AANVULLINGEN

PIETER A.V.P. DONCHE
AANVULLINGEN
OP
PIETER A.V.P. DONCHE
GESCHIEDENIS EN GENEALOGIE
VAN DE FAMILIE
DE BAENST
vorstelijke en stedelijke ambtenaren in Vlaanderen
1305-1676
ANNO MMXIV
ANNO MMXV
Gezet in Palatino.
Uitgegeven in eigen beheer.
© Pieter A.V.P. Donche, 2015
Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt
worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, optische scanning of op
welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur,
hetgeen ook van toepassing is op een gehele of gedeeltelijke bewerking.
No part of this publication may be reproduced and/or made public in any form,
by print, photo-print, micro-film, optical scanning or any other means, included a
complete or partial transcription, without the prior written permission of the
author.
Wettelijk Depot D/2015/Pieter_Donche/1
Woord vooraf
NA HET VERSCHIJNEN VAN ONS BOEK OVER DE FAMILIE DE BAENST (begin 2014)
kregen we kort erna een mededeling dat er nog een aantal archiefstukken
betreffende de familie de Baenst verscholen zaten in het Familiearchief
Lanchals, Ladeuze en de Kerchove in het Stadsarchief Gent.
Los daarvan ontdekten we ook nog in het stadsarchief Gent in het Fonds Morel
de Boucle-Saint-Denis stukken i.v.m. de familie de Baenst.
Deze stukken laten toe aanvullingen te maken op ons boek. Zij worden in deze
uitgave behandeld.
Nergens doen de nieuw gevonden stukken enige afbreuk aan de
genealogische structuur van de familie de Baenst zoals zij geboekstaafd staat,
maar bevestigen deze integendeel des te meer. Zij leveren voor een tiental
leden heel wat aanvullende biografische gegevens op alsook enkele
handtekeningen die nog niet gekend waren.
Pieter A.V.P. Donche,
2015
4
HOOFDSTUK 2
BRONNEN
(p. 27) aanvulling: bij 2.1. Familiearchief
- SAG, Familiearchief Lanchals, Ladeuze, de Kerchove, nrs. 53-78 en 253-254
In deze verzameling steken ongeveer 10 lopende cm documenten, beschreven
onder 18 nummers die 8 naamgenoten de Baenst betreffen. Hierin zijn
duidelijk twee blokken te onderscheiden die zowel in de tijd als in de familiestructuur de Baenst van elkaar gescheiden zijn, maar beide hebben wel
betrekking met Gentse de Baenst-en. 1
Het eerste blok (nrs. 53-63 en 253-254) betreft de periode 1493-1559 en omvat
documenten m.b.t. de broers VI. ter.- Antonius en VI.quater. - Roeland [II]
(nrs. 53-55), diens laatste zoon VII.quater. – Antonius en zijn dochters Maria en
Jacoba (nrs. 56-62) en zijn zuster Maria (nrs. 253-254) (zie ons boek pp. 202222).
Het tweede blok (nrs. 64-78) betreft de periode 1622-1664 en omvat
documenten m.b.t. IX.ter. – Joos de Baenst en zijn zoon François (zie ons boek
pp. 249-252).
Gezien de familienaam de Ladeuze in beide blokken opduikt, is het allicht via
overerving in deze familie dat de beide blokken bij elkaar gekomen zijn. Dit
wordt bevestigd in de genealogie de Ladeuze2 : Jacoba de Baenst (p. 222,
dochter van Antonius en Maria van der Moten), gehuwd op 14 januari 1549
met Jan II van Ladeuze (+1573) had vier zonen, waarvan de drie jongste alle
overleden in 1558 en de oudste als twintigjarige in 1573. Jan II van Ladeuze
hertrouwde met Margareta van der Moten en had een zoon Frans van
Gezien de familienaam de Ladeuze in beide blokken opduikt, is het misschien via overerving in deze
familie dat de beide blokken bij elkaar gekomen zijn.
2 R. CASTELAIN & P. VAN BUTSELE, ‘De heerlijkheid Ladeuze en zijn bezitters te Etikhove (15 e-17e
eeuw)’, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, 25 (1988), pp. 197-209,
i.h.b. p. 205.
