Meerkeuzevragen

Examen Federatie Financieel Planner
Vrijdag 13 juni 2014
DEEL I
10.00 - 12.00 uur
- Meerkeuzevragen Dit deel van het examen bevat 30 meerkeuzevragen, op 17 pagina's.
Norm is 10 fouten.
N.B.:
 Schriftelijke toelichting op antwoorden wordt niet bij de beoordeling meegewogen.
 Uw naam en examennummer s.v.p. correct op het antwoordformulier vermelden.
 Vul uw antwoorden in met potlood.
U dient te blijven zitten tot 12.00 uur en totdat uw enveloppe is opgehaald door een
surveillant.
© 2014, Stichting Certificering FFP
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 1
Hendrik Koehorst heeft ultimo 2013 een financiering eigen woning afgesloten. Hij
betaalt op jaarbasis 9% nominale rente. Hendrik is met zijn bank overeengekomen
dat hij de rente maandelijks achteraf betaalt, dus ultimo januari 2014 voor het eerst.
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met belastingen en overige kosten
die hiervoor niet zijn genoemd.
Wat is, afgerond, de effectieve rente van deze financiering over 2014?
A.
B.
C.
D.
9,4%.
9,5%.
9,6%.
9,7%.
Vraag 2
De heer Kerssens koopt vandaag voor € 3,40 een call DSM dec2014 met een
uitoefenprijs van € 48,00. Hij verkoopt tegelijk een call DSM dec2014 met een
uitoefenprijs van € 50,00 voor € 2,50.
Verder geldt dat:
 de opties uitsluitend op het eind van de looptijd worden uitgeoefend;
 de opties alleen worden uitgeoefend indien deze op het moment van uitoefenen
in the money zijn.
De break-evenkoers is de koers waarbij noch winst, noch verlies op de optieposities
wordt gemaakt.
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met rentes, dividend, overige kosten
en belastingen.
Wat is bij deze optieposities voor de heer Kerssens de maximale winst en wat is de
break-evenkoers op het moment van uitoefening op uitoefeningsdatum?
A.
B.
C.
D.
Maximale winst: € 0; break-evenkoers: € 48,90.
Maximale winst: € 0; break-evenkoers: € 49,10.
Maximale winst: € 110; break-evenkoers: € 48,90.
Maximale winst: € 110; break-evenkoers: € 49,10.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 1 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 3
Piet (35 jaar oud) en Anneke (39 jaar oud) zijn gehuwd in algehele gemeenschap van
goederen. Zij bezitten sinds 2010 samen een eigen woning, die bij aankoop geheel
gefinancierd is met een geldlening op beider naam bij een bank. De woning heeft een
waarde in het economisch verkeer van € 300.000 op 1 januari 2014. De hoofdsom van
de geldlening bedraagt op 1 januari 2014 ook € 300.000.
De ouders van Anneke hebben op 2 januari 2014 een schenking aan Anneke gedaan
van netto € 100.000. In de schenkingsovereenkomst wordt een uitsluitingsclausule
opgenomen, zodat bij echtscheiding het geschonken bedrag van Anneke blijft.
Anneke lost vervolgens op 2 januari 2014 met de gehele netto schenking de geldlening
bij de bank gedeeltelijk af, zodat een restanthoofdsom resteert van € 200.000. Er
worden geen nadere afspraken gemaakt over het bedrag dat Anneke aflost op de
lening.
Stel dat Piet en Anneke op 2 januari 2019 gaan scheiden en dat de woning op die dag
ook wordt verkocht voor € 450.000. Op het moment van verkoop is er nog sprake van
een geldlening van € 200.000.
Stel dat de woning het enige vermogensbestanddeel van Piet en Anneke is.
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met kosten en belastingen.
Op welk bedrag heeft Anneke per saldo recht na de verkoop van de woning, aflossing
van de schuld en afwikkeling van de echtscheiding uitgaande van het burgerlijk recht
in 2014?
A.
B.
C.
D.
€ 100.000.
€ 125.000.
€ 150.000.
€ 200.000.
Vraag 4
Het ging financieel niet goed met Dorado B.V. Als gevolg hiervan zijn op 1 november
2013 drie personeelsleden ontslagen, namelijk Anton, Carel en Bernhard. Zij waren
allen langer dan 15 jaar in dienst.
