧﺰﻟْﺖ إ‬ ِ‫ب إ‬
 ‫ﻞ ﻓَـ َﻘ َﺎل َر‬ ‫ ٰﱃ إِ َﱃ اﻟﻈ‬‫ ﺗَـ َﻮ‬ُ‫﴾ ﻓَ َﺴ َﻘ ٰﻰ َﳍَُﻤﺎ ﰒ‬٢٣﴿ ٌ‫ﺮ َﻋﺎءُ َوأَﺑُﻮﻧَﺎ َﺷْﻴ ٌﺦ َﻛﺒِﲑ‬‫اﻟ‬
َ َ َ
ٌ‫ﱄ ﻣ ْﻦ َﺧ ٍْﲑ ﻓَﻘﲑ‬
ِ َ ‫ن أَِﰊ ﻳ ْﺪﻋ‬ ِ‫اﳘﺎ ﲤَْ ِﺸﻲ ﻋﻠَﻰ اﺳﺘِﺤﻴ ٍﺎء ﻗَﺎﻟَﺖ إ‬
‫ﻤﺎ‬ َ‫ﺖ ﻟَﻨَﺎ ﻓَـﻠ‬
َ َ‫ﻮك ﻟﻴَ ْﺠ ِﺰﻳ‬
ْ
ُ َ
َُ ‫﴾ ﻓَ َﺠﺎءَﺗْﻪُ إِ ْﺣ َﺪ‬٢٤﴿
َ ‫َﺟَﺮ َﻣﺎ َﺳ َﻘْﻴ‬
ْ‫ﻚأ‬
َْ ْ َ
ِ ‫ﻒ َﳒﻮ‬
ِ  َ‫ﺟﺎءﻩ وﻗ‬
ِ ‫اﳘﺎ ﻳﺎ أَﺑ‬
ِِ ِ
ِ ْ َ‫﴾ ﻗَﺎﻟ‬٢٥﴿ ‫ﲔ‬
‫ﺖ‬
َ ‫ﺎﻟﻤ‬‫ت ﻣ َﻦ اﻟْ َﻘ ْﻮم اﻟﻈ‬
َ ْ َ ْ َ‫ﺺ ﻗَ َﺎل َﻻ َﲣ‬
َ ‫ﺺ َﻋﻠَْﻴﻪ اﻟْ َﻘ‬
َ َ َُ ‫ﺖ إ ْﺣ َﺪ‬
َ ‫ﺼ‬
َ َُ َ
ِ  ‫ن ﺧﻴـﺮ ﻣ ِﻦ اﺳﺘَﺄْﺟﺮت اﻟْ َﻘ ِﻮ‬ ِ‫اﺳﺘَﺄْ ِﺟﺮﻩ إ‬
ِ ‫ﻳﺪ أَ ْن أ‬
ِ ْ ‫ﱵ َﻫﺎﺗَـ‬
‫ﲔ‬
ُ ‫ﱐ أُ ِر‬ ِ‫﴾ ﻗَ َﺎل إ‬٢٦﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ُﻧﻜ َﺤ‬
َ َ‫ﻚ إِ ْﺣ َﺪى اﺑْـﻨ‬
ُ ‫ي ْاﻷَﻣ‬
َ ْ َ ْ َ َ ْ َ ُْ ْ
ِ
ِ ‫ﻋﻠَﻰ أَن ﺗَﺄْﺟﺮِﱐ َﲦَ ِﺎﱐ ِﺣﺠ ٍﺞ ﻓَِﺈ ْن أَْﲤَﻤﺖ ﻋ ْﺸﺮا ﻓَ ِﻤﻦ ِﻋ‬
ُ ‫ﻨﺪ َك َوَﻣﺎ أُ ِر‬
ُ ‫ﻳﺪ أَ ْن أ‬
َ ‫ﻖ َﻋﻠَْﻴ‬ ‫َﺷ‬
ٰ َ
ُ‫ﻪ‬‫ﻚ َﺳﺘَﺠ ُﺪِﱐ إِن َﺷﺎءَ اﻟﻠ‬
ْ ً َ َ ْ
َ َ
َُ
ِ
ِِ  ‫ِﻣﻦ اﻟ‬
ِ ْ َ‫َﺟﻠ‬
‫ﻮل‬
ُ ‫ﻪُ َﻋﻠَ ٰﻰ َﻣﺎ ﻧَـ ُﻘ‬‫ﻲ َواﻟﻠ‬ َ‫ﺖ ﻓَ َﻼ ﻋُ ْﺪ َوا َن َﻋﻠ‬
َ َ‫ﻚ ﺑَـْﻴ ِﲏ َوﺑَـْﻴـﻨ‬
َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ٰذَﻟ‬٢٧﴿ ‫ﲔ‬
َ َ‫ﲔ ﻗ‬
َ ‫ﺼﺎﳊ‬
ُ ‫ﻀْﻴ‬
َ ‫ﳝَﺎ ْاﻷ‬َ‫ﻚ أ‬
َ
ِ
﴾٢٨﴿ ‫ﻴﻞ‬
ٌ ‫َوﻛ‬
(22) Toen Môesa in de richting van Madyan reisde, zei hij: "Moge mijn Heer mij op de rechte
weg leiden." (23) En toen hij de waterbron van Madyan bereikte, vond hij daar een groep
mensen die bezig waren hun kudden te drenken. Hij trof naast hen twee vrouwen aan die hun
schapen tegenhielden. Hij zei. "Wat is er met jullie aan de hand?" Zij zeiden: "Wij laten het vee
pas drinken als de herders weggaan want onze vader is een zeer oude man." (24) Toen gaf hij
hun vee voor hen te drinken en trok hij zich terug in de schaduw, en zei: " O Heer, ik heb veel
behoefte aan het goede van U." (25) Toen kwam tot hem een van de twee vrouwen, en zij zei
verlegen: " Mijn vader wilt u zien om u te danken voor de moeite welke jij hebt genomen." Toen
Môesa tot de maar
vader kwam
zijn verhaal aan hem vertelde, zei de vader: "Wees niet bang, jij
Machteloos
toch en
nobel
bent gered van het onrechtvaardige volk." (26) Een van de twee vrouwen zei: "O vader, neem
hem toch in dienst. De beste persoon die je in dienst kan nemen is de geschikte en trouwe.” (27)
De vader zei: "Voorwaar, ik wens dat jij met een van mijn dochters trouwt, op voorwaarde dat jij
bij mij acht à tien jaar in dienst komt. Het ligt geheel aan jou en ik zal het jou niet moeilijk
maken. Jij zult mij, met behulp van Allah een eerlijk man bevinden." (28) Môesa antwoordde:
"Dit is afgesproken tussen mij en u. Welke van de twee termijnen zou ik vervullen, zie ik wel.
Allah is hier erover de Getuige."
Al-qassas 28, verzen 22-28
Pagina
9
Môesa, de slavenbevrijder
Dat Môesa goedgelovig was en een groot besef had van het bestaan van God, is duidelijk te zien in
vers 24 boven. Hij verrichtte namelijk een oprechte smeekgebed (du3a) voor iemand die zich
absoluut machteloos voelde.
Ondanks deze ellendige situatie tijdens zijn vlucht, reageerde Môesa op een eervolle, volledig
belangenloze en nobele wijze tegen de onrechtvaardigheid ten behoefte van de zwakkere.
Dit is een grote les. Velen zouden zich in een slechte of moeilijke situatie hopeloos voelen en
zouden dan zeker niet meer denken aan de behoeften van de medemensen om zich heen.
Zo zagen we, in december 2008 hoe de mensen in Gaza op tv tijdens de laatste Israëlitische
misdadige oorlog, absoluut machteloos waren. Toch hadden ze barmhartigheid in zich, waardoor
ze het beetje brood goed onder elkaar verdeelden.
In zulke slechte situaties zien we de realiteit. We zien dan pas hoe mensen echt zijn.
Geschikt en trouw
Nog een belangrijke les is de maatstaf die de dochter noemt om iemands diensten te gebruiken:
geschikt (professioneel deskundig) en trouw (moreel eerlijk).
Vaak komen we lieve, aardige en eerlijke vakmensen tegen, maar de vraag blijft, hoe bekwaam zijn
ze in hun vak?
Nog vaker komen we professionele vakmensen tegen, maar de vraag is hoe eerlijk zijn ze, vooral
in een conflictsituatie?!
Het juiste antwoord gaf Allah in de door deze jonge vrouw geuite woorden die kort daarna de
vrouw van profeet Môesa werd!
In Madian trouwde en leefde Môesa in veiligheid voor nog 10 jaren.
Toen Môesa 40 jaar oud was, was hij rijp voor een bijzonder afspraak!
ِ
ِ ِ ْ‫ﻓَـﻠَﺒِﺜ‬
﴾٤٠﴿‫ﻮﺳﻰ‬
َ ‫ﺖ ﺳﻨ‬
َ ‫ ﺟْﺌ‬ُ‫ﲔ ِﰲ أ َْﻫ ِﻞ َﻣ ْﺪﻳَ َﻦ ﰒ‬
َ
َ ‫ﺖ َﻋﻠَ ٰﻰ ﻗَ َﺪ ٍر ﻳَﺎ ُﻣ‬
(40) Zo verbleef jij jaren onder het volk van Madyan. Daarop was jij klaar voor Mijn van
tevoren bepaald plan Môesa!
Taa-Haa 20, vers 40
Pagina
10
Môesa, de slavenbevrijder
De tweede fase
Na 10 jaar in veiligheid in Madian was Môesa 40 jaar oud en kreeg hij hevige heimwee.
Ondanks alle waarschuwingen van zijn schoonvader besloot Môesa toch terug te keren naar
Egypte met zijn vrouw.
Hier begint dan de 2e fase van Môesa’s leven voor de tweede 40 jaar.
Vertrekken uit het veilige Madian naar het gevaarlijke Egypte was een onbegrijpelijke beslissing
van Môesa! Het missen van zijn familie was een begrijpelijk motief, maar de grote risico’s daar,
waren niet te ontkennen. Duidelijk was het onvermijdelijk!
Zo heeft Allah die de sleutels van de harten bezit, Môesa naar zijn lot begeleidt!
﴾٣﴿ ‫ﻞ َﺷ ْﻲ ٍء ﻗَ ْﺪ ًرا‬ ‫ﻪُ ﻟِ ُﻜ‬‫ﻪَ ﺑَﺎﻟِ ُﻎ أ َْﻣ ِﺮﻩِ ﻗَ ْﺪ َﺟ َﻌ َﻞ اﻟﻠ‬‫ن اﻟﻠ‬ ِ‫إ‬
(3) Zeker bereikt Allah altijd Zijn doel. Reeds heeft Allah voor iedere zaak zijn eigen
bepalingen vastgesteld.
At-Talaak 65, vers 3
De openbaring: licht in vuur !
Het was een hele lange weg maar zeker ook spannende weg terug naar Egypte,:
ِِ ِ
ٍ َ‫ﻣْﻨـ َﻬﺎ ﺑَِﻘﺒ‬ ‫ﻲ آﺗِﻴ ُﻜﻢ‬‫ َﻌﻠ‬‫ﺖ ﻧَ ًﺎرا ﻟ‬
﴾١٠﴿ ‫ﺎ ِر ُﻫ ًﺪى‬‫ﺲ أ َْو أ َِﺟ ُﺪ َﻋﻠَﻰ اﻟﻨ‬
ٰ ‫إِ ْذ َرأ‬
ُ ‫ﱐ آﻧَ ْﺴ‬ ِ‫َى ﻧَ ًﺎرا ﻓَـ َﻘ َﺎل ﻷ َْﻫﻠﻪ ْاﻣ ُﻜﺜُﻮا إ‬
ِ
ِ ‫ﻚ ﺑِﺎﻟْ َﻮ ِاد اﻟْ ُﻤ َﻘﺪ‬
﴾١٢﴿ * ‫س ﻃًُﻮى‬
َ ‫ﻚ إِﻧ‬
َ ‫ﺎﺧﻠَ ْﻊ ﻧَـ ْﻌﻠَْﻴ‬
َ ‫ﱐ أَﻧَﺎ َرﺑ‬ ِ‫﴾ إ‬١١﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
ْ َ‫ﻚ ﻓ‬
َ َ‫ﻤﺎ أَﺗ‬ َ‫ﻓَـﻠ‬
َ ‫ي ﻳَﺎ ُﻣ‬
َ ‫ﺎﻫﺎ ﻧُﻮد‬
ِ ِ َ‫وأَﻧَﺎ اﺧﺘـﺮﺗُﻚ ﻓ‬
﴾١٤﴿ ‫ﺼ َﻼ َة ﻟِ ِﺬ ْﻛ ِﺮي‬
 ‫ﺎﻋﺒُ ْﺪِﱐ َوأَﻗِ ِﻢ اﻟ‬
ْ َ‫ﻻ أَﻧَﺎ ﻓ‬ِ‫ﻪُ َﻻ إِٰﻟَﻪَ إ‬‫ﲏ أَﻧَﺎ اﻟﻠ‬ِ ‫﴾ إِﻧ‬١٣﴿ ‫ﻮﺣ ٰﻰ‬
ْ َ َْ ْ َ
َ ُ‫ﺎﺳﺘَﻤ ْﻊ ﻟ َﻤﺎ ﻳ‬
(10) Toen Môesa een vuur in de verte zag, zei hij tegen zijn vrouw "Blijf hier. Ik heb een vuur
waargenomen. Misschien zal ik daarvan een fakkel daarvan meebrengen of zal ik door het licht
van dat vuur Leiding vinden." (11) En toen hij daar aankwam, werd geroepen: "O Môesa!" (12)
“ Ik ben jouw Heer, trek jouw schoenen uit, jij bent in de heilige vallei Thoewa*.(13) En ik heb
jou uitverkoren, luister dus aandachtig naar wat geopenbaard wordt. (14) Voorwaar, Ik ben
Allah, er is geen god dan Ik. Aanbid Mij en onderhoud de contact (shalât) met Mij door bewust
te blijven van mijn aanwezigheid .”
Taa-Haa 20, verzen 10-14
* De heilige vallei Thoewa op de berg Thôer in Sinaï (Egypte) ‫جبل الطور بسيناء‬
Pagina
11
Môesa, de slavenbevrijder
* Een mooie uitleg over de 2 (symboliek) schoenen die Môesa moest uitdoen is: angst en verdriet !
﴾٦٢﴿ ‫ف َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ْﻢ َوَﻻ ُﻫ ْﻢ َْﳛَﺰﻧُﻮ َن‬
ٌ ‫ ِﻪ َﻻ َﺧ ْﻮ‬‫ن أ َْوﻟِﻴَﺎءَ اﻟﻠ‬ ِ‫أََﻻ إ‬
(62) Voorwaar, Allah’s oprechte gelovigen zullen geen angst lijden noch zullen zij treuren.
Yunus 10, vers 62
Angst heeft altijd met de toekomst te maken terwijl verdriet met het verleden te maken heeft.
Allah wil iedereen in het heden bevrijden van sterke verbanden met verleden en toekomst.
(23) jullie moeten
﴾٢٣﴿ ‫ َﻜْﻴ َﻼ ﺗَﺄْ َﺳ ْﻮا َﻋﻠَ ٰﻰ َﻣﺎ ﻓَﺎﺗَ ُﻜ ْﻢ َوَﻻ ﺗَـ ْﻔَﺮ ُﺣﻮا ِﲟَﺎ آﺗَﺎ ُﻛ ْﻢ‬‫ﻟ‬
niet treuren over wat jullie ontgaan is en niet overmatig opgetogen raken over
wat jullie hebben gekregen.
Al-Hadid 57, vers 23
Terug naar Môesa’s eerste gesprek met Allah:
ِ ِ‫ﺎ ﻋﻠَﻰ َﻏﻨ ِﻤﻲ و‬ِ ‫ﺶ‬
ِ
‫ب‬
َ ِ‫ﻚ ﺑِﻴَ ِﻤﻴﻨ‬
َ ‫َوَﻣﺎ ﺗِْﻠ‬
َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻫ َﻲ َﻋ‬١٧﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
ُ ‫ﱄ ﻓ َﻴﻬﺎ َﻣﺂ ِر‬
َ ‫ﻚ ﻳَﺎ ُﻣ‬
َ ‫ﺼ‬
َ َ َ ٰ َ َ  ‫ﻛﺄُ َﻋﻠَْﻴـ َﻬﺎ َوأ َُﻫ‬‫ﺎي أَﺗَـ َﻮ‬
ِ
ِ
‫ﻒ‬
ْ َ‫﴾ ﻗَ َﺎل ُﺧ ْﺬ َﻫﺎ َوَﻻ َﲣ‬٢٠﴿ ‫ﺔٌ ﺗَ ْﺴ َﻌ ٰﻰ‬‫ﺎﻫﺎ ﻓَِﺈ َذا ﻫ َﻲ َﺣﻴ‬
ْ‫أ‬
َ ‫﴾ ﻓَﺄَﻟْ َﻘ‬١٩﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل أَﻟْﻘ َﻬﺎ ﻳَﺎ ُﻣ‬١٨﴿ ‫ُﺧَﺮ ٰى‬
ٍ
ِ ‫ﻚ َﲣْﺮج ﺑـﻴ‬
ِ
﴾٢٢﴿ ‫ُﺧَﺮ ٰى‬
ٰ َ ‫ﻴﺪ َﻫﺎ ِﺳ َﲑﺗَـ َﻬﺎ ْاﻷ‬
ُ ِ‫َﺳﻨُﻌ‬
ْ ‫﴾ َو‬٢١﴿ ‫ُوﱃ‬
َ َْ ْ ُ َ ‫اﺿ ُﻤ ْﻢ ﻳَ َﺪ َك إِ َ ٰﱃ َﺟﻨَﺎﺣ‬
ْ ‫ﻀﺎءَ ﻣ ْﻦ َﻏ ِْﲑ ُﺳﻮء آﻳَﺔً أ‬
ِ ِ َ ‫ﻟِﻨُ ِﺮﻳ‬
﴾٢٥﴿ ‫ﺻ ْﺪ ِري‬
 ‫﴾ ﻗَ َﺎل َر‬٢٤﴿ ‫ﻪُ ﻃَﻐَ ٰﻰ‬‫ﺐ إِ َ ٰﱃ ﻓِْﺮ َﻋ ْﻮ َن إِﻧ‬
َ ‫ب ا ْﺷَﺮ ْح ِﱄ‬
ْ ‫﴾ ا ْذ َﻫ‬٢٣﴿ ‫ﻚ ﻣ ْﻦ آﻳَﺎﺗﻨَﺎ اﻟْ ُﻜْﺒـَﺮى‬
َ
‫ﻣ ْﻦ أ َْﻫﻠِﻲ‬ ‫ﱄ َوِز ًﻳﺮا‬ ‫اﺟ َﻌﻞ‬
ْ ‫﴾ َو‬٢٨﴿ ‫﴾ ﻳَـ ْﻔ َﻘ ُﻬﻮا ﻗَـ ْﻮِﱄ‬٢٧﴿ ‫ َﺴ ِﺎﱐ‬‫ﻣﻦ ﻟ‬ ‫اﺣﻠُ ْﻞ ﻋُ ْﻘ َﺪ ًة‬
ْ ‫﴾ َو‬٢٦﴿ ‫ﺴ ْﺮ ِﱄ أ َْﻣ ِﺮي‬ َ‫َوﻳ‬
ِ ‫﴾ ﻫﺎرو َن أ‬٢٩﴿
﴾٣٣﴿ ‫ﻚ َﻛﺜِ ًﲑا‬
َ ‫ َﺤ‬‫﴾ َﻛ ْﻲ ﻧُ َﺴﺒ‬٣٢﴿ ‫﴾ َوأَ ْﺷ ِﺮْﻛﻪُ ِﰲ أ َْﻣ ِﺮي‬٣١﴿ ‫﴾ ا ْﺷ ُﺪ ْد ﺑِِﻪ أ َْزِري‬٣٠﴿ ‫َﺧﻲ‬
َُ
ِ
ِ
﴾٣٦﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
َ َ‫ﻴﺖ ُﺳ ْﺆﻟ‬
َ ‫﴾ إِﻧ‬٣٤﴿ ‫َوﻧَ ْﺬ ُﻛَﺮَك َﻛﺜِ ًﲑا‬
َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻗَ ْﺪ أُوﺗ‬٣٥﴿ ‫ﻨﺖ ﺑِﻨَﺎ ﺑَﺼ ًﲑا‬
َ ‫ﻚ ُﻛ‬
َ ‫ﻚ ﻳَﺎ ُﻣ‬
(17) Allah vroeg Môesa “Wat is dat in jouw hand?” (18) Môesa antwoordde: "Dat is mijn staf,
waarop ik leun en warmee ik mijn kudde hoed en die ik ook voor andere doelen gebruik." (19)
Allah zei: "Werp hem neer." (20) Toen wierp Moesa het neer en het werd een kruipende slang. (21)
Allah zei: "Pak het op en wees niet bang, Wij zullen het weer in de oorspronkelijke toestand
terugbrengen. (22) En stop jouw hand onder jouw oksel en haal het dan uit, jouw hand zal stralen
zonder enig schade als een ander teken (wonder). (23) Wij zullen je onze grote tekenen laten zien en
ermee steunen. (24) Ga naar Fir'aun: hij is te ver gegaan." (25) Môesa zei: "O Heer, schenk mij
geduld, (26) versoepel mijn taak, (27) laat mij talig efficiënt zijn (28) zodat zij mij optimaal zouden
begrijpen, (29) en geef mij een helper uit mijn familie (30) Hârôen, mijn broeder (31) versterk mij
met hem (32) als een deelgenoot (33) Zodat wij U veel kunnen prijzen (34) en veel aan U denken en
bewust zijn (35) U bent Alziend over ons." (36) Allah zei:" Jouw verzoek is ingewilligd, O Môesa.”
Taa-Haa 20, verzen 17-36
Pagina
12
Môesa, de slavenbevrijder
Reünie met familie
Het zal zeker een feest met gemengde gevoelens van blijheid en grote angst zijn geweest om
Môesa weer terug te zien. Môesa nam het initiatief om gelijk met zijn broer Hârôen naar de Farao
te gaan om hem tot het geloof in de Enige God uit te nodigen en om hem te bewegen om de
Israëlieten vrij te laten.
Eerste confrontatie met de Farao
‫ﺎف أَن‬
ُ َ‫ﻨَﺎ َﳔ‬‫ﻨَﺎ إِﻧـ‬‫﴾ ﻗَ َﺎﻻ َرﺑـ‬٤٤﴿ ‫ﻛ ُﺮ أ َْو َﳜْ َﺸ ٰﻰ‬ ‫ﻪُ ﻳَـﺘَ َﺬ‬‫ َﻌﻠ‬‫ـﻨًﺎ ﻟ‬‫ﻴ‬‫﴾ ﻓَـ ُﻘ َﻮﻻ ﻟَﻪُ ﻗَـ ْﻮًﻻ ﻟ‬٤٣﴿ ‫ﻪُ ﻃَﻐَ ٰﻰ‬‫ا ْذ َﻫﺒَﺎ إِ َ ٰﱃ ﻓِْﺮ َﻋ ْﻮ َن إِﻧ‬
‫ﻚ‬
ْ ‫ﲏ َﻣ َﻌ ُﻜ َﻤﺎ أ‬ِ ‫﴾ ﻗَ َﺎل َﻻ َﲣَﺎﻓَﺎ إِﻧ‬٤٥﴿ ‫ﻳَـ ْﻔ ُﺮ َط َﻋﻠَْﻴـﻨَﺎ أ َْو أَن ﻳَﻄْﻐَ ٰﻰ‬
َ ‫ﺎ َر ُﺳ َﻮﻻ َرﺑ‬‫﴾ ﻓَﺄْﺗِﻴَﺎﻩُ ﻓَـ ُﻘ َﻮﻻ إِﻧ‬٤٦﴿ ‫َﲰَ ُﻊ َوأ ََر ٰى‬
ِ ِ
ِ
﴾٤٧﴿ ‫ﺒَ َﻊ ا ْﳍَُﺪ ٰى‬‫ﺴ َﻼ ُم َﻋﻠَ ٰﻰ َﻣ ِﻦ اﺗـ‬ ‫ﻚ َواﻟ‬
َ َ‫ﺬﺑْـ ُﻬ ْﻢ ﻗَ ْﺪ ِﺟْﺌـﻨ‬ ‫ﻴﻞ َوَﻻ ﺗـُ َﻌ‬
َ ‫رﺑ‬ ‫ﻣﻦ‬ ‫ﺎك ﺑِﺂﻳٍَﺔ‬
َ ‫ﻓَﺄ َْرﺳ ْﻞ َﻣ َﻌﻨَﺎ ﺑَِﲏ إ ْﺳَﺮاﺋ‬
(43) Allah zie tegen Môesa en Hârôen: “ Ga met z’n tweeën naar Fir'aun; want hij is te ver gegaan
(44) en spreek zachtmoedig* tot hem, moge hij zich laten vermanen, of Mij vreest en zich
schaamt." (45) Zij zeiden: "Onze Heer, wij vrezen dat hij ons zeer gewelddadig zal behandelen, of
overtreden." (46) Allah zei: " Vrees hem niet, Ik ben met jullie, Ik hoor en Ik zie alles, 47) ga naar
hem toe en zeg: wij zijn boodschappers van jouw Heer tot jou om de mishandelende Israëlieten
vrij te maken dat zij mee terug naar ons oorspronkelijk land kunnen. Zo zijn we met een heldere
boodschap van jouw Heer tot jou gekomen, en vrede zal met degene die de ware Leiding volgt.”
Taa-Haa 20, verzen 43-47
* Zeer opvallend in zo’n serieuze confrontatie was het advies van Allah aan Môesa en Hârôen om
de tiran met een zachtmoedige wijze ً ‫ قوالً لينا‬te benaderen!
Is het een les van genade, wijsheid of beide ?!