1
6
2: BRONNEN
Ladeuze, gehuwd met Agnes van der Hameyde, waarvan onder hun zeven
kinderen er een Joanna de Ladeuze was, die huwde met Joos de Baenst.
HOOFDSTUK 9
DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN,
TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
(p. 176) aanvulling: over IV.bis – Antonius [I]:
Op 27 februari 1458 (ns) kocht hij van ridder Pieter Veyse een rente van 12
pond groten Vlaams, bezet op twee leengoederen in Eggewaartskapelle, het
ene 62 gemeten en het andere 14 gemeten land met een molen. Deze rentekoop
werd geregistreerd voor de baljuw en de mannen van het leenhof van de Burg
van Veurne.3 Deze twee leengoederen (E62 en E14) werden later in 1466-67
door Antonius’ zoon V.5. - Lodewijk (zie p. 253) gekocht van meester Pieter
Veyse.
Op 9 mei 1462 kocht bij van ridder Pieter Veyse ook nog één gemet leengrond
in Eggewaartskapelle, gehouden van Walewein Knibbe van zijn hof van het
dienstammanschap van Eggewaartskapelle, Steenkerke, Pervijze en
Avekapelle. 4
(p. 198) aanvulling: over de twee oudste kinderen VI.ter. - Antonius en
VI.quater. - Roeland [II] uit het eerste huwelijk van V.quater.- Roeland [I] de
Baenst met Kathelijne Uutenhove:
Na het overlijden van hun vader eind 1486 werd op 3 mei 1493 een
overeenkomst opgemaakt tussen de oudste zonen Antonius en Roeland [II]
over hun erfenis.5
SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 585 (een groot perkament van 50 op 40 cm).
SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 586.
5 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 53: een groot perkament, zijnde de onderste helft van een
chirograaf, dit is een akte waarin de tekst tweemaal boven elkaar geschreven werd (telkens door beide
broers ondertekend), gescheiden door grote gekalligrafeerde letters A B C D, waarna het perkament
met een mes dwars doorheen de letters in twee gesneden werd en aan beide broers een helft in
3
4
8
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
Daarin werd vastgelegd dat:
-
-
-
-
-
(de tweede zoon) Roeland al de lenen zou behouden die hem door zijn vader
mher Roeland eerder geschonken waren. De oudste zoon zou alle lenen
behouden die zijn vader bezat op het ogenblik van zijn overlijden;
Roeland zou het derde deel krijgen van de bezittingen die zijn vader in
Veurne-Ambacht bezat op het ogenblik van zijn overlijden. De andere twee
derden waren voor de broers Guido, Jan (uit eerste huwelijk) en Bussaert en
Philippine (uit tweede huwelijk); 6
Roeland mocht het ouderlijk huis de Cancelrie vrij van huur (voor wat het
deel betreft dat Antonius toebehoorde) gebruiken voor de periodes van twee
jaar begonnen met Lichtmis 1492 en Lichtmis 1494. Indien het huis
ondertussen zou verkocht worden, moest Antonius voor de termijn dat
Roeland het niet meer gebruikte een evenredige huurprijs opleggen;
Elk zou, ingeval van processen of klachten op de lenen die zij onderling
verdeeld hadden, al de lasten en kosten op zich nemen;
Voor alle processen of klachten die er zouden komen i.v.m. het sterfhuis van
hun moeder zou Roeland geen kosten moeten dragen (nog baten uit
verwerven);
Roeland draagt zijn broer Antonius de inkomsten over van 10 schellingen
groten jaarlijks uit een lijfrente (op de stad Nieuwpoort).
De akte draagt de handtekening van VI.ter. - Antonius (die we al kenden, zie
p. 204) en deze van VI.quater. - Roeland [II] (p. 216):
Handtekening van Roeland [II] de Baenst, 1493
(SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 53)
bewaring werd gegeven: twee brieven in de ma(n)nieren va(n) cyrograffen deen huuten andren ghesneden
mett(en) a b c d, de eenen rustende onder Antheunis de Baenst met hun beider handtekening ende de andere bij
Roeland de Baenst ook met hun beider handtekenen.
