Insecten als eiwitrijke grondstof voor veevoeder? Twee vliegen in één klap? mr. T.J.H. Verstappen* 1. Inleiding Insecten komen meer en meer in de belangstelling te staan als eiwitrijke bron/grondstof voor veevoeders.1 Recentelijk zijn enige veelbelovende pilots opgestart waarbij insecten worden gekweekt op organische rest- en afvalstromen. Deze insecten worden vervolgens bewerkt en vermalen en als eiwitrijke grondstof voor veevoeders toegepast. De toepassing van insecten als eiwitrijke bron in veevoeders kent veel voordelen ten opzichte van het gebruik van de traditionele eiwitbronnen in veevoeders (veelal soja en vismeel). Zo leidt het kunnen benutten van insecten ten behoeve van veevoeders tot een vermindering van de soja-afhankelijkheid van de veevoederindustrie en tot een vermindering van het vismeelgebruik. Op deze wijze wordt ontbossing ten behoeve van de sojaproductie tegengegaan en wordt overbevissing van de wereldzeeën voorkomen. Voorts biedt de toepassing van insecten als eiwitrijke bron in veevoeders kansen voor een (betere) benutting van organische rest- en afvalstromen. Insecten zijn immers als geen ander dier in staat om organische afvalstromen om te zetten in eiwitten. Dit laatste geldt in het bijzonder voor organische rest- en afvalstromen, die dierlijke eiwitten bevatten. In de opgestarte pilots streeft men ernaar de insecten te laten groeien op een voedingsbodem (substraat) van ongesorteerde organische rest- en afvalstromen die dierlijke eiwitten bevatten, zoals voedingsmiddelen uit supermarkten waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken. De insecten worden gehouden voor de productie van verwerkt dierlijk eiwit en vet. Deze dierlijke producten worden vervolgens als eiwitrijke grondstof verwerkt in veevoeders. Aldus heeft het gebruik van insecten als eiwitrijke bron in veevoeders veel voordelen op het gebied van duurzaamheid. Deze ontwikkeling stelt innovatieve veevoederbedrijven en toeleveranciers voor grote uitdagingen en biedt vele kansen. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat er zich op dit moment knelpunten voordoen, die het gebruik van insecten in veevoeders belemmeren. Deze knelpunten doen zich in het bijzonder voor in het geval de insecten worden gekweekt op een voedingsbodem die dierlijke eiwitten bevat, welke werkwijze uit het oogpunt van de (kosten)effectiviteit het meest wenselijke scenario is. Een eerste knelpunt is een gebrek aan kennis over de risico’s van de toepassing van insecten in veevoeders. Een tweede knelpunt is gelegen in belemmeringen die voortkomen uit de toepasselijke Europese regelgeving. Deze belemmeringen komen met name voort uit twee Europese Verordeningen, met als doel de bescherming van de volks- en diergezondheid: Verordening (EG) nr. 999/2001 (hierna: de TSE-Verordening) en Verordening (EG) nr. 1069/2009 (hierna: de Verordening dierlijke bijpro- 332 AR2014_09.indb 332 ducten).2 De beide Verordeningen zijn opgesteld met als directe aanleiding de BSE-problematiek van de jaren ’90. Op grond van de TSE-Verordening is het (op dit moment) niet toegestaan om bepaalde dierlijke eiwitten aan insecten (die in het hiervoor geschetste scenario als niet herkauwende ‘landbouwhuisdieren’ gekwalificeerd moeten worden, zie hierna) te vervoederen. Het gebruik van van insecten afgeleide producten (dierlijke eiwitten) in veevoeder voor herkauwers en niet-herkauwende landbouwhuisdieren is vervolgens, gelet op de voornoemde Verordening, evenmin toegestaan. De Verordening dierlijke bijproducten bevat beperkende regels voor het verstrekken van verwerkte dierlijke eiwitten, waaronder voormalige voedingsmiddelen, aan dieren die voor de productie van voedsel en andere dierlijke producten worden gebruikt. In deze bijdrage zullen de juridische belemmeringen voor de toepassing van insecten in veevoeders die voortvloeien uit de TSE-Verordening kort worden geschetst.3 Voorts zullen enige oplossingsrichtingen worden aangedragen om deze juridische belemmeringen weg te nemen. 2. De TSE-Verordening De TSE-Verordening is erop gericht mens en dier tegen spongiforme encefalopathieën (hierna: TSE’s) te beschermen door de verspreiding en overdracht van TSE’s tegen te gaan. TSE’s zijn ziekten die bij de mens en bij dieren voorkomen en gekenmerkt worden door degeneratie van het hersenweefsel, waardoor dit een sponsachtig uiterlijk krijgt. Tot deze groep ziekten behoren onder meer de ziekte van * Teun Verstappen is werkzaam als advocaat bij Hekkelman advocaten en notarissen. 