ِ ِ ‫ﻗَ َﺎل أَ َﱂ ﻧـُﺮﺑ‬
ِِ
ِ ِ ْ‫ﻴﺪا وﻟَﺒِﺜ‬
‫َﻧﺖ ِﻣ َﻦ‬
َ َ‫ﺖ ﻓَـ ْﻌﻠَﺘ‬
َ َ ْ
َ ‫ﺖ ﻓﻴﻨَﺎ ﻣ ْﻦ ﻋُ ُﻤ ِﺮَك ﺳﻨ‬
َ ‫ﺖ َوأ‬
َ ‫ِﱵ ﻓَـ َﻌ ْﻠ‬‫ﻚ اﻟ‬
َ ‫﴾ َوﻓَـ َﻌ ْﻠ‬١٨﴿ ‫ﲔ‬
َ َ ً ‫ﻚ ﻓﻴﻨَﺎ َوﻟ‬
ِ
ِ ‫﴾ ﻓَـ َﻔﺮر‬٢٠﴿ ‫ﲔ‬‫ﺎﻟ‬‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻓَـﻌ ْﻠﺘُـﻬﺎ إِذًا وأَﻧَﺎ ِﻣﻦ اﻟﻀ‬١٩﴿ ‫اﻟْ َﻜﺎﻓِ ِﺮﻳﻦ‬
‫ﰊ‬‫ﺐ ِﱄ َر‬
ُ َْ
َ
َ َ
َ ‫ﻤﺎ ﺧ ْﻔﺘُ ُﻜ ْﻢ ﻓَـ َﻮَﻫ‬ َ‫ت ﻣﻨ ُﻜ ْﻢ ﻟ‬
َ َ
َ
ِ
ِ ِ  ‫ﻬﺎ ﻋﻠَﻲ أَ ْن ﻋﺒ‬‫ﻚ ﻧِﻌﻤﺔٌ َﲤُﻨـ‬
ِ
ِ
‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻓِْﺮ َﻋ ْﻮ ُن‬٢٢﴿ ‫ﻴﻞ‬
َ  َ َ َ ْ َ ‫﴾ َوﺗ ْﻠ‬٢١﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ْﻤﺎ َو َﺟ َﻌﻠَِﲏ ﻣ َﻦ اﻟْ ُﻤ ْﺮ َﺳﻠ‬
ً ‫ُﺣﻜ‬
َ ‫ﺪت ﺑَِﲏ إ ْﺳَﺮاﺋ‬
ِ ‫ﺴﻤﺎو‬ ‫ب اﻟ‬
ِِ
ِ
ِ ‫ات َو ْاﻷ َْر‬
‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻟِ َﻤ ْﻦ‬٢٤﴿ ‫ﲔ‬
 ‫َوَﻣﺎ َر‬
َ ‫ﻣﻮﻗﻨ‬ ‫ض َوَﻣﺎ ﺑَـْﻴـﻨَـ ُﻬ َﻤﺎ إِن ُﻛﻨﺘُﻢ‬
َ ‫ب اﻟْ َﻌﺎﻟَﻤ‬
َ َ  ‫﴾ ﻗَ َﺎل َر‬٢٣﴿ ‫ﲔ‬
ِ
ِ  ‫ ُﻜﻢ ور‬‫﴾ ﻗَ َﺎل رﺑ‬٢٥﴿ ‫ﺣﻮﻟَﻪ أََﻻ ﺗَﺴﺘَ ِﻤﻌﻮ َن‬
‫ ِﺬي أ ُْرِﺳ َﻞ‬‫ن َر ُﺳﻮﻟَ ُﻜ ُﻢ اﻟ‬ ِ‫﴾ ﻗَ َﺎل إ‬٢٦﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫وﻟ‬َ‫ب آﺑَﺎﺋ ُﻜ ُﻢ ْاﻷ‬
ُ َْ
ُ ْ
ََ ْ َ
‫﴾ ﻗَﺎ َل ﻟَﺌِ ِﻦ‬٢٨﴿ ‫ب اﻟْ َﻤ ْﺸ ِﺮِق َواﻟْ َﻤ ْﻐ ِﺮ ِب َوَﻣﺎ ﺑَـْﻴـﻨَـ ُﻬ َﻤﺎ إِن ُﻛﻨﺘُ ْﻢ ﺗَـ ْﻌ ِﻘﻠُﻮ َن‬
 ‫﴾ ﻗَ َﺎل َر‬٢٧﴿ ‫إِﻟَْﻴ ُﻜ ْﻢ ﻟَ َﻤ ْﺠﻨُﻮ ٌن‬
ِ
ِ
ِ َ ‫اﲣَ ْﺬت إِ َٰﳍﺎ َﻏ ِﲑي َﻷَﺟﻌﻠَﻨ‬
ٍ ِ‫ﻣﺒ‬ ‫ﻚ ﺑِ َﺸﻲ ٍء‬
‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻓَﺄْ ِت‬٣٠﴿ ‫ﲔ‬
ْ ً َ
َ ‫ﻚ ﻣ َﻦ اﻟْ َﻤ ْﺴ ُﺠﻮﻧ‬
َْ
ْ َ ُ‫﴾ ﻗَ َﺎل أ ََوﻟَ ْﻮ ﺟْﺌﺘ‬٢٩﴿ ‫ﲔ‬
ِ
ِ
ِ ِ  ‫ﺑِِﻪ إِن ُﻛﻨﺖ ِﻣﻦ اﻟ‬
َ ‫ع ﻳَ َﺪﻩُ ﻓَِﺈ َذا ﻫ َﻲ ﺑَـْﻴ‬
ٌ ِ‫ﻣﺒ‬ ‫ﺼﺎﻩُ ﻓَِﺈ َذا ﻫ َﻲ ﺛـُ ْﻌﺒَﺎ ٌن‬
َ ‫﴾ َوﻧَـَﺰ‬٣٢﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﺼﺎدﻗ‬
َ ‫﴾ ﻓَﺄَﻟْ َﻘ ٰﻰ َﻋ‬٣١﴿ ‫ﲔ‬
ُ‫ﻀﺎء‬
َ َ
ِ ِ
ِ ِ
ِ
ِ ِ
﴾٣٤﴿ ‫ﻴﻢ‬
ٌ ‫ن َٰﻫ َﺬا ﻟَ َﺴﺎﺣٌﺮ َﻋﻠ‬ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻟ ْﻠ َﻤ َﻺ َﺣ ْﻮﻟَﻪُ إ‬٣٣﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ‫ﺎﻇ ِﺮ‬‫ﻟﻠﻨ‬
Pagina
13
Môesa, de slavenbevrijder
(18) Fir'aun zei tegen Môesa: "Hebben wij jou niet als een kind opgevoed en verbleef jij lange
leven onder ons?, (19) en toen deed jij die misdaad waardoor duidelijk werd dat jij tot de
ongelovigen behoorde !" (20) Môesa antwoordde: " ik deed dit toen ik nog verdwaald en naïef
was. (21) Uit angst vluchtte ik toen weg. Daarop heeft mijn Heer veel wijsheid geschonken en
mij tot boodschapper gemaakt. (22) En wat voor een gunst is het, dat jij de Israëlieten tot slaven
gemaakt hebt ?!" (23) Negerende Moesa’s vraag, vroeg Fir'aun: "En wie is dan de Heer van alle
schepselen?!" (24) Môesa antwoordde: "Hij is de Heer van de hemelen en de aarde en alles wat
daartussen is." (25) Fir'aun lachte Môesa uit en zei tot zijn lieden die rondom hem waren:
"Luisteren jullie niet?!" (26) Môesa negeerde Fir'aun en tegen de aanwezigen zei: "Hij is jullie
Heer en de Heer van jullie voorvaderen." (27) Fir'aun zei: "Wat een gekke boodschapper, hij is
zeker bezeten!” (28) Môesa ging verder: "Hij is de Heer van het Oosten en het Westen en wat
tussen hen beide is." (29) Fir'aun werd boos en bedreigde Môesa: "Als jij een andere god dan
mij aan neemt, gooi ik je in de gevangenis." (30) Môesa daagde hem uit: " Wat als ik je een
duidelijk teken laten zien?" (31) Fir'aun daagde hem terug: "Breng het maar, als jij de waarheid
spreekt." (32) Toen wierp Môesa zijn staf neer en deze werd een enorme slang! (33) Daarop
strekte hij zijn hand uit en die straalde uit als een zon voor de toeschouwers!! (34) De verbaasde
hoogmoedig Fir'aun zei tegen de aanwezigen rondom hem: "Dit is zeker een bekwame
tovenaar !”
Ash-Shu'araa 26, verzen 18-34
ِ ‫ﺴ‬ ‫ﻤﺎ ﺟﺎء ُﻛﻢ أ َِﺳﺤﺮ ٰﻫ َﺬا وَﻻ ﻳـ ْﻔﻠِﺢ اﻟ‬ َ‫ﻖ ﻟ‬ ‫ﻗَ َﺎل ﻣﻮﺳﻰ أَﺗَـ ُﻘﻮﻟُﻮ َن ﻟِْﻠﺤ‬
‫ﻤﺎ‬ ‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا أ َِﺟْﺌﺘَـﻨَﺎ ﻟِﺘَـ ْﻠ ِﻔﺘَـﻨَﺎ َﻋ‬٧٧﴿ ‫ﺎﺣ ُﺮو َن‬
َٰ ُ
َ
ُ ُ َ َ ٌْ ْ َ َ
ِِ ِ
ِ ‫َو َﺟ ْﺪﻧَﺎ َﻋﻠَْﻴ ِﻪ آﺑَﺎءَﻧَﺎ َوﺗَ ُﻜﻮ َن ﻟَ ُﻜ َﻤﺎ اﻟْ ِﻜ ِْﱪﻳَﺎءُ ِﰲ ْاﻷ َْر‬
﴾٧٨﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ض َوَﻣﺎ َْﳓ ُﻦ ﻟَ ُﻜ َﻤﺎ ﲟُْﺆﻣﻨ‬
(77) Môesa verzochte de aanwezigen: "Spreken jullie eens de waarheid, is dit een tovenarij? Dit
kunnen de tovenaars toch niet.” (78) Hardnekkig antwoordden zij: "Ben jij tot ons gekomen om
ons af te leiden van het pad waarop wij onze vaderen aantroffen? Zeker wouden jullie (Môesa
en Hârôen) de macht over het land hebben? Wij vertrouwen jullie absoluut niet."
Yunus 10. Verzen 77-78
ِ
﴾٧٥﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ْﳎ ِﺮﻣ‬ ‫ﺎﺳﺘَ ْﻜﺒَـ ُﺮوا َوَﻛﺎﻧُﻮا ﻗَـ ْﻮًﻣﺎ‬
ْ َ‫ﻓ‬
(75) Zij waren hoogmoedig en een misdadig volk.
Yunus 10. Vers 75
Pagina
14
Môesa, de slavenbevrijder
Het grootse teken ‫اآلية الكبرى‬
De stok die in een enorme slang veranderde en Môesa’s hand die straalde als de zon, waren
eigenlijk het 2e en 3e teken (wonderen) die Allah naar Farao stuurde. Het eerste wonder en
tevens het grootste teken voor de Farao was Môesa zelf !!! Het feit dat Môesa levend voor de
Farao stond was een heel groot teken voor de Farao. De Farao was er namelijk zeker van dat hij de
droom die hij heeft gehad, goed heeft weten te vermijden door alle Joodse jongens te
vermoorden. Later blijkt dat Môesa, het kindje dat de Farao opgevoed heeft, toch het jongetje die
hem kwam uitdagen in zijn droom, waar hij jaren niet goed door kon slapen. Misschien dacht de
Farao voor paar seconden heel diep: hoe kan een kindje van het Noorden waar de Israëlieten
woonden, tegen de Nijl instromen naar zijn paleis?? Hij wist zeker het juiste en ware antwoord.
Het is een goddelijk wonder. Maar de Farao verzweeg dit opmerkelijk teken! Zijn reactie was
bijzonder berekenend en weldoordacht.
﴾٢١﴿ ‫ﺼ ٰﻰ‬
َ ‫ب َو َﻋ‬
َ ‫ﺬ‬ ‫﴾ ﻓَ َﻜ‬٢٠﴿ ‫ﻓَﺄ ََراﻩُ ْاﻵﻳَﺔَ اﻟْ ُﻜْﺒـَﺮ ٰى‬
(20) Allah toonde Fir'aun het grote teken. (21) Maar hardnekkig ontkende (verzweeg) hij het.
Annazi'aat 79, verzen 20-21
De uitdaging
ِ ِ
ِِ ِ ِ
ِ
﴾٥٧﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
ٰ َ ‫ب َوأ‬
َ ‫ﺬ‬ ‫ َﻬﺎ ﻓَ َﻜ‬‫َوﻟََﻘ ْﺪ أ ََرﻳْـﻨَﺎﻩُ آﻳَﺎﺗﻨَﺎ ُﻛﻠ‬
َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل أَﺟْﺌﺘَـﻨَﺎ ﻟﺘُ ْﺨ ِﺮ َﺟﻨَﺎ ﻣ ْﻦ أ َْرﺿﻨَﺎ ﺑﺴ ْﺤ ِﺮَك ﻳَﺎ ُﻣ‬٥٦﴿ ‫َﰉ‬
ِ
ِ َ َ‫ﻣﺜْﻠِ ِﻪ ﻓَﺎﺟﻌﻞ ﺑـﻴـﻨَـﻨَﺎ وﺑـﻴـﻨ‬ ‫ﻚ ﺑِ ِﺴﺤ ٍﺮ‬
ِ
‫﴾ ﻗَ َﺎل‬٥٨﴿ ‫َﻧﺖ َﻣ َﻜﺎﻧًﺎ ُﺳ ًﻮى‬
َ ‫ﻻ ُﳔْﻠ ُﻔﻪُ َْﳓ ُﻦ َوَﻻ أ‬ ‫ﻚ َﻣ ْﻮﻋ ًﺪا‬
َْ َ َْ ْ َ ْ
ْ َ ‫ﻓَـﻠَﻨَﺄْﺗﻴَـﻨ‬
ِ
ِ
‫﴾ ﻗَ َﺎل َﳍُﻢ‬٦٠﴿ ‫ أَﺗَ ٰﻰ‬ُ‫ ٰﱃ ﻓِْﺮ َﻋ ْﻮ ُن ﻓَ َﺠ َﻤ َﻊ َﻛْﻴ َﺪﻩُ ﰒ‬‫﴾ ﻓَـﺘَـ َﻮ‬٥٩﴿ ‫ﺿ ًﺤﻰ‬
ُ ‫ﺎس‬
ُ ‫ﺰﻳﻨَﺔ َوأَن ُْﳛ َﺸَﺮ اﻟﻨ‬‫َﻣ ْﻮﻋ ُﺪ ُﻛ ْﻢ ﻳَـ ْﻮُم اﻟ‬
ِ ِ
ٍ ِ ِ
‫﴾ ﻓَـﺘَـﻨَ َﺎزﻋُﻮا أ َْﻣَﺮُﻫﻢ‬٦١﴿ ‫ﺎب َﻣ ِﻦ اﻓْـﺘَـَﺮ ٰى‬
َ ‫ﻪ َﻛﺬﺑًﺎ ﻓَـﻴُ ْﺴﺤﺘَ ُﻜﻢ ﺑ َﻌ َﺬاب َوﻗَ ْﺪ َﺧ‬‫ﻮﺳ ٰﻰ َوﻳْـﻠَ ُﻜ ْﻢ َﻻ ﺗَـ ْﻔﺘَـ ُﺮوا َﻋﻠَﻰ اﻟﻠ‬
َ ‫ﻣ‬
ِ ‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا إِ ْن ٰﻫ َﺬ ِان ﻟَﺴ‬٦٢﴿ ‫ﺠﻮ ٰى‬‫ﺮوا اﻟﻨ‬‫ﺑـﻴـﻨَـﻬﻢ وأَﺳ‬
‫ﻣ ْﻦ أ َْر ِﺿ ُﻜﻢ ﺑِ ِﺴ ْﺤ ِﺮِﳘَﺎ َوﻳَ ْﺬ َﻫﺒَﺎ‬ ‫ﻳﺪ ِان أَن ُﳜْ ِﺮ َﺟﺎ ُﻛﻢ‬
َ ‫ﺎﺣَﺮ ِان ﻳُِﺮ‬
َ
َ َ ْ ُ َْ
َْ
َ
ِْ ‫﴾ ﻓَﺄ‬٦٣﴿ ‫ﺑِﻄَ ِﺮﻳ َﻘﺘِ ُﻜﻢ اﻟْﻤﺜْـﻠَﻰ‬
‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا ﻳَﺎ‬٦٤﴿ ‫اﺳﺘَـ ْﻌﻠَ ٰﻰ‬
ٰ ُ ُ
ْ ‫ﺎ َوﻗَ ْﺪ أَﻓْـﻠَ َﺢ اﻟْﻴَـ ْﻮَم َﻣ ِﻦ‬‫ﺻﻔ‬
َ ‫ اﺋْـﺘُﻮا‬ُ‫َﲨﻌُﻮا َﻛْﻴ َﺪ ُﻛ ْﻢ ﰒ‬
ِ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﺑﻞ أَﻟْ ُﻘﻮا ﻓَِﺈ َذا ِﺣﺒﺎ ُﳍﻢ و ِﻋ‬٦٥﴿ ‫وَل ﻣﻦ أَﻟْ َﻘ ٰﻰ‬َ‫ ُﻜﻮ َن أ‬‫ﻣﺎ أَن ﻧ‬ ِ‫ﻣﺎ أَن ﺗُـ ْﻠ ِﻘﻲ وإ‬ ِ‫ﻣﻮﺳ ٰﻰ إ‬
‫ ُﻞ إِﻟَﻴْ ِﻪ‬‫ـ ُﻬ ْﻢ ُﳜَﻴ‬‫ﺼﻴ‬
َْ
َ ُ
َ ُْ َ
َ َ
َْ
ِِ ِ ِ
ِ ِِ
‫َﻧﺖ ْاﻷ َْﻋﻠَ ٰﻰ‬
ْ َ‫﴾ ﻗُـ ْﻠﻨَﺎ َﻻ َﲣ‬٦٧﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
َ ‫ﻒ إِﻧ‬
َ ‫ﻚ أ‬
َ ‫ﻣ‬ ً‫ﺲ ِﰲ ﻧَـ ْﻔﺴﻪ ﺧﻴ َﻔﺔ‬
َ ‫﴾ ﻓَﺄ َْو َﺟ‬٦٦﴿ ‫ﻬﺎ ﺗَ ْﺴ َﻌ ٰﻰ‬َ ‫ﻣﻦ ﺳ ْﺤﺮﻫ ْﻢ أَﻧـ‬
ِ ‫ﺴ‬ ‫ﺎﺣ ٍﺮ وَﻻ ﻳـ ْﻔﻠِﺢ اﻟ‬
ِ
﴾٦٩﴿ ‫ﺚ أَﺗَ ٰﻰ‬
ُ ‫ﺎﺣ ُﺮ َﺣْﻴ‬
ْ ‫ﻚ ﺗَـ ْﻠ َﻘ‬
َ ِ‫﴾ َوأَﻟْ ِﻖ َﻣﺎ ِﰲ َﳝِﻴﻨ‬٦٨﴿
َ ‫ﳕَﺎ‬ِ‫ﺻﻨَـﻌُﻮا إ‬
َ ‫ﻒ َﻣﺎ‬
ُ ُ َ ‫ﺻﻨَـﻌُﻮا َﻛْﻴ ُﺪ َﺳ‬
‫ﻪُ ﻟَ َﻜﺒِﲑُُﻛ ُﻢ‬‫﴾ ﻗَ َﺎل َآﻣﻨﺘُ ْﻢ ﻟَﻪُ ﻗَـْﺒ َﻞ أَ ْن آذَ َن ﻟَ ُﻜ ْﻢ إِﻧ‬٧٠﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
 ‫ﺎ ﺑَِﺮ‬‫ﺠ ًﺪا ﻗَﺎﻟُﻮا َآﻣﻨ‬ ‫ﺴ َﺤَﺮةُ ُﺳ‬ ‫ﻓَﺄُﻟْ ِﻘ َﻲ اﻟ‬
َ ‫ب َﻫ ُﺎرو َن َوُﻣ‬
ِ
ٍ ِ
‫ﻨَﺎ‬‫ﻦ أَﻳـ‬ ‫ﺨ ِﻞ َوﻟَﺘَـ ْﻌﻠَ ُﻤ‬
ِ ‫ ُﻜ ْﻢ ِﰲ ُﺟ ُﺬ‬‫ﺒَـﻨ‬‫ُﺻﻠ‬
 ‫ َﻤ ُﻜ ُﻢ‬‫ ِﺬي َﻋﻠ‬‫اﻟ‬
ْ ‫وع اﻟﻨ‬
َ ‫ﻣ ْﻦ ﺧ َﻼف َوَﻷ‬ ‫ﻦ أَﻳْﺪﻳَ ُﻜ ْﻢ َوأ َْر ُﺟﻠَ ُﻜﻢ‬ ‫ َﻌ‬‫اﻟﺴ ْﺤَﺮ ﻓَ َﻸُﻗَﻄ‬
ِ َ‫ـﻨ‬‫ﺆﺛِﺮَك ﻋﻠَﻰ ﻣﺎ ﺟﺎءﻧَﺎ ِﻣﻦ اﻟْﺒـﻴ‬ْ ‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا ﻟَﻦ ﻧـ‬٧١﴿ ‫ﺪ ﻋ َﺬاﺑﺎ وأَﺑـ َﻘﻰ‬ ‫َﺷ‬
ِ ْ‫ ِﺬي ﻓَﻄََﺮﻧَﺎ ﻓَﺎﻗ‬‫ﺎت َواﻟ‬
‫َﻧﺖ‬
ٰ َْ ً َ َ‫أ‬
َ ‫ﺾ َﻣﺎ أ‬
َ َ ََ َ ٰ َ َ
ِ ‫ﳕَﺎ ﺗَـ ْﻘ‬ِ‫ﺎض إ‬
ٍ َ‫ﻗ‬
‫ﻨَﺎ ﻟِﻴَـ ْﻐ ِﻔَﺮ ﻟَﻨَﺎ َﺧﻄَﺎﻳَﺎﻧَﺎ َوَﻣﺎ أَ ْﻛَﺮْﻫﺘَـﻨَﺎ َﻋﻠَْﻴ ِﻪ ِﻣ َﻦ‬‫ﺎ ﺑَِﺮﺑـ‬‫ﺎ َآﻣﻨ‬‫﴾ إِﻧ‬٧٢﴿ ‫ﺪﻧْـﻴَﺎ‬ ‫اﳊَﻴَﺎ َة اﻟ‬
ْ ِ‫ﻀﻲ َٰﻫ ِﺬﻩ‬
ِ
ِ ِ
ِ
 ِ
﴾٧٤﴿ ‫ﻮت ﻓِ َﻴﻬﺎ َوَﻻ َْﳛ َ ٰﲕ‬
ُ َُ‫ﻢ َﻻ ﳝ‬
َ ‫ن ﻟَﻪُ َﺟ َﻬﻨ‬ ‫ﻪُ ُْﳎﺮًﻣﺎ ﻓَﺈ‬‫ﻪُ َﻣﻦ ﻳَﺄْت َرﺑ‬‫﴾ إﻧ‬٧٣﴿ ‫ﺴ ْﺤﺮ َواﻟﻠﻪُ َﺧْﻴـٌﺮ َوأَﺑْـ َﻘ ٰﻰ‬ ‫اﻟ‬
Pagina
15
Môesa, de slavenbevrijder
(56) Wij hebben Fir'aun al Onze tekenen laten zien, maar hij ontkende en weigerde te geloven.
(57) Hij zei tegen Môesa: "Ben jij naar ons toegekomen om ons uit ons land te verdrijven met
jouw tovenarij? (58) Makkelijk kunnen wij ook met dezelfde soort tovenarij komen. Maak dus
een afspraak tussen ons en jou in de openbaarheid." (59) Môesa zei: "Laat onze afspraak op het
feest zijn en laat het volk zich ’s ochtends verzamelen.” (60) Toen verzamelde Fir'aun de
behendigste tovenaars om zijn list uit te voeren. (61) Môesa waarschuwde de tovenaars: "Jullie
truckjes zijn leugens en daardoor worden jullie als misdadigers door Allah hard gestraft." (62)
De tovenaars twistten in het geheim onder elkaar. (63) De hebberige onder hen zeiden tegen
degene die twijfelden: "Dit zijn maar twee tovenaars, die jullie met hun tovenarij uit het land
willen verdrijven en onze hooggewaardeerde stelsel willen vernietigen. (64) Stellen daarom
jullie plannen samen op om zeker te winnen.” (65) Uiteindelijk zeiden de tovenaars: “O Môesa,
of jij werpt, of zijn wij het die het eerst werpen?" (66) Hij antwoordde: “Werpt u het eerste.”
Toen scheen het hem toe, door hunne toverij dat hun koorden en hun staven zich als slangen
voortbewogen. (67) Toen vreesde Môesa. (68) Maar Allah zei tegen hem: "Vrees niet! Jij zult de
overhand zeker krijgen. (69) Werp neer wat in jouw rechterhand (de staf), het zal wat zij
wrochtten verslinden, want wat zij wrochtten is slechts een list van een tovenaar. Uiteindelijk
wint een tovenaar niet, hoe hij het ook doet." (70) Toen de tovenaars het wonder zagen, werden
zij op hun knieën neergeworpen, en zij aanbaden, zeggende: "Wij geloven in de Heer van
Hârôen en Môesa," (71) De boze Fir'aun verweet en dreigde de geknielde tovenaars: "Geloven
jullie in hem voordat ik jullie een toestemming gegeven heb? Hij is zeker jullie meester die jullie
tovenarij onderwezen heeft. Ik zal jullie handen en voeten afhakken en ik zal jullie kruisigen aan
de stammen van palmbomen, en jullie zullen zien wiens straf strenger en blijvende is.” (72) Zij
zeiden: "Wij zullen jou nooit verkiezen boven de duidelijke tekenen die tot ons gekomen zijn en
Degene Die ons geschapen heeft. Besluit dan wat je wilt, jouw besluit treft niet meer dan dit
leven. (73) Wij geloven in onze Heer hopende dat Hij onze zonden zal vergeven en ook de
tovenarij, waartoe jij ons gedwongen hebt. Allah is beter in het belonen en blijvender in de
bestraffing. (74) Al wie als een misdadiger naar zijn Heer komt, is zeker voor hem de Hel,
waarin hij noch leeft noch sterft.”
Taa-Haa 20, verzen 56-74
De tovenaars
De Farao wilde bewijzen dat elke tovenaar dit soort kunstjes kan voortbrengen en dat Môesa dus
een bedrieglijke tovenaar was. De tovenaars hadden Môesa uitgedaagd met het oog op een grote
beloning van de Farao als zij zouden winnen.
De tovenaars konden de ogen van het publiek voor de gek houden door een magie (illusie) op te
wekken. Ze waren in staat hun touwen en stokken als slangen te laten bewegen.
Toen de stok van Môesa veranderde in een enorme slang die alle touwtjes en stokken van de
tovenaars opat, was dit een groot teken voor de tovenaars. Zij wisten dat wat Môesa had, zeker
geen tovenarij was. Het was dus zeker afkomstig van een supermacht, daarom knielden ze
onmiddellijk in overgave en uitten zo hun nieuw gevonden geloof.
Pagina
16
Môesa, de slavenbevrijder
Het opmerkelijke is dat de tovenaars plotseling en zonder enkele beheersing knielden, alsof ze
door hun enorme bewustzijn van de supermacht bestaan werden omvergeduwd.
Als iedere aanwezige Egyptenaar een steen tegen de tiran uit protest gooide , dan zou de
geschiedenis er totaal anders hebben uitgezien.
Ondanks dat de Farao voor zijn publiek verloren had, begon hij gelijk de aandacht van de mensen
weg te trekken naar een hele andere zaak, de verdiende straf voor de tovenaars!
De Farao heeft de tovenaars toen op een zeer grove en openbare manier gestraft en vermoord.
Hij deed dit om de duizenden mensen in het publiek en uiteindelijk het hele volk bang te maken.
De Farao wilde op die wijze zowel de Egyptenaren als de Israëlieten onder controle houden.
Nog opmerkelijker is dat de Farao geen hand uitstak naar Môesa om hem te straffen of te
vermoorden!
Dit betekent dat de Farao echt besefte dat een supermacht aan de kant van Môesa stond.
Hij wist dus dat Môesa met de waarheid was gekomen, daarom durfde hij Môesa niets aan te
doen.
Verslagen tiran
ٍ ‫ﻣﻦ ﻗَـﻮِﻣ ِﻪ ﻋﻠَﻰ ﺧﻮ‬ ٌ‫ﺔ‬‫رﻳ‬ُ‫ﻻ ذ‬ِ‫ﻓَﻤﺎ آﻣﻦ ﻟِﻤﻮﺳﻰ إ‬
‫ن ﻓِْﺮ َﻋ ْﻮ َن ﻟَ َﻌ ٍﺎل ِﰲ‬ ِ‫ﻣﻦ ﻓِْﺮ َﻋ ْﻮ َن َوَﻣﻠَﺌِ ِﻬ ْﻢ أَن ﻳَـ ْﻔﺘِﻨَـ ُﻬ ْﻢ َوإ‬ ‫ف‬
ٰ َ ُ ََ َ
َْ ٰ َ ْ
ِ
ِ
ِ ‫ْاﻷ َْر‬
﴾٨٣﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﻪُ ﻟَﻤ َﻦ اﻟْ ُﻤ ْﺴ ِﺮﻓ‬‫ض َوإِﻧ‬
(83) Niemand onder de Israëlitische volk die bang waren van Fir'aun en zijn vooraanstaanden,
geloofde echt in Môesa, behalve enkele jongelingen. Fir'aun was zeker een onderdrukker in het
land en behoorde tot de overdrijvende zondaren.
Yunus 10, vers 83
Môesa had namelijk bij de confrontatie met de tovenaars gewonnen, maar de Farao heeft met zijn
sluwe spelletjes geprobeerd om de mensen deze overwinning van Môesa doen vergeten.
Als gewonde roofdier ging Farao door in zijn onrechtvaardig beleid tegen de Israëlieten.
Farao en de oude lobby tegen Môesa waren toen vast besloten om van Môesa af te komen.
Môesa kon toen niets meer doen behalve zijn volk steunen en wachten op wat Allah had
voorbeschikt.