6 Roeland: het gerechte derde deel van de erven, de andere broers en zusters zouden tweedeel ts(ijne)n in
hebben. Vreemd is dat hier geen sprake is van hun zuster Jacquemijne, ook dochter uit hun vaders
eerste huwelijk, terwijl zij nog tot 1547 leefde. De tekst vermeldt ‘met al de achterstellen die men
daarop verschuldigd is zuut den jare van zes ende tachtentich’, wat nogmaals bevestigt dat Roeland [I] in
1486 overleed en niet in 1484.
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
9
(p. 217) aanvulling: over VI.quater. – Roeland de Baenst
Een overzicht van de bezittingen die Roeland [II] in Veurne-Ambacht kocht
van Wyd de Visch bleef bewaard: 7
-
-
-
-
Twee schooftienden liggend in de parochie en ammanschap in Luise (?),de ene
verpacht aan Wouter van der Burch d’houde voor 21 sch. jaarlijks, de ander aan
Jan Alleyn al(ia)s Breucx ook voor 21 sch. jaarlijks;
Een leen van 11 gemeten in Lampernisse, gehouden van heer Cornelis
van(den) Eeckhoutte van zijn hof te Peereboombrugghe, verpacht aan Henric
de Buusenare voor 4 Lb. 10 sch. gr. jaarlijks met als leendienst: een half pond
pepers jaarlijks… Van dit leen hingen drie manschepen (achterlenen) af;
10 gemeten heirnis land in Zoutenaaie, gehouden van mr. Ja.. van Haefskercke
van zijn leenhof te Vicoengen, verpacht voor 3 lb. gr. jaarlijks;
Een leen van 7 gemeten genaamd den Spieghele in St Oudenbuerghe bij het
paarden kerckhof … gehouden van Cornelis van Schoore van zijn hof te
P(eerden)kerckhove verpacht aan Anth(oni)s Heinricx;
49 gemeten 2 lijnen en 14 roeden land in St.-Niklaas Beoosterpoort, verpacht
aan Maerten de Schauere voor 12-13-10 jaarlijks ;
2 gemeten leen op de voornoemde plaats gehouden van Josse vanden Berghe,
verpacht voor 10 sch. gr. jaarlijks;
Een leen van 45 gemeten in Avekapelle genaamd de Mote gehouden van de
Burg van Veurne met 9 manschepen, verpacht aan Godefroot vander Beke (21
gem.), Volcke Donaes (17 gem.) en Jan vander Burch (7 gem.).
(p. 218) aanvulling: over Judoca de Witte:
Zij overleed op 12 september 1537.8 In 1538 diende haar zoon Antonius de
Baenst een rekening in over het beheer van haar erfenis en enkele onkosten
gemaakt bij haar begrafenis. 9
(p. 218-219) correctie en aanvulling: over de kinderen van VI.quater. – Roeland
[II] de Baenst en Judoca de Witte:
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 54.
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/3: De gheselnede van Roelant de Baenst filius mer Roelants overleet
deser weerelt den XIJ-en dach van septembre XV.C XXXVIJ.
9 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 56 (cahier van 11 folio’s): Dit hier n(aer)volghen(de) es de
rekenynghe en(de) bewijs dat Anthonis de Baenst fs Roel(and) doen(de) es Frans zijnen broeder ende dit vanden
haude hughe ende administratie die de zelve Ant(honis) ghehadt heeft vanden sterfhuyse van wilen zalegher
memorien joncvr. Jozijne de Witte, w(eduw)e was van zalegher memorien Roelandt de Baenst fs mer Roelants
onsen vaeder.
7
8
10
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
De volgorde van de kinderen moet enigszins anders zijn: één van de drie eerst
vermelde zonen moet jonger zijn dan Antonius en Frans, als Frans de ‘vierde’
zoon (zie noot 696) is, want Antonius was zeker ouder dan Frans. Dit volgt uit
een ‘verklarende nota’ (2 folio’s) over hoe de verdeling van het leenbezit na
het overlijden van hun moeder (toen al weduwe) had moeten geschieden.10 Op
de laatste bladzijde bevat het de aantekening: Diet heeft mij overghegheve(n)
Wille(m) van der Burch desen XXIIIJ april XV.C LIJ naer Paeschen. Willem van der
Burch was de echtgenoot van het Maria de Baenst, een (en allicht de jongste)
van de kinderen. Wie “mij” is, is mogelijk Maria de Baenst zelf, de tekst is
allicht opgesteld hetzij door Willem van der Burch zelf of een juridisch
raadgever.