Zij ontvangen ieder een ontslagvergoeding ter grootte van bruto € 40.000, waar het
volgende mee gebeurt:
- De ontslagvergoeding voor Anton is 1 november 2013 per direct gestort op
een stamrechtspaarrekening;
- De ontslagvergoeding voor Carel is op 15 december 2013 overgemaakt naar
verzekeraar Zeker Verzekeringen NV in het kader van de aankoop van een
zogeheten fiscaal gefaciliteerde gouden handdrukverzekering;
- Bernhard heeft een BV opgericht. De ontslagvergoeding is op 15 januari 2014
fiscaal gefaciliteerd op correcte wijze naar de BV overgemaakt.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 2 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
De drie ex-werknemers besluiten alle drie om de gehele ontslagvergoeding in
december 2014 af te kopen.
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met oprenting en kosten.
Wat zijn fiscale consequenties op het moment van afkoop voor elk van de drie exwerknemers?
A. Bij alle drie wordt over een bedrag van € 32.000 loonbelasting ingehouden.
B. Bij Anton en Bernhard wordt over een bedrag van € 32.000 loonbelasting
ingehouden en bij Carel wordt over een bedrag van € 40.000 loonbelasting
ingehouden.
C. Bij Anton wordt over een bedrag van € 32.000 loonbelasting ingehouden. Bij
Bernhard en Carel wordt over een bedrag van € 40.000 loonbelasting ingehouden.
D. Bij alle drie wordt over een bedrag van € 40.000 loonbelasting ingehouden.
Vraag 5
Jan de Bie is op 1 juli 2013 66 jaar geworden. Zijn echtgenote Astrid is op dit
moment 63 jaar. Zij heeft geen inkomen. Jan en Astrid zijn reeds 25 jaar met elkaar
gehuwd.
Naast zijn uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft Jan een
levenslang ouderdomspensioen van bruto € 10.000 op jaarbasis.
Krijgt Jan bij zijn AOW en ouderdomspensioen, een brutotoeslag AOW in 2014 in
verband met zijn echtgenote Astrid? Zo ja, met welk percentage wordt de
brutotoeslag AOW gekort?
A. Nee.
B. Ja, de korting bedraagt 0%.
C. Ja, de korting bedraagt 8%.
D. Ja, de korting bedraagt 10%.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 3 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 6
Gerrit is woonachtig in Amsterdam. Hij is sinds 2010 enig aandeelhouder van Gerrit
Holding BV gevestigd te Amsterdam.
Gerrit Holding BV heeft in 2010 50% van de aandelen Lekker Werk BV aangeschaft
voor een bedrag van € 200.000. Dit is sinds de aanschaf ook de boekwaarde van de
deelneming.
De resterende 50% van de aandelen Lekker Werk BV is in handen van een
beursgenoteerde vennootschap. Lekker Werk BV exploiteert een uitzendbureau in
Nederland.
Gerrit Holding BV verkoopt in 2014 het 50% belang in Lekker Werk BV voor € 600.000
aan de beursgenoteerde vennootschap.
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met overige kosten of opbrengsten in
2014.
Welk bedrag aan vennootschapsbelasting is Gerrit Holding BV over 2014 verschuldigd
ter zake van de boekwinst op de verkoop van het 50% belang in Lekker Werk BV?
A.
B.
C.
D.
€
0.
€ 90.000.
€ 100.000.
€ 150.000.
Vraag 7
Een zero coupon-obligatie heeft een nominale waarde van € 1.000. De resterende
looptijd van de obligatie is op 1 mei 2014 nog 3 jaar. De koers van de zero couponobligatie op 1 mei 2014 is € 950.
Wat is het afgeronde effectieve rendement op jaarbasis van deze obligatie bij een
aankoop op 1 mei 2014 indien de obligatie 3 jaar wordt gehouden?
A. -5,26%.
B. -1,75%.
C. 1,75%.
D. 5,26%.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 4 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 8
Evert en Sjoukje zijn sinds 2007 met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden,
inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
Hierin zijn geen afwijkende bepalingen opgenomen met betrekking tot de draagplicht
van de kosten van de huishouding.
Jaarlijks bedragen hun kosten voor de huishouding € 50.000. Deze worden conform
de wettelijke regeling samen gedragen.
