De Weerd huilt: Harry van Ass vertrekt

DE TROMPETTER
Vrijdag 15 augustus 2014
Pagina 21
De Weerd huilt:
Harry van Ass vertrekt
ROERMOND/HORN
Bij ‘Van Ass in de Weerd’ was
het altijd beregezellig. Er zijn
nou eenmaal van die cafés die
geen nadere uitleg behoeven.
Die niet hoog van de toren blazen maar bij leven en welzijn al
een museale status hebben.
Kaal van buiten, warm van
binnen. Maar kastelein/campingeigenaar Harry van Ass
(77) kauwt op het laatste restje van een arbeidzaam bestaan.
Zijn lijf werkt niet meer mee,
vertelt hij aan Peter Hamans.
Over zijn zus Lia:
(huilend) ‘Het café heb ik
altijd gerund met mijn zus Lia.
Lia is in april van dit jaar
gestorven. Ze is 84 geworden.
Ze had drie lekkende hartkleppen, het ging steeds verder
bergaf. Ik mis haar heel erg, het
leven is niet meer hetzelfde
sinds Lia dood is. Ik denk elke
dag aan haar, maar ja, wat
schiet je daarmee op? We moeten toch verder. Zevenenzeventig jaar, zo lang als ik er ben,
heb ik met haar samengeleefd.
Dan is het een hard gelag als ze
er ineens niet meer is. Lia was
er altijd. Als ik ’s avonds laat
met de fiets vanuit Horn
kwam, stond ze altijd boven
aan haar slaapkamerraam op
wacht, uitkijkend over de
Weerd of ze me al zag en of ik
veilig thuis was. Als ik nu aan
kom fietsen kijk ik omhoog
maar ik zie haar niet meer.’
‘In maart 2012 zijn onze
huisgenote Alda en Lia in het
café overvallen. Ik was die
avond op een vergadering in
Leveroy. Er werd geklopt op de
achterdeur.‘Politie!’, riepen ze.
Alda deed open en zag door een
kier dat er twee gemaskerde
mannen stonden. Alda kreeg
een mep met een stroomstootwapen. Ze riep nog naar Lia,
die boven was, dat er overvallers waren maar het was al te
laat. Alda en Lia werden allebei vastgebonden. De daders
zijn een uur en een kwartier
binnen geweest. Zo’n lange
tijd, kun je je dat voorstellen?
Ze dreigden met van alles en
nog wat. Ze moesten de sleutel
van de kluis hebben, maar Lia
wist niet waar die lag. Toen
hebben ze het kluisje meegenomen en zijn vertrokken. Of het
me bang heeft gemaakt? Tja,
wat zal ik zeggen? Het wordt
er allemaal niet veiliger op als
ik zie wat voor volk zich ’s
nachts op de weg tussen De
Weerd en Horn ophoudt.
Gelukkig houden mijn buurman Loet (camping Barten,
red.) en ik elkaar goed in de
gaten. Als Loet niet thuis is en
er rijdt een auto zijn erf op dan
geef ik ’s avonds een belletje:
‘D’r woor eemes bie dich vandaag, Loet’. En omgekeerd
kijkt Loet ook regelmatig bij
mij over de heg.’
Harry van Ass: ‘We hebben in de Weerd prachtige tijden gekend.’
Foto: Peter Hamans
Over de oorlogsjaren:
‘We waren thuis met z’n vieren. Lia, Greta, Mia en ik. De
oorlog heeft een zware wissel
getrokken op ons gezin en diepe sporen nagelaten. Overal in
de Weerd zaten onderduikers
verborgen. Ook bij ons. Mijn
vader Bér zwierf als 8-jarige
wees al rond in de Weerd en
werd gastvrij door deze en gene
opgevangen. Hij en mijn moeder Lena begonnen later een
melkhandel en een speeltuin.
Daar kwamen nog een café en
een beugelbaan bij. Dat wij
onderduikers hielden, was min
of meer vanzelfsprekend. In
huis hadden we schuilhokken
gebouwd, die hebben de Duitsers nooit gevonden. Van hier
uit werden geallieerde piloten
doorgesluisd richting Neeritter. Er kwamen er steeds meer.
Soms werden we gewaarschuwd en was het kantje
boord. Zoals die keer dat we
een anonieme brief kregen met
de tekst: ‘Bér, alles weg, zo snel
mogelijk!’ Toen de Duitsers pa
kwamen halen, hebben ze mij
met een revolver in de aanslag
onder het bed vandaan getrokken. Het was verschrikkelijk.
Pa heeft achttien maanden in
de gevangenis gezeten, onder
meer in de beruchte folterkelder in Maastricht. Voor hem
was het een traumatische tijd.
Lichamelijk hebben ze hem
keer op keer proberen te breken, maar hij overleefde. Greta, de oudste, was op zekere
dag met melk onderweg toen ze
op de Roerkade staande werd
gehouden door de postbode.
Hij overhandigde haar met een
bedrukt gezicht een pakketje
met kleren. Ze waren van mijn
vader. En een brief waarin
stond dat het vonnis was voltrokken. Greta durfde er thuis
niets van te zeggen. Ze gaf de
post in bewaring bij een bakker.Na een half jaar kwam pastoor ons toch het vreselijke
nieuws vertellen. Verscheurd
door verdriet droegen we in de
kapel in de Weerd een mis op
ter nagedachtenis aan mijn
vader.’