Pagina
17
‫‪Môesa, de slavenbevrijder‬‬
‫مؤمن آل فرعون ‪Heimelijke gelovige‬‬
‫‪Aan de andere kant nam het afwijzingsgevoel tegenover Farao toe, zelfs in zijn paleis.‬‬
‫ِ‬
‫‪‬ل ِدﻳﻨَ ُﻜ ْﻢ أ َْو أَن ﻳُﻈْ ِﻬَﺮ ِﰲ ْاﻷ َْر ِ‬
‫ض اﻟْ َﻔ َﺴ َﺎد‬
‫ﺎف أَن ﻳـُﺒَﺪ َ‬
‫َﺧ ُ‬
‫ﻮﺳ ٰﻰ َوﻟْﻴَ ْﺪعُ َرﺑ‪‬ﻪُ إِ ‪‬ﱐ أ َ‬
‫َوﻗَ َﺎل ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ ُن َذ ُر ِوﱐ أَﻗْـﺘُ ْﻞ ُﻣ َ‬
‫ٍ‪ِ ِ ِ ‬‬
‫اﳊِﺴ ِ‬
‫﴿‪ ﴾٢٦‬وﻗَ َﺎل ﻣﻮﺳ ٰﻰ إِ ‪‬ﱐ ﻋُ ْﺬ ُ ِ‬
‫ﺎب ﴿‪َ ﴾٢٧‬وﻗَ َﺎل َر ُﺟ ٌﻞ‬
‫َ ُ َ‬
‫ت ﺑَﺮ‪‬ﰊ َوَرﺑ‪ُ ‬ﻜﻢ ‪‬ﻣﻦ ُﻛ ‪‬ﻞ ُﻣﺘَ َﻜ ‪‬ﱪ ﻻ ﻳـُ ْﺆﻣ ُﻦ ﺑﻴَـ ْﻮم ْ َ‬
‫ﻮل ر‪‬ﰊ اﻟﻠ‪‬ﻪ وﻗَ ْﺪ ﺟﺎء ُﻛﻢ ﺑِﺎﻟْﺒـﻴ‪‬ـﻨَ ِ‬
‫‪‬ﻣ ْﺆِﻣﻦ ‪‬ﻣﻦ ِآل ﻓِﺮ َﻋﻮ َن ﻳﻜْﺘُﻢ إِ‬
‫َ‬
‫ﺎت ِﻣﻦ ‪‬رﺑ‪ُ ‬ﻜ ْﻢ َوإِن‬
‫ﻘ‬
‫ـ‬
‫ﻳ‬
‫َن‬
‫أ‬
‫ﻼ‬
‫ﺟ‬
‫ر‬
‫ن‬
‫ﻮ‬
‫ﻠ‬
‫ـ‬
‫ﺘ‬
‫ﻘ‬
‫ـ‬
‫ﺗ‬
‫أ‬
‫ﻪ‬
‫ﻧ‬
‫ﺎ‬
‫ﳝ‬
‫َ‬
‫ً‬
‫ُ‬
‫ْ‬
‫َ‬
‫ُ‬
‫َ‬
‫َ‬
‫َ‬
‫ُ‬
‫ُ‬
‫ُ‬
‫َ‬
‫َ‬
‫َ‬
‫ُ‬
‫ٌ ْ‬
‫َ‬
‫َ‬
‫َ‬
‫َ‬
‫ْ ْ َ ُ‬
‫َ‬
‫ِ ِ‬
‫ِ‬
‫ﻚ ِ ِ‬
‫ف‬
‫ﺾ اﻟ‪ِ ‬ﺬي ﻳَﻌِ ُﺪ ُﻛ ْﻢ إِ ‪‬ن اﻟﻠ‪‬ﻪَ َﻻ ﻳَـ ْﻬ ِﺪي َﻣ ْﻦ ُﻫ َﻮ ُﻣ ْﺴ ِﺮ ٌ‬
‫ﻳَ ُ‬
‫ﺻﺎدﻗًﺎ ﻳُﺼْﺒ ُﻜﻢ ﺑَـ ْﻌ ُ‬
‫ﻚ َﻛﺎذﺑًﺎ ﻓَـ َﻌﻠَْﻴﻪ َﻛﺬﺑُﻪُ َوإِن ﻳَ ُ َ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ﻳﻦ ِﰲ ْاﻷ َْر ِ‬
‫ﻨﺼ ُﺮﻧَﺎ ِﻣﻦ ﺑَﺄْ ِس اﻟﻠ‪ِ ‬ﻪ إِن َﺟﺎءَﻧَﺎ ﻗَ َﺎل‬
‫اب ﴿‪ ﴾٢٨‬ﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮم ﻟَ ُﻜ ُﻢ اﻟْ ُﻤ ْﻠ ُ‬
‫َﻛ ‪‬ﺬ ٌ‬
‫ض ﻓَ َﻤﻦ ﻳَ ُ‬
‫ﻚ اﻟْﻴَـ ْﻮَم ﻇَﺎﻫ ِﺮ َ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ِ ِ‪ِ ‬‬
‫ِ ِ‪‬‬
‫ﺎف‬
‫َﺧ ُ‬
‫ﻴﻞ اﻟ‪‬ﺮ َﺷﺎد ﴿‪َ ﴾٢٩‬وﻗَ َﺎل اﻟ‪‬ﺬي َآﻣ َﻦ ﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮم إِ ‪‬ﱐ أ َ‬
‫ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ ُن َﻣﺎ أُرﻳ ُﻜ ْﻢ إﻻ َﻣﺎ أ ََر ٰى َوَﻣﺎ أ َْﻫﺪﻳ ُﻜ ْﻢ إﻻ َﺳﺒ َ‬
‫اب ﴿‪ِ ﴾٣٠‬ﻣﺜﻞ دأْ ِ ِ‬
‫ِ‬
‫ﻮح وﻋ ٍﺎد وَﲦُ ‪ِ ‬‬
‫َﺣﺰ ِ‬
‫ﻳﺪ ﻇُْﻠ ًﻤﺎ‬
‫ﻳﻦ ِﻣﻦ ﺑَـ ْﻌ ِﺪ ِﻫ ْﻢ َوَﻣﺎ اﻟﻠ‪‬ﻪُ ﻳُِﺮ ُ‬
‫ب ﻗَـ ْﻮم ﻧُ ٍ َ َ َ َ‬
‫َْ َ‬
‫َﻋﻠَْﻴ ُﻜﻢ ‪‬ﻣﺜْ َﻞ ﻳَـ ْﻮم ْاﻷ ْ َ‬
‫ﻮد َواﻟﺬ َ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ِ ِ‬
‫ِ‬
‫‪‬‬
‫ﻳﻦ َﻣﺎ ﻟَ ُﻜﻢ ‪‬ﻣ َﻦ اﻟﻠ‪ِ ‬ﻪ ِﻣ ْﻦ‬
‫َﺧ ُ‬
‫ﻟ‪ْ‬ﻠﻌﺒَﺎد ﴿‪َ ﴾٣١‬وﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮم إِ ‪‬ﱐ أ َ‬
‫ﺎف َﻋﻠَْﻴ ُﻜ ْﻢ ﻳَـ ْﻮَم اﻟﺘـ‪‬ﻨَﺎد ﴿‪ ﴾٣٢‬ﻳَـ ْﻮَم ﺗُـ َﻮﻟﻮ َن ُﻣ ْﺪﺑ ِﺮ َ‬
‫ﻀﻠِ ِﻞ اﻟﻠ‪‬ﻪ ﻓَﻤﺎ ﻟَﻪ ِﻣﻦ ﻫ ٍﺎد ﴿‪﴾٣٣‬وﻟََﻘ ْﺪ ﺟﺎء ُﻛﻢ ﻳﻮﺳﻒ ِﻣﻦ ﻗَـﺒﻞ ﺑِﺎﻟْﺒـﻴ‪‬ـﻨَ ِ‬
‫ﻋ ِ‬
‫ﻚ‬
‫ﺎت ﻓَ َﻤﺎ ِزﻟْﺘُ ْﻢ ِﰲ َﺷ ‪‬‬
‫ﺎﺻ ٍﻢ َوَﻣﻦ ﻳُ ْ‬
‫َ ََ ُْ ُ ُ‬
‫َ‬
‫ُ َ ُ ْ َ‬
‫ُْ َ‬
‫ِٰ‬
‫ِِ‬
‫ِ‬
‫ﻚﻳِ‬
‫ف‬
‫ﻀ ‪‬ﻞ اﻟﻠ‪‬ﻪُ َﻣ ْﻦ ُﻫ َﻮ ُﻣ ْﺴ ِﺮ ٌ‬
‫ﻚ ﻗُـ ْﻠﺘُ ْﻢ ﻟَﻦ ﻳَـْﺒـ َﻌ َ‬
‫‪‬ﳑ‪‬ﺎ َﺟﺎءَ ُﻛﻢ ﺑِِﻪ َﺣ ‪ٰ ‬ﱴ إِذَا َﻫﻠَ َ‬
‫ﺚ اﻟﻠ‪‬ﻪُ ﻣﻦ ﺑَـ ْﻌﺪﻩ َر ُﺳ ًﻮﻻ َﻛ َﺬﻟ َ ُ‬
‫ﺎن أَﺗَﺎﻫﻢ َﻛﺒـﺮ ﻣ ْﻘﺘﺎ ِﻋﻨﺪ اﻟﻠ‪ِ ‬ﻪ و ِﻋ ‪ِ ‬‬
‫‪‬ﻣﺮﺗَﺎب ﴿‪ ﴾٣٤‬اﻟ‪ِ ‬ﺬﻳﻦ ُﳚ ِﺎدﻟُﻮ َن ِﰲ آﻳ ِ‬
‫ﻳﻦ‬
‫َ َ‬
‫ﺎت اﻟﻠ‪ِ ‬ﻪ ﺑِﻐَ ِْﲑ ُﺳ ْﻠﻄَ ٍ ُ ْ ُ َ َ ً َ‬
‫ْ ٌ‬
‫َ َ‬
‫َ‬
‫ﻨﺪ اﻟﺬ َ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ﻚ ﻳَﻄْﺒَ ُﻊ اﻟﻠ‪‬ﻪُ َﻋﻠَ ٰﻰ ُﻛ ‪‬ﻞ ﻗَـ ْﻠ ِ‬
‫ﺻ ْﺮ ًﺣﺎ ﻟ‪َ ‬ﻌﻠ‪‬ﻲ‬
‫َآﻣﻨُﻮا َﻛ َٰﺬﻟ َ‬
‫ﺐ ُﻣﺘَ َﻜ ‪ٍ‬ﱪ َﺟﺒ‪‬ﺎ ٍر ﴿‪َ ﴾٣٥‬وﻗَ َﺎل ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ ُن ﻳَﺎ َﻫ َﺎﻣﺎ ُن اﺑْ ِﻦ ِﱄ َ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ِ ِ ِ ِٰ ِ‬
‫ﻚ ُزﻳ‪َ ‬ﻦ ﻟِِﻔ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن‬
‫ﻮﺳ ٰﻰ َوإِ ‪‬ﱐ َﻷَﻇُﻨ‪‬ﻪُ َﻛﺎذﺑًﺎ َوَﻛ َٰﺬﻟ َ‬
‫ﺎب ﴿‪ ﴾٣٦‬أ ْ‬
‫أَﺑْـﻠُ ُﻎ ْاﻷ ْ‬
‫َﺳﺒَ َ‬
‫َﺳﺒَ َ‬
‫ﺎب اﻟ ‪‬ﺴ َﻤ َﺎوات ﻓَﺄَﻃ‪‬ﻠ َﻊ إ َ ٰﱃ إﻟَﻪ ُﻣ َ‬
‫ﺎب ﴿‪ ﴾٣٧‬وﻗَ َﺎل اﻟ‪ِ ‬ﺬي آﻣﻦ ﻳﺎ ﻗَـﻮِم اﺗ‪‬ﺒِﻌ ِ‬
‫ﺳﻮء َﻋﻤﻠِ ِﻪ وﺻ ‪‬ﺪ َﻋ ِﻦ اﻟ ‪‬ﺴﺒِ ِﻴﻞ وﻣﺎ َﻛْﻴ ُﺪ ﻓِﺮ َﻋﻮ َن إِ‪‬ﻻ ِﰲ ﺗَـﺒ ٍ‬
‫ﻮن أ َْﻫ ِﺪ ُﻛ ْﻢ‬
‫ََ َ ْ ُ‬
‫ُ ُ َ َُ‬
‫َ‬
‫ََ‬
‫ْ ْ‬
‫َ‬
‫ِ‬
‫اﳊَﻴَﺎةُ اﻟ ‪‬ﺪﻧْـﻴَﺎ َﻣﺘَﺎعٌ َوإِ ‪‬ن ْاﻵ ِﺧَﺮةَ ِﻫ َﻲ َد ُار اﻟْ َﻘَﺮا ِر ﴿‪َ ﴾٣٩‬ﻣ ْﻦ َﻋ ِﻤ َﻞ‬
‫ﻴﻞ اﻟ‪‬ﺮ َﺷ ِﺎد ﴿‪ ﴾٣٨‬ﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮِم إِ‪‬ﳕَﺎ َٰﻫ ِﺬﻩِ ْ‬
‫َﺳﺒ َ‬
‫ﺳﻴ‪‬ﺌﺔً ﻓَ َﻼ ُﳚﺰ ٰى إِ‪‬ﻻ ِﻣﺜْـﻠَﻬﺎ وﻣﻦ ﻋ ِﻤﻞ ِ‬
‫اﳉَﻨ‪‬ﺔَ ﻳـُْﺮَزﻗُﻮ َن‬
‫ﻚ ﻳَ ْﺪ ُﺧﻠُﻮ َن ْ‬
‫ﺻﺎﳊًﺎ ‪‬ﻣﻦ ذَ َﻛ ٍﺮ أ َْو أُﻧﺜَ ٰﻰ َوُﻫ َﻮ ُﻣ ْﺆِﻣ ٌﻦ ﻓَﺄُوٰﻟَﺌِ َ‬
‫ََ‬
‫َْ‬
‫َ ََ ْ َ َ َ‬
‫ِ‬
‫ِ ِ ِ ٍ‬
‫ِ‬
‫‪‬ﺠﺎةِ َوﺗَ ْﺪﻋُﻮﻧَِﲏ إِ َﱃ اﻟﻨ‪‬ﺎ ِر ﴿‪ ﴾٤١‬ﺗَ ْﺪﻋُﻮﻧَِﲏ ِﻷَ ْﻛ ُﻔَﺮ‬
‫ﻓ َﻴﻬﺎ ﺑﻐَ ِْﲑ ﺣ َﺴﺎب ﴿‪َ ﴾٤٠‬وﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮم َﻣﺎ ِﱄ أ َْدﻋُﻮُﻛ ْﻢ إ َﱃ اﻟﻨ َ‬
‫ﺑِﺎﻟﻠ‪ِ ‬ﻪ وأُ ْﺷ ِﺮَك ﺑِِﻪ ﻣﺎ ﻟَﻴﺲ ِﱄ ﺑِِﻪ ِﻋ ْﻠﻢ وأَﻧَﺎ أ َْدﻋﻮُﻛﻢ إِ َﱃ اﻟْﻌ ِﺰﻳ ِﺰ اﻟْﻐَﻔ‪‬ﺎ ِر ﴿‪َ ﴾٤٢‬ﻻ ﺟﺮم أَ‪‬ﳕَﺎ ﺗَ ْﺪﻋﻮﻧَِﲏ إِﻟَﻴ ِ‬
‫ﺲ‬
‫ﻴ‬
‫ﻟ‬
‫ﻪ‬
‫َ‬
‫ُ‬
‫ْ‬
‫َ ََ‬
‫َ‬
‫ٌَ ُ ْ‬
‫َ‬
‫ْ َ‬
‫َ ْ َ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ِ‬
‫ﺎب اﻟﻨ‪‬ﺎ ِر ﴿‪ ﴾٤٣‬ﻓَ َﺴﺘَ ْﺬ ُﻛ ُﺮو َن‬
‫ﻟَﻪُ َد ْﻋ َﻮةٌ ِﰲ اﻟ ‪‬ﺪﻧْـﻴَﺎ َوَﻻ ِﰲ ْاﻵﺧَﺮةِ َوأَ ‪‬ن َﻣَﺮ‪‬دﻧَﺎ إِ َﱃ اﻟﻠ‪‬ﻪ َوأَ ‪‬ن اﻟْ ُﻤ ْﺴ ِﺮﻓ َ‬
‫ﲔ ُﻫ ْﻢ أ ْ‬
‫َﺻ َﺤ ُ‬
‫ﺼﲑ ﺑِﺎﻟْﻌِﺒ ِﺎد ﴿‪ ﴾٤٤‬ﻓَـﻮﻗَﺎﻩ اﻟﻠ‪‬ﻪ ﺳﻴ‪‬ﺌ ِ‬
‫ِ‬
‫ﺎق ﺑِ ِ‬
‫ِ ِِ‬
‫ﺂل‬
‫َﻣﺎ أَﻗُ ُ‬
‫ﺎت َﻣﺎ َﻣ َﻜ ُﺮوا َو َﺣ َ‬
‫َ ُ ُ ََ‬
‫ﻮل ﻟَ ُﻜ ْﻢ َوأُﻓَـ ‪‬ﻮ ُ‬
‫ض أ َْﻣ ِﺮي إ َﱃ اﻟﻠ‪‬ﻪ إ ‪‬ن اﻟﻠ‪‬ﻪَ ﺑَ ٌ َ‬
‫ﻓِﺮ َﻋﻮ َن ﺳﻮء اﻟْﻌ َﺬ ِ‬
‫اب ﴿‪﴾٤٥‬‬
‫ْ ْ ُ ُ َ‬
‫‪18‬‬
‫‪Pagina‬‬
Môesa, de slavenbevrijder
(26) Fir'aun zei: "Laat mij Môesa doden en laat hem zijn Heer aanroepen: voorwaar, ik vrees
dat hij jullie godsdienst zal veranderen of dat hij verderf op de aarde zal zaaien." !! (27) Môesa
zei: Ik zoek mijn toevlucht bij mijn en jullie Heer tegen iedere hoogmoedige die niet in de Dag
des Oordeels gelooft." (28) Een ware gelovige man van het volk van Fir'aun, die zijn geloof had
verborgen, zei: "Willen jullie een man doden omdat hij zegt: 'Mijn Heer is Allah,' terwijl hij met
de duidelijke bewijzen van jullie Heer tot jullie is gekomen? Als hij een leugenaar is, zal de
bijbehorende straf zich tegen hem keren, maar als hij de waarheid spreekt, zullen enkele rampen
waar hij jullie voor waarschuwt jullie treffen. Zeker leidt Allah niet wie een leugenaar is. (29) O
mijn volk! Nu zijn jullie de heersers van de machtigste aanwezig koninkrijk op de aarde, maar
wie zal ons redden als de verdiende straf van Allah op ons zou neerkomen.” Fir'aun zei:"Ik
vertel jullie wat mij het geschiktste lijkt en ik leid jullie slechts op het verstandige pad.”(30) De
gelovige sprak tegen de onzin van Fir'aun en zei: "O mijn volk, ik vrees voor jullie een ernstige
bestraffing van Allah zoals die van de vroegere tijden (31) aan het volk van Noach, Ad,
Thamoed en degenen na hen; want Allah aanvaardt geen enkele onrechtvaardigheid tegen de
mensen. (32) Ik vrees voor jullie de dag des Oordeels waar de mensen elkaar om hulp vergeefs
zullen roepen,(33) op die dag zullen jullie van elkaar vluchten terwijl niemand jullie kan
beschermen want wie Allah zal straffen, heeft geen redder. (34) Jullie herinneren zeker Yôesoef
nog die met de duidelijke tekens tot jullie gekomen is, maar jullie bleven toch twijfelen! Zelfs
toen hij gestorven was, zeiden jullie: "Jammer! Nu zal Allah na Yôesoef nooit meer een
boodschapper sturen." ! Wat een verdwaalde extreme twijfelaars zijn jullie.(35) Degenen die
Allah’s tekens bewust betwisten verdienen de grote woede van de gelovigen en Allah die het
hart van iedere hoogmoedige tiran verzegelt met ongeloof.”(36) Fir'aun bespotte de gelovige en
zei tegen zijn premie :"O Hâmân! Bouw voor mij dan een toren waarmee ik hopelijk de poorten
van de hemelen kan bereiken, (37) zodat ik de God van Môesa kan zien! Ik veronderstel dat hij
zeker een leugenaar is." Zo was Fir’aun verheugd met zichzelf en hij geloofde niet dat zijn list
zou mislukken. (38) De gelovige man zei treurig: "O mijn volk, volg mij, ik wil jullie de
verstandige weg leiden. (39) Dit leven is slechts een vergankelijke genot maar zeker het
Hiernamaals is de eeuwige verblijfplaats. (40) Wie kwaad heeft gedaan, zal slechts vergolden
worden in gelijke mate, maar wie goed doet, man of vrouw, en een gelovige is, zal het paradijs
binnengaan, en daarin voorzien worden, zonder berekening. (41) Wat vreemd dat ik jullie tot de
redding oproep, terwijl jullie mij tot de Hel oproepen! (42) Jullie roepen mij op om niet te
geloven in Allah en naast Hem deelgenoten toe te kennen, terwijl ik jullie oproep om in de
Almachtige, de Vergever van zonden te geloven.(43) Het is zeker dat de valse goden, waartoe
jullie mij oproepen, het niet verdienen aangeroepen te worden noch in dit leven, noch in het
Hiernamaals. Wij zullen zeker tot Allah terugkeren en de hardnekkige zondaren zullen de
bewoners van de Hel zijn.(44) Jullie zullen je herinneren wat ik tot jullie nu zeg, en verder laat
ik mijn zaak over aan Allah, de Alziende.” (45) Uiteindelijk beschermde Allah de gelovige man
van het kwaad, dat Fir'aun en zijn lieden tegen hem hadden gepland, terwijl de ergste straf
Fir'aun en zijn volgelingen omsingelden.
Ghaafir 40, verzen 26-45
Pagina
19
Môesa, de slavenbevrijder
Slaven van angst !
De angst onder de Israëlieten was heviger geworden omdat de Farao had verloren en zeker zou hij
het verlies op hen afreageren. Ondanks de overwinning waren de Israëlieten bang dat ze ervoor
zouden boeten. Die moeilijke dagen verweten ze Môesa omdat hij hen in gevaar had gebracht !
ِ ِ ِ ِِ ِ ِ
ِ ِ ‫ن ْاﻷَر‬ ِ‫ ِﻪ واﺻِﱪوا إ‬‫ﻗَ َﺎل ﻣﻮﺳﻰ ﻟَِﻘﻮِﻣ ِﻪ اﺳﺘَﻌِﻴﻨُﻮا ﺑِﺎﻟﻠ‬
‫ﲔ‬
َ ‫ﻘ‬‫ﻪ ﻳُﻮِرﺛـُ َﻬﺎ َﻣﻦ ﻳَ َﺸﺎءُ ﻣ ْﻦ ﻋﺒَﺎدﻩ َواﻟْ َﻌﺎﻗﺒَﺔُ ﻟ ْﻠ ُﻤﺘ‬‫ض ﻟﻠ‬
َ ْ
ْ ْ َٰ ُ
ُْ َ
ِ
ِ
ِ
ِ
‫وُﻛ ْﻢ‬ ‫ﻚ َﻋ ُﺪ‬
َ ‫ ُﻜ ْﻢ أَن ﻳـُ ْﻬﻠ‬‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا أُوذﻳﻨَﺎ ِﻣﻦ ﻗَـْﺒ ِﻞ أَن ﺗَﺄْﺗِﻴَـﻨَﺎ َوِﻣﻦ ﺑـَ ْﻌﺪ َﻣﺎ ﺟْﺌﺘَـﻨَﺎ ﻗَ َﺎل َﻋ َﺴ ٰﻰ َرﺑ‬١٢٨﴿
ِ ‫َوﻳَ ْﺴﺘَ ْﺨﻠِ َﻔ ُﻜ ْﻢ ِﰲ ْاﻷ َْر‬
﴾١٢٩﴿ ‫ﻒ ﺗَـ ْﻌ َﻤﻠُﻮ َن‬
َ ‫ض ﻓَـﻴَﻨﻈَُﺮ َﻛْﻴ‬
(128) Môesa zei tot zijn volk: "Smeek Allah om ondersteuning en wees geduldig; want alles is
van Allah en Hij geeft volgens Zijn mega plan wat Hij wil aan wie Hij wil, maar zeker een goed
einde is voor de gelovigen die met een hoge bewustzijn van Allah handelen.” (129) Zij zeiden:
"Wij werden gekweld vóór dat jij tot ons kwam en ook nadat jij tot ons bent gekomen." Hij zei:
"Hopelijk zal jullie Heer jullie vijanden vernietigen en jullie dan aan de macht op de aarde
stellen (!) daarop ziet Hij hoe jullie dan zouden handelen.
Al-A'raaf 7, verzen 128-129
De Israëlieten hadden geen hoop meer en stonden volledig machteloos toe te kijken hoe het
verder met ze ging. Het beschaafd Egyptische volk werd ook tijdens het regime van de Farao in
vrijheid beperkt. Zij werden ook onderdrukt, daarom grepen zij niet in. Iedereen, zowel de
Israëlieten als de Egyptenaren waren als het ware slaven geworden van hun angst.
Het spreekwoordelijke vogeltje
Môesa zou de Israëlieten naar hun vrijheid willen leiden. Het lijkt gemakkelijk, maar zo ging het
niet. De Israëlieten leefden zoals het voorbeeld van het vogeltje in een kooi. Het vogeltje wat altijd
in een kooi heeft moeten leven, zal nooit het deurtje van de kooi uitgaan als die openstaat. Men
zou het vogeltje uit het kooitje moeten dwingen of verleiden. Het vogeltje is namelijk bang voor de
buitenwereld. Zo was het ook met de Israëlieten. Ze wilden natuurlijk vrij zijn, maar toch hield iets
hen tegen. Ze waren bang voor de onbekende buitenwereld.
Môesa moest in eerste instantie de Israëlieten wakker schudden en bewust maken van hun
onmenselijke situatie. Verder moest hij de Israëlieten helpen met voorbereidingen om te kunnen
vluchten. Maar ze waren zo bang en nog niet klaar om een actie te ondernemen. Het was een
ontzettend zware taak voor Môesa om dit volk op de been te krijgen om vervolgens met hen te
vluchten. Zo heeft Môesa de Israëlieten moeten ondersteunen en helpen ontwikkelen (in een lang
groeiproces voor 40 jaren) zodat er nieuwe generaties zouden opstaan om uiteindelijk met hem
mee te gaan en vrij te zijn.
Zo stuurt Allah altijd de bevrijders naar de onderdrukte mensen, niet om hun verloren vrijheid terug
te schenken, maar om de mensen opnieuw op te voeden en te revalideren opdat ze zelf voor hun
vrijheid kunnen opstaan.
Pagina
20
Môesa, de slavenbevrijder
Hebzucht voor macht ‫قارون‬
Qârôen was een unieke verrader voor zijn volk. Hoeveel Qârôens herkennen we nu?!