De vermogensbestanddelen van Evert en Sjoukje over 2013 zijn als volgt:
A. Evert : spaargeld
€ 400.000
B. Sjoukje: spaargeld
€ 200.000
Evert heeft het spaargeld van € 400.000 ultimo 2012 via een schenking van zijn ouders
zonder nadere bedingen gekregen.
Sjoukje heeft het spaargeld van € 200.000 ultimo 2012 via een schenking van haar
ouders gekregen. Zij hebben daarbij bepaald dat zowel het geschonken bedrag als de
vruchten daarvan niet zullen vallen in een huwelijksgemeenschap of betrokken
worden in een verrekenbeding.
De netto inkomensbestanddelen van Evert en Sjoukje over 2013 zijn als volgt:
C. Evert : arbeidsinkomen
€ 30.000
D. Evert : rente-inkomen
€ 10.000
E. Sjoukje: rente-inkomen
€ 5.000
U kunt ervan uitgaan dat Evert en Sjoukje van mening zijn dat er in de toerekening
geen bijzondere omstandigheden zijn die noodzaken tot afwijking van de wettelijke
regeling.
Welke van de bovengenoemde vermogens- en netto inkomensbestanddelen van Evert
en/of Sjoukje worden over 2013 in aanmerking genomen bij de verdeling van de kosten
van de huishouding op basis van het burgerlijk recht?
A.
B.
C.
D.
Alleen A, C en D.
Alleen A, C, D en E.
Alleen C, D en E.
A, B, C, D en E.
Vraag 9
Bas en Anne zijn beide 45 jaar oud. Zij wonen sinds 1 juli 1995 samen. Zij hebben
een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten.
Bas is directeur- enig aandeelhouder van Best BV. Hij heeft sinds januari 2002 een
pensioenregeling die aanspraken bevat op ouderdoms- en partnerpensioen. Anne
geldt als partner voor het partnerpensioen van Bas. Best BV houdt het pensioen in
eigen beheer. Op 1 februari 2014 hebben Bas en Anne hun
samenlevingsovereenkomst verbroken.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 5 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Heeft Anne recht op verevening van het ouderdomspensioen en/of het bijzonder
partnerpensioen in Best B.V. volgens de Wet verevening van pensioenrechten?
A. Het ouderdomspensioen wel; het bijzonder partnerpensioen wel.
B. Het ouderdomspensioen wel; het bijzonder partnerpensioen niet.
C. Het ouderdomspensioen niet; het bijzonder partnerpensioen wel.
D. Het ouderdomspensioen niet; het bijzonder partnerpensioen niet.
Vraag 10
Arthur heeft sinds 2002 een verhuurd woonhuis in eigendom met een waarde in het
economisch verkeer van € 400.000.
Bert heeft sinds 2002 een verhuurd kantoorpand in eigendom met een waarde in het
economisch verkeer van € 400.000.
Arthur en Bert besluiten om deze objecten per 1 juni 2014 met elkaar te ruilen, zonder
bijbetaling aan elkaar. Eventueel verschuldigde overdrachtsbelasting neemt ieder voor
zijn eigen rekening. Na de ruil is Arthur eigenaar van het verhuurde kantoorpand en
Bert eigenaar van het verhuurde woonhuis.
Welk bedrag aan overdrachtsbelasting is Arthur respectievelijk Bert verschuldigd in het
kader van de ruil?
A.
B.
C.
D.
Arthur €
0; Bert €
0.
Arthur € 8.000; Bert € 8.000.
Arthur € 24.000; Bert € 8.000.
Arthur € 24.000; Bert € 24.000.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 6 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 11
Albert van Berkel heeft een belegging met het volgende opbrengstschema:
1 januari
2012
Investering
€ 50.000
1 januari
1 januari
1 januari
2013
2014
2015
Opbrengst
Opbrengst
€ 5.000
€ 5.000
?
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met belastingen en kosten.
Bij welke afgeronde opbrengst op 1 januari 2015 behaalt Albert een interne rentevoet
van 15% per jaar?
A.
B.
C.
D.
€ 61.681.
€ 63.681.
€ 65.681.
€ 67.681.
Vraag 12
Kees is 64 jaar oud. Hij is ongehuwd na een in 2009 geheel afgewikkelde
echtscheiding. Kees heeft een zoon, Klaas.