Deze verdeling in kwestie gebeurde tussen Antonius, Frans en Maria de
Baenst (de andere zonen waren religieus en erfden dus niet). Frans wordt
daarin den IJ-en zone van Roelandt de Baenst genoemd (tweede oudste onder de
erfgerechtigden). Conform de rechtsgebruiken bij erfenis van lenen kan een
tweede zoon, één derde in het leenbezit van de vader opeisen (de oudste zoon
behoudt dan de 2/3den) wat Frans dan ook deed. De schrijver heeft er geen
probleem mee, het is naer leenrecht.
Maar uit het document blijkt dat op een ander punt de schrijver het veel
moeilijker heeft. Zo verhaalt hij dat de oudste zoon Antonius zijn zuster Maria
had gevraagd om in hun erfenisverdeling ook de gift van gronden die hun
moeder eerder aan haar had gedaan in te brengen (dit in allicht de schenking
in 1534, reeds vermeld in ons boek p. 219). Maar de opsteller van het
document stelt dat zij dit niet behoorde te doen, gezien de gift niet van haar
vaders zijde kwam maar alleen van haar moeders zijde en dat zij die gift enkel
in de erfenis van de moeder diende in te brengen. Maria was evenwel jong en
onervaren en had haar broer op zijn woord geloofd … Zij was bloot van alle
practicque, jonc van jaeren, dyncken(de) dat huer broeder huer de waerheit seide, heift
hem ghelove ghegheven. En Maria had dus ingestemd om de hele erfenis van
hun vaders kant naar haar twee broers te laten gaan als ‘tegenprestatie’ voor
de gift die ze eerder van haar moeder had gekregen … (de zelve successie van
huer(e)n vader laten(de) ten profyte van hueren tween broeders in reco(m)pe(n)se van
dies zoe van huere joffr(ouw) moede(re) in ghifte ghehadt hadde).
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/1, stuk 7: Omme thebben verstant van ‘t verdeel ghemaect
tusschen mejoffr. der wedewe van Roelandt de Baenst salegher memorie ende Anth(oni)s, Frans en(de) Marie
huere kynderen en(de) elc jeghens andren onderlinghe. Het stuk is in de tekst zelf niet ondertekend en ook
ongedateerd maar het beschrijft een situatie van na september 1537 en van voor 1539, het gaat immers
over de verdeling tussen de kinderen van VI.quater. – Roeland [II] (+ 19 juni 1535) x Judoca de Witte (+
12 sept 1537). Gezien volgens het stuk beide ouders al overleden zijn betreft het een toestand van na
september 1537 en gezien de zoon Antonius nog vermeld is en deze overleed voor 1539 (in dat jaar
werd er al een weesrekening voor zijn kinderen opgemaakt). beschrijft het een toestand van voor 1539.
10
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
11
Met andere woorden, ze was bedot door haar oudere broer(s) … Willem van
der Burch stond voor een voldongen feit, want toen dit gebeurde waren ze
allicht nog niet gehuwd. Maar de tekst besluit met de opmerking dat alwaere de
voorn(oemde) renu(n)ciatie van weerden, dat zo ja, degenen die het sterfhuis (de
erfenis) aanvaard hadden ook gehouden waren de crediteurs van Frans de
Baenst te betalen (wellicht had die grote schulden …).
Haar broers hebben evenwel niet lang genot gehad van hun inhaligheid:
Antonius was al in of voor 1539 overleden, Frans circa 1551-52. Maria
overleefde haar broers met nog resp. 47 en 35 jaar …
(p. 220) aanvulling: over Maria de Baenst x Willem van der Burch
Willem van der Burch overleed op 5 en werd begraven te Alveringem op 6
maart 1566 (n.s.). Op 28 maart 1566 (n.s.) en 30 juli 1566 werd een openbare
koopdag gehouden om enkele materiële bezittingen (bv. landbouwproducten)
te verkopen uit het sterfhuis. 11
Maria de Baenst stelde haar testament op, op 20 maart 1567 (ns) met drie
bijkomende paragrafen op 19 maart 1568 (ns).12 Op dezelfde laatste datum
stuurde ze nog een reeks andere aanvullingen op naar Jan de Ladeuze,
echtgenoot van haar nicht Judoca de Baenst. Hij werd gevraagd te schrijven
naar Gent daarvoor, mogelijk werd haar testament en de apostillen dus ook bij
de Gentse schepenbank geregistreerd.