1. Zie bijvoorbeeld ‘Insecten als belofte’, Coppens Diervoeding, http://edepot.wur.nl/257870 (laatst geraadpleegd op 9 juni 2014). 2. Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEU 2001, L 147), en Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PbEU 2009, L 300). 3. De belemmeringen die voortvloeien uit de Verordening dierlijke bijproducten blijven in het kader van dit artikel onbesproken. Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 9 september 2014 16/09/2014 13:02:59 Insecten als eiwitrijke grondstof voor veevoeder? Creutzfeldt-Jakob (CJD) bij de mens en boviene spongiforme encefalopathie (BSE) bij runderen. De TSE-Verordening bevat voorschriften die erop gericht zijn om het potentiële risico voor mens en dier in verband met blootstelling aan (met TSE’s) geïnfecteerde producten van dierlijke oorsprong te verminderen. Zo bevat de Verordening naast allerlei bepalingen over het in de handel brengen van producten van dierlijke oorsprong en het vernietigen van risicomateriaal, enkele verbodsbepalingen met betrekking tot het gebruik van dierlijke eiwitten als diervoeder. Ingevolge art. 7, eerste lid, van de TSE-Verordening is het verboden om dierlijke eiwitten in diervoeders van herkauwers4 te verwerken. Op grond van art. 7, tweede lid, jo. art. 7, eerste lid, jo. bijlage IV, hoofdstuk I, sub b, bij de TSE-Verordening is het verboden de volgende producten van dierlijke oorsprong te vervoederen in de voeding van niet-herkauwende landbouwhuisdieren: i. verwerkte dierlijke eiwitten; ii. collageen en gelatine afkomstig van herkauwers; iii. bloedproducten; iv. gehydrolyseerde eiwitten van dierlijke oorsprong; v. dicalciumfosfaat en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong; vi. diervoeders die de in i) tot en met v) vermelde producten bevatten.5 Insecten zijn geen herkauwers. De verbodsbepaling uit art. 7, eerste lid, van de TSE-Verordening is aldus niet van toepassing op insecten. Het is vervolgens de vraag of de verbodsbepaling uit het tweede lid van art. 7 van de TSE-Verordening wel van toepassing is op insecten. In de praktijk is enige discussie ontstaan over deze vraag. Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient te worden vastgesteld of insecten, welke worden gekweekt voor het winnen van eiwitten, kwalificeren als niet-herkauwende landbouwhuisdieren in de zin van de TSE-Verordening. Op grond van art. 1, sub a, van de specifieke definities van Bijlage I bij de TSE-Verordening geldt voor de toepassing van de TSE-Verordening de definitie van ‘landbouwhuisdieren’ uit art. 3, punt 6, van de Verordening dierlijke bijproducten. Art. 3, punt 6 van de Verordening dierlijke bijproducten definieert ‘landbouwhuisdieren’ als: ‘a. alle dieren die door de mens worden gehouden, vetgemest of gefokt en die worden gebruikt voor de productie van voedsel, wol, bont, veren, huiden of een ander dierlijk product of voor andere veeteeltdoeleinden; b. paardachtigen (…)’. Hierbij definieert art. 3, punt 5 van de Verordening dierlijke bijproducten ‘dieren’ als: ‘Alle gewervelde of ongewervelde dieren’. De definitie van landbouwhuisdieren in de zin van de TSEVerordening is gelet op het voorgaande erg ruim. In het dagelijks spraakgebruik worden insecten niet als landbouwhuisdieren gekwalificeerd. Hierbij wordt veeleer gedacht aan varkens, rundvee of pluimvee. Een letterlijke lezing van de definitie van landbouwhuisdieren in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten leert echter dat insecten wanneer ze op de wijze gehouden worden zoals die hiervoor is Nr. 9 september 2014 AR2014_09.indb 333 geschetst, aangemerkt moeten worden als landbouwhuisdieren in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten. De insecten worden in dat geval immers gehouden voor de productie van een dierlijk product: verwerkt dierlijk eiwit en vet. De Europese Commissie hangt deze letterlijke lezing van de definitie van landbouwhuisdieren aan. In reactie op vragen uit het Europees parlement met betrekking tot de toepasselijkheid van de Verordening dierlijke bijproducten op insecten die worden gehouden voor de productie van verwerkt dierlijk eiwit en vet, antwoordde de Commissie als volgt: ‘According to provisions of Regulation (EC) No 1069/2009(2), insects intended for the production of PAP6 are considered as farmed animals and, as such, cannot be fed with catering waste in order to prevent the spread of diseases transmissible to humans or animals.’