Kees heeft in 2011 schenkingen aan zijn zoon Klaas gedaan door:
 bij notariële akte € 25.000 te schenken onder schuldigerkenning tegen een rente
van 6% per jaar opeisbaar bij overlijden van Kees;
 bij notariële akte een effectenportefeuille te schenken met een beurswaarde van
€ 25.000 op het moment van schenking, onder vestiging van een levenslang
vruchtgebruik voor Kees op deze effectenportefeuille.
Kees is op 1 juni 2014 overleden en zijn zoon Klaas is enig erfgenaam.
Kees heeft sinds 2011 jaarlijks de rente van 6% betaald over het krachtens schenking
schuldig erkende bedrag.
De waarde van de hierboven genoemde effectenportefeuille tegen de slotkoersen van
de laatste handelsdag voor het overlijden van Kees bedraagt € 45.000.
Kees bezit op zijn overlijdensdatum tevens een eigen woning met een WOZ-waarde
van € 400.000 voor de erfbelasting en een obligatieportefeuille met een beurswaarde
van € 600.000 voor de erfbelasting.
Mag bij het bepalen van het belastbaar bedrag voor Klaas voor de erfbelasting het
schuldig erkende bedrag in aftrek worden genomen en/of wordt de waarde van de
effectenportefeuille in aanmerking genomen?
A.
B.
C.
D.
Schuldig erkende bedrag wel; waarde effectenportefeuille wel.
Schuldig erkende bedrag wel; waarde effectenportefeuille niet.
Schuldig erkende bedrag niet; waarde effectenportefeuille wel.
Schuldig erkende bedrag niet; waarde effectenportefeuille niet.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 7 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 13
Jasper heeft in 2008 vier oudedagslijfrentevoorzieningen in de zin van artikel 3.125,
lid 1 onderdeel a, van de Wet IB 2001 afgesloten. Hij heeft alle betaalde
lijfrentepremies in 2008 correct in mindering gebracht op zijn belastbare inkomen.
Op 1 juni 2014 zijn de afkoopwaarden van de vier oudedagslijfrentevoorzieningen als
volgt:
 Lijfrenteverzekering A: afkoopwaarde € 4.200
 Lijfrenteverzekering B: afkoopwaarde € 4.200
 Bancaire lijfrente C : afkoopwaarde € 4.200
 Bancaire lijfrente D : afkoopwaarde € 4.200
Lijfrenteverzekering A is ondergebracht bij verzekeraar ANV. Lijfrenteverzekering B
is ondergebracht bij verzekeraar BNV. Bancaire lijfrenten C en D zijn beiden
ondergebracht bij K Bank.
Jasper heeft de twee lijfrenteverzekeringen en de twee bancaire lijfrenten op 1 juni
2014 afgekocht. In 2014 heeft Jasper een bruto jaarsalaris van € 100.000.
Wat zijn fiscale gevolgen van deze afkopen?
A. Alleen de afkoopwaarden van C en D worden in de heffing voor de
inkomstenbelasting betrokken. Er is geen revisierente verschuldigd.
B. Alleen de afkoopwaarden van A en B worden in de heffing voor de
inkomstenbelasting betrokken. Er is geen revisierente verschuldigd.
C. De afkoopwaarden van A, B, C en D worden in de heffing voor de
inkomstenbelasting betrokken. Alleen over de afkoopwaarden van A en B is
tevens revisierente verschuldigd.
D. De afkoopwaarden van A, B, C en D worden in de heffing voor de
inkomstenbelasting betrokken. Alleen over de afkoopwaarden van C en D is
tevens revisierente verschuldigd.
Vraag 14
Annie (geboren op 25 december 1949) ontvangt sinds 2010 een uitkering op grond
van de Algemene nabestaandenwet (Anw), omdat haar man is overleden. Annie is
echter op 1 januari 2014 gaan samenwonen met Joost, die op dat moment 53 jaar
oud was. Haar Anw-uitkering is om die reden stopgezet.
Joost heeft een bruto salaris van € 100.000 per jaar.
Op 30 maart 2014 verbreekt Annie de relatie met Joost. Joost vertrekt per direct,
waardoor Annie weer alleen woont. Vanaf 1 april 2014 vraagt Annie weer een Anwuitkering aan.
Op 30 maart 2014 ontvangt Annie een schenking van € 100.000 van haar tante.