ِ
ِ ِ
ِ
ِ
ِ ‫ﺼﺒَ ِﺔ أ‬
‫ﻮةِ إِ ْذ ﻗَ َﺎل‬ ‫ُوﱄ اﻟْ ُﻘ‬
ْ ُ‫ن َﻣ َﻔﺎﲢَﻪُ ﻟَﺘَـﻨُﻮءُ ﺑِﺎﻟْﻌ‬ ِ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻓَـﺒَـﻐَ ٰﻰ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ْﻢ َوآﺗَـْﻴـﻨَﺎﻩُ ﻣ َﻦ اﻟْ ُﻜﻨُﻮِز َﻣﺎ إ‬
َ ‫ن ﻗَ ُﺎرو َن َﻛﺎ َن ﻣﻦ ﻗَـ ْﻮم ُﻣ‬ ‫إ‬
ِ‫﴾ واﺑـﺘ ِﻎ ﻓ‬٧٦﴿ ‫ﺐ اﻟْ َﻔ ِﺮِﺣﲔ‬
ِ َ‫ار ْاﻵ ِﺧﺮةَ وَﻻ ﺗَﻨﺲ ﻧ‬‫ﻪ اﻟﺪ‬‫ﺎك اﻟﻠ‬
‫ﻚ ِﻣ َﻦ‬
‫آﺗ‬
‫ﺎ‬
‫ﻴﻤ‬
َ
 ‫ﻪَ َﻻ ُِﳛ‬‫ن اﻟﻠ‬ ِ‫ﻟَﻪُ ﻗَـ ْﻮُﻣﻪُ َﻻ ﺗَـ ْﻔَﺮ ْح إ‬
َ
َ َ‫ﺼﻴﺒ‬
َْ َ
َ
ُ
َ
َ
َ
َ
َ
ِِ
ِ ‫ﺪﻧْـﻴﺎ وأ‬ ‫اﻟ‬
ِ ‫ﻚ َوَﻻ ﺗَـْﺒ ِﻎ اﻟْ َﻔ َﺴ َﺎد ِﰲ ْاﻷ َْر‬
‫﴾ ﻗَ َﺎل‬٧٧﴿ ‫ﻳﻦ‬
 ‫ﻪَ َﻻ ُِﳛ‬‫ن اﻟﻠ‬ ِ‫ض إ‬
َ ‫ﻪُ إِﻟَْﻴ‬‫َﺣ َﺴ َﻦ اﻟﻠ‬
ْ ‫َﺣﺴﻦ َﻛ َﻤﺎ أ‬
ْ َ َ
َ ‫ﺐ اﻟْ ُﻤ ْﻔﺴﺪ‬
ِ
ِ ‫ﻚ ِﻣﻦ ﻗَـﺒﻠِ ِﻪ ِﻣﻦ اﻟْ ُﻘﺮ‬
‫ﻮًة َوأَ ْﻛﺜَـ ُﺮ‬ ‫ﺪ ِﻣْﻨﻪُ ﻗُـ‬ ‫َﺷ‬
َ ‫ون َﻣ ْﻦ ُﻫ َﻮ أ‬
َ َ‫ﻪَ ﻗَ ْﺪ أ َْﻫﻠ‬‫ن اﻟﻠ‬ َ‫ﳕَﺎ أُوﺗِﻴﺘُﻪُ َﻋﻠَ ٰﻰ ِﻋ ْﻠ ٍﻢ ِﻋﻨﺪي أ ََوَﱂْ ﻳَـ ْﻌﻠَ ْﻢ أ‬ِ‫إ‬
ُ َ ْ
ِ
ِِ ِ ِ ِ ِ
ِِ
‫ﺪﻧْـﻴَﺎ ﻳَﺎ‬ ‫اﳊَﻴَﺎةَ اﻟ‬
ْ ‫ﻳﺪو َن‬
ُ ‫ﻳﻦ ﻳُِﺮ‬
َ ‫﴾ ﻓَ َﺨَﺮ َج َﻋﻠَ ٰﻰ ﻗَـ ْﻮﻣﻪ ﰲ زﻳﻨَﺘﻪ ﻗَ َﺎل اﻟﺬ‬٧٨﴿ ‫ ُﻢ اﻟْ ُﻤ ْﺠ ِﺮُﻣﻮ َن‬‫ﲨَْ ًﻌﺎ َوَﻻ ﻳُ ْﺴﺄ َُل َﻋﻦ ذُﻧُﻮ‬
ِ
ِ
ِ ‫ﺖ ﻟَﻨَﺎ ِﻣﺜْﻞ َﻣﺎ أ‬
ٍ ِ  ‫ﻪُ ﻟَ ُﺬو َﺣ‬‫ُوﰐ ﻗَ ُﺎرو ُن إِﻧ‬
‫ َﻤ ْﻦ‬‫ ِﻪ َﺧْﻴـٌﺮ ﻟ‬‫اب اﻟﻠ‬
َ ‫ﻟَْﻴ‬
ُ ‫ﻳﻦ أُوﺗُﻮا اﻟْﻌ ْﻠ َﻢ َوﻳْـﻠَ ُﻜ ْﻢ ﺛـَ َﻮ‬
َ ‫﴾ َوﻗَ َﺎل اﻟﺬ‬٧٩﴿ ‫ﻆ َﻋﻈﻴﻢ‬
َ
َ
ِ ‫آﻣﻦ وﻋ ِﻤﻞ‬
ٍِ ِ
ِ
 ‫ﻻ اﻟ‬ِ‫ﺎﻫﺎ إ‬
َ ‫ﺻﺎﳊًﺎ َوَﻻ ﻳـُﻠَﻘ‬
َ ‫﴾ ﻓَ َﺨ َﺴ ْﻔﻨَﺎ ﺑِﻪ َوﺑِ َﺪا ِرﻩِ ْاﻷ َْر‬٨٠﴿ ‫ﺼﺎﺑُِﺮو َن‬
ُ‫ﻨﺼ ُﺮوﻧَﻪ‬
ُ َ‫ض ﻓَ َﻤﺎ َﻛﺎ َن ﻟَﻪُ ﻣﻦ ﻓﺌَﺔ ﻳ‬
َ َ ََ ََ
ِ
ِ
ِ ِ ِ
ِ
ِ ‫ﻮا َﻣ َﻜﺎﻧَﻪُ ﺑِ ْﺎﻷ َْﻣ‬ْ ‫ﻳﻦ َﲤَﻨـ‬
‫ﻂ‬
ُ ‫ﻪَ ﻳَـْﺒ ُﺴ‬‫ن اﻟﻠ‬ َ‫ﺲ ﻳَـ ُﻘﻮﻟُﻮ َن َوﻳْ َﻜﺄ‬
ْ ‫﴾ َوأ‬٨١﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ‫َﺻﺒَ َﺢ اﻟﺬ‬
َ ‫ﻪ َوَﻣﺎ َﻛﺎ َن ﻣ َﻦ اﻟْ ُﻤﻨﺘَﺼ ِﺮ‬‫ﻣﻦ ُدون اﻟﻠ‬
ِ ِِ ِ ِ
ِ
﴾٨٢﴿ ‫ﻪُ َﻻ ﻳـُ ْﻔﻠِ ُﺢ اﻟْ َﻜﺎﻓُِﺮو َن‬‫ﻒ ﺑِﻨَﺎ َوﻳْ َﻜﺄَﻧ‬
َ ‫ﻪُ َﻋﻠَْﻴـﻨَﺎ َﳋَ َﺴ‬‫ﻦ اﻟﻠ‬ ‫ﻣ‬ ‫ﺮْز َق ﻟ َﻤﻦ ﻳَ َﺸﺎءُ ﻣ ْﻦ ﻋﺒَﺎدﻩ َوﻳَـ ْﻘﺪ ُر ﻟَ ْﻮَﻻ أَن‬‫اﻟ‬
ِ ِ ِ
ِِ
ِ
ِ ‫ﻮا ِﰲ ْاﻷ َْر‬ُ‫ﻳﺪو َن ﻋُﻠ‬
﴾٨٣﴿ ‫ﲔ‬
ُ ‫ﻳﻦ َﻻ ﻳُِﺮ‬
َ ‫ﺗِْﻠ‬
َ ‫ﻘ‬‫ض َوَﻻ ﻓَ َﺴ ًﺎدا َواﻟْ َﻌﺎﻗﺒَﺔُ ﻟ ْﻠ ُﻤﺘ‬
ُ ‫ﻚ اﻟﺪ‬
َ ‫ﺬ‬‫ار ْاﻵﺧَﺮةُ َْﳒ َﻌﻠُ َﻬﺎ ﻟﻠ‬
Qârôen behoorde tot het volk van Môesa, maar hij was oneerlijk tegen hen. Wij (Allah) schonken
hem zoveel schatten dat hun sleutels met moeite door een groep sterke mannen gedragen zouden
kunnen worden. Toen zijn volk tot hem zei: "Poch niet, want Allah houdt niet van de
hoogmoedige, (77) profiteer en geniet van wat Allah heeft jou gegeven maar zoek ook het goede
van het Hiernamaals, doe goed aan anderen zoals Allah jou goed gedaan heeft en schep geen
wanorde op aarde want Allah houdt niet van de verderfzaaiers." (78) Qârôen antwoordde:"Ik heb
deze rijkdommen door mijn eigen kennis gekregen." !! Wist hij dan niet dat Allah vóór zijn tijd
veel onrechtvaardige generaties had vernietigd die veel machtiger dan hem waren en meer kennis
hadden?! Zulke misdadigers zullen hard gestraft worden. (79) Qârôen bleef verschijnen voor zijn
volk met pracht en praal. Degenen die het leven dezer wereld wensten, zeiden: "O, ware ons
hetzelfde gegeven als Qârôen, hij heeft zeker een enorm geluk." (80) Maar de wijze mensen onder
hen zeiden: "Wee jullie, de beloning van Allah is beter voor wie gelooft en goede daden verricht;
en het zal niemand worden geschonken behalve hun die geduldig zijn." (81) Wij (Allah) spleten de
grond en lieten hem en zijn paleis in de aarde wegzinken. Er was geen partij die hem tegen Allah
kon helpen noch kon hij zich verdedigen. (82) Degenen die zijn plaats hadden begeerd, zeiden: "O
wee, het is zeker Allah Die de voorziening verruimt en beperkt voor wie Hij wil. Indien Allah ons
niet genadig was geweest zou Hij ons ook in de aarde hebben doen verzinken. Wee, de
ondankbaren slagen nooit." (83) Het goede einde van het Hiernamaals (het Paradijs) schenken Wij
aan hen, die niet hoogmoedig wensen te zijn op aarde en geen verderf zaaien.
Al-Qasas28,verzen 76-83
Pagina
21
Môesa, de slavenbevrijder
De negen wonderen
Gedurende lang 40 jaar ondersteunde Allah Môesa verder met vele wonderen/tekenen.
1e teken
Het eerste wonder en tevens de grootste voor de Farao was Môesa zelf zoals boven vermeld.
2e teken
Het tweede teken was de stok die in een enorme slang veranderde.
3e teken
Môesa’s verlichte hand die straalde als de zon. De Farao wist goed dat dit door geen enkel mens
kon worden nagedaan, daarom om de uitdaging aan te gaan heeft hij bewust gekozen voor de
magie door zijn bekwame tovenaars.
4e teken
Het was een hevige en langdurige overstroming van de Nijl. Dit was een ramp voor Egypte. De
rivieren traden buiten hun oevers en alles rondom de rivieren werd verwoest. Toen het rampzalig
werd, verzochten de Egyptenaren Môesa om dit te laten ophouden. Ze zeiden tegen Môesa op
sarcastische en spottende wijze: ‘Als jouw God daadwerkelijk bestaat, laat Hem deze overstroming
dan opheffen’. De wereld stond op z’n kop. De Egyptenaren, die de spot dreven met Môesa,
vroegen Môesa om hulp. De Farao sprak af met Môesa dat als de overstroming zou ophouden, zou
hij de Israëlieten vrij maken. Môesa vroeg Allah om de overstroming op te heffen en Allah
verhoorde zijn smeekgebed. Toch kwam de Farao zijn afspraak niet na.
5e teken
Egypte werd volledig bedolven onder de sprinkhanen. Geen plant overleefde. Er bleef geen groen
meer over! Het was verschrikkelijk voor de landbouw en economie. Vervolgens liet de Farao
Môesa zijn God weer smeken om dit op te laten houden. De Farao in tegenstelling tot zijn belofte,
liet de Israëlieten hierna weer niet vrij.
6e teken
De luizen waren het zesde teken. Luizen zijn verschrikkelijke, bloedzuigende insecten die overal
aan vastkleven en die voor serieuze infecties kunnen zorgen. Veel mensen zijn gestorven
daardoor. Dus smeekte de Farao Môesa weer om zijn God aan te roepen om deze ramp te laten
ophouden. Môesa smeekte Allah dus weer om het te stoppen en Allah verhoorde wederom
Môesa’s gebed.
7e teken
De kikvorsen waren het zevende teken. Die zorgden voor een heleboel geluidsoverlast. Toen de
mensen het niet meer aan konden, vroeg de Farao Môesa weer om hulp.
8e teken
Het bloederige Nijl water is het achtste teken. Al het water van de Nijl veranderde in bloed!
De Egyptenaren snakten naar water en lieten Môesa zijn Heer smeken om deze ramp op te heffen.
Môesa smeekte Allah weer en Hij verhoorde wederom het smeekgebed van Môesa.
9e teken
De plaag was het laatste teken. Dit was een verschrikkelijke epidemie die veel mensenlevens eiste.
Deze ziekte zorgt ervoor dat alle weefsels afsterven tot de botten.
Dit was het laatste, ergste en verschrikkelijkste teken voor de Egyptenaren.
Pagina
22
Môesa, de slavenbevrijder
ِ ٍ
ِ
ِِ
ِ
ِ ‫ﻤﺎ ﺟﺎءﺗْـﻬﻢ آﻳﺎﺗُـﻨَﺎ ﻣﺒ‬ َ‫﴾ ﻓَـﻠ‬١٢﴿ ‫ﺎﺳ ِﻘﲔ‬
‫ﺼَﺮًة ﻗَﺎﻟُﻮا َٰﻫ َﺬا‬
َ َ‫ﻬ ْﻢ َﻛﺎﻧُﻮا ﻗَـ ْﻮًﻣﺎ ﻓ‬
ُْ َ ْ ُ َ َ
ُ ‫ِﰲ ﺗ ْﺴ ِﻊ آﻳَﺎت إِ َ ٰﱃ ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن َوﻗَـ ْﻮﻣﻪ إِﻧـ‬
ِ
ِ
ُ‫ﻒ َﻛﺎ َن َﻋﺎﻗِﺒَﺔ‬
ٌ ِ‫ﻣﺒ‬ ‫ﺳ ْﺤٌﺮ‬
َ ‫ﻮا ﻓَﺎﻧﻈُْﺮ َﻛْﻴ‬ُ‫اﺳﺘَـْﻴـ َﻘﻨَْﺘـ َﻬﺎ أَﻧ ُﻔ ُﺴ ُﻬ ْﻢ ﻇُْﻠ ًﻤﺎ َوﻋُﻠ‬
ْ ‫َﺎ َو‬ ‫﴾ َو َﺟ َﺤ ُﺪوا‬١٣﴿ ‫ﲔ‬
﴾١٤﴿‫اﻟْ ُﻤ ْﻔ ِﺴ ِﺪﻳ َﻦ‬
(12) Allah stuurde negen tekenen naar Fir'aun en zijn zondig volk. (13) Toen Onze
overduidelijke tekenen tot hen kwamen, zeiden zij: "Dit is absolute tovenarij." (14) Uit
onrechtvaardigheid en hoogmoed ontkenden zij de tekenen, hoewel zij zelf ervan overtuigd
waren. Zo was het einde van de verderfzaaiers.
An-Naml 27, 12-14
ٍ  ‫ﻣ َﻔ‬ ‫ﺎت‬
ٍ ‫م آﻳ‬‫ﻀ َﻔ ِﺎدع واﻟﺪ‬
ِ
‫ﲔ‬
ْ ‫ﻮﻓَﺎ َن َو‬‫ﻓَﺄ َْر َﺳ ْﻠﻨَﺎ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ُﻢ اﻟﻄ‬
َ ‫ْﳎ ِﺮﻣ‬ ‫ﺎﺳﺘَ ْﻜﺒَـ ُﺮوا َوَﻛﺎﻧُﻮا ﻗَـ ْﻮًﻣﺎ‬
ْ َ‫ﺼ َﻼت ﻓ‬
َ َ َ َ  ‫ﻤ َﻞ َواﻟ‬ ‫اﳉََﺮ َاد َواﻟْ ُﻘ‬
ِ َ ‫ﻚ ِﲟَﺎ ﻋ ِﻬ َﺪ ِﻋ‬
‫ﺮ ْﺟَﺰ‬‫ﺎ اﻟ‬‫ﺖ َﻋﻨ‬
َ َ ‫ﻮﺳﻰ ْادعُ ﻟَﻨَﺎ َرﺑ‬
َ ‫ﻨﺪ َك ﻟَﺌﻦ َﻛ َﺸ ْﻔ‬
َ ‫ﺮ ْﺟ ُﺰ ﻗَﺎﻟُﻮا ﻳَﺎ ُﻣ‬‫ﻤﺎ َوﻗَ َﻊ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ُﻢ اﻟ‬ َ‫﴾ َوﻟ‬١٣٣﴿
ِ ِ َ ‫ﻦ ﻣﻌ‬ َ‫ﻚ وﻟَﻨُـﺮِﺳﻠ‬
ِ
ِ
‫َﺟ ٍﻞ ُﻫﻢ ﺑَﺎﻟِﻐُﻮﻩُ إِذَا ُﻫ ْﻢ‬
َ َ ْ َ َ َ‫ﻦ ﻟ‬ َ‫ﻟَﻨُـ ْﺆﻣﻨ‬
َ ‫ﺮ ْﺟَﺰ إ َ ٰﱃ أ‬‫ﻤﺎ َﻛ َﺸ ْﻔﻨَﺎ َﻋْﻨـ ُﻬ ُﻢ اﻟ‬ َ‫﴾ ﻓَـﻠ‬١٣٤﴿ ‫ﻴﻞ‬
َ ‫ﻚ ﺑَِﲏ إ ْﺳَﺮاﺋ‬
﴾١٣٦﴿ ‫﴾ ﻓَﺎﻧﺘَـ َﻘ ْﻤﻨَﺎ ِﻣْﻨـ ُﻬ ْﻢ‬١٣٥﴿ ‫ﻳَﻨ ُﻜﺜُﻮ َن‬
(133) Toen zonden Wij tot hen de overstroming, sprinkhanen, luizen, kikkers en bloed, als
duidelijke Tekenen, maar zij gedroegen zich hoogmoedig en zij waren een misdadig volk. (134)
En toen de plaag over hen kwam, zeiden zij: "O, Mozes, bid jou Heer voor ons. Als jij de plaag
van ons wegneemt, zullen wij zeker geloven en dan zullen wij de Israëlieten zeker met jou laten
gaan." (135) Maar toen Wij de plaag van hen hadden weggenomen, braken zij hun belofte. (136)
Daarom namen Wij wraak op hen.
Al-A'raaf 7, verzen 133-136
Merkwaardig is dat Allah eerst vijf tekenen opnoemt in het eerste vers en vervolgens het laatste
teken in een apart vers benoemt. In eerste instantie duidt dit op de ernst van dit teken van Allah.
In tweede instantie deed Farao bij deze laatste ramp een serieuze belofte aan Môesa, namelijk om
te geloven en niet alleen om de Israëlieten vrij te laten.
ِ
ِ ‫ﻻ ِﻫﻲ أَ ْﻛﺒـﺮ ِﻣﻦ أ‬ِ‫ﻣﻦ آﻳ ٍﺔ إ‬ ‫وﻣﺎ ﻧُِﺮﻳ ِﻬﻢ‬
ِ ‫ﺎﻫﻢ ﺑِﺎﻟْﻌ َﺬ‬
ْ ْ َُ َ
َ ‫ُﺧﺘ َﻬﺎ َوأ‬
َ‫ﻪ‬‫﴾ َوﻗَﺎﻟُﻮا ﻳَﺎ أَﻳ‬٤٨﴿ ‫ ُﻬ ْﻢ ﻳَـ ْﺮﺟﻌُﻮ َن‬‫اب ﻟَ َﻌﻠ‬
َ ُ َ‫َﺧ ْﺬﻧ‬
َ ْ
ََ
ِ ‫ﺴ‬ ‫اﻟ‬
‫اب إِ َذا ُﻫ ْﻢ ﻳَﻨ ُﻜﺜُﻮ َن‬
َ ‫ﻚ ِﲟَﺎ َﻋ ِﻬ َﺪ ِﻋ‬
َ ‫ﺎﺣ ُﺮ ْادعُ ﻟَﻨَﺎ َرﺑ‬
َ ‫ﻤﺎ َﻛ َﺸ ْﻔﻨَﺎ َﻋْﻨـ ُﻬ ُﻢ اﻟْ َﻌ َﺬ‬ َ‫﴾ ﻓَـﻠ‬٤٩﴿ ‫ﻨَﺎ ﻟَ ُﻤ ْﻬﺘَ ُﺪو َن‬‫ﻨﺪ َك إِﻧـ‬
ِ ُ ‫﴾ وﻧَﺎد ٰى ﻓِﺮﻋﻮ ُن ِﰲ ﻗَـﻮِﻣ ِﻪ ﻗَ َﺎل ﻳﺎ ﻗَـﻮِم أَﻟَﻴﺲ ِﱄ ﻣ ْﻠ‬٥٠﴿
‫ﺼَﺮ َو َٰﻫ ِﺬﻩِ ْاﻷَﻧْـ َﻬ ُﺎر َْﲡ ِﺮي ِﻣﻦ َْﲢ ِﱵ أَﻓَ َﻼ‬
ْ‫ﻚﻣ‬
ُ َ ْ ْ َ
ْ
َْ ْ َ َ
ِ
ِ
ِ
ِ ‫ﺗُـﺒ‬
‫ﻣﻦ‬ ٌ‫َﺳ ِﻮَرة‬
ٌ ‫ﺬي ُﻫ َﻮ َﻣ ِﻬ‬‫ﻣ ْﻦ َٰﻫ َﺬا اﻟ‬ ‫﴾ أ َْم أَﻧَﺎ َﺧْﻴـٌﺮ‬٥١﴿ ‫ﺼ ُﺮو َن‬
ُ ‫ﲔ َوَﻻ ﻳَ َﻜ‬
ُ ِ‫ﺎد ﻳُﺒ‬
ْ
ْ ‫﴾ ﻓَـﻠَ ْﻮَﻻ أُﻟْﻘ َﻲ َﻋﻠَْﻴﻪ أ‬٥٢﴿ ‫ﲔ‬
ِِ
ِ
ِ
ٍ ‫َذ َﻫ‬
﴾٥٤﴿ ‫ﲔ‬
 ‫ﺎﺳﺘَ َﺨ‬
َ ‫ﻬ ْﻢ َﻛﺎﻧُﻮا ﻗَـ ْﻮًﻣﺎ ﻓَﺎﺳﻘ‬
َ ‫ﺐ أ َْو َﺟﺎءَ َﻣ َﻌﻪُ اﻟْ َﻤ َﻼﺋ َﻜﺔُ ُﻣ ْﻘ َِﱰﻧ‬
ْ َ‫﴾ ﻓ‬٥٣﴿ ‫ﲔ‬
ُ ‫ﻒ ﻗَـ ْﻮَﻣﻪُ ﻓَﺄَﻃَﺎﻋُﻮﻩُ إِﻧـ‬
Pagina
23
Môesa, de slavenbevrijder
(48) Wij lieten hun tekenen zien waarvan het ene groter was dan het andere, hopelijk zullen zij
met de bestraffing terugkeren. (49) Toen zeiden zij tot Môesa: "O tovenaar, bid jouw Heer voor
ons en wij zullen zeker de leiding volgen.” (50) Maar toen Wij dan de bestraffing van hen
hadden weggenomen, braken zij hun belofte. (51) En Fir'aun riep trots tot zijn volk: "O mijn
volk, zien jullie dan niet dat het koninkrijk van Egypte van mij is? En dat deze rivieren onder
mij op mijn bevel stromen? Ben ik niet beter dan deze onaanzienlijke Môesa?! (53) Waar is zijn
glorie? En waarom zijn er dan geen engelen met hem meegekomen?" (54) Zo misleidde Fir'aun
zijn volk en zij gehoorzaamden hem. Zij waren inderdaad een zwaar zondig volk
Az-Zukhruf 43, verzen 48-54
Een pittig smeekgebed van Môesa
Na het negende teken was Môesa’s geduld op en hij verrichtte het volgende smeekgebed:
ِ
ِ ‫ﻚ آﺗَـﻴ‬‫ﻨﺎ إِﻧ‬‫وﻗَ َﺎل ﻣﻮﺳﻰ رﺑـ‬
ِ ‫ﻨَﺎ ﻟِﻴ‬‫ﺪﻧْـﻴﺎ رﺑـ‬ ‫اﳊﻴﺎةِ اﻟ‬
‫ﻨَﺎ‬‫ﻚ َرﺑـ‬
َ ‫ﻮا َﻋﻦ َﺳﺒِﻴﻠ‬‫ﻀﻠ‬
َ ْ َ ََ َٰ ُ َ
ُ َ َ
ََْ ‫ﺖ ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن َوَﻣ َﻸَﻩُ ِزﻳﻨَﺔً َوأ َْﻣ َﻮ ًاﻻ ِﰲ‬
ِ
ِِ
ِ
ِِ
ِ
‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻗَ ْﺪ أ ُِﺟﻴﺒَﺖ‬٨٨﴿ ‫ﻴﻢ‬
َ ‫ ٰﱴ ﻳَـَﺮُوا اﻟْ َﻌ َﺬ‬ ‫ ْﻢ ﻓَ َﻼ ﻳـُ ْﺆﻣﻨُﻮا َﺣ‬‫ﺲ َﻋﻠَ ٰﻰ أ َْﻣ َﻮاﳍ ْﻢ َوا ْﺷ ُﺪ ْد َﻋﻠَ ٰﻰ ﻗُـﻠُﻮ‬
َ ‫اب ْاﻷَﻟ‬
ْ ‫اﻃْﻤ‬
﴾٨٩﴿ ‫د ْﻋ َﻮﺗُ ُﻜ َﻤﺎ‬
(88) Môesa smeekte Allah: "O Heer, heeft U Fir'aun en de leiders versieringen en rijkdommen
geschonken, zodat zij de mensen van Uw pad afleiden? O Heer, vernietig hun rijkdommen en
verhard hun harten zodat zij niet geloven totdat zij de gestrenge straf zien." (89) Allah zei: "Ik
heb jullie smeekbede verhoord."
Yunus 10, verzen 88-89
De geleerde hebben naar aanleiding van dit vers een belangrijke regel vastgesteld:
Een gelovige mag een smeekgebed tot Allah verrichten om kwaad te wensen tegen een
hardnekkige en onrechtvaardig persoon!
De grote ontsnapping
De Egyptenaren kregen talrijke kansen om tot bekering te komen, maar bleven hoogmoedig en
verkeerden hardnekkig in ongeloof. Môesa was droevig geworden over dit ongelovig volk.
Uiteindelijk heeft Allah Môesa te kennen gegeven dat hij zich moest voorbereiden op de vlucht
met de Israëlieten. Allah heeft het plan uitgelegd aan Môesa.
ِ
﴾٥٢﴿ ‫ﺒَـﻌُﻮ َن‬‫ﻣﺘ‬ ‫ ُﻜﻢ‬‫َﺳ ِﺮ ﺑِﻌِﺒَ ِﺎدي إِﻧ‬
ْ ‫ﻮﺳﻰ أَ ْن أ‬
َ ‫َوأ َْو َﺣْﻴـﻨَﺎ إ َﱃ ُﻣ‬
(52) Wij openbaarden aan Môesa: "Ontvlucht in de nacht met jouw volk uit Egypte, jullie zullen
zeker worden achtervolgd”.
Ash-Shu'araa 26, vers 52
Pagina
24
Môesa, de slavenbevrijder
Ook vertelde Allah dat Hij de Israëlieten zou helpen en
redden. Hierdoor had Môesa een enorm vertrouwen in een
geslaagde vlucht. Môesa en de Israëlieten zijn ’s nachts
gevlucht naar het Noordoosten om de rivier over te steken bij
de toenmalige aanwezige noordoostelijke tak van de Nijl. Als
ze eenmaal voorbij dat water (natuurlijke barrière) zouden
zijn, dan zouden ze vrij zijn.
De Joodse slaven werden de volgende ochtend namelijk weer
verwacht op de werkplaatsen van de Egyptenaren.
Toen de Egyptenaren erachter kwamen dat de Israëlieten
waren gevlucht, hebben ze de Farao meteen ingelicht.
De Farao moest toen lachen, omdat hij wist dat de Israëlieten
als ratten in de val liepen. Ze liepen namelijk in de woestijn en
waren ingesloten door de grote rivieren.
ِ ِ ِ ِ
ِ
ِ
ِ
ِِ
‫ﻬ ْﻢ ﻟَﻨَﺎ ﻟَﻐَﺎﺋِﻈُﻮ َن‬
ُ ‫﴾ َوإِﻧـ‬٥٤﴿ ‫ن َٰﻫ ُﺆَﻻء ﻟَﺸ ْﺮذ َﻣﺔٌ ﻗَﻠﻴﻠُﻮ َن‬ ِ‫﴾ إ‬٥٣﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ‫ﻓَﺄ َْر َﺳ َﻞ ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ ُن ﰲ اﻟْ َﻤ َﺪاﺋ ِﻦ َﺣﺎﺷﺮ‬
ِ
ٍ
ٍ ‫ﺎت وﻋﻴ‬
ِ
﴾٥٨﴿ ‫﴾ َوُﻛﻨُﻮٍز َوَﻣ َﻘ ٍﺎم َﻛ ِﺮٍﱘ‬٥٧﴿ ‫ﻮن‬
ْ ‫﴾ ﻓَﺄ‬٥٦﴿ ‫ﻴﻊ َﺣﺎذ ُرو َن‬
ُ َ‫َﺧَﺮ ْﺟﻨ‬
ٌ ‫ﺎ َﳉَﻤ‬‫﴾ َوإِﻧ‬٥٥﴿
ُُ َ ‫ﻣﻦ َﺟﻨ‬ ‫ﺎﻫﻢ‬
(53) Toen stuurde Fir'aun gezanten naar de steden om strijdkrachten te verzamelen. (54)
Roepende: “ Kom mee om het ontsnapte en ondankbare Israëlitisch volk te achtervolgen. (55)
Zij bedrogen ons en hebben ons woedend gemaakt. (56) En deze situatie zal onze belangen
raken.” (57) Zo verleidde Allah hen om hun tuinen, fonteinen, (58) schatten en heerlijke
woningen te verlaten!
Ash-Shu'araa 26, verzen 53-58
De Farao vond dat het eindelijk tijd werd om af te rekenen met Môesa en de Israëlieten. Hij wilde
ze deze keer een les leren zodat ze dit nooit meer zouden uitproberen.
De Farao dacht dat de Israëlieten niet ver zouden kunnen zijn, zo nam hij de tijd om een
uitgebreide jacht op zijn slaven te organiseren! De trotse Farao maakte er een feestje ervan.
Môesa verwachtte deze arrogante reactie van de Farao en daarom rekende hij erop genoeg tijd
over te hebben om de rivier te bereiken.
Met een trots grote leger achtervolgden de Farao en zijn lieden Môesa en zijn volk!
Pagina
25
Môesa, de slavenbevrijder
Realiteit en waarheid ‫الواقع والحقيقة‬
Zijn de zichtbare feiten de volledige waarheid ?
Toen Môesa uiteindelijk bijna bij de rand van de rivier aankwam, zag hij in de verte achter zich de
stofwolken die werden veroorzaakt door de Farao en zijn volgelingen.
De Israëlieten liepen in de val, het water voor hen en de Farao en zijn medestanders achter hen.
Toen vreesden ze dat ze er waren geweest. Hier hadden de Israëlieten met harde feiten te maken.
Logisch dat ze dachten dat het over was! Hun angst is eigenlijk niet te verwijten.
ِ ْ ‫ﻤﺎ ﺗَـﺮاءى‬ َ‫ﻓَـﻠ‬
﴾٦١﴿ ‫ﺎ ﻟَ ُﻤ ْﺪ َرُﻛﻮ َن‬‫ﻮﺳ ٰﻰ إِﻧ‬
ْ ‫اﳉَ ْﻤ َﻌﺎن ﻗَ َﺎل أ‬
ُ ‫َﺻ َﺤ‬
َ ‫ﺎب ُﻣ‬
ََ
(61) Toen de twee groepen (de leger van de Farao en de Israëlieten) bijna elkaar konden zien,
zeiden de metgezellen van Môesa: “Wij worden zeker ingehaald.”