‘Na de bevrijding gingen
leden van het voormalig verzet
zoeken naar Nederlanders in
Duitse gevangenissen. Ze
kwamen uit bij de beruchte
bajes in Hamel aan de Weser.
Ze hoorden dat daar een zekere Van Ass uit Groningen zat.
Die zochten ze niet, dus vertrokken ze weer. Maar halverwege keerden ze om, namen
het zekere voor het onzekere
en wilden die bewuste Van Ass
toch wel eens zien. Het was
mijn vader,uitgemergeld,meer
dood dan levend.‘Hoe is het in
de Weerd, hoe is het met de
pony’s?’, was het eerste wat hij
vroeg. Op 10 augustus 1945
kwam pap weer thuis maar de
fysieke en mentale pijn van de
martelingen is nooit meer weggegaan, tot aan zijn dood op
15 oktober 1957. Hij is voor
zijn verzetswerk geëerd en
heeft onder meer de Yad Vashem-onderscheiding gekregen.’
Over voorbije tijden:
‘In de Weerd liggen vier campings. Naast mij zetelt Jos Hermans, aan de andere kant Loet
Barten en even verderop de
camping van Niessen. Nee, we
zijn geen concurrenten.We zijn
collega’s, het gaat ons allemaal
goed en we hebben elkaar
nodig om als het moet gezamenlijk op te trekken. We hebben hier prachtige tijden
gekend. De Weerd trok mensen
aan als een magneet. Ik weet
nog dat van hieruit rechtstreeks een pad door de weilanden naar kasteel Horn liep.
Elke zondag wipte kasteelheer
Magnee binnen voor een paar
glazen bier. De kermissen in de
Weerd waren legendarisch,
half Roermond kwam de brug
over. Op de tweede zondag van
augustus zat het stampvol. En
vergeet niet de boerenbals bij
Barten, dát was een feest. Elk
jaar was op 29 juni Petrus en
Paulus en vond hier de paardenkeuring plaats waar driehonderd Belgische paarden
werden gejureerd. Vanuit de
ramen verkochten we bier en
broodjes. We hadden ’s avonds
een wasmand boordevol verfrommelde papieren guldens
die we ’s anderendaags netjes
met het strijkijzer weer toonbaar maakten. Die tijden zijn
voorgoed voorbij. Jammer,
maar we hebben er wel de
recreatie voor teruggekregen.
In het begin kregen we veel gasten met hun brommertjes die
op weg waren naar Valkenburg.Die sliepen hier,maar wel
gescheiden. De meisjes bij ons
en de jongens bij Barten. Nu
heb ik heb zeventig campingplaatsen en een haventje. Veel
Duitse gasten, inderdaad. Nee,
daar heb ik geen moeite mee,
ondanks de harde oorlogsjaren. Ook mijn vader, die barre
tijden heeft gekend, was na de
oorlog niet haatdragend.
Alleen aan SS’ers had hij een
gloeiende hekel.’
‘Ik heb veel pijn aan m’n rug.
Lopen gaat steeds slechter. Ik
ben tientallen jaren melkboer
geweest. Eerst in Roermond
maar daar werden we weggepest door St. Christoffel omdat
we veel grootverbruikers
bedienden zoals de kazerne en
het seminarie. Toen ben ik in
Horn begonnen. Met paard en
wagen door weer en wind de
Maasbrug over. Het was hard
werken, hoor. Vaak begon ik
zeiknat aan mijn ronde door
Horn en liep ik de hele dag in
natte kleren. Daar pluk ik nu de
wrange vruchten van. In 1995
stond het Maaswater hier 1.40
meter hoog in huis.Het wassende water heeft me nooit schrik
aangejaagd,ik ben er nooit voor
gevlucht, maar nu ben ik toch
wel bang. En er komen steeds
vaker overstromingen, voorspelt Rijkswaterstaat. Een camping bestieren en een café draaiende houden, hoe leuk en gezellig het ook is, maar het gaat niet
meer. Daarom zoek ik een
koper. Komt iemand die ik vertrouw en die hart voor de zaak
heeft en ook nog een goede prijs
biedt dan ben ik weg. Het liefst
naar Horn, daar ken ik de mensen.Komt niemand dan moet ik
blijven en me hier laten verzorgen. Ik wil toch onder de mensen blijven. Ik moet er niet aan
denken om in Camillus te zitten,
maar je bent er tegenwoordig
voordat je het weet.’
Over de liefde:
‘Als ik terugkijk dan heb ik
toch een goed leven gehad.
Altijd eigen baas geweest, hoewel dat avontuurlijker klinkt
dan het is. Het is toch voortdurend een kwestie van plussen en
minnen en onder de streep iets
overhouden. Nee, voor de liefde heb ik nooit tijd gehad. We
hadden een melkhandel, een
speeltuin, een beugelbaan, een
camping en een café.Nooit gelegenheid om op stap te gaan.
Altijd maar werken.We hadden
in het café zo’n ouderwetse
grammofoon. Als die was afgelopen, moest altijd iemand een
nieuwe plaat erop leggen. Diegene was ik.’
‘De buurman zegt dat ik aan
een ernstige ziekte lijd. Ik kan
geen ‘nee’ zeggen. Daar heeft
Loet wel gelijk in. Vanmorgen
nog, komt een van de campinggasten en vraagt of hij mijn grasmaaier even mag lenen. Maar
dat wil ik niet. Dat ding is splinternieuw en kost een paar duizend euro. Dus heb ik maar
gezegd dat hij kapot is. Tja, dat
is ook een kwestie van nee zeggen…’
Peter Hamans