Heeft Annie vanaf 1 april 2014 weer recht op een Anw-uitkering en zo ja, waarom?
Zo nee, waarom niet?
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 8 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
A. Ja, omdat de oude situatie van vóór het samenwonen herleeft.
B. Nee, omdat het vermogen van Annie door de schenking te hoog is om aan de
voorwaarden van de Anw-uitkering te voldoen.
C. Nee, omdat Annie meer dan twee maanden heeft samengewoond vervalt haar
recht op deze uitkering.
D. Nee, omdat Joost een bruto salaris had dat boven het maximum dagloon in de zin
van de werknemersverzekeringen lag.
Vraag 15
De balans van Juul BV ziet er als volgt uit:
Activa
Passiva
Bedrijfspand
€ 800.000
Aandelenkapitaal
€ 40.000
Handelsdebiteuren
€ 100.000
Winstreserves
€ 60.000
Lening bedrijfspand bank Z
€ 600.000
Handelscrediteuren
€ 200.000
Totaal
€ 900.000
Totaal
€ 900.000
Verder is gegeven:
 het bedrijfspand heeft een vrije verkoopwaarde van € 1.400.000, een
executiewaarde van € 1.000.000 en een hypothecaire inschrijving ten
behoeve van bank Z van € 600.000;
 in de overige activa en passiva zijn geen stille reserves aanwezig;
 naast de hypothecaire inschrijving heeft bank Z als zekerheid de verpanding
van de handelsdebiteuren.
Juul BV is voornemens een bedrijfshal te kopen. Hiervoor is bank Z bereid een
financiering van € 400.000 te verstrekken indien het totale dekkingspercentage van
alle activa van Juul BV minimaal 110% bedraagt. Als zekerheid zal een hypothecaire
inschrijving van € 500.000 gelden.
De dekkingspercentages van de verschillende activa zijn:
 bedrijfspand
: 80% van de executiewaarde;
 bedrijfshal
: 80% van de executiewaarde;
 handelsdebiteuren: 60% van € 100.000.
Wat moet de minimale executiewaarde van de aan te kopen bedrijfshal zijn om de
financiering van bank Z te verkrijgen?
A.
B.
C.
D.
€ 240.000.
€ 300.000.
€ 320.000.
€ 400.000.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 9 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 16
Geert overlijdt op 1 februari 2014. Zijn enig erfgenaam is zijn neef Pieter. Pieter is 40
jaar oud. Hij heeft de nalatenschap van Geert zuiver aanvaard.
De nalatenschap van Geert bestaat alleen uit alle aandelen Bruinsma BV. Bruinsma
BV heeft als enig actief een effectenportefeuille met een waarde in het economisch
verkeer van € 500.000. Er is geen sprake van stille reserves.
De verkrijgingsprijs voor Geert van de aandelen Bruinsma BV in het kader van de
aanmerkelijk belangregeling op grond van de Wet IB 2001 bedraagt € 300.000. Voor
zowel de erfbelasting als de inkomstenbelasting bedraagt de waarde van de aandelen
Bruinsma BV € 500.000 op het moment dat Geert overlijdt.
Geert had een
begrafeniskosten.
kostendekkende
naturaverzekering
afgesloten
voor
de
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met heffingskortingen of vrijstellingen
in de inkomstenbelasting of erfbelasting.
Wat is de belastbare verkrijging voor Pieter voor de erfbelasting ten gevolge van het
overlijden van Geert in 2014?
A.
B.
C.
D.
€ 450.000.
€ 456.000.
€ 487.500.
€ 500.000.
Vraag 17
Herbert is 60 jaar oud. Hij woont in Zwolle. Herbert schenkt in 2014 een bedrag van €
7.092 aan zijn vader Koos (80 jaar oud). Zowel Herbert als Koos heeft de Nederlandse
nationaliteit.
Koos woont sinds 2000 in Zwitserland en ontvangt een pensioen van bruto € 80.000
op jaarbasis. Koos gaat het geld van de schenking gebruiken voor consumptieve
bestedingen.
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met eventuele Zwitserse belastingen.
Is Koos ter zake van de schenking Nederlandse schenkbelasting verschuldigd en zo
ja, hoeveel?
A.
B.
C.
D.
Nee.
Ja, € 500.
Ja, € 709.