.7 De Europese Commissie kwalificeert insecten die gehouden worden met het oog op de productie van verwerkt dierlijk eiwit aldus als landbouwhuisdieren in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten. Het is hierbij enigszins opvallend dat de Commissie deze kwalificatie niet nader motiveert. Het is immers aannemelijk dat de Europese wetgever deze vorm van houderij bij het opstellen van de Verordening dierlijke bijproducten niet heeft voorzien. Alhoewel het Hof van Justitie in laatste instantie beslist over de uitleg van Europees recht, vormt het antwoord van de Europese Commissie mijns inziens een zwaarwegende aanwijzing dat insecten die gehouden worden met het oog op de productie van verwerkt dierlijk eiwit moeten worden gekwalificeerd als landbouwhuisdieren in de zin van de TSE-Verordening. Een aanwijzing voor de juistheid van de kwalificatie door de Commissie kan a contrario worden afgeleid uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2008.8 In deze casus was de vraag aan de orde of het verbod van art. 22 van de Verordening (EG) 1774/2002 (de voorganger van de Verordening dierlijke bijproducten), op het vervoederen van swill aan ander vee dan pelsdieren van toepassing was op wormen die door voederen geschikt worden gemaakt om gebruikt te worden als lokaas voor de sportvisserij. De kweker betoogde dat het voornoemde verbod niet van toepassing was op de wormen, nu deze niet kwalificeerden als ‘vee’ in de zin van Verordening (EG) 1774/2002. Ingevolge art. 2, eerste lid, onder f, van Verordening (EG) 1774/2002 werd onder ‘vee’ verstaan: alle dieren die door de mens worden gehouden, vetgemest of gefokt en die worden gebruikt voor de productie van voedsel (met inbegrip van vlees, melk 4. Herkauwers (onderorde Ruminantia van orde Artiodactyla, evenhoevigen) zijn herbivoren die hun eten nadat het in de maag geweest is nogmaals in de mond kauwen. Ze vormen de grootste onderorde van de evenhoevigen, met zo’n 200 soorten in meer dan 60 geslachten. De geit, het schaap, het hert en het rund zijn herkauwers. 5. Pelsdieren zijn expliciet uitgezonderd van dit verbod. 6. Processed animal proteins (PAP). 7. Joint answer given by Mr Borg on behalf of the Commission, written questions :E-010010/12 , E-010009/12, 4 januari 2013. 8. ABRvS 24 december 2008, zaaknummer 200708278/1. Tijdschrift voor Agrarisch Recht 333 16/09/2014 13:02:59 Insecten als eiwitrijke grondstof voor veevoeder? en eieren), wol, bont, veren, huiden of enig ander product van dierlijke oorsprong. De definitie van ‘vee’ in de zin van Verordening (EG) 1774/2002 komt dus bijna geheel overeen met die van ‘landbouwhuisdieren’ in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten. De Afdeling oordeelde dat wormen die door voederen geschikt zijn gemaakt om gebruikt te worden als lokaas geen product van dierlijke oorsprong, maar dieren zijn. Zij overwoog hiertoe als volgt: ‘Het voeren van de in geding zijnde wormen kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als productie in de zin van artikel 2, eerste lid, onder f, van de Verordening. De wormen worden in leven gehouden en gevoederd om vervolgens als vangmiddel voor vissen te worden gebruikt. Het gebruik als vangmiddel voor vissen is als zodanig geen gebruik voor de productie van een product van dierlijke oorsprong. Voor zover de minister stelt dat het, door voederen, geschikt maken van wormen om ze te gebruiken als lokaas is aan te merken als gebruik van de wormen voor de productie van een product van dierlijke oorsprong, is de Afdeling van oordeel dat wormen die door voederen geschikt zijn gemaakt om gebruikt te worden als lokaas geen product van dierlijke oorsprong, maar dieren zijn. Het gebruik als vangmiddel voor vissen is evenmin aan te merken als gebruik voor de productie van (vissen)voedsel, aangezien de te vangen vissen met de wormen niet worden gevoederd, maar gelokt. Het vetmesten van de dieren valt bovendien reeds onder het eerste deel van de definitiebepaling van het begrip ‘vee’, zodat het vetmesten naar het oordeel van de Afdeling ook daarom niet tevens kan worden aangemerkt als productie (van enig ander product van dierlijke oorsprong). Gelet op het voorgaande kunnen wormen niet als vee als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van de Verordening worden aangemerkt.’