Ash-Shu'araa 26, vers 61
Echter Môesa zag niet alleen deze zichtbare feiten. Môesa had ook nog het sterke vertrouwen in
Allah met alle aspecten van de gehele waarheid.
﴾٦٢﴿ ‫ﰊ َﺳﻴَـ ْﻬ ِﺪﻳ ِﻦ‬‫ن َﻣﻌِﻲ َر‬ ِ‫ﻼ إ‬ ‫ﺎل َﻛ‬
َ َ‫ﻗ‬
َ
(62) Môesa antwoordde: “Volstrekt niet, want mijn Heer is met mij. Hij zal mij zeker leiden.”
Ash-Shu'araa 26, vers 62
De Israëlieten waren dus duidelijk alleen bang voor het vermogen van de Farao, terwijl Môesa
juist het vermogen van Allah kende en zijn vertrouwen in Allah stelde.
Dit is een uitstekend voorbeeld van hoe geloof een wereld van verschil maakt.
Een gelovige kijkt verder dan alleen de harde feiten.
De waarheid kent een derde machtige partij die boven alles staat, Allah.
Pagina
26
Môesa, de slavenbevrijder
In zijn trotsheid verdronken
Toen de Farao naderde, gaf Allah Môesa de opdracht om met zijn stok op de rivier te slaan.
De rivier spleet in tweeën. De beide kanten van het water leken op twee hoge bergen.
Zo liepen de duizenden angstige Israëlieten snel via deze rivierbedding naar de andere kant.
ِ
َ‫﴾ َوأ َْزﻟَْﻔﻨَﺎ ﰒ‬٦٣﴿ ‫ْﻮِد اﻟْ َﻌ ِﻈﻴ ِﻢ‬‫ﻞ ﻓِْﺮٍق َﻛﺎﻟﻄ‬ ‫ﺎك اﻟْﺒَ ْﺤَﺮ* ﻓَﺎﻧ َﻔﻠَ َﻖ ﻓَ َﻜﺎ َن ُﻛ‬
َ‫ﺼ‬
ْ ‫ﻮﺳ ٰﻰ أ َِن‬
َ ‫ـ َﻌ‬‫اﺿ ِﺮب ﺑ‬
َ ‫ﻓَﺄ َْو َﺣْﻴـﻨَﺎ إ َ ٰﱃ ُﻣ‬
ِ ْ ‫ﻣﻌﻪ أ‬ ‫﴾ وأَﳒﻴـﻨَﺎ ﻣﻮﺳﻰ وﻣﻦ‬٦٤﴿ ‫ْاﻵﺧ ِﺮﻳﻦ‬
﴾٦٥﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫َﲨَﻌ‬
ُ َ َ َ ٰ َ ُ َْ َ
َ َ
(63) Toen openbaarden Wij aan Môesa: "Sla de zee*
* met jouw staf." Toen spleet de zee in twee
delen. Elk gedeelte leek op een grote berg. (64) Wij lieten het leger van de Farao naderbij
komen. (65) Terwijl Wij Môesa en allen die bij hem waren hadden gered.
Ash-Shu'araa 26, verzen 63-65
Môesa stelde zich op als een verantwoordelijke leider. Bij een confrontatie staat hij vooraan en bij
het vluchten is hij de laatste die vertrekt. Zo liep de tachtigjarige Môesa als laatste door de rivier.
Toen Môesa aan de veilige kant was, wilde hij weer met zijn stok op de rivier slaan om het water
weer te laten stromen als een barrière tussen hem en de soldaten van de Farao.
Dit was een begrijpelijke reactie van Môesa. Echter Allah gaf de opdracht om daarmee te wachten.
﴾٢٤﴿ ‫َواﺗْـ ُﺮِك اﻟْﺒَ ْﺤَﺮ َرْﻫ ًﻮا‬
(24) Allah zei “O Môesa, laat de zee gespleten!”
Ad-Dukhaan 44, vers 24
Môesa begreep het niet, maar hij moest naar Allah luisteren. Maar wat dachten de Israëlieten
toen? Sloeg de twijfel toe? Waarom zou Allah willen wachten? Wilde Hij alles alsnog fout laten
aflopen? Zeker niet! Zo kan een mens in een fractie van een seconde toch twijfelen of zijn geloof
verliezen.
Dat was ook een zware beproeving voor de Israëlieten. Allah wilde het verleidelijk maken voor de
Farao en zijn soldaten om Môesa te achtervolgen. Dus kwamen Farao en zijn lieden aan de
zuidelijke kant van de rivier aan. Ze zagen het wonder, de twee bergen van water en de Israëlieten
aan de overkant!
De hoogmoedige Farao aarzelde geen seconde en gaf zijn lieden de opdracht om door te gaan.
Toen Farao met zijn lieden de overkant bijna had bereikt, liet Allah de waterbergen neervallen.
*
In het Arabisch wordt een groot water gebied (zee, rivier of meer) beschreven als zee.
Pagina
27
Môesa, de slavenbevrijder
ِ
ِ ِ ِ
‫ﻪُ َﻻ‬‫ﻨﺖ أَﻧ‬
ُ ُ‫ﻴﻞ اﻟْﺒَ ْﺤَﺮ ﻓَﺄَﺗْـﺒَـ َﻌ ُﻬ ْﻢ ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ ُن َو ُﺟﻨ‬
ُ ‫ ٰﱴ إِ َذا أ َْد َرَﻛﻪُ اﻟْﻐََﺮ ُق ﻗَ َﺎل َآﻣ‬ ‫ﻮدﻩُ ﺑـَ ْﻐﻴًﺎ َو َﻋ ْﺪ ًوا َﺣ‬
َ ‫َو َﺟ َﺎوْزﻧَﺎ ﺑﺒَِﲏ إ ْﺳَﺮاﺋ‬
ِ
ِ ِ
ِِ َ‫ ِﺬي آﻣﻨ‬‫ﻻ اﻟ‬ِ‫إِٰﻟَﻪ إ‬
ِِ
‫ﻨﺖ ِﻣ َﻦ‬
ْ َ
َ ‫ﻴﻞ َوأَﻧَﺎ ﻣ َﻦ اﻟْ ُﻤ ْﺴﻠﻤ‬
َ ‫ﺖ ﻗَـْﺒ ُﻞ َوُﻛ‬
َ ‫ﺼْﻴ‬
َ
َ ‫﴾ ْآﻵ َن َوﻗَ ْﺪ َﻋ‬٩٠﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﺖ ﺑﻪ ﺑَـﻨُﻮ إ ْﺳَﺮاﺋ‬
ِ
ِ ِ‫ﺠﻴﻚ ﺑِﺒ َﺪﻧ‬ ‫﴾ ﻓَﺎﻟْﻴـﻮم ﻧـُﻨ‬٩١﴿ ‫اﻟْﻤ ْﻔ ِﺴ ِﺪﻳﻦ‬
ِ ‫ﻣ َﻦ اﻟﻨ‬ ‫ن َﻛﺜِ ًﲑا‬ ِ‫ﻚ آﻳَﺔً َوإ‬
‫ﺎس َﻋ ْﻦ آﻳَﺎﺗِﻨَﺎ‬
َ ‫ﻚ ﻟﺘَ ُﻜﻮ َن ﻟ َﻤ ْﻦ َﺧ ْﻠ َﻔ‬
َ َ َ َ ََْ
ُ
َ
﴾٩٢﴿ ‫ﻟَﻐَﺎﻓِﻠُﻮ َن‬
(90) Wij brachten de Israëlieten veilig door de zee, terwijl Fir'aun en zijn leger hen op een
aanvallende en agressieve wijze achtervolgden. Wij lieten de waterbergen op hen vallen en toen
de verdrinking hen bereikte, zei Fir'aun: "Ik geef toe dat er geen god is dan Degene waarin de
Israëlieten geloven en ik behoor tot de gelovigen." (91) Allah zei: "Nu pas? Terwijl jij vijandig
was en behoorde tot de verderfzaaiers?!" (92) Vandaag redden Wij alleen jouw lichaam zodat
jij een teken voor jouw volk zult zijn.”
Yunus 10, verzen 90-92
Zo deed Allah de Farao en zijn lieden verdrinken in de Nijl. De Farao claimde namelijk de Heer van
Egypte en de Heer van de rivieren te zijn. Zo is hij gestorven in zijn trotsheid. Zo pakt Allah de
misdadigers altijd aan.
Het lichaam van de Farao dreef in de zuidelijke richting van de rivier. Dit heeft Allah zo gewild
omdat Hij Farao’s lichaam wilde behouden, zodat hij een teken zou zijn voor zijn volk en zodat de
mensen zouden weten dat de Farao nooit een God zou kunnen zijn geweest.
Aan de veilige overkant van de rivier, vierden de Israëlieten een feest.
Ze waren eindelijk verlost en vrij.
Dit moment luidt de 3e fase en tevens de laatste fase van het leven van Môesa in.
Konings van de hel !!
Volgens vele geleerden krijgt de Farao de zwaarste straf onder de mensen van Allah. Daarnaast zal
van de djin, Iblies het zwaarst gestraft worden. De vraag die nu opduikt is: ‘Wie zal er zwaarder
worden gestraft? Iblies of de Farao?’
Onze interpretatie is dat de Farao het zwaarst gestraft zal worden van alle schepsels (mens en
djin), omdat de Farao namelijk beweerde God te zijn. Iblies heeft zulke uitspraken nooit gedaan.
Iblies heeft zich nooit vijandig opgesteld tegenover Allah in tegenstelling tot de Farao. Iblies heeft
zich wel vijandig opgesteld tegenover Adam en zijn nakomelingen.
Iblies maakt duidelijk en verkondigt aan Allah dat hij uiteindelijk slechts een oproeper was tot de
slechte daden. Hij zal zeggen dat hij niemand heeft vermoord, uitgescholden of gedwongen. Iblies
heeft alleen opgeroepen tot een andere weg. De mensen zijn vervolgens in zijn voetstappen
getreden. Zijn aandeel was slechts een uitnodiging en een verleiding. De mensen hebben zelf voor
het kwaad gekozen en hebben zelf de handelingen verricht:
Pagina
28
Môesa, de slavenbevrijder
ِ ُ‫ﻤﺎ ﻗ‬ َ‫ﻴﻄَﺎ ُن ﻟ‬‫وﻗَ َﺎل اﻟﺸ‬
ِ
‫ﻣﻦ‬ ‫ﱄ َﻋﻠَْﻴ ُﻜﻢ‬
ْ ‫ﻪَ َو َﻋ َﺪ ُﻛ ْﻢ َو ْﻋ َﺪ‬‫ن اﻟﻠ‬ ِ‫ﻀ َﻲ ْاﻷ َْﻣ ُﺮ إ‬
ْ ‫ ُﻜ ْﻢ ﻓَﺄ‬‫ﻖ َوَو َﻋﺪﺗ‬ َ‫اﳊ‬
ْ
َ
َ ‫َﺧﻠَ ْﻔﺘُ ُﻜ ْﻢ َوَﻣﺎ َﻛﺎ َن‬
ِ ُ‫ﻣﺎ أَﻧَﺎ ِﲟ‬ ‫ﻻ أَن دﻋﻮﺗُ ُﻜﻢ ﻓَﺎﺳﺘَﺠﺒﺘُﻢ ِﱄ ﻓَ َﻼ ﺗَـﻠُﻮﻣ ِﻮﱐ وﻟُﻮﻣﻮا أَﻧ ُﻔﺴ ُﻜﻢ‬ِ‫ﺎن إ‬
ِ
ٍ َ‫ﺳ ْﻠﻄ‬
‫ﱐ‬ ِ‫ﻲ إ‬ ‫ﺼ ِﺮِﺧ‬
ْ ُ‫ﺼ ِﺮﺧ ُﻜ ْﻢ َوَﻣﺎ أَﻧﺘُﻢ ﲟ‬
ْ
ُ َ ُ
ُ
ْ َْ ْ ْ َْ َ
َ
ِ ‫ﺎﻟِ ِﻤﲔ َﳍﻢ ﻋ َﺬ‬‫ن اﻟﻈ‬ ِ‫ﻮن ِﻣﻦ ﻗَـﺒﻞ إ‬
ِ ‫َﻛ َﻔﺮت ِﲟَﺎ أَ ْﺷﺮْﻛﺘُﻤ‬
﴾٢٢﴿ ‫ﻴﻢ‬
ُْ
ٌ َ ُْ َ
ٌ ‫اب أَﻟ‬
ُ َ
ُْ
(22) De Satan zal zeggen, nadat het oordeel zal zijn uitgesproken: "Allah heeft jullie zeker een
ware belofte gedaan en ik heb jullie een belofte gedaan, maar ik liet jullie daarna in de steek. Ik
had echter geen macht over jullie, behalve dat ik jullie heb geroepen, waarop jullie mij
gehoorzaamden. Verwijt mij daarom niets! Verwijten jullie jezelf maar. Ik kan jullie niet helpen
en jullie kunnen mij niet helpen! Zeker verwerp ik het, dat jullie mij voorheen als Zijns gelijke
toekenden." Voor de onrechtplegers komt er zeker een pijnlijke bestraffing.
Ibrahim 14, vers 22
Aan de andere kant zien we wat de Farao deed met zijn tegenstanders:
ِ
ِ
ٍ َ‫وﻟََﻘ ْﺪ أَرﺳ ْﻠﻨَﺎ ﻣﻮﺳ ٰﻰ ﺑِﺂﻳﺎﺗِﻨَﺎ وﺳ ْﻠﻄ‬
ٍ ِ‫ﻣﺒ‬ ‫ﺎن‬
‫اب‬
ٌ ‫ﺬ‬ ‫﴾ إِ َ ٰﱃ ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ َن َوَﻫ َﺎﻣﺎ َن َوﻗَ ُﺎرو َن ﻓَـ َﻘﺎﻟُﻮا َﺳﺎﺣٌﺮ َﻛ‬٢٣﴿ ‫ﲔ‬
َُ َ َ ُ َْ
َ
ِ
ِِ ِ ِ
‫اﺳﺘَ ْﺤﻴُﻮا ﻧِ َﺴﺎءَ ُﻫ ْﻢ َوَﻣﺎ َﻛْﻴ ُﺪ‬
ْ ‫ﻳﻦ َآﻣﻨُﻮا َﻣ َﻌﻪُ َو‬
َ ‫ﻖ ﻣ ْﻦ ﻋﻨﺪﻧَﺎ ﻗَﺎﻟُﻮا اﻗْـﺘُـﻠُﻮا أَﺑْـﻨَﺎءَ اﻟﺬ‬ َ‫ﻤﺎ َﺟﺎءَ ُﻫﻢ ﺑﺎ ْﳊ‬ َ‫﴾ ﻓَـﻠ‬٢٤﴿
ِ
ٍ َ ‫ﻻ ِﰲ‬ِ‫اﻟْ َﻜﺎﻓِ ِﺮﻳﻦ إ‬
‫ل ِدﻳﻨَ ُﻜ ْﻢ أ َْو‬
َ ‫ﺎف أَن ﻳـُﺒَﺪ‬
ُ ‫َﺧ‬
َ ‫ﱐ أ‬ ِ‫ﻪُ إ‬‫ﻮﺳ ٰﻰ َوﻟْﻴَ ْﺪعُ َرﺑ‬
َ ‫﴾وﻗَ َﺎل ﻓ ْﺮ َﻋ ْﻮ ُن ذَ ُر ِوﱐ أَﻗْـﺘُ ْﻞ ُﻣ‬
َ ٢٥﴿ ‫ﺿ َﻼل‬
َ
ِ ‫أَن ﻳُﻈْ ِﻬَﺮ ِﰲ ْاﻷ َْر‬
‫ﻻ ﻳـُ ْﺆِﻣ ُﻦ ﺑِﻴَـ ْﻮِم‬ ‫ٍﱪ‬ ‫ﻞ ُﻣﺘَ َﻜ‬ ‫ﻣﻦ ُﻛ‬ ‫ ُﻜﻢ‬‫ﰊ َوَرﺑ‬‫ت ﺑَِﺮ‬
ُ ‫ﱐ ﻋُ ْﺬ‬ ِ‫ﻮﺳ ٰﻰ إ‬
َ ‫﴾ َوﻗَ َﺎل ُﻣ‬٢٦﴿ ‫ض اﻟْ َﻔ َﺴ َﺎد‬
ِ ‫اﳊِﺴ‬
﴾٢٧﴿ ‫ﺎب‬
َْ
(23) Wij hebben Môesa met Onze tekenen en met een duidelijk bewijs gezonden. (24) Naar
Fir'aun en Hâmân en Qârôen en zij zeiden: "Hij is een tovenaar en een leugenaar." (25) Toen hij
met Onze waarheid tot hen kwam, zeiden zij: "Doodt de zonen van degenen die in hem geloven,
laat hun dochters leven en verkracht hun vrouwen." Maar, de list van de ongelovigen kan niet
anders dan mislukken. (26) En Fir'aun zei: "Laat mij Môesa doden en laat hem zijn Heer
aanroepen: Waarlijk, ik vrees dat hij jullie godsdienst zal veranderen of dat hij verderf op de
aarde zal zaaien." (27) En Môesa antwoordde: Waarlijk, ik zoek mijn toevlucht bij mijn en jullie
Heer tegen iedere hoogmoedige die niet gelooft in de Dag des Oordeels."
Ghaafir 40, verzen 23-27
Ook alle leiders die in de voetstappen van de Farao lopen en de mensen onderdrukken, zullen ook
deze zelfde zware bestraffing tegemoet gaan.
Pagina
29
Môesa, de slavenbevrijder
De derde fase
Toen Allah Môesa en het Israëlitisch volk had gered, reisden ze de Oostelijke richting op.
Dit was de aanvang van de 3e fase. Môesa hoopte zijn volk rechtstreeks door Sinaï naar Jeruzalem
te leiden. Alleen zijn volk, dat voornamelijk uit slaven bestond, was heel angstig.
ِ
ِ
ِ
ِ
ِِ ِ
ِ
ْ‫ﻣﺎ َﱂ‬ ‫ﻣﻠُﻮًﻛﺎ َوآﺗَﺎ ُﻛﻢ‬ ‫ﻪ َﻋﻠَْﻴ ُﻜ ْﻢ إِ ْذ َﺟ َﻌ َﻞ ﻓﻴ ُﻜ ْﻢ أَﻧﺒِﻴَﺎءَ َو َﺟ َﻌﻠَ ُﻜﻢ‬‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻟ َﻘ ْﻮﻣﻪ ﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮم اذْ ُﻛ ُﺮوا ﻧ ْﻌ َﻤﺔَ اﻟﻠ‬
َ ‫َوإ ْذ ﻗَ َﺎل ُﻣ‬
ِ
ِ
ِ
 َ ‫ض اﻟْﻤ َﻘﺪ‬
‫ﺪوا َﻋﻠَ ٰﻰ‬ َ‫ﻪُ ﻟَ ُﻜ ْﻢ َوَﻻ ﺗَـ ْﺮﺗ‬‫ﺐ اﻟﻠ‬
َ ‫ﻣ َﻦ اﻟْ َﻌﺎﻟَﻤ‬ ‫َﺣ ًﺪا‬
َ ‫ﻳـُ ْﺆت أ‬
ُ َ ‫﴾ ﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮم ْاد ُﺧﻠُﻮا ْاﻷ َْر‬٢٠﴿ ‫ﲔ‬
َ َ‫ﺳﺔَ اﻟ ِﱵ َﻛﺘ‬
ِ ِ
ِ
ِ
ِ
ِ
‫ ٰﱴ َﳜُْﺮ ُﺟﻮا ِﻣْﻨـ َﻬﺎ‬ ‫ ْﺪ ُﺧﻠَ َﻬﺎ َﺣ‬‫ﺎ ﻟَﻦ ﻧ‬‫ﻳﻦ َوإِﻧ‬
َ ‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا ﻳَﺎ ُﻣ‬٢١﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ‫ﺎر‬‫ن ﻓ َﻴﻬﺎ ﻗَـ ْﻮًﻣﺎ َﺟﺒ‬ ‫ﻮﺳ ٰﻰ إ‬
َ ‫أ َْدﺑَﺎرُﻛ ْﻢ ﻓَـﺘَﻨ َﻘﻠﺒُﻮا َﺧﺎﺳ ِﺮ‬
ِ ِ ِ
ِ ِ ِ
ِ
‫ﻪُ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ َﻤﺎ ْاد ُﺧﻠُﻮا َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ُﻢ‬‫ﻳﻦ َﳜَﺎﻓُﻮ َن أَﻧْـ َﻌ َﻢ اﻟﻠ‬
َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل َر ُﺟ َﻼن ﻣ َﻦ اﻟﺬ‬٢٢﴿ ‫ﺎ َداﺧﻠُﻮ َن‬‫ﻓَﺈن َﳜُْﺮ ُﺟﻮا ﻣْﻨـ َﻬﺎ ﻓَﺈﻧ‬
ِ
ِِ
ِ
‫ﺎ ﻟَﻦ‬‫ﻮﺳ ٰﻰ إِﻧ‬
َ ‫ﻣ ْﺆﻣﻨ‬ ‫ﻛﻠُﻮا إِن ُﻛﻨﺘُﻢ‬‫ﻪ ﻓَـﺘَـ َﻮ‬‫ ُﻜ ْﻢ َﻏﺎﻟﺒُﻮ َن َو َﻋﻠَﻰ اﻟﻠ‬‫ﺎب ﻓَِﺈ َذا َد َﺧ ْﻠﺘُ ُﻤﻮﻩُ ﻓَِﺈﻧ‬
َ َ‫اﻟْﺒ‬
َ ‫﴾ﻗَﺎﻟُﻮا ﻳَﺎ ُﻣ‬٢٣﴿ ‫ﲔ‬
ِ
ِ
ِ َ‫ﺎ ﻫﺎﻫﻨَﺎ ﻗ‬‫ﻚ ﻓَـ َﻘﺎﺗَِﻼ إِﻧ‬
‫ﻚ‬
 ‫﴾ ﻗَ َﺎل َر‬٢٤﴿ ‫ﺎﻋ ُﺪو َن‬
ُ ‫ﱐ َﻻ أ َْﻣﻠ‬ ِ‫ب إ‬
َ ‫َﻧﺖ َوَرﺑ‬
َ ‫ﺐأ‬
َُ
ْ ‫ﻣﺎ َد ُاﻣﻮا ﻓ َﻴﻬﺎ ﻓَﺎ ْذ َﻫ‬ ‫ ْﺪ ُﺧﻠَ َﻬﺎ أَﺑَ ًﺪا‬‫ﻧ‬
ِِ ِ
ِ
ِ ِ
‫ﲔ َﺳﻨَﺔً ﻳَﺘِ ُﻴﻬﻮ َن ِﰲ‬
َ ‫ﺮَﻣﺔٌ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ْﻢ أ َْرﺑَﻌ‬َ‫ﻬﺎ ُﳏ‬َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻓَِﺈﻧـ‬٢٥﴿ ‫ﲔ‬
َ ْ ‫ﻻ ﻧَـ ْﻔﺴﻲ َوأَﺧﻲ ﻓَﺎﻓْـ ُﺮ ْق ﺑَـْﻴـﻨَـﻨَﺎ َوﺑَـ‬ِ‫إ‬
َ ‫ﲔ اﻟْ َﻘ ْﻮم اﻟْ َﻔﺎﺳﻘ‬
ِِ ِ
ِ ‫ْاﻷ َْر‬
﴾٢٦﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫س َﻋﻠَﻰ اﻟْ َﻘ ْﻮم اﻟْ َﻔﺎﺳﻘ‬
َ ْ‫ض ﻓَ َﻼ ﺗَﺄ‬
(20) Môesa zei tot zijn volk: "O mijn volk, wees bewust van de gunsten van Allah dat Hij
profeten onder jullie heeft aangewezen, jullie als Konings heeft gemaakt (door jullie vrijheid
terug te geven) en jullie heeft gegeven wat Hij geen ander volk heeft geschonken. (21) O, mijn
volk, Ga het heilige land binnen, dat Allah jullie toegewezen heeft en wendt jullie niet af." (22)
Zij zeiden: "O Môesa, daarin is een heel machtig volk en wij zullen daarin nooit binnentreden
totdat zij het verlaten!" (23) Twee gelovige Israëlieten zeiden:"Val hen aan en stelt jullie
vertrouwen op Allah, indien jullie gelovigen zijn." (24) De Israëlieten zeiden: “O Môesa, wij
zullen daar nooit binnentreden, zolang zij daar nog zijn. Ga jij maar samen met jouw Heer, ze
bevechten met jullie tweeën! Wij blijven hier op jullie wachten!" (25) Môesa smeekte Allah: "O
mijn Heer, ik heb alleen mijzelf en mijn broeder, breng een scheiding aan tussen ons en het
ongehoorzaam lastig volk." (26) Allah zei: "Het heilig land is daarom voor veertig jaren voor
hen verboden. Gedurende die periode zullen zij rusteloos op aarde rondgaan. Treur daarom niet
over het ongehoorzaam lastig volk."
Al-Maaida 5, verzen 20-26
De Israëlieten waren bang voor de onrechtvaardige machthebbers in Jerusalem en zij weigerden
daarom om daar naartoe te gaan. Hierop gaf Allah de Israëlieten 40 jaar de tijd (als
overgangsperiode) zodat er een nieuwe, vrije generatie opgevoed zou worden door Môesa.
In de 1e fase van Môesa’s leven waren de Israëlieten volledige slaven. In de 2e fase kregen ze af en
toe iets meer vrijheden met hulp van Môesa. En in de 3e fase was het de bedoeling dat Môesa de
Israëlieten weer volledig vrije mensen zou maken. Er moest een nieuwe generatie opstaan, die
weer de volledige vrijheid verwelkomde en omarmde.
Pagina
30
Môesa, de slavenbevrijder
Toen en nu!
Bestaat er een weerspiegeling tussen die situatie van toen en ons leven van nu?
Eigenlijk herhaalt de geschiedenis zich en zal zich blijven herhalen tot aan de Dag des Oordeels.
De eerste generatie van de immigranten in Europa uit Noord Afrika hadden minder vrijheid
genoten in hun vaderland. Ze zijn, net als de rest in derde wereldlanden, opgegroeid in de sfeer van
onderdrukking door de lokale machthebbers, precies zoals de Farao de Israëlieten en de
toenmalige Egyptenaren onderdrukte. Deze onderdrukking heeft nog steeds invloed op het
handelen van de eerste generatie immigranten. Doordat hun vrijheid ooit is ingeperkt, zien we veel
kenmerken van terughoudendheid en angst terug bij de eerste generatie immigranten. De oude
generatie kan dus ook moeilijker meewerken en een vrije wil uitoefenen in een land als Nederland,
omdat hun vrijheid ooit ingeperkt is geweest en deze vrijheidsbeperking nog diep in hun harten
zetelt. De nieuwe generatie Nederlandse allochtonen hebben altijd de volledige vrijheid gehad om
te doen en te zeggen wat ze willen. Zij hebben nooit een onderdrukking meegemaakt en hoeven
nergens bang voor te zijn in tegenstelling tot veel van hun ouders. De tweede generatie, geboren
en getogen in Nederland, leeft dus in een staat, waar Môesa zijn volk ook naar probeerde te leiden.
Daarom is de hoop gevestigd op de jongeren, die wel de volledige vrijheid hebben mogen ervaren.
Erger
Môesa heeft het heel erg moeilijk gehad in de 2e fase in Egypte. Môesa had namelijk twee taken.
Hij moest de Farao’s onrechtvaardigheid bestrijden en daarnaast moest hij het Israëlitisch volk
opvoeden en leiden naar een volledige vrijheid.
Môesa had het nog moeilijker in de 3e fase van zijn leven. Het Israëlitisch volk was namelijk zeer
moeilijk. Ze bleven klagen en herhaalden dat Môesa hun leven alleen maar heeft verslechterd!
Wij ook!
Nadat Môesa samen met het Israëlitisch volk het water was overgestoken en gevlucht was uit de
handen van de Farao, begon een lang verblijf in de woestijn, de Sinaï.
De karavaan kwam langs een dorpje waar mensen beelden aanbaden. De Israëlieten vroegen aan
Môesa of zij ook een beeld mochten maken, zodat ze God fysiek bij zich hadden en zodat ze Hem
op deze manier makkelijker zouden kunnen aanbidden!