Ja, € 1.500.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 10 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 18
De heer Arends heeft een aandelenportefeuille met als benchmark de MSCI-world
aandelenindex. Op zijn effectenoverzicht staan een alpha-ratio en een beta-ratio
vermeld, hierna te noemen respectievelijk α en β.
Met welke combinatie van α en β belegt de heer Arends maximaal in overeenstemming
met de MSCI-world aandelenindex?
A.
B.
C.
D.
α is 0,0 en β is 0,0.
α is 1,0 en β is 0,0.
α is 0,0 en β is 1,0.
α is 1,0 en β is 1,0.
Vraag 19
Daan en Tineke zijn sinds 2010 met elkaar gehuwd. Tineke is op 1 juni 2014 bevallen
van een dochter, Anneke. Daan heeft alles in het werk gesteld om over en weer een
monogame relatie te bewerkstellingen. Tot zijn grote verrassing constateert Daan dat
Anneke onmogelijk door hem verwekt kan zijn, gelet op haar gelaatskenmerken en
huidskleur.
Kan Daan het vaderschap in 2014 vervolgens rechtsgeldig ontkennen op basis van
het burgerlijk recht? Zo ja, hoe wordt dit procedureel vervolgens bewerkstelligd?
A.
B.
C.
D.
Ja, via een procedure bij de rechtbank.
Ja, door een akte van ontkenning op te laten maken bij de Burgerlijke Stand.
Ja, via aangifte bij het Openbaar Ministerie.
Nee.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 11 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 20
Sophie heeft één kapitaalverzekering. Zij heeft deze afgesloten in 1992. Jaarlijks
betaalt zij een premie, die in al die jaren niet is gewijzigd. Ook bij de invoering van de
Wet IB 2001 is niets gewijzigd. De verzekering behoort sinds 1 januari 2001 tot het
box 3 vermogen van Sophie. Sophie heeft in het verleden nog geen gebruik gemaakt
van haar fiscale life time kapitaalvrijstelling bij uitkering van de verzekering.
De kapitaalverzekering expireert in 2014 en de uitkering bedraagt € 120.000. Het
rentebestanddeel bedraagt € 20.000.
Sophie gaat € 70.000 van de voornoemde uitkering (het daarbij behorende
rentebestanddeel bedraagt € 12.000) aanwenden voor de aflossing van de lening die
zij is aangegaan voor de aankoop van een auto. Het restant van € 50.000 gebruikt zij
om haar eigen woningschuld af te lossen.
Wat zijn fiscale gevolgen voor Sophie op grond van de Wet IB 2001?
A.
B.
C.
D.
Sophie is over € 20.000 belasting verschuldigd in box 1, omdat de uitkering
niet volledig wordt aangewend voor aflossing van een eigen woningschuld.
Sophie is over € 120.000 belasting verschuldigd in box 1, omdat de uitkering
niet volledig wordt aangewend voor aflossing van een eigen woningschuld.
Sophie is over € 12.000 belasting verschuldigd in box 1. Het restant valt onder
de vrijstelling.
Sophie is over € 20.000 geen belasting verschuldigd in box 1.
Vraag 21
De heer Van Gerven:
- Belegt per 1 januari 2014 € 30.000 met een rendement van 8% per jaar. Het
rendement wordt ultimo van elk jaar herbelegd tegen hetzelfde rendement;
- Hij heeft voor deze belegging per 1 januari 2014 € 20.000 geleend tegen een
nominaal rentetarief van 6% per jaar. De verschuldigde rente wordt jaarlijks
ultimo van het jaar bijgeschreven. Voor de bijschrijvingen geldt hetzelfde
rentepercentage als voor de rente op de hoofdsom.
Er dient bij deze vraag geen rekening te worden gehouden met aflossingen, kosten en
belastingen.
Wat is het totale afgeronde rendement op het eigen vermogen ultimo 2018 voor de
heer Van Gerven?
A.
B.
C.
D.
13%.
55%.
60%.
73%.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 12 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 22
Voor het recht op een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) moet de
werknemer onder meer aan de wekeneis voldoen.
Hoe luidt de actuele wekeneis die geldt als voorwaarde voor de WW?
A.
B.
C.
D.
In de 39 weken voorafgaand aan de werkloosheid moet de werknemer
minimaal 26 weken hebben gewerkt.
In de 36 weken voorafgaand aan de werkloosheid moet de werknemer
minimaal 26 weken hebben gewerkt.