Allicht heeft zij haar testament opgemaakt naar aanleiding van de eerste
verjaardag van het overlijden van haar echtgenoot. Zij zou echter haar
echtgenoot nog 20 jaar overleven ...
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 253: rekening van Roeland de Vos, ontvanger van Maria de
Baenst, weduwe van Willem van der Burch, (f° 1) … die overleet den V-en dagh van maerte XV.C LXV (5
maart is voor de vroegst mogelijke Pasen (22 maart), dus is dit in het jaar 1566 (ns)); koopdag: f° 6v.
De dag/maand wordt ook bevestigd in het testament van zijn echtgenote Maria de Baenst, waar zij
schrijft dat het jaargetijde (herdenking in de kerk van de verjaardag van de begrafenis) van haar man
moet gebeuren elk jaar op de 6de maart.
12 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr.. 254 (zie onze bijlage 11). In de tekst staan de data XX-e va(n)
maerte XV.C LXVJ (22 maart 1566) en XIX-en va(n) maerte XV.C LXVIJ (19 maart 1567) voor Passche(n).
Deze jaartallen zijn in oude jaarstijl (= jaarcijfer niet opgehoogd op 1 januari maar pas met Pasen).
Voor de eerste dag/maand, 20 maart, is dit zeker voor Pasen (vroegst mogelijk Pasen is 22 maart), voor
de tweede datum, 19 maart ook maar staat er nog expliciet bij voor Passche(n). In beide gevallen moet
het jaartal dus met 1 ongehoogd worden.
11
12
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
Uit haar testament en de bijkomende bepalingen noteren we:
-
als testamentair uitvoerder werd Roeland de Vos aangesteld.13
zij schenkt aan:
o de kerk van Alveringem: haar fluweele(n) keerelen (overkleed)
o O.L.Vrouw van Beveren: haar witte kammelotte (kleed in dure stof)
o elk schamel menssche : een stuiver
o Maye, haar kamenierster: 7 pond groten, aan de andere boden 6 pond
parisis
o Omarine: een pond groten uit vriendschap
o jouffrauwe tVos (de Vos): een nieuwe damasten dweil (waarop – allicht
geborduurd – Plus Oultre (= de persoonlijke lijfspreuk van keizer Karel
V)) en een half dozijn van de beste servetten
o Jackin tVos, de dochter van Roeland de Vos: een laken en een zilveren
paternoster met gouden kralen
o elke dochter van Guilliame van Gistel: 2 pond groten
o Roeland de Vos: 60 pond parisis om een juweeltje mee te maken ter
hare aandenken
o (bijkomend) Jan van Ladeuse: haar beste diamanttafel (in een ring)
o (bijkomend) de dochter van Frans van der Moten: twee gouden
voorwerpen
o (aanvullend) de pastoors van Sint-Rijkers en Alveringem: elk 6 pond
parisis
o (aanvullend) Tanneke van der Burch, haar schoonzuster: één van de
mooiste bomen staande ter Burch (hun familiedomein)
o (aanvullend) de kerk van Sint-Rijkers: 12 pond parisis
o (aanvullend) Jacquemijne vander Burch fa Pieter, haar nicht: haar
camele(n) damaste(n) keerele (overkleed)
o (aanvullend) Pieter de Mol: 24 pond parisis
o (aanvullend) Maye haar kamenierster: een bed
o (aanvullend) Jan de Ladeuze: haar gouden ketting en beste gouden ring
met diamant
o (aanvullend) Pieter de knecht van Jan de Ladeuze: 6 pond parisis
o (aanvullend) haar petekind, ’s mulder ’kint vanden burchmeule(n) (het
kind van de molenaar van de Burchmolen): 6 pond parisis
o (aanvullend) als een van de dochters van Guillaume van Gistel (zie
hoger) voor haar zou overlijden zal de schenking gaan naar de jongste
zoon Guilliaemke
13 Deze Roeland de Vos, zoon van Hendrik, was geboren rond 1515. Hij was in 1554 ontvanger van de
spijker te Veurne en in de periode 1554-1567 herhaalde maken schepen-keurheer van de kasselrij
Veurne. Hij bezat het Hof van Oudewerve, een heerlijkheid in Ramskapelle bij Veurne. Hij overleed op
95-jarige leeftijd op 5 november 1610 en werd begraven in de Veurnse St.-Walburgakerk. Hij huwde in
1551 met Margareta Donche, dochter van Jacob en Catharina Teernynck (zie P. DONCHE, Geschiedenis
en genealogie van de familie Donche, 1365-2004, Antwerpen-Berchem, 2004, pp. 177-179 en P. DONCHE,
Schepenen-keurheren van Veurne-Ambacht, Berchem-Antwerpen, 2006).