. Nu de insecten in het onderhavige geval worden gekweekt om te dienen als grondstof voor veevoeders waarmee landbouwhuisdieren worden gevoed en hiertoe worden bewerkt en vermalen, moet gelet op de bovenstaande rechtsoverweging worden geconcludeerd dat insecten in deze vorm van houderij kwalificeren als landbouwhuisdieren in de zin van de TSE-Verordening. Deze kwalificatie heeft gelet op art. 7, tweede lid, jo. art. 7, eerste lid, jo. bijlage IV, hoofdstuk I, sub b, bij de TSE-Verordening, tot gevolg dat verboden is aan insecten (in deze vorm van houderij) bepaalde producten van dierlijke oorsprong (waaronder verwerkte dierlijke eiwitten) te vervoederen. Daarnaast is het vervolgens gelet op art. 7, tweede lid, jo. art. 7, eerste lid, jo. bijlage IV, hoofdstuk I, sub b, onder vi, bij de TSE-Verordening, tevens verboden om aan andere landbouwhuisdieren veevoeders te vervoeren, waarvoor insecten (zijnde verwerkte dierlijke eiwitten) als eiwitrijke grondstof dienen. Sinds 1 juni 2013 is het (gelet op de hieraan verbonden beheersbare gezondheidsrisico’s) mogelijk om dierlijke eiwitten van niet-herkauwers te vervoederen aan aquacultuurdieren.9 Deze versoepeling laat echter onverlet dat het verboden blijft om aan insecten (als landbouwhuisdieren) substraat te vervoederen dat verwerkte dierlijke eiwitten bevat. 334 AR2014_09.indb 334 3. Afronding Gezien het voorgaande is het thans gelet op de TSE-Verordening niet mogelijk om insecten, welke worden gehouden voor de productie van dierlijke eiwitten als grondstof voor veevoeders, te kweken op afvalstromen, die verwerkte dierlijke eiwitten bevatten. Ten behoeve van de insectenkweek kan op dit moment enkel gebruik worden gemaakt van gesorteerde, zuiver plantaardige afvalstromen. Deze afvalstromen zijn echter aanmerkelijk duurder en minder duurzaam. Voorts groeien insecten op deze voedingsbodem minder goed. De TSE-Verordening zal op Europees niveau dienen te worden aangepast om insecten als eiwitrijke veevoedergrondstof te kunnen laten dienen. Enige tijd geleden heeft de staatssecretaris van Economische Zaken de Tweede Kamer bericht deze problematiek op de Europese agenda te zullen zetten.1 0 De staatssecretaris zal om de Europese wetgever te kunnen overtuigen de dierlijke en humane gezondheidsrisico’s, die verbonden zijn aan het toelaten van het vervoederen van verwerkte dierlijke eiwitten aan insecten, welke vervolgens zullen dienen als eiwitrijke grondstof voor andere landbouwhuisdieren, inzichtelijk dienen te maken. Opgemerkt dient te worden dat het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering van de NVWA reeds vergevorderd is met de risicobeoordeling van insecten ten behoeve van diervoedertoepassing. Deze risicobeoordeling kan worden ingebracht ter ondersteuning van de benodigde Europese risicobeoordeling. Dit laatste is een noodzakelijke stap in een mogelijke aanpassing van Europese regelgeving ten gunste van het benutten van insecten voor diervoeder. Daarbij geldt wel de reeds genoemde voorwaarde, dat het gebruik van insecten geen gevaar mag opleveren voor mens, dier en milieu. De veevoederbranche kan zich in relatie tot de staatssecretaris beroepen op de ‘Greendeal’: ‘Insecten voor feed, food en farma’, welke tussen de Rijksoverheid en de VENIK (Verenigde Nederlandse Insectenkwekers) is gesloten. Op grond van deze Greendeal rust op de Rijksoverheid de inspanningsverplichting om onnodige belemmeringen in wet- en regelgeving, daar waar mogelijk weg te nemen. 9. Zie bijlage IV, hoofdstuk II, sub c, bij de TSE-Verordening. 10. Kamerbrief van 19 april 2013, ‘Stand van zaken betreffende insecten in diervoeder en aquacultuur’, DGA-PAV / 13058527. Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 9 september 2014 16/09/2014 13:02:59
© Copyright 2024 ExpyDoc