In de 52 weken voorafgaand aan de werkloosheid moet de werknemer
minimaal 26 weken hebben gewerkt.
In de 26 weken voorafgaand aan de werkloosheid moet de werknemer
minimaal 13 weken hebben gewerkt.
Vraag 23
Jos koopt en verkrijgt op 1 juli 2013 voor het eerst in zijn leven een eigen woning. De
waarde in het economisch verkeer bedraagt € 400.000. Dit komt overeen met de totale
aankoopprijs en met de WOZ-waarde over 2013 en 2014.
Jos financiert de aanschaf van de woning voor een bedrag van € 350.000 uit eigen
middelen. Voor een bedrag van € 50.000 is Jos een annuïteiten geldlening aangegaan
met een rente van 6% op jaarbasis en een looptijd van 360 maanden. Door een
tussentijdse extra aflossing bedraagt de schuld ultimo 2013 € 30.000.
Jos komt met de geldverstrekker overeen dat de resterende geldlening van € 30.000
ultimo 2013 wordt omgezet in een aflossingsvrije lening van € 30.000 met een rente
van 6% op jaarbasis, zodat er € 1.800 aan rente is verschuldigd en betaald in 2014.
Wat is voor Jos het bedrag van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
in het kader van de Wet IB 2001 over het belastingjaar 2014?
A.
B.
C.
D.
€
0.
€ 1.000.
€ 2.400.
€ 2.800.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 13 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 24
Jaap heeft een lening bij bank C van € 1.000.000 met een vaste lange rente van 5%
op jaarbasis. Jaap wil deze vaste lange rente ‘swappen’ tegen de 12-maands
Euribor.
Hij koopt hiertoe voor het komende jaar bij bank B een renteswap op de hoofdsom
van € 1.000.000 met een looptijd van 1 jaar.
Ga er van uit dat bank B rechtstreeks de swappartij is voor Jaap.
Stel dat de hoogte van de 12-maands Euribor gedurende de looptijd van de
renteswap 2,2% bedraagt zonder opslag.
Stel dat de lange rente van 5% en de 12-maands Euribor op hetzelfde moment
betaald worden, namelijk op het eind van de periode van één jaar.
U dient bij deze vraag geen rekening te houden met belastingen, opslagen en
overige kosten die hiervoor niet zijn genoemd.
Welke rentebedragen betalen Jaap en bank B over en weer in het kader van de
verplichtingen uit de afgesloten renteswap?
A. Jaap betaalt bank B € 22.000; bank B betaalt Jaap € 50.000.
B. Jaap betaalt bank B € 50.000; bank B betaalt Jaap € 22.000.
C. Jaap betaalt bank B €
0; bank B betaalt Jaap € 22.000.
D. Jaap betaalt bank B € 50.000; bank B betaalt Jaap €
0.
Vraag 25
Johan is 40 jaar oud en alleenstaand. Hij had een eigen onderneming in de vorm van
een eenmanszaak, die door de recessie in de moeilijkheden is gekomen. Inmiddels
is Johan failliet.
Zijn faillissementscurator wil de kapitaalverzekering eigen woning (KEW) met een
afkoopwaarde van € 20.000 afkopen. Ook het pensioen in de zin van de
Pensioenwet, wat is toegezegd en verzekerd toen Johan nog in loondienst was, wil
de curator afkopen. De afkoopwaarde van deze pensioenverzekering bedraagt
€ 75.000. Hiermee wil de curator de schulden aan de crediteuren van de
onderneming betalen. Johan wil echter geen medewerking verlenen aan het afkopen
van zijn KEW en aan de afkoop van zijn pensioenverzekering.
Kan de curator de KEW en/of de pensioenverzekering rechtsgeldig afkopen zonder
medewerking van Johan?
A.
De KEW wel; de pensioenverzekering wel.
B.
De KEW wel; de pensioenverzekering niet.
C.
De KEW niet; de pensioenverzekering wel.
D.
De KEW niet; de pensioenverzekering niet.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 14 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 26
Jaap woont in Den Haag en heeft een aandelenbelegging met valutarisico in
Amerikaanse dollars. Er zijn diverse manieren om dit valutarisico ten opzichte van de
euro (deels) af te dekken. Jaap denkt hierbij aan een van de onderstaande financiële
instrumenten.