ٍ ْ ‫وﺟﺎوْزﻧَﺎ ﺑِﺒ ِﲏ إِ ْﺳﺮاﺋِﻴﻞ اﻟْﺒ ْﺤﺮ ﻓَﺄَﺗَـﻮا َﻋﻠَ ٰﻰ ﻗَـﻮٍم ﻳـ ْﻌ ُﻜ ُﻔﻮ َن َﻋﻠَ ٰﻰ أ‬
‫ﻨَﺎ إِ َٰﳍًﺎ َﻛ َﻤﺎ َﳍُ ْﻢ‬‫اﺟ َﻌﻞ ﻟ‬
ْ ‫ﻮﺳﻰ‬
َ ْ
َ ‫ﳍُ ْﻢ ﻗَﺎﻟُﻮا ﻳَﺎ ُﻣ‬ ‫َﺻﻨَﺎم‬
ْ َ َ َ َ َ َ ََ
﴾١٣٨﴿ ‫ ُﻜ ْﻢ ﻗَـ ْﻮٌم َْﲡ َﻬﻠُﻮ َن‬‫ِآﳍَﺔٌ ﻗَ َﺎل إِﻧ‬
(138) Wij brachten de Israëlieten veilig naar de overkant van de zee, daarna kwamen zij bij een
volk dat aan zijn afgoden was gehecht, toen zeiden de Israëlieten: "O Môesa, maak voor ons een
god zoals hun goden." Môesa antwoordde boos: "jullie zijn zeker een onwetend volk."
Al-A'raaf 7, vers 138
Pagina
31
Môesa, de slavenbevrijder
Dit maakte Môesa heel erg kwaad voorval dat hij namelijk een lange periode zijn best met hun had
gedaan. Hij heeft zowel de Egyptenaren als de Israëlieten veel van Allah’s wonderen laten zien.
Maar nu bleek dat Môesa al dat werk tevergeefs heeft gedaan.
Maar Allah gaf Môesa weer de kracht om zich te herstellen en weer verder te gaan met het
vermoeiende volk.
Geschonken voorzieningen
De Israëlieten reisden verder door de woestijn van Sinaï. Voor een betere discipline en minder
wrijvingen verdeelde Môesa het volk in hun originele 12 stammen, gebaseerd op de twaalf
kinderen van Jacob/Israël. Allah begunstigde hen in de hete woestijn wonderbaarlijk met genoeg
voorzieningen van eten, drinken en zelfs met schaduw!
ِ
ِ
‫ﺎك‬
َ‫ﺼ‬
ْ ‫اﺳﺘَ ْﺴ َﻘﺎﻩُ ﻗَـ ْﻮُﻣﻪُ أ َِن‬
ُ َ‫ ْﻌﻨ‬‫َوﻗَﻄ‬
ْ ‫ﻮﺳ ٰﻰ إِذ‬
ْ ‫ﺎﻫ ُﻢ اﺛْـﻨَ َ ْﱵ َﻋ ْﺸَﺮةَ أ‬
َ ‫ َﻌ‬‫اﺿ ِﺮب ﺑـ‬
َ ‫َﺳﺒَﺎﻃًﺎ أُﳑًَﺎ َوأ َْو َﺣْﻴـﻨَﺎ إ َ ٰﱃ ُﻣ‬
ٍ َ‫ﻞ أُﻧ‬ ‫ﺖ ِﻣْﻨﻪُ اﺛْـﻨَﺘَﺎ َﻋ ْﺸَﺮَة َﻋْﻴـﻨًﺎ ﻗَ ْﺪ َﻋﻠِ َﻢ ُﻛ‬
‫َﻧﺰﻟْﻨَﺎ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ُﻢ‬
ْ
ْ ‫اﳊَ َﺠَﺮ ﻓَﺎﻧﺒَ َﺠ َﺴ‬
َ ‫ْﻠﻨَﺎ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ُﻢ اﻟْﻐَ َﻤ َﺎم َوأ‬‫ﻣ ْﺸَﺮﺑَـ ُﻬ ْﻢ َوﻇَﻠ‬ ‫ﺎس‬
ِ ‫ﺒ‬‫ﺴ ْﻠﻮ ٰى ُﻛﻠُﻮا ِﻣﻦ ﻃَﻴ‬ ‫ﻦ واﻟ‬ ‫اﻟْﻤ‬
﴾١٦٠﴿ ‫ﺎت َﻣﺎ َرَزﻗْـﻨَﺎ ُﻛ ْﻢ َوَﻣﺎ ﻇَﻠَ ُﻤﻮﻧَﺎ َوٰﻟَ ِﻜﻦ َﻛﺎﻧُﻮا أَﻧ ُﻔ َﺴ ُﻬ ْﻢ ﻳَﻈْﻠِ ُﻤﻮ َن‬
َ
َ َ َ
(160) Wij verdeelden de Israëlieten in twaalf stammen en Wij openbaarden aan Môesa, toen zijn
volk om water vroeg: Sla met jouw staf op de rots." Toen (om ruzies te voorkomen)
ontsprongen daaruit twaalf bronnen zodat iedere stam zijn eigen bron kende. Wij deden wolken
hen overschaduwen en Wij zonden Manna en kwartels voor hen neder. "Eet van de goede
dingen, waarmede Wij u hebben voorzien." maar zij schaadden zichzelf en waren
onrechtvaardig jegens zichzelf.
Al-A'raaf 7, vers 160
Toch bleven de Israëlieten ondankbaar en constant klagen.
ِ
ٍ ِ ‫ﺼِﱪ ﻋﻠَﻰ ﻃَﻌ ٍﺎم و‬‫وإِ ْذ ﻗُـ ْﻠﺘﻢ ﻳﺎ ﻣﻮﺳﻰ ﻟَﻦ ﻧ‬
‫ﺎﺋِ َﻬﺎ‬‫ض ِﻣﻦ ﺑَـ ْﻘﻠِ َﻬﺎ َوﻗِﺜ‬
َ ‫اﺣﺪ ﻓَ ْﺎدعُ ﻟَﻨَﺎ َرﺑ‬
ٰ َ ُ َ ُْ َ
ُ ِ‫ﺎ ﺗُﻨﺒ‬‫ﻚ ُﳜْﺮ ِْج ﻟَﻨَﺎ ﳑ‬
ُ ‫ﺖ ْاﻷ َْر‬
َ َ ٰ َ َْ
ِ
ِ
﴾٦١﴿ ‫ ِﺬي ُﻫ َﻮ َﺧْﻴـٌﺮ‬‫ﱏ ﺑِﺎﻟ‬
َٰ ‫ ِﺬي ُﻫ َﻮ أ َْد‬‫ﺼﻠِ َﻬﺎ ﻗَ َﺎل أَﺗَ ْﺴﺘَْﺒ ِﺪﻟُﻮ َن اﻟ‬
َ َ‫َوﻓُﻮﻣ َﻬﺎ َو َﻋ َﺪﺳ َﻬﺎ َوﺑ‬
(61) De Israëlieten zeiden: "O Môesa! wij verdragen niet langer één soort voedsel, bid daarom
voor ons tot jouw Heer, dat Hij van hetgeen op aarde groeit - groenten, knoflook, tarwe, linzen
en uien - voor ons voortbrengt,". Môesa antwoordde: "Willen jullie dat wat minderwaardig is,
nemen in plaats van het betere (die Allah heeft jullie voorzien)?!"
Al-Baqarah 2, vers 61
Pagina
32
Môesa, de slavenbevrijder
Openbaring van de Thora (Taurát)
Na reorganisatie en relatieve stabiliteit onder de Israëlieten werd Môesa uitgenodigd door Allah
op de berg Thôer voor 30 dagen. Dit was een spirituele rustfase en een beloning voor Môesa’s
zware taak van de afgelopen 40 jaar in de 2e fase. Ook wordt toen de Thora op Môesa openbaard.
Môesa genoot zoveel van deze periode, dat hij vroeg Allah om langer te blijven. Zijn verblijf werd
verlengd met 10 dagen. Deze berg of vallei wordt vandaag de dag nog ‘Waadi Ar-Rahaa’ ‫وادى الراحة‬
of ‘de vallei van rust’ genoemd.
ِِ ِ
ِ ِ
ِ
ِ
‫اﺧﻠُ ْﻔ ِﲏ‬
ْ ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻷَﺧﻴﻪ َﻫ ُﺎرو َن‬
َ ‫َوَو‬
َ ‫ﻪ أ َْرﺑَﻌ‬‫ﺎت َرﺑ‬
ُ ‫ﻢ ﻣﻴ َﻘ‬ َ‫ﺎﻫﺎ ﺑِ َﻌ ْﺸ ٍﺮ ﻓَـﺘ‬
َ ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﺛََﻼﺛ‬
َ َ‫ﲔ ﻟَْﻴـﻠَﺔً َوأَْﲤَ ْﻤﻨ‬
َ ‫ﲔ ﻟَْﻴـﻠَﺔً َوﻗَ َﺎل ُﻣ‬
َ ‫اﻋ ْﺪﻧَﺎ ُﻣ‬
ِِ
ِ ‫ِﰲ ﻗَـﻮِﻣﻲ وأ‬
ِ ِ
‫ب أَِرِﱐ‬
 ‫ﻪُ ﻗَ َﺎل َر‬‫ َﻤﻪُ َرﺑ‬‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻟِ ِﻤﻴ َﻘﺎﺗِﻨَﺎ َوَﻛﻠ‬
ْ َ ْ
َ ‫ﻤﺎ َﺟﺎءَ ُﻣ‬ َ‫﴾ َوﻟ‬١٤٢﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ‫ﻴﻞ اﻟْ ُﻤ ْﻔﺴﺪ‬
َ ‫ﺒ ْﻊ َﺳﺒ‬‫َﺻﻠ ْﺢ َوَﻻ ﺗَـﺘ‬
ِ
ِ
ْ ‫ﻚ ﻗَ َﺎل ﻟَﻦ ﺗَـَﺮِاﱐ َوٰﻟَ ِﻜ ِﻦ اﻧﻈُْﺮ إِ َﱃ‬
َ ‫ﺮ َﻣ َﻜﺎﻧَﻪُ ﻓَ َﺴ ْﻮ‬‫اﺳﺘَـ َﻘ‬
َ ‫أَﻧﻈُْﺮ إِﻟَْﻴ‬
ُ‫ﻪُ ﻟ ْﻠ َﺠﺒَ ِﻞ َﺟ َﻌﻠَﻪ‬‫ ٰﻰ َرﺑ‬‫ﻤﺎ َﲡَﻠ‬ َ‫ف ﺗَـَﺮِاﱐ ﻓَـﻠ‬
ْ ‫اﳉَﺒَ ِﻞ ﻓَِﺈن‬
ِِ
‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
َ َ‫ﻤﺎ أَﻓ‬ َ‫ﺻﻌِ ًﻘﺎ ﻓَـﻠ‬
َ ‫ﺖ إِﻟَْﻴ‬
َ َ‫ﺎق ﻗَ َﺎل ُﺳْﺒ َﺤﺎﻧ‬
َ ‫و ُل اﻟْ ُﻤ ْﺆﻣﻨ‬َ‫ﻚ َوأَﻧَﺎ أ‬
ُ ‫ﻚ ﺗُـْﺒ‬
َ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
َ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻳَﺎ ُﻣ‬١٤٣﴿ ‫ﲔ‬
َ ‫ﺮ ُﻣ‬‫ﻛﺎ َو َﺧ‬ ‫َد‬
ِ
ِ ‫ﻚ َﻋﻠَﻰ اﻟﻨ‬
‫﴾ َوَﻛﺘَْﺒـﻨَﺎ ﻟَﻪُ ِﰲ‬١٤٤﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ُ‫ﺎس ﺑِ ِﺮ َﺳ َﺎﻻِﰐ َوﺑِ َﻜ َﻼ ِﻣﻲ ﻓَ ُﺨ ْﺬ َﻣﺎ آﺗَـْﻴﺘ‬
َ ُ‫اﺻﻄََﻔْﻴﺘ‬
ْ ‫ﱐ‬ ِ‫إ‬
َ ‫ﺎﻛ ِﺮ‬‫ﻣ َﻦ اﻟﺸ‬ ‫ﻚ َوُﻛﻦ‬
ٍ
ٍ
ِ ‫ﻣﻮ ِﻋﻈَﺔً وﺗَـ ْﻔ‬ ‫ﻞ َﺷﻲ ٍء‬ ‫ْاﻷَﻟْﻮ ِاح ِﻣﻦ ُﻛ‬
﴾١٤٥﴿ ‫َﺣ َﺴﻨِ َﻬﺎ‬
َ ‫ﻮة َوأْ ُﻣ ْﺮ ﻗَـ ْﻮَﻣ‬ ‫ﻞ َﺷ ْﻲء ﻓَ ُﺨ ْﺬ َﻫﺎ ﺑِ ُﻘ‬ ‫ ُﻜ‬‫ﺼ ًﻴﻼ ﻟ‬
ْ ‫ﻚ ﻳَﺄْ ُﺧ ُﺬوا ﺑِﺄ‬
َ ْ ْ
َ
(142) Wij beloofden Môesa een periode van dertig dagen en Wij vervolmaakten deze met tien
extra dagen. Toen zei Môesa tot zijn broeder Hârôen: "Vervang mij gedurende mijn afwezigheid
bij mijn volk, en handel oprecht en volg niet de weg van de slechten en de verderfzaaiers." (143)
Nadat Allah tot Môesa rechtstreeks had gesproken, zei de enthousiaste Môesa: "O Mijn Heer, Laat
mij U zien." Allah zei: "Jij kunt Mij, in dit leven op geen enkele wijze zien. Kijk maar naar de
berg, als deze op zijn plaats blijft, dan zul jij Mij wel kunnen zien." Toen Allah zich aan de berg
zichtbaar maakte, veranderde deze in stof, en Môesa schrok en viel flauw! Toen hij bijkwam, zei
hij: " O Allah ik prijs U, ik geloof U. Ik keer me tot U met berouw, en ik ben zeker de eerste van
de ware gelovigen." (144) Allah zei: "O Môesa. Ik heb jou met Mijn boodschap uitverkoren.
Neem dan wat Ik aan jou heb gegeven (de Taurát) en behoor tot de dankbaren." (145) En Wij
schreven op de tafelen allerhande raad en uitleg voor alles. Wij zeiden: " O Môesa hou jij je er aan
en beveel jouw volk dat zij zich er op de beste manier aan houden."
Al-A'raaf 7, verzen 133-136
Môesa was bijgekomen en Allah heeft hem toen weer moed ingesproken. Na 40 dagen Goddelijk
gezelschap was het niet vreemd dat Môesa verlangde naar meer, hij wilde Allah zelfs zien!
De teleurstellende afwijzing van Môesa’s verzoek ging over het onmogelijk contact in dit leven op
deze aarde tussen de onbeperkte Allah en de zeer beperkte mens. Later zal het moegelijk zijn:
ِ ‫ض َﻏْﻴـَﺮ ْاﻷ َْر‬
﴾٤٨﴿ ‫ات‬
ُ ‫ﻳَـ ْﻮَم ﺗُـﺒَﺪ‬
ُ ‫ﺴ َﻤ َﺎو‬ ‫ض َواﻟ‬
ُ ‫ل ْاﻷ َْر‬
(48) heilige
Op die dag
Het
kalfdes oordeels zullen de aarde in een andere aarde, en de hemelen in andere
hemelen worden veranderd.
Ibrahim 14, vers 48
Pagina
33
Môesa, de slavenbevrijder
Tijdens de 40 dagen waarop Môesa bij zijn Heer was, had Hârôen van Môesa de leiding gekregen
over het Israëlitisch volk. Toen Môesa terugkeerde, schrok hij van wat hij aantrof. De Israëlieten
hadden al hun goud bij elkaar gebracht en hadden een beeld van een stier gemaakt. Ze
beschouwden, op de wijze van de oude Egyptenaren, dat de stier een symbool voor God stond en
ze gingen het beeld daadwerkelijk aanbidden! De kunstenaar, As-Saamirie had een bijzonder
gouden stier gemaakt met gaten in de mond, de neus en het achterwerk van het beeld dat als de
wind er doorheen waaide, turbulentie veroorzaakt werd. Zo leek het alsof het beeld mompelde.
Zo konden ze (ook) tegen God praten, vragen stellen en God horen, dat dacht het achterlijk volk!
ِ
ِٰ
ِٰ
‫َﻻ ﻳَـ ْﺮِﺟ ُﻊ إِﻟَْﻴ ِﻬ ْﻢ‬‫﴾ أَﻓَ َﻼ ﻳَـَﺮْو َن أ‬٨٨﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻓَـﻨَ ِﺴ َﻲ‬
ْ ‫ﻓَﺄ‬
َ ‫ﻪُ ُﺧ َﻮ ٌار ﻓَـ َﻘﺎﻟُﻮا َٰﻫ َﺬا إ َﳍُ ُﻜ ْﻢ َوإﻟَﻪُ ُﻣ‬‫َﺧَﺮ َج َﳍُ ْﻢ ﻋ ْﺠ ًﻼ َﺟ َﺴ ًﺪا ﻟ‬
ِ
‫ ُﻜ ُﻢ‬‫ن َرﺑ‬ ِ‫ﳕَﺎ ﻓُﺘِﻨﺘُﻢ ﺑِِﻪ َوإ‬ِ‫﴾ َوﻟََﻘ ْﺪ ﻗَ َﺎل َﳍُ ْﻢ َﻫ ُﺎرو ُن ِﻣﻦ ﻗَـْﺒ ُﻞ ﻳَﺎ ﻗَـ ْﻮِم إ‬٨٩﴿ ‫ﺮا َوَﻻ ﻧَـ ْﻔ ًﻌﺎ‬‫ﺿ‬
ُ ‫ﻗَـ ْﻮًﻻ َوَﻻ ﳝَْﻠ‬
َ ‫ﻚ َﳍُ ْﻢ‬
ِِ ِ
ِ
ِ ِ
ٰ ْ ‫ﺮ‬‫اﻟ‬
‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻳَﺎ‬٩١﴿ ‫ﻮﺳ ٰﻰ‬
َ ‫ْﺒـَﺮ َح َﻋﻠَْﻴﻪ َﻋﺎﻛﻔ‬‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا ﻟَﻦ ﻧـ‬٩٠﴿ ‫ﺒِﻌُ ِﻮﱐ َوأَﻃﻴﻌُﻮا أ َْﻣ ِﺮي‬‫ﲪَ ُﻦ ﻓَﺎﺗ‬
َ ‫ ٰﱴ ﻳَـ ْﺮﺟ َﻊ إﻟَْﻴـﻨَﺎ ُﻣ‬ ‫ﲔ َﺣ‬
‫م َﻻ ﺗَﺄْ ُﺧ ْﺬ‬ُ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻳَﺎ اﺑْ َﻦ أ‬٩٣﴿ ‫ﺖ أ َْﻣ ِﺮي‬
َ ‫َﻫ ُﺎرو ُن َﻣﺎ َﻣﻨَـ َﻌ‬
َ ‫ﻚ إِ ْذ َرأَﻳْـﺘَـ ُﻬ ْﻢ‬
َ ‫ﺼْﻴ‬
َ ‫ﺒِ َﻌ ِﻦ أَﻓَـ َﻌ‬‫َﻻ ﺗَـﺘ‬‫﴾ أ‬٩٢﴿ ‫ﻮا‬‫ﺿﻠ‬
ِ
ِ ِ
ِ
ِ
‫ﻚ‬
َ ‫ﻴﺖ أَن ﺗَـ ُﻘ‬
َ ُ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻓَ َﻤﺎ َﺧﻄْﺒ‬٩٤﴿ ‫ﺐ ﻗَـ ْﻮِﱄ‬
َ ْ ‫ﺖ ﺑَـ‬
َ ْ‫ﺮﻗ‬‫ﻮل ﻓَـ‬
ُ ‫ﱐ َﺧﺸ‬ ِ‫ﺑِﻠ ْﺤﻴَِﱵ َوَﻻ ﺑَِﺮأْﺳﻲ إ‬
ْ ُ‫ﻴﻞ َوَﱂْ ﺗَـ ْﺮﻗ‬
َ ‫ﲔ ﺑَِﲏ إ ْﺳَﺮاﺋ‬
ِ
ِ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﺑﺼﺮ‬٩٥﴿ ‫ي‬
ِ ‫ﺮﺳ‬‫ﻣﻦ أَﺛَِﺮ اﻟ‬ ً‫ﻀﺔ‬
‫ﺖ‬
 ‫ﻳَﺎ َﺳ ِﺎﻣ ِﺮ‬
ْ َ‫ﺼ ُﺮوا ﺑِِﻪ ﻓَـ َﻘﺒ‬
َ ‫ﻮل ﻓَـﻨَﺒَ ْﺬﺗـُ َﻬﺎ َوَﻛ َٰﺬﻟ‬
ْ َ‫ﻮﻟ‬ ‫ﻚ َﺳ‬
ُ ُْ َ
ُ‫ﻀ‬
ُ ‫ت ﲟَﺎ َﱂْ ﻳَـْﺒ‬
ْ َ ‫ﺖ ﻗَـْﺒ‬
ُ
ِ َ ‫اﳊﻴﺎةِ أَن ﺗَـ ُﻘ‬
ِ
‫ﻦ ُﲣْﻠَ َﻔﻪُ َواﻧﻈُْﺮ إِ َ ٰﱃ‬‫ﻚ َﻣ ْﻮ ِﻋ ًﺪا ﻟ‬
َ َ‫ن ﻟ‬ ِ‫ﺎس َوإ‬
َ َ‫ن ﻟ‬ ‫ﺐ ﻓَِﺈ‬
ََْ ‫ﻚ ِﰲ‬
ْ ‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻓَﺎ ْذ َﻫ‬٩٦﴿ ‫ِﱄ ﻧَـ ْﻔﺴﻲ‬
َ ‫ﻮل َﻻ ﻣ َﺴ‬
ِ
ِ َ‫ ﻟَﻨ‬ُ‫ﻪ ﰒ‬‫ﺮﻗَـﻨ‬‫ﻨُﺤ‬‫ ِﺬي ﻇَْﻠﺖ ﻋﻠَﻴ ِﻪ ﻋﺎﻛِ ًﻔﺎ ﻟ‬‫ﻚ اﻟ‬
‫ﻻ‬ِ‫ ِﺬي َﻻ إِٰﻟَﻪَ إ‬‫ﻪُ اﻟ‬‫ﳕَﺎ إِ َٰﳍُ ُﻜ ُﻢ اﻟﻠ‬ِ‫﴾ إ‬٩٧﴿ ‫ﻢ ﻧَ ْﺴ ًﻔﺎ‬ َ‫ﻪُ ِﰲ اﻟْﻴ‬‫ﻨﺴ َﻔﻨ‬
َ ‫إِ َٰﳍ‬
َ َْ َ
ُ َ
﴾٩٨﴿ ‫ﻞ َﺷ ْﻲ ٍء ِﻋ ْﻠ ًﻤﺎ‬ ‫ُﻫ َﻮ َو ِﺳ َﻊ ُﻛ‬
(88)
Toen maakte de Sâmirî voor hen een beeld van een kalf, dat een loeiend geluid voortbracht
en de verdwaalde onder hen zeiden: "Dit is jullie god en de god van Môesa." (89) Zien zij niet dat
het geen woord aan hen terug gaf en het ook geen kracht had om voor hen schade te voorkomen
of te baten?! (90) Hârôen zei: "O mijn volk, jullie worden daarmee op de proef gesteld want jullie
Heer is de Barmhartige. Volg mij en gehoorzaam mijn bevel." (91) De aanbidders van het kalf
zeiden: "Wij zullen nooit ophouden totdat Môesa tot ons terugkeert." (92) Toen Môesa terug
kwam, zei hij boos: "O Hârôen, wat hield jou tegen, toen jij hen zag dwalen (93) om mij te
volgen? Jij bent ongehoorzaam aan mijn bevel geweest!" (94) Hârôen antwoordde: "O zoon van
mijn moeder, grijp mij niet zo hard! Ik vreesde dat jij mij zou zeggen: 'Jij hebt de Israëlieten
verdeeld en jij hebt mijn woorden niet in acht genomen." (95) Môesa zei: "Wat heb jij te zeggen,
sâmirî?!" (96) De Sâmiri (verzon maar wat!) zei: "Ik zag eigenlijk wat zij niet zagen, dus nam ik
een handvol stof uit het spoor van de voetstappen van de gezant (engel) en ik strooide het in het
gesmolten kalf zodat het op een echt kalf zou lijken!" (97) Môesa zei: "Ga weg! Voor jou is er in
dit leven een harde straf (huidziekte) waarmee je zult blijven zeggen: 'Raak mij niet aan!' en in
het Hiernamaals is er een andere straf waaraan jij niet kunt ontkomen. Kijk nog eens naar jouw
god (de stier) die jij voortdurend aan het aanbidden was: wij zullen hem zeker verbranden, tot stof
laten vergaan en in de zee werpen.” (98) Môesa zei tegen zijn volk: “Voorwaar, jullie god is
slechts Allah, er is geen god dan Hij. Hij omvat alle zaken met Zijn kennis en wijsheid.”
Taa-Haa 20, verzen 88-98
Pagina
34
Môesa, de slavenbevrijder
Môesa was ontzettend boos op het volk. Môesa stapte boos op zijn oudere broer Hârôen af,
omdat hij de leider was. Môesa pakte Hârôen woedend aan. Hârôen was zachtmoediger en
subtieler dan Môesa. De Israëlieten vreesden Môesa alleen.
De Israëlieten durfden deze grote zonde dus te begaan onder de tijdelijke leiding van Hârôen,
ondanks de afkeuring en waarschuwingen van Hârôen. Môesa accepteerde het zwakke argument
van Hârôen niet dat hij bang was dat het volk zou splitsen en hij liever wilde wachten totdat
Môesa terugwas. Môesa bleef uiterst kwaad tegen het Israëlitisch volk en As-Saamirie.
Môesa maakte een groot vuur waar hij het beeld vervolgens in heeft gegooid. Al het goud en
andere metalen smolten. Vervolgens gooide Môesa het residu in de zee, zodat er niets van
overbleef.
Dit was een nog grotere klap voor de materialisten Israëlieten, omdat ze nu hun ingelegde kapitaal
volledig kwijt waren.
Respectloos!
Er bestaan vele verschillen tussen de bijbel en de koran wat betreft de verhalen van de profeten.
Zo zien we dat de bijbel ook een soortgelijk verhaal beschrijft over Môesa en zijn broer Hârôen.
Één van die verhalen beschrijft de terugkomst van Môesa. Môesa trof volgens de Bijbelse verhalen
Hârôen eveneens het stier aanbiddend aan! Dit was de reden (volgens de bijbel) dat Môesa boos
werd op Hârôen.
Dit is wat wij moslims nimmer mogen accepteren voor een profeet als Hârôen.
Ondanks dat alle profeten natuurlijk mensen zijn, kunnen ze op menselijk niveau toch fouten
maken, maar zijn ze in hun goddelijke taken absoluut foutloos.
In dagelijks leven zouden profeten, omdat ze mens zijn, wel foutjes kunnen maken.
Een goed voorbeeld hiervan is een bepaald advies van de profeet Mohammed aan landbouwers.
Mohammed was toch niet deskundig op het gebied van landbouw. Maar mensen geloofden blind
in alles wat de profeet vertelde. Eén jaar later, kwamen de landbouwers terug naar Mohammed
met het verwijt dat het door zijn advies zo slecht is gegaan. Toen zei Mohammed: ‘wat betreft
zulke zaken, weten jullie daar meer over dan ik’.
Allah leert ons in deze situatie dat Mohammed ook slechts een mens is. Als het geen openbaring is
van Allah, kan Mohammed dus ook iets onderschatten of een verkeerde keus maken.
ِ
ِ ‫ﻞ‬ ‫ﻣﺎ ﺿ‬
ِ
ِ
﴾٤﴿ ‫ﻮﺣ ٰﻰ‬
َ َ َ
َ ُ‫ﻻ َو ْﺣ ٌﻲ ﻳ‬‫﴾ إ ْن ُﻫ َﻮ إ‬٣﴿ ‫﴾ َوَﻣﺎ ﻳَﻨﻄ ُﻖ َﻋ ِﻦ ا ْﳍََﻮ ٰى‬٢﴿ ‫ﺻﺎﺣﺒُ ُﻜ ْﻢ َوَﻣﺎ َﻏ َﻮ ٰى‬
(2) Jullie profeet dwaalt niet, en hij is niet misleid. (3) En hij spreekt niet uit begeerte. (4) Het is
niets anders dan een Openbaring die aan hem geopenbaard is.
An-Najm 53, verzen 2-4
Pagina
35
Môesa, de slavenbevrijder
De tien geboden ‫الوصايا العشر‬
Na de crisis van het gouden kalf, begon Môesa weer aan zijn opvoedingstaak.
ِ
ِ
ِ َ ‫َﺧ َﺬ ْاﻷَﻟْﻮ‬
﴾١٥٤﴿ ‫ِ ْﻢ ﻳَـ ْﺮَﻫﺒُﻮ َن‬‫ﻳﻦ ُﻫ ْﻢ ﻟَِﺮ‬
َ َ‫ﻮﺳﻰ اﻟْﻐ‬
َ ‫ﻤﺎ َﺳ َﻜ‬ َ‫َوﻟ‬
َ‫ﺐأ‬
َ ‫ﻣ‬ ‫ﺖ َﻋﻦ‬
َ ‫ﺬ‬‫ﻠ‬‫اح َوﰲ ﻧُ ْﺴ َﺨﺘ َﻬﺎ ُﻫ ًﺪى َوَر ْﲪَﺔٌ ﻟ‬
ُ‫ﻀ‬
َ
(154) Toen Moesa weer gekalmeerd was, nam hij de tafelen op. Daarin staat de leiding en de
barmhartigheid voor hen.