Op welk van de onderstaande manieren kan Jaap het valutarisico van een daling van
de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro (deels) afdekken?
A.
B.
C.
D.
Aangaan termijntransactie met koop Amerikaanse dollars op termijn.
Aangaan termijntransactie met verkoop Amerikaanse dollars op termijn.
Kopen van een put optie op de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar.
Kopen van een call optie op de Amerikaanse dollar ten opzichte van de euro.
Vraag 27
Teun is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met Angela. Teun heeft uit een vorige
huwelijksrelatie een zoon, Joop.
Teun heeft in zijn testament de lokale voetbalvereniging VV Bosmuisstad als zijn enig
erfgenaam benoemd.
Teun wil voorkomen dat Angela of Joop na zijn overlijden met een beroep op hun
eventuele rechten de erfstelling van VV Bosmuisstad frustreren. Daarom verzoekt hij
Angela en Joop elk afzonderlijk om een verklaring te ondertekenen. Via het
ondertekenen van deze verklaring doen zij voor het overlijden van Teun al afstand van
alle rechten die hen eventueel toekomen in het kader van de vererving.
Hoe kwalificeert u deze door Angela en Joop ondertekende afstandsverklaringen
volgens het burgerlijk recht?
A.
B.
C.
D.
Beide zijn nietig.
Beide zijn vernietigbaar.
Beide zijn onaantastbaar.
De verklaring van Angela is onaantastbaar en de verklaring van Joop is nietig.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 15 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 28
Welke van de onderstaande stellingen is op basis van het burgerlijk recht juist?
A. Een pandrecht gaat van rechtswege teniet bij het overlijden van de
pandgever.
B. Een huurbeding in een hypotheekakte houdt in dat de huurder de
hypothecair verbonden onroerende zaak in geval van verkoop moet
verlaten.
C. De houder van een hoger gerangschikt hypotheekrecht heeft geen toestemming
nodig van een houder van een lager gerangschikt hypotheekrecht,
alvorens hij tot executoriale verkoop kan overgaan.
D. Een hypotheekrecht vervalt na het afgeven van de verklaring van
erfrecht ter zake van het overlijden van de hypotheekgever.
Vraag 29
Gert is 45 jaar oud en alleenstaand. Hij is de enig erfgenaam van de nalatenschap van
zijn moeder die op 30 december 2013 is overleden.
Gert is over zijn verkrijging uit de nalatenschap € 25.000 aan erfbelasting verschuldigd.
Dit bedrag heeft hij op 1 maart 2014 via een bancaire overboeking betaald.
De nalatenschap met een waarde in het economisch verkeer van in totaal € 203.668
bestaat geheel uit een effectenportefeuille. Gert heeft per 1 januari 2014 geen andere
schulden.
Welk bedrag aan schulden vermindert per saldo de rendementsgrondslag in box 3 voor
Gert voor de berekening van de inkomstenbelasting over 2014?
A.
B.
C.
D.
€
0.
€ 19.200.
€ 22.100.
€ 25.000.
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 16 van 17
Onderstaande vragen beantwoorden op basis van de gegevens in de desbetreffende vraag.
Vraag 30
Theo is 64 jaar oud. Theo heeft een door hem erkende zoon, Frits. Frits is 25 jaar oud.
Theo is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met Tanja, inhoudende uitsluiting van elke
gemeenschap van goederen zonder enig verrekenbeding.
Tanja is 50 jaar oud en heeft geen kinderen.
Theo heeft in zijn testament Tanja benoemd tot zijn enig erfgenaam en hij sluit Frits uit
als erfgenaam. In het testament van Theo zijn geen bepalingen opgenomen met
betrekking tot de opeisbaarheid van de legitieme portie. Theo is onlangs overleden en
zijn nalatenschap bestaat alleen uit een woonhuis met een waarde in het economisch
verkeer van € 600.000. Tanja accepteert de nalatenschap van Theo zonder
beperkende voorwaarden.
Waaruit bestaat de legitieme portie van Frits?
A.
B.
C.
D.
Een vordering van € 75.000 op Tanja.
Een vordering van € 150.000 op Tanja.
Een vordering van € 300.000 op Tanja.
Een vordering van € 600.000 op Tanja.
- EINDE –
© 2014, Stichting Certificering FFP
pagina 17 van 17