Al-A'raaf 7, vers 154
In de koran staat de inhoud van de gebeeldhouwde tafels met de tien geboden:
‫ﻣ ْﻦ‬ ‫َﻻ ﺗُ ْﺸ ِﺮُﻛﻮا ﺑِِﻪ َﺷْﻴﺌًﺎ َوﺑِﺎﻟْ َﻮاﻟِ َﺪﻳْ ِﻦ إِ ْﺣ َﺴﺎﻧًﺎ َوَﻻ ﺗَـ ْﻘﺘُـﻠُﻮا أ َْوَﻻ َد ُﻛﻢ‬‫ ُﻜ ْﻢ َﻋﻠَْﻴ ُﻜ ْﻢ أ‬‫ﺮَم َرﺑ‬‫ﻗُ ْﻞ ﺗَـ َﻌﺎﻟَ ْﻮا أَﺗْ ُﻞ َﻣﺎ َﺣ‬
ِ
ِ
ٍ
‫ﻻ‬ِ‫ﻪُ إ‬‫ﺮَم اﻟﻠ‬‫ِﱵ َﺣ‬‫ﺲ اﻟ‬
ُ ‫ْﳓ ُﻦ ﻧَـ ْﺮُزﻗُ ُﻜ ْﻢ َوإِﻳ‬ ‫إِ ْﻣ َﻼق‬
َ ‫ﺎﻫ ْﻢ َوَﻻ ﺗَـ ْﻘَﺮﺑُﻮا اﻟْ َﻔ َﻮاﺣ‬
َ ‫ـ ْﻔ‬‫ﺶ َﻣﺎ ﻇَ َﻬَﺮ ﻣْﻨـ َﻬﺎ َوَﻣﺎ ﺑَﻄَ َﻦ َوَﻻ ﺗَـ ْﻘﺘُـﻠُﻮا اﻟﻨ‬
ِ
ِ
ِ
ِِ  ‫ﻖ َٰذﻟِ ُﻜﻢ و‬ ‫ﺎﳊ‬
ِ
‫ ٰﱴ ﻳَـْﺒـﻠُ َﻎ‬ ‫َﺣ َﺴ ُﻦ َﺣ‬
ْ ‫ِﱵ ﻫ َﻲ أ‬‫ﻻ ﺑِﺎﻟ‬ِ‫﴾وَﻻ ﺗَـ ْﻘَﺮﺑُﻮا َﻣ َﺎل اﻟْﻴَﺘﻴ ِﻢ إ‬
َْ ‫ﺑ‬
َ ١٥١﴿ ‫ ُﻜ ْﻢ ﺗَـ ْﻌﻘﻠُﻮ َن‬‫ﺻﺎ ُﻛﻢ ﺑﻪ ﻟَ َﻌﻠ‬
َ ْ
ِ ِ
ِ
‫ﺎﻋ ِﺪﻟُﻮا َوﻟَ ْﻮ َﻛﺎ َن ذَا‬
ُ‫أ‬
ْ َ‫ﻻ ُو ْﺳ َﻌ َﻬﺎ َوإِذَا ﻗُـ ْﻠﺘُ ْﻢ ﻓ‬ِ‫ﻒ ﻧَـ ْﻔ ًﺴﺎ إ‬
ُ ‫ﻩُ َوأ َْوﻓُﻮا اﻟْ َﻜْﻴ َﻞ َواﻟْﻤ َﻴﺰا َن ﺑِﺎﻟْﻘ ْﺴﻂ َﻻ ﻧُ َﻜﻠ‬‫َﺷﺪ‬
ِ
ِ ِ
ِِ  ‫ ِﻪ أَوﻓُﻮا ٰذَﻟِ ُﻜﻢ و‬‫ﻗُـﺮ ٰﰉ وﺑِﻌﻬ ِﺪ اﻟﻠ‬
‫ﺒِﻌُﻮﻩُ َوَﻻ‬‫ﻴﻤﺎ ﻓَﺎﺗ‬
َْ َ َْ
ْ
ً ‫ن َٰﻫ َﺬا ﺻَﺮاﻃﻲ ُﻣ ْﺴﺘَﻘ‬ َ‫﴾ َوأ‬١٥٢﴿ ‫ﻛ ُﺮو َن‬ ‫ ُﻜ ْﻢ ﺗَ َﺬ‬‫ﺻﺎ ُﻛﻢ ﺑﻪ ﻟَ َﻌﻠ‬
َ ْ
ِ
ِِ  ‫ﺮ َق ﺑِ ُﻜﻢ ﻋﻦ ﺳﺒِﻴﻠِ ِﻪ َٰذﻟِ ُﻜﻢ و‬‫ﺴﺒﻞ ﻓَـﺘَـ َﻔ‬ ‫ﺒِﻌﻮا اﻟ‬‫ﺗَـﺘ‬
‫ﺎب‬
ُ
َ َ‫ﻮﺳﻰ اﻟْﻜﺘ‬
َ ‫ آﺗَـْﻴـﻨَﺎ ُﻣ‬ُ‫﴾ ﰒ‬١٥٣﴿ ‫ـ ُﻘﻮ َن‬‫ ُﻜ ْﻢ ﺗَـﺘ‬‫ﺻﺎ ُﻛﻢ ﺑﻪ ﻟَ َﻌﻠ‬
َ َ ْ
َ ْ
َُ
ِ ‫ ِﺬي أَﺣﺴﻦ وﺗَـ ْﻔ‬‫َﲤَﺎﻣﺎ ﻋﻠَﻰ اﻟ‬
﴾١٥٤﴿ ‫ِ ْﻢ ﻳـُ ْﺆِﻣﻨُﻮ َن‬‫ ُﻬﻢ ﺑِﻠِ َﻘ ِﺎء َر‬‫ َﻌﻠ‬‫ﻞ َﺷ ْﻲ ٍء َوُﻫ ًﺪى َوَر ْﲪَﺔً ﻟ‬ ‫ ُﻜ‬‫ﺼ ًﻴﻼ ﻟ‬
َ ً
َ ََ ْ
(151) Zeg: "Kom, ik zal jullie verkondigen, wat jullie Heer heeft verboden: wees niet schuldig
aan afgoden, wees eerbiedig naar jullie ouders, doodt niet jullie kinderen uit angst voor armoede
want Wij zorgen voor jullie en hen, kom niet in de buurt van zonden: de openlijke noch de
verborgene, en doodt niet de ziel die Allah verboden heeft verklaard, tenzij volgens het recht.
Dat is wat Hij jullie heeft opgedragen, hopelijk zouden jullie verstandig zijn. (152) Nader het
bezit van de wees op de beste wijze, totdat hij de volwassenheid bereikt. Geef de volle maat en
het volle gewicht met rechtvaardigheid. Wij belasten geen ziel boven haar vermogen. Wanneer
jullie rechtspreken, wees dan rechtvaardig, ook al betreft het een verwant en vervult het verbond
met Allah. Dat is wat Hij jullie heeft opgedragen, hopelijk zouden jullie je laten vermanen. (153)
Dit is Mijn rechte pad, volg het dan, en volg geen andere paden, want die zullen jullie doen
afsplitsen van Allah’s pad. Dat is wat Hij jullie heeft opgedragen, hopelijk zouden jullie
hoogbewust van Allah zijn." (154) Toen gaven wij Môesa het Schrift (de Taurât), ter
vervolmaking van de gunst voor degene die het goede verrichtte en als een uiteenzetting voor
alle dingen en leiding en Barmhartigheid. Hopelijk zullen zij echt in de ontmoeting met hun Heer
geloven.
Al-An'aam 6, 151-154
Pagina
36
Môesa, de slavenbevrijder
De tien geboden waren de kern van de geopenbaarde Thora ‫ التوراة‬. Helaas viel het de Israëlieten
tegen. Ze begonnen te zeuren, te mopperen en te klagen. Ze moesten slechts één gebed per dag
verrichten, maar dat vonden zij blijkbaar al te veel gevraagd.
Môesa was boos en hij werd het Israëlitisch volk helemaal zat.
Allah kwam toen met een duidelijk dreigement!
‫ ُﻜ ْﻢ‬‫ﻮةٍ َواذْ ُﻛ ُﺮوا َﻣﺎ ﻓِ ِﻴﻪ ﻟَ َﻌﻠ‬ ‫ِِ ْﻢ ُﺧ ُﺬوا َﻣﺎ آﺗَـْﻴـﻨَﺎ ُﻛﻢ ﺑِ ُﻘ‬ ‫ﻪُ َواﻗِ ٌﻊ‬‫ﻮا أَﻧ‬‫ﺔٌ َوﻇَﻨ‬‫ﻪُ ﻇُﻠ‬‫اﳉَﺒَ َﻞ ﻓَـ ْﻮﻗَـ ُﻬ ْﻢ َﻛﺄَﻧ‬
ْ ‫َوإِ ْذ ﻧَـﺘَـ ْﻘﻨَﺎ‬
﴾١٧١﴿‫ـ ُﻘﻮ َن‬‫ﺗَـﺘ‬
(171) Toen Wij de berg boven hen deden schudden alsof hij een losse bedekking was, dachten
zij, dat deze op hen zou vallen. Wij zeiden: " Houdt jullie met eerbied aan hetgeen Wij jullie
hebben gegeven en gedenkt wat er in staat, om nog bewuster van Mij te worden."
Al-A'raaf 7, vers 171
Verontschuldiging ‫وفد اإلعتذار‬
Môesa vond het zeer spijtig wat zijn volk deed. Hij was boos en wist niet wat hij moest doen.
Uiteindelijk koos Môesa 70 mensen van zijn volk uit, de beste en de meest wijze personen, om
met hem mee te gaan naar de eerste afspraak met God om zich in de naam van de rest van het
volk hun verontschuldigingen aan te bieden aan Allah.
Toen ze bij de plek aankwamen waar Môesa met Allah sprak, was daar een wolkje van veel licht.
Môesa ging alleen het wolkje in. Môesa smeekte Allah om vergeving en Allah accepteerde de
verontschuldigingen en verleende Zijn vergiffenis aan Môesa’s volk.
De 70 Israëlieten hoorden alles duidelijk.
ِ  ‫ﺮﺟ َﻔﺔُ ﻗَ َﺎل ر‬‫ﻤﺎ أَﺧ َﺬﺗْـﻬﻢ اﻟ‬ َ‫ ِﻤﻴ َﻘﺎﺗِﻨَﺎ ﻓَـﻠ‬‫واﺧﺘَﺎر ﻣﻮﺳﻰ ﻗَـﻮﻣﻪ ﺳﺒﻌِﲔ رﺟ ًﻼ ﻟ‬
‫ﻣﻦ ﻗَـْﺒ ُﻞ‬ ‫ﺖ أ َْﻫﻠَ ْﻜﺘَـ ُﻬﻢ‬
َ ‫ب ﻟَ ْﻮ ﺷْﺌ‬
ْ ُُ َ
ُ َ َ َْ ُ َ ْ ٰ َ ُ َ ْ َ
َ
ِ
ِ ِ َ ُ‫ﻻ ﻓِْﺘـﻨَﺘ‬ِ‫ﺎ إِ ْن ِﻫﻲ إ‬‫ﺴ َﻔﻬﺎء ِﻣﻨ‬ ‫ﺎي أَﺗُـﻬﻠِ ُﻜﻨَﺎ ِﲟَﺎ ﻓَـﻌﻞ اﻟ‬‫وإِﻳ‬
‫ـﻨَﺎ‬‫َﻧﺖ َوﻟِﻴ‬
َ ‫َﺎ َﻣﻦ ﺗَ َﺸﺎءُ َوﺗَـ ْﻬﺪي َﻣﻦ ﺗَ َﺸﺎءُ أ‬ ‫ﻞ‬ ‫ﻚ ﺗُﻀ‬
ْ َ َ
َُ
ََ
َ
ِ
ِ
﴾١٥٥﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ ‫ﻓَﺎ ْﻏﻔ ْﺮ ﻟَﻨَﺎ َو ْارﲪَْﻨَﺎ َوأ‬
َ ‫َﻧﺖ َﺧْﻴـ ُﺮ اﻟْﻐَﺎﻓ ِﺮ‬
(155) Môesa koos uit zijn volk zeventig mannen om met hem de berg te bestijgen, om Allah om
vergiffenis te smeken. Môesa smeekte Allah voor vergiffenis en zie: "O Mijn Heer, als U wilde,
dan had U hen en mij eerder (in de zee) vernietigd. Zult U ons nu vernietigen wegens wat de
dwazen onder ons hebben gedaan? Dit is zeker niets anders dan een beproeving van U en
daarmee dwalen wie U wilt en U leidt wie U wilt, U bent onze Beschermer, vergeef ons daarom
en begenadig ons, U bent de Beste der Vergevensgezinde.
Al-A'raaf 7, vers 155
Pagina
37
Môesa, de slavenbevrijder
We willen Allah ook zien!
Het lijkt erop dat de 70 Israëlieten hun oren niet geloofden! Toen de blije Môesa uit het licht
wolkje kwam, durfden de vertegenwoordigers van zijn volk aan hem te vragen of ze het aangezicht
van Allah mogen ook aanschouwen!
De consequenties waren te serieus.
ِ‫ﺼ‬
ِ
ُ‫﴾ ﰒ‬٥٥﴿ ‫ﺎﻋ َﻘﺔُ َوأَﻧﺘُ ْﻢ ﺗَﻨﻈُُﺮو َن‬
 ‫َﺧ َﺬﺗْ ُﻜ ُﻢ اﻟ‬
َ َ‫ﺆِﻣ َﻦ ﻟ‬ْ ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻟَﻦ ﻧـ‬
َ ‫ﻪَ َﺟ ْﻬَﺮًة ﻓَﺄ‬‫ ٰﱴ ﻧَـَﺮى اﻟﻠ‬ ‫ﻚ َﺣ‬
َ ‫َوإ ْذ ﻗُـ ْﻠﺘُ ْﻢ ﻳَﺎ ُﻣ‬
﴾٥٦﴿ ‫ ُﻜ ْﻢ ﺗَ ْﺸ ُﻜ ُﺮو َن‬‫ﻣﻦ ﺑَـ ْﻌ ِﺪ َﻣ ْﻮﺗِ ُﻜ ْﻢ )!( ﻟَ َﻌﻠ‬ ‫ﺑَـ َﻌﺜْـﻨَﺎ ُﻛﻢ‬
(56)
Toen zieden jullie (de 70 Israëlieten) tegen Môesa: “ O Môesa, wij zullen u niet eerder
S geloven, dan na dat wij Allah met eigen ogen kunnen gezien! Toen werden jullie gelijk getroffen
met donder (55) Daarna wekten Wij jullie op na jullie dood, hopelijk zouden jullie dankbaar zijn.
Al-Baqarah 2, verzen 55-56
Allah heeft de twijfelaars gelijk dood gemaakt door een enorm donder. Môesa stond verbaasd en
spraakloos. Hij vroeg zich af wat de twijfelachtige Israëlieten bezielde om dit te kunnen vragen.
Hadden de Israëlieten nog twijfels na alle tekenen die ze al eerder gezien hadden?
Zelfs Môesa had Allah nooit mogen aanschouwen. Maar er staat een heel groot verschil achter
het verzoek van Môesa en de vraag van de Israëlieten om Allah te mogen zien. Het is het grote
verschil tussen een liefhebber en een twijfelaar!
Na een lang smeekgebed van Môesa, heeft Allah de dode Israëlieten weer tot leven gebracht.
De wonder en de beproeving voor deze 70 wijze leiders was enorm. Ze zijn zeker nog bewuster
geworden van de waarheid die ze later doorvertelden aan de andere volksgenoten.
Het duurde zoals gewoonlijk weer een tijd en dit teken werd weer vergeten.
Steek in de rug
Nog erger was het feit dat de Israëlieten leugens over Môesa verzonnen. Ze waren erg gemeen.
Ze beschuldigden Môesa zelfs van ontucht!
ِ
ِ
ِ
﴾٦٩﴿ ‫ ِﻪ َوِﺟ ًﻴﻬﺎ‬‫ﻨﺪ اﻟﻠ‬
َ ‫ﺎ ﻗَﺎﻟُﻮا َوَﻛﺎ َن ِﻋ‬‫ﻪُ ﳑ‬‫ﺮأَﻩُ اﻟﻠ‬‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻓَـﺒَـ‬
َ ‫ﻳﻦ آ َذ ْوا ُﻣ‬
َ ‫ﻳﻦ َآﻣﻨُﻮا َﻻ ﺗَ ُﻜﻮﻧُﻮا َﻛﺎﻟﺬ‬
َ ‫ َﻬﺎ اﻟﺬ‬‫ﻳَﺎ أَﻳـ‬
(69)
O ware gelovigen! Wees niet als zij, die Môesa beledigden; maar Allah zuiverde hem van
de lastering, welke zij over hem hadden gesproken, en hij staat bij Allah in hoog aanzien.
Al-Ahzaab 33, vers 69
Pagina
38
Môesa, de slavenbevrijder
De koe, een les of zwarte komedie?
De Israëlieten waren koppig en stug, doordat ze eeuwen als slaven zijn opgroeiden en als dieren
(alleen) met straf en beloning zijn behandeld. Ze waren zeer materialistisch ingesteld. Ze
geloofden alleen in wat zij zagen en tastbaar was. Ze handelden alleen naar feiten met keiharde en
gevoelloze harten. Indien de mens op deze materialistische wijze handelt, pakt Allah hem aan op
een passende wijze!
Allah moest de Israëlieten af en toe middels Môesa wakker schudden. Dit was een lang en
moeizaam proces van revalidatie en heropvoeding, maar de Israëlieten bleven koppig en wilden
zich maar niet ontwikkelen.
Eens was er veel onrust onder het Israëlitisch volk veroorzaakt wegens een onopgeloste
moordzaak. Ze dienden deze moordzaak met een kritisch gezond verstand, zowel objectief
(duidelijke gebeurtenissen) als subjectief (onwaarneembare motieven) op te lossen. Door deze
logische aanpak zien mensen de waarheid met twee ogen.
De Israëlieten hadden het makkelijk kunnen oplossen, maar ze hadden het anders aangepakt. Ze
hadden deze zaak alleen erg objectief benaderd en diep materialistisch onderzocht. Daarom is het
logisch dat ze met tegenstrijdige conclusies aankwamen en onschuldige mensen zwartmaakten.
Toen het hen niet lukte om de moordzaak op te lossen, gingen ze naar hun leraar Môesa voor een
oplossing. Ze waren feitelijk gezakt in het toepassen van wat ze geleerd hadden.
Op dit moment was de tijd aangebroken om hen op de kop te geven en belachelijk te maken in de
hoop dat ze nu echt wakker geschud zouden worden. Môesa beviel hen toen om het lijk met een
staart van een geslachte koe te slaan. De man zou dan zeker weer tot leven komen en vertellen
wie hem vermoord had!
ِ
ِ
ِ ‫اﺿ ِﺮﺑﻮﻩ ﺑِﺒـﻌ‬
‫ﻚ ُْﳛﻴِﻲ‬
َ ‫ﻀ َﻬﺎ ! َﻛ َٰﺬﻟ‬
ْ َ ُ ُ ْ ‫﴾ ﻓَـ ُﻘ ْﻠﻨَﺎ‬٧٢﴿ ‫ﻣﺎ ُﻛﻨﺘُ ْﻢ ﺗَﻜْﺘُ ُﻤﻮ َن‬ ‫ِج‬
ٌ ‫ﻪُ ﳐُْﺮ‬‫د َارأْ ُْﰎ ﻓ َﻴﻬﺎ َواﻟﻠ‬ ‫َوإِ ْذ ﻗَـﺘَـ ْﻠﺘُ ْﻢ ﻧَـ ْﻔ ًﺴﺎ ﻓَﺎ‬
﴾٧٣﴿ ! ‫ ُﻜ ْﻢ ﺗَـ ْﻌ ِﻘﻠُﻮ َن‬‫ﻪُ اﻟْ َﻤ ْﻮﺗَﻰ )!!( َوﻳُِﺮﻳ ُﻜ ْﻢ آﻳَﺎﺗِِﻪ ! ﻟَ َﻌﻠ‬‫اﻟﻠ‬
(72) Toen jullie een mens doodden en daarover onverstandig redetwistten over wie de
moordenaar was, en Allah is de Onthuller van wat jullie plachten te verbergen. (73) Toen zeiden
Wij: "Slaat de dode met een deel van de koe ! Zo doet Allah de doden herleven !! Hij blijft jullie
Zijn tekenen tonen ! Hopelijk zullen jullie het ooit begrijpen !
Al-Baqarah 2, verzen 72-73
Het is niet logisch voor een weldenkend persoon dat iets wat dood is (een staart van een dode
koe) een mens tot leven kan brengen!?
Dit is toch niet Allah’s gebruikelijke wijze om mensen naar het leven terug te brengen!
De Israëlieten vinden het inderdaad niet logisch en dit was eigenlijk een soort van spotten dat
Allah aanhaalde om ze eens heel goed wakker te schudden.
Ongelooflijk maar waar, gingen de Israëlieten toch serieus op Môesa’s bevel in en verdwaalden
nog meer in hun stommiteiten.
Pagina
39
Môesa, de slavenbevrijder
Voorbeeld
We kunnen deze bovenstaande situatie illustreren aan de hand van een voorbeeld van een koppige
klas waar de meeste leerlingen bewust dwarsliggen en stom doen. Ze zeggen altijd tegen de
docent dat ze weinig van zijn les begrijpen.
De docent besluit om een keer met de koppigheid van de klas mee te gaan. Hij probeert hiermee de
dwarsliggende leerlingen met deze actie bij hun verstand te brengen.
De docent schrijft daarom een makkelijke rekensom op het bord. Hij vraagt één van de goede
leerlingen naar de oplossing. Deze leerling geeft het juiste antwoord; bijvoorbeeld ‘de uitkomst is
8’. Toch roepen de vervelende leerlingen dat ze het niet snappen.
De docent reageert door te zeggen dat zij de stof alleen zullen begrijpen als ze op hun kop zouden
gaan staan en zo naar het schoolbord zouden kijken!
De dwaze leerlingen reageren verbaasd, maar ze proberen de docent nogmaals in de maling te
nemen door te vragen: “Moeten we op onze kop staan in deze hoek of in die hoek?”
De docent reageert en zegt: “Die hoek daar is beter”!
De leerlingen vragen vervolgens: “Mogen we onze handen erbij gebruiken of mag dit niet?”
De docent reageert door te zeggen: “Het mag.”
De jongens vragen weer: “ Moeten we ook glimlachen ?!”
De docent blijft zeer geduldig en zegt: “Natuurlijk. Het is noodzakelijk. Indien jullie dit niet doen,
zullen jullie het zeker niet begrijpen”!
De jongens staan op en doen wat hen opgedragen wordt. De klas wordt een circus. Vallen en
opstaan. Nu staan ze allemaal op hun kop. Lachen in het begin, maar huilen later van pijn.
De docent vraagt vervolgens: “Is het nu allemaal duidelijk geworden?”
De jongens roepen hard van de pijn “Ja, het is 8, we begrijpen het nu volkomen. De uitkomst is 8,
we kunnen het niet meer volhouden, a.u.b.” De docent zegt dan “Nu weten jullie het. Zo moeten
jullie altijd doen als jullie iets niet begrijpen” !!!
De jongens zeggen terug “O.K. meester. We zullen ophouden.”
De jongens begrijpen het natuurlijk al van begin af aan, alleen ze wilden het gewoon niet begrijpen
en zij wilden koppig doen. Zo lukt het de docent, voorlopig om de dwaze leerlingen terug te
brengen naar hun verstand.
ِ
ِِ ِ
ِ
‫ ِﻪ أَ ْن أَ ُﻛﻮ َن ِﻣ َﻦ‬‫َﻋﻮذُ ﺑِﺎﻟﻠ‬
ُ ‫ﺨ ُﺬﻧَﺎ ُﻫ ُﺰًوا ﻗَ َﺎل أ‬‫ﻪَ ﻳَﺄْ ُﻣ ُﺮُﻛ ْﻢ أَن ﺗَ ْﺬ َﲝُﻮا ﺑَـ َﻘَﺮةً ﻗَﺎﻟُﻮا أَﺗَـﺘ‬‫ن اﻟﻠ‬ ِ‫ﻮﺳ ٰﻰ ﻟ َﻘ ْﻮﻣﻪ إ‬
َ ‫َوإ ْذ ﻗَ َﺎل ُﻣ‬
ِِ ْ
‫ض َوَﻻ ﺑِﻜٌْﺮ َﻋ َﻮا ٌن‬
ُ ‫ﻪُ ﻳَـ ُﻘ‬‫ﻨَﺎ َﻣﺎ ِﻫ َﻲ ﻗَ َﺎل إِﻧ‬‫ﲔ ﻟ‬ ‫ﻚ ﻳـُﺒَـ‬
َ ‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا ْادعُ ﻟَﻨَﺎ َرﺑ‬٦٧﴿ ‫ﲔ‬
ٌ ‫ﻻ ﻓَﺎ ِر‬ ٌ‫ﻬﺎ ﺑَـ َﻘَﺮة‬َ ‫ﻮل إِﻧـ‬
َ ‫اﳉَﺎﻫﻠ‬
ِ ‫ﺑـ‬
ُ ‫ﻪُ ﻳَـ ُﻘ‬‫ﻨَﺎ َﻣﺎ ﻟَ ْﻮﻧـُ َﻬﺎ ﻗَ َﺎل إِﻧ‬‫ﲔ ﻟ‬ ‫ﻚ ﻳـُﺒَـ‬
َ ‫﴾ ﻗَﺎﻟُﻮا ْادعُ ﻟَﻨَﺎ َرﺑ‬٦٨﴿ ‫ﻚ ﻓَﺎﻓْـ َﻌﻠُﻮا َﻣﺎ ﺗُـ ْﺆَﻣ ُﺮو َن‬
َ ‫ﲔ ٰذَﻟ‬
َ َْ
َ ٌ‫ﻬﺎ ﺑَـ َﻘَﺮة‬َ ‫ﻮل إِﻧـ‬
ُ‫ﺻ ْﻔَﺮاء‬
ِ
ِ ِ
ِ ِ

 ِ
َ ‫﴾ﻗَﺎﻟُﻮا ْادعُ ﻟَﻨَﺎ َرﺑ‬٦٩﴿ ‫ﻳﻦ‬
َ‫ﺎ إن َﺷﺎء‬‫ن اﻟْﺒَـ َﻘَﺮ ﺗَ َﺸﺎﺑَﻪَ َﻋﻠَْﻴـﻨَﺎ َوإﻧ‬ ‫ﲔ ﻟﻨَﺎ َﻣﺎ ﻫ َﻲ إ‬ ‫ﻚ ﻳـُﺒَـ‬
َ ‫ﺎﻇ ِﺮ‬‫ﺮ اﻟﻨ‬‫ﻓَﺎﻗ ٌﻊ ﻟ ْﻮﻧـُ َﻬﺎ ﺗَ ُﺴ‬
ِ ٌ ُ‫ﻻ َذﻟ‬ ٌ‫ﻬﺎ ﺑـ َﻘﺮة‬‫ﻮل إِﻧـ‬
ِ

ْ ‫ض َوَﻻ ﺗَ ْﺴ ِﻘﻲ‬
َ‫ﻻ ِﺷﻴَﺔ‬ ٌ‫ َﻤﺔ‬‫ث ُﻣ َﺴﻠ‬
َ ‫اﳊَْﺮ‬
َ ‫ﻮل ﺗُﺜﲑُ ْاﻷ َْر‬
َ َ َ ُ ‫ﻪُ ﻳَـ ُﻘ‬‫﴾ ﻗَ َﺎل إﻧ‬٧٠﴿ ‫اﻟﻠﻪُ ﻟَ ُﻤ ْﻬﺘَ ُﺪو َن‬
ِ
ِ
﴾٧١﴿ ‫ﺎدوا ﻳَـ ْﻔ َﻌﻠُﻮ َن‬
ْ ِ‫ﺖ ﺑ‬
ُ ‫ﻮﻫﺎ َوَﻣﺎ َﻛ‬
َ ‫ﻓ َﻴﻬﺎ ﻗَﺎﻟُﻮا ْاﻵ َن ﺟْﺌ‬
َ ُ‫ﻖ ﻓَ َﺬ َﲝ‬ َ‫ﺎﳊ‬
Pagina
40
Môesa, de slavenbevrijder
(67) Toen zei Môesa tot zijn volk: " Allah beveelt jullie een koe te slachten! " Zij zeiden: "Maak
jij ons tot bespotting?!" Hij antwoordde: "Ik zoek bescherming bij Allah dat ik tot de domen zou
behoren ! " (68) Zij zeiden: "Roep voor ons dan jouw Heer aan, opdat Hij ons duidelijk maakt wat
voor koe het moet zijn?" Môesa antwoordde (gelijk): "Hij zegt dat het een koe moet zijn dat niet
oud en niet jong is! maar van een leeftijd daartussen! Kom op, doe dan wat jullie bevolen is!" (69)
Zij zeiden: "Roep voor ons jouw Heer aan, opdat Hij ons duidelijk maakt wat haar kleur is?'
Môesa antwoordde: "Hij zegt dat het een koe moet zijn met een heldere gele kleur, aangenaam
voor hen, die haar zien!" (70) Zij zeiden: "Roep voor ons jouw Heer aan, opdat Hij ons duidelijk
maakt wat voor koe het moet zijn. Voor ons lijken alle koeien op elkaar." (71) Môesa
antwoordde: "Hij zegt dat het een koe is dat niet bestemd is om de aarde om te ploegen of de
akkers te bevloeien, een gave, zonder vlek!" Uiteindelijk zeiden zij: "Nu ben je met de ware
beschrijving gekomen.” ! Daarop slachtten zij haar uiteindelijk !!!
Al-Baqarah 2, verzen 67-71
De meeste geleerden vinden dat dit een les was voor de Israëlieten om zaken niet (alleen)
materialistisch te benaderen.
Het is ook zeer opmerkelijk hoe de Israëlieten Allah benaderen. Geen rechtstreeks contact met
Allah. Precies zoals ze met de Farao gewend waren. Alles via een tussenpersoon, Môesa!
Erger nog is dat Allah niet (onze Heer) wordt genoemd, maar als Môesa’s Heer! (uw Heer).
De Israëlieten werden veel begunstigd, maar vielen vaak in negatief gedrag terug ondanks het feit
dat ze veel tekenen hebben gezien.
Iemand die de wil heeft en zijn best probeert te doen, ziet van zelf de eenvoudige waarheid.
Leiders maken
Môesa was rond zijn 90e een sterke man met veel kennis.
Er gaat een verhaal rond dat Môesa in een gesprek met zijn volk werd gevraagd wie de grootste
geleerde op dat moment op aarde was ? Môesa zei “Ik”. Hij dacht dat hij die persoon was!
Môesa kreeg later van Allah te horen dat dit niet zo was en Hij gaf Môesa de opdracht om de
betreffende persoon te gaan zoeken!
Zo is er niemand te oud om kennis op te doen.
Môesa reisde op zoek naar deze wijze man die hem iets kon leren. Allah gaf Môesa genoeg
aanwijzingen over de plaats waar hij en Josua ‫( يوشع‬Môesa’s hulp) de wijze man zouden vinden.
Vele geleerde denken dat dit verhaal een les was voor de Israëlieten (en ons ook) om te leren niet
alleen materialistische te zijn omdat materialistische zaken onwaarneembare aspecten hebben.
We denken dat dit verhaal ook ging om een bijzondere voorbereiding voor de trouwe leerling van
Môesa: Josua die later de leider van het volk werd.
Pagina
41
Môesa, de slavenbevrijder
ِ ‫ﻣﻦ ِﻋ‬ ً‫ﻣﻦ ِﻋﺒ ِﺎدﻧَﺎ آﺗَـﻴـﻨﺎﻩ ر ْﲪﺔ‬ ‫ﻓَـﻮﺟ َﺪا ﻋﺒ ًﺪا‬
‫ﻚ َﻋﻠَ ٰﻰ‬
‫ﺒِﻌ‬‫ﻮﺳ ٰﻰ َﻫ ْﻞ أَﺗ‬
‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻟَﻪُ ُﻣ‬٦٥﴿ ‫ﺎ ِﻋ ْﻠ ًﻤﺎ‬‫ ُﺪﻧ‬‫ ْﻤﻨَﺎﻩُ ِﻣﻦ ﻟ‬‫ﻨﺪﻧَﺎ َو َﻋﻠ‬
َ
ُ
ْ َ َ ُ َْ
َ  ْ ِ َِْ  َ َ
َ
ِ
ِ
ِ
‫ﺼِﱪُ َﻋﻠَ ٰﻰ َﻣﺎ َﱂْ ُِﲢ ْﻂ‬
‫ﺗ‬
‫ﻒ‬
‫ﻴ‬
‫ﻛ‬
‫و‬
﴾
٦٧
﴿
‫ا‬
‫ﺮ‬
‫ـ‬
‫ﺒ‬
‫ﺻ‬
‫ﻲ‬
‫ﻌ‬
‫ﻣ‬
‫ﻴﻊ‬
‫ﻄ‬
‫ﺘ‬
‫ﺴ‬
‫ﺗ‬
‫ﻦ‬
‫ﻟ‬
‫ﻚ‬
‫ﻧ‬
‫إ‬
‫ﺎل‬
‫ﻗ‬
﴾
٦٦
﴿
‫ا‬
‫ﺪ‬
‫ﺷ‬
‫ر‬
‫ﺖ‬
‫ﺎ ﻋُﻠ ْﻤ‬‫أَن ﺗُـ َﻌﻠ َﻤﻦ ﳑ‬
َ
َ
َ
َ
ْ
َ
َ
ً
َ
َ
ِِْ َ ْ َ
َ
َْ َ َ ِ َ ْ ِ 
ُ
ً
ِ
‫ـﺒَـ ْﻌﺘَِﲏ ﻓَ َﻼ ﺗَ ْﺴﺄَﻟِْﲏ‬‫﴾ ﻗَ َﺎل ﻓَﺈن اﺗ‬٦٩﴿ ‫ﻚ أ َْﻣًﺮا‬
‫﴾ ﻗَ َﺎل َﺳﺘَﺠ ُﺪِﱐ إِن َﺷﺎءَ اﻟﻠﻪ‬٦٨﴿ ‫ﺑِِﻪ ُﺧْﺒـًﺮا‬
َ‫ﺻﺎﺑًﺮا َوَﻻ أ َْﻋﺼﻲ ﻟ‬
َ
ُ
َ
‫َﺧَﺮﻗْـﺘَـ َﻬﺎ ﻟِﺘُـ ْﻐ ِﺮ َق‬
‫ﺴ ِﻔﻴﻨَ ِﺔ َﺧَﺮﻗَـ َﻬﺎ ﻗَ َﺎل أ‬ ‫ ٰﱴ إِ َذا َرﻛِﺒَﺎ ِﰲ اﻟ‬ ‫﴾ ﻓَﺎﻧﻄَﻠَ َﻘﺎ َﺣ‬٧٠﴿ ‫ﻚ ِﻣْﻨﻪُ ِذ ْﻛًﺮا‬
‫ُﺣ ِﺪ‬
‫ ٰﱴ أ‬ ‫َﻋﻦ َﺷ ْﻲ ٍء َﺣ‬
َ‫ث ﻟ‬
َ
َ
َ
ْ
ِ ‫أَﻫﻠَﻬﺎ ﻟََﻘ ْﺪ‬
ِ ‫﴾ ﻗَ َﺎل َﻻ ﺗُـﺆ‬٧٢﴿ ‫ﻚ ﻟَﻦ ﺗَﺴﺘَ ِﻄﻴﻊ ﻣﻌِﻲ ﺻﺒـﺮا‬
ِ‫﴾ ﻗَ َﺎل أَ َﱂْ أَﻗُﻞ إ‬٧١﴿ ‫ﺖ َﺷْﻴﺌًﺎ إِ ْﻣﺮا‬
‫اﺧ ْﺬِﱐ ِﲟَﺎ‬
‫ﻧ‬
‫ﺌ‬
‫ﺟ‬
ْ
َ
َ
َ
ْ
َ
َ ِْ
َ
َ
ْ
ْ
ً
ً
َ
ِ
ِ
ِ
ِ
ِ
ِ
َ
‫ﺔً ﺑِﻐَ ِْﲑ‬‫ﺖ ﻧَـ ْﻔ ًﺴﺎ َزﻛِﻴ‬
‫ﻠ‬
‫ـ‬
‫ﺘ‬
‫ـ‬
‫ﻗ‬
‫أ‬
‫ﺎل‬
‫ﻗ‬
‫ﻪ‬
‫ﻠ‬
‫ـ‬
‫ﺘ‬
‫ﻘ‬
‫ـ‬
‫ﻓ‬
‫ﺎ‬
‫ﻣ‬
‫ﻼ‬
‫ﻏ‬
‫ﺎ‬
‫ﻴ‬
‫ﻘ‬
‫ﻟ‬
‫ا‬
‫ذ‬
‫إ‬
‫ﱴ‬
‫ﺣ‬
‫ﺎ‬
‫ﻘ‬
‫ﻠ‬
‫ﻄ‬
‫ﺎﻧ‬
‫ﻓ‬
﴾
٧٣
﴿
‫ا‬
‫ﺮ‬
‫ﺴ‬
‫ﻋ‬
‫ي‬
‫ﺮ‬
‫َﻣ‬
‫أ‬
‫ﻦ‬
‫ﻣ‬
‫ﲏ‬
‫ﻘ‬
‫ﻫ‬
‫ﺮ‬
‫ـ‬
‫ﺗ‬
‫ﻻ‬
‫و‬
‫ﻴﺖ‬
ْ ََ َ َ ُ َ َ َ َ ً َ ُ َ َ َ ٰ  َ َ ََ َ
ْ ْ ُِ ََ ُ ‫ﻧَﺴ‬
ُ
َ
ْ
ْ
ْ
ً
ِ
ِ
ٍ ‫ﻧَـ ْﻔ‬
‫ﻚ َﻋﻦ‬
‫َﻘ ْﺪ ﺟْﺌ‬‫ﺲ ﻟ‬
َ َ‫﴾ ﻗ‬٧٥﴿ ‫ﺻْﺒـًﺮا‬
َ َ‫﴾ﻗ‬٧٤﴿ ‫ﻜًْﺮا‬‫ﺖ َﺷْﻴﺌًﺎ ﻧ‬
َ ُ‫ﺎل إِن َﺳﺄَﻟْﺘ‬
َ ‫ﻚ إِﻧ‬
َ ‫ﺎل أَ َﱂْ أَﻗُﻞ ﻟ‬
َ
َِ ‫ﻴﻊ َﻣﻌ َﻲ‬
َ ‫ﻚ ﻟَﻦ ﺗَ ْﺴﺘَﻄ‬
ٍ
ٍ
ِ
ِ
‫اﺳﺘَﻄْ َﻌ َﻤﺎ أ َْﻫﻠَ َﻬﺎ‬
َ ‫ﺼﺎﺣْﺒ ِﲏ ِﻗَ ْﺪ ﺑَـﻠَِْﻐ‬
ْ ‫ أَﺗَـﻴَﺎ أ َْﻫ َﻞ ِﻗَـ ْﺮﻳَﺔ‬‫ ٰﱴ إ َذا‬ ‫﴾ ﻓَﺎﻧﻄَﻠَ َﻘﺎ ِ َﺣ‬٧٦﴿ ‫ﱐ ﻋُ ْﺬ ًرا‬ ‫ ُﺪ‬‫ﺖ ﻣ ِﻦ ﻟ‬
َ ُ‫َﺷ ْﻲء ﺑَـ ْﻌ َﺪ َﻫﺎ ﻓَ َﻼ ﺗ‬
‫﴾ ﻗَ َﺎل‬٧٧﴿ ‫َﺟًﺮا‬
 ‫ﻳﺪ أَن ﻳَﻨ َﻘ‬
ُ ‫ـ ُﻔ‬‫ﻀﻴ‬
ُ ‫ﻮﳘَﺎِ ﻓَـ َﻮ َﺟ َﺪا ﻓ َﻴﻬﺎ ِﺟ َﺪ ًارا ﻳُﺮ‬
َ ُ‫ﻓَﺄَﺑَـ ْﻮا ِأَن ﻳ‬
َ ‫ﺖ َﻻ ِﲣَ ْﺬ‬
َ ‫ﺾ ﻓَِﺄَﻗَ َﺎﻣﻪُ ﻗَ َﺎل ﻟَ ْﻮ ﺷْﺌ‬
ِْ ‫ت َﻋﻠَْﻴﻪ أ‬
ِ
ِ
‫ﲔ ﻳَـ ْﻌ َﻤﻠُﻮ َن‬
‫ﺖ ﻟ َﻤ َﺴﺎﻛ‬
‫ﻋﻠَْﻴﻪ‬ ‫ﻚ ﺑﺘَﺄْ ِو ِﻳﻞ َﻣﺎ َﱂْ ﺗَ ْﺴﺘَﻄﻊ‬
ُ ‫َٰﻫ َﺬا ﻓَﺮ‬
َ‫ﺴﻔﻴﻨَﺔُ ﻓَ َﻜﺎﻧ‬ ‫ﻣﺎ اﻟ‬َ‫﴾ أ‬٧٨﴿ٍ ‫ﺻِْﺒـًﺮا‬
َ ُ‫ﺌ‬‫ﻚ ِ َﺳﺄُﻧَـﺒ‬
َ ‫اق ﺑَـْﻴ ِﲏ َوﺑَـْﻴﻨ‬
ْ
َ
َ
ِ
ِ
ِ ْ ‫ﻣﺎ اﻟْﻐُ َﻼ ُم ﻓَ َﻜﺎ َن أَﺑَـﻮاﻩُ ُﻣ ْﺆﻣﻨَـ‬َ‫﴾ وأ‬٧٩﴿ ‫ﺼﺒًﺎ‬
‫ﲔ‬
 ‫ِﰲ اﻟْﺒَ ْﺤ ِﺮ ﻓَﺄ ََر‬
ٌ ‫ﻣﻠ‬ ‫دت أَ ْن أَﻋﻴﺒَـ َﻬﺎ َوَﻛﺎ َن َوَراءَ ُﻫﻢ‬
ْ ‫ﻞ ِ َﺳﻔﻴﻨَﺔ َﻏ‬ ‫ﻚ ﻳَﺄْ ُﺧ ُﺬ ُﻛ‬
َ
َ
‫ﻣﺎ‬َ‫﴾ َوأ‬٨١﴿ ‫ب ُر ْﲪًﺎ‬
﴿ ‫ﻓَ َﺨ ِﺸﻴﻨَﺎ أَن ﻳـُْﺮِﻫ َﻘ ُﻬ َﻤﺎ ﻃُ ْﻐﻴَﺎﻧًﺎ َوُﻛ ْﻔًﺮا‬
َ ‫ﻣْﻨﻪُ َِزَﻛﺎ ًة َوأَﻗْـَﺮ‬ ‫ ُﻬ َﻤﺎ َﺧْﻴـًﺮا‬‫َﳍَُﻤﺎ َرﺑـ‬ ‫﴾ ﻓَﺄ ََرْدﻧَﺎ أَن ﻳـُْﺒﺪ‬٨٠
ِ ْ ‫ﲔ ﻳَﺘِﻴﻤ‬
ِ ْ ‫اﳉِ َﺪار ﻓَ َﻜﺎ َن ﻟِﻐُ َﻼ َﻣ‬
‫ﳘَﺎ‬
ُ ‫َﺷﺪ‬
ُ ُ‫ﲔ ِﰲ اﻟْ َﻤ ِﺪﻳﻨَ ِﺔ َوَﻛﺎ َن َْﲢﺘَﻪُ َﻛِ ٌﻨﺰ ﳍَُﻤﺎ َوَﻛﺎ َن أَﺑ‬
ُ ‫ﻚ أَن ﻳـَْﺒـﻠُﻐَﺎ أ‬
َ ‫ﺻﺎﳊًﺎِ ﻓَﺄ ََر َاد َرﺑ‬
َ ِ ‫ﻮﳘَﺎ‬
ُ ْ
َ
ٰ
ِ
ِ
ِ
ْ
﴾٨٢﴿ ‫ﺻْﺒـًﺮا‬
‫ﻪ‬
‫ﻴ‬
‫ﻠ‬
‫ﻋ‬
‫ﻊ‬
‫ﻄ‬
‫ﺴ‬
‫ﺗ‬
‫ﱂ‬
‫ﺎ‬
‫ﻣ‬
‫ﻳﻞ‬
‫و‬
‫ﺄ‬
‫ﺗ‬
‫ﻚ‬
‫ﻟ‬
‫ذ‬
‫ي‬
‫ﺮ‬
‫َﻣ‬
‫أ‬
‫ﻦ‬
‫ﻋ‬
‫ﻪ‬
‫ﺘ‬
‫ﻠ‬
‫ﻌ‬
‫ـ‬
‫ﻓ‬
‫ﺎ‬
‫ﻣ‬
‫و‬
‫ﳘ‬
‫ﻨﺰ‬
‫ﻛ‬
‫ﺎ‬
‫ﺟ‬
‫ﺮ‬
‫ﺨ‬
‫ﻚ‬
‫ﺑ‬
‫ر‬
‫ﻦ‬
‫ﻣ‬
‫ﺔ‬
‫ﲪ‬
‫ر‬
‫ﺎ‬
َ َْ ْ َ َْ َ ُ َ َ َ ْ ْ َ ُ ُْ َ َ َ َ َ   ً َ ْ َ َُ َ َ َ ْ َ‫َوﻳَ ْﺴﺘ‬
(65) Daar vonden zij een bijzonder gelovige man aan wie Wij Onze genade verleenden, en hem van
Onze kennis hebben bijgebracht. (66) Môesa zei tot de wijze man:"Mag ik u volgen dat u mij
onderwijst van de kennis die u is gegeven?" (67) De wijze man antwoordde:"Jij hebt geen genoeg
geduld"! (68) “Hoe kan jij geduldig zijn met wat jouw begrip niet omvat en te boven gaat?!" (69)
Môesa antwoordde:“U zult zien, dat ik geduldig zal zijn en ik zal u in niets ongehoorzaam zijn. (70)
Hij zei:"Als jij mij volgt, stel mij dan geen vraag over iets tot ik jou er de uitleg van vertel." (71) Zo
gingen zij verder tot zij aan boord van een boot gingen. Later maakte er de wijze man een gat in!
Môesa zei:"Wilt u ons verdrinken?! U doet heel raar!" (72) De wijze man antwoordde:"Heb ik jou
niet gezegd dat jij niet geduldig genoeg zou zijn om bij mij te kunnen blijven?” (73) Môesa
zei:"Neem mij niet kwalijk wat ik vergeten ben, en maak het mij niet moeilijk." (74) Zij reisden dus
verder totdat zij een jongeling ontmoetten en de wijze man deze doodsloeg! Môesa zei:"U heeft een
onschuldige gedood ! U heeft een afschuwelijk onrechtvaardige daad bedreven. (75) De wijze man
zei:"Heb ik jou dan niet gezegd dat jij nooit in staat zal zijn geduld met mij te hebben?" (76) Môesa
verontschuldigde zich en zei:"Als ik u hierna naar iets vraag, laat mij u dan niet vergezellen, u hebt al
veel van mij gekregen." (77) Zo gingen zij verder totdat zij moe en honger bij een dorp kwamen. Zij
vroegen de inwoners van dat dorp om voedsel; doch deze weigerde hen te ontvangen. Toen zaten zij
daar te rusten naast een muur die dreigde in te storten. De vermoeide wijze man zette die muur
overeind! De verbaasde Môesa zei:"Als u gewild had, had u hiervoor een loon kunnen vragen!" (78)
De wijze man veraasde Môesa en zei: “ Dit zal een scheiding tussen mij en jou zijn! Maar ik zal jou
eerst de betekenis verklaren van dat, wat jij niet met geduld hebt kunnen afwachten. (79) Wat betreft
de boot: die behoorde toe aan arme mensen, en ik wilde hij wat mankeren, omdat er een machthebber
achter hen aan zat, die iedere goede boot met geweld nam. (80) Wat betreft de jongen: zijn ouders
waren ware gelovigen en wij vreesden dat hij schande over hen zou brengen door zijn opstandigheid
en ongeloof." (81) Daarom wilden wij dat Allah hen geeft een betere zoon, reiner en zachtmoediger.
(82) En wat betreft de muur: die behoorde toe aan twee jongelingen die wees waren in de stad en
eronder lag een schat die bestemd was voor hen, en hun vader was een oprechte gelovig geweest.
Daarom wenste de Barmhartig Allah dat zij hun volwassen leeftijd bereikten en (dan) hun schat er uit
haalden. In iedere geval deed ik het allemaal niet uit mijn eigen wil maar door Allah’s leiding."
Al-Kahf 18, verzen 65-82
Pagina
42
Môesa, de slavenbevrijder
Naar het heilige land
Al met al kunnen we dus stellen dat Môesa een moeilijke periode heeft gehad in de 3e fase van
zijn leven en misschien wel de moeilijkste van alle. Môesa moest 40 jaar wachten, totdat een vrije
generatie zou opstaan en hem zou ondersteunen in het gevecht tegen de onrechtvaardige
machthebbers in het heilige land. Môesa moest eerst de mensen in het heilige land bevrijden om
vervolgens daar zijn volk veilig te vestigen.
Dat is dus wat anders dan wat nu beweerd wordt dat Jeruzalem en de omgeving het eigen land
van de Israëlieten is en dat ze het moeten terugkrijgen.
Allah leert mens in de koran een belangrijke concept: het land is van iedereen, zolang men
gebruikt wat hij eerlijk kan gebruiken en niet wat hij uit hebberigheid wilt hebben.
ِ
ِ ِ ِ
ِ َ ‫ﺴﻤﺎء رﻓَـﻌﻬﺎ وو‬ ‫واﻟ‬
‫ﻴﻤﻮا اﻟْ َﻮْز َن ﺑِﺎﻟْ ِﻘ ْﺴ ِﻂ َوَﻻ ُﲣْ ِﺴ ُﺮوا اﻟْ ِﻤ َﻴﺰا َن‬
ُ ‫﴾ َوأَﻗ‬٨﴿ ‫َﻻ ﺗَﻄْﻐَ ْﻮا ﰲ اﻟْﻤ َﻴﺰان‬‫﴾ أ‬٧﴿ ‫ﺿ َﻊ اﻟْﻤ َﻴﺰا َن‬
ََ َ َ َ َ َ َ
﴾١٠﴿ ‫ﺿ َﻌ َﻬﺎ ﻟِ ْﻸَﻧَ ِﺎم‬
َ ‫ض َو‬
َ ‫﴾ َو ْاﻷ َْر‬٩﴿
(7)
Allah heeft de hemel hoog er boven verheven en een evenwicht bepaald. (8) Verstoren jullie
het evenwicht niet. (9) En houden jullie het evenwicht met rechtvaardigheid en doe aan de
evenwichtige maat niet tekort. (10) Allah heeft de aarde voor iedereen ingericht.
Ar-Rahmaan 55, verzen 7-10
Môesa heeft zijn taak vervuld
Môesa heeft de nieuwe generatie goed opgevoed en optimaal voorbereid. Uiteindelijk heeft de
120 jaar oude Môesa zijn doelstelling behaald en is net vóór de overwinning aan de deuren van
Jeruzalem gestorven.
Josua
Deze jongeman (Jeosha3) wordt een keer genoemd in de Koran in soerah Al-Kahf als een hulp en
leerling van Môesa. Deze jongeman werd na Môesa’s dood de leider die de Israëlieten naar het
heilige land leidde. Na Môesa had Josua al zijn vertrouwen in Allah gesteld. Het gevecht ging er
heel heftig aan toe. Vroeger was het niet gebruikelijk om na zonsondergang te vechten. Josua zag
dat de zon bijna onder ging en wist dat ze daarom weinig tijd hadden om de overwinning naar zich
toe te trekken. Josua wist dat als ze vandaag niet zouden overwinnen, de tegenstanders de dag
erna zeker zouden overwinnen omdat ze dan zouden kunnen bijkomen en zich konden herstellen.
Nadat Josua alles had gegeven wat hij kon, heeft hij op dat moment zijn handen omhoog
opgeheven en verrichte een smeekgebed tot Allah. Hij smeekte Hem om extra hulp.
Het wordt verteld in sommige verhalen (niet in de koran of de Hadieth) dat de zon niet was
ondergegaan voordat Josua en zijn leger klaar waren!
Pagina
43
Môesa, de slavenbevrijder
In het heilige land
We kunnen ons goed voorstellen dat de Israëlieten goed wisten wat er door de hoofden van de
onderdrukte bewoners van het heilige land ging. Zij werden namelijk slaven zoals de Israëlieten
dat 40 jaar eerder waren. Het ging goed en iedereen leefde vreedzaam samen, totdat de
geschiedenis zich weer herhaalde en kwamen Israëlitische en niet Israëlitische machthebbers die
voor onrechtvaardigheid zorgden. Allah stuurde weer vele profeten (hoe veel kwalen, hoe meer
artsen!) De belangrijkste namen die we kennen zijn Soleiman, David, Zakaria en Yahya. Het is heel
opmerkelijk dat Allah van Adam tot aan Môesa alle profeten altijd had gered uit de
mensenhanden, dus niet liet vermoorden. De profeten vanaf Isa zijn ook gered. Maar de profeten
tussen Môesa en Isa zijn echter wel fysiek of geestelijk vermoord door ongelovige Israëlieten.
Zo weten we dat Zakaria en Yahya op een verschrikkelijke wijze zijn vermoord. Ook andere
profeten zijn zwart gemaakt door de beschuldiging van overspel, incest of homoseksualiteit!
ِٰ ِ
ِ ‫ﻬﻢ َﻛﺎﻧُﻮا ﻳ ْﻜ ُﻔﺮو َن ﺑِﺂﻳ‬‫ﻚ ﺑِﺄَﻧـ‬
ٍ‫ﻀ‬
‫ ِﻪ َوﻳَـ ْﻘﺘُـﻠُﻮ َن‬‫ﺎت اﻟﻠ‬
َ َ‫ﺔُ َواﻟْ َﻤ ْﺴ َﻜﻨَﺔُ َوﺑَﺎءُوا ﺑِﻐ‬‫ﺬﻟ‬ ‫ﺖ َﻋﻠَْﻴ ِﻬ ُﻢ اﻟ‬
ْ َ‫ﺿ ِﺮﺑ‬
ُ ‫َو‬
َ
ْ ُ َ ‫ﻪ َذﻟ‬‫ﻣ َﻦ اﻟﻠ‬ ‫ﺐ‬
ُ َ
ِ َ ِ‫ﻖ َٰذﻟ‬ ‫اﳊ‬
ِ َ ‫ﺒِﻴ‬‫اﻟﻨ‬
﴾٦١﴿ ‫وَﻛﺎﻧُﻮا ﻳَـ ْﻌﺘَ ُﺪو َن‬ ‫ﺼﻮا‬
َ ‫ﻚ ﲟَﺎ َﻋ‬
َْ ‫ﲔ ﺑﻐَ ِْﲑ‬
(61) De Israëlieten kwamen in vernedering en waren in Allah’s toorn vervallen. Dit kwam, omdat
zij de tekenen van Allah verwierpen en de profeten onrechtvaardig doodden, want zij waren
ongehoorzaam en telkens weer in overtreding.
Al-Baqarah 2, vers 61
Wachtende op de Messias!
Môesa’s laatste woorden aan zijn volk waren om gelovig te blijven en de komende profeten tot de
Messias, de laatste profeet goed te volgen.
Môesa had de laatste boodschapper, profeet Mohammed letterlijk en zelfs figuurlijk beschreven,
maar de Israëlieten hadden met knippen en plakken veel verandering aan de Thora gebracht!
‫أ‬
ِ
‫ﺮﻓُﻮﻧَﻪُ ِﻣﻦ ﺑَـ ْﻌ ِﺪ َﻣﺎ َﻋ َﻘﻠُﻮﻩُ َوُﻫ ْﻢ‬َ‫ ُﳛ‬ُ‫ ِـﻪ ﰒ‬‫ﻣْﻨـ ُﻬ ْﻢ ﻳَ ْﺴ َﻤﻌُﻮ َن َﻛ َﻼ َم اﻟﻠ‬ ‫ﻳﻖ‬
ٌ ‫أَﻓَـﺘَﻄْ َﻤﻌُﻮ َن أَن ﻳـُ ْﺆﻣﻨُﻮا ﻟَ ُﻜ ْﻢ َوﻗَ ْﺪ َﻛﺎ َن ﻓَ ِﺮ‬
﴾٧٥﴿‫ﻳَـ ْﻌﻠَ ُﻤﻮ َن‬
(75) Verwacht jullie, dat zij (de Israëlieten) jullie zullen geloven, terwijl een groep onder hen het
woord van Allah heeft gehoord en het verdraait, nadat zij het hebben begrepen, tegen beter
weten in.
Al-Baqarah 2, vers 75
Zie a.u.b. de volgende documentair film.*
http://www.archive.org/details/The_Absolute_Truth_About_Muhammad_in_the_Bible_With_Ara
bic_Subtitles
* Jammer genoeg, viel de documentair (onbewust) in dezelfde (bewuste) fout van de Israëlieten toen ze de
naam van “Mohammed” tot een mening vertaalde! De documentair heeft helaas de bijnaam van profeet
Mohammed “Ahmmed” tot ‘The praised one’ vertaalde! Zie de 12.55 minuut van de film.
Pagina
44