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
-
-
-
13
zij wil begraven worden bij haar man in de kerk van Alveringem
van de 16 toortsdragers in de begrafenisceremonie wil ze er 3 uit Sint-Rijkers14
een lijfrente van 3 pond groten jaarlijks aan Jan van Gistel werd doorstreept
wa(n)t ic en wille hem nit gheve(n) (Jan moet het op of andere manier bij haar
verkorven hebben …)
zij wil dat alle schulden van haar (al 15 jaar eerder overleden!) broer Frans de
Baenst betaald worden
voor twee jaargetijden voorziet ze 6 pond groten jaarlijks. Het eerste
jaargetijde moet vallen op 6 maart (de verjaardag van de begrafenis van haar
echtgenoot Willem van der Burch) en 13 arme lieden, waarvan 3 uit SintRijkers en de andere uit Alveringem, moeten met een kaars ter offerande gaan
en naar zijn graf, waarvoor dezen elk 40 groten (2 pond parisis) krijgen. Het
andere jaargetijde moet gebeuren op de verjaardag van haar overlijden.
het testament werd opgemaakt in aanwezigheid van de pastoors van de
kerken van Alveringem en Sint-Rijkers.
(aanvullend) Omarine en Mieke Houcke dienden haar in haar kist te leggen.
(aanvullend) zij wenst onder een zerksteen begraven te worden in de kerk
van Alveringem
Maria de Baensts overlijdensdatum (13 juli 1586) vinden we ook bevestigd in
een memoriaal over de achterlenen van de hoofdlenen die een Jacquemijne
van Morselen fa Jan van haar erfde. 15
(p. 221) aanvulling en correctie: over VII.quater. – Antonius de Baenst:
Hij overleed in of voor 1539 te Gent op de St.-Michielsparochie en werd
begraven bij de Freremineuren (de paters Minderbroeders), waar ook zijn
moeder begraven lag. 16
Een buurdorp van Alveringem waar ook de burchttoren stond, bezit van de familie en waaraan zij
haar naam ontleent.
15 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 77/1: Memoriael de achterlenen vanden hoofdleenen verstorfven
joncvr Jacquem(ine) van Morselen filia joncheer Jan bij ’t overlijden van vrau Marie de Baenst wed(ew)e van
mer W(ille)m heere van(den) Burcht den XIIJ-en july XV.C LXXXVJ. Het betreft de 19 achterlenen van het
leen in St.-Niklaas Beoosterpoort. Het 11de en 12de achterleen werden gehouden door Lenaert de
Baenst. Het moet wel gaan om een oude legger, want de enige gekende Leonard de Baenst (zie p. 270)
was al overleden ca 1578-80.
16 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de jaren 1539-40, diverse betalingen aan:
(f° 16v) de klokluider van Sint Michiels van drie huerpoessen gheluudt int overlijden ende begravinghe van
wijlent Anthone de Baenst, (f° 17v) de prochiepape van Sinte Michiels voor de redemptie van dat Anthonis de
Baenst ter saligher memorien begraven was te Freremineuren, (f° 20) de bailliu vanden Freremineuren bij laste
ut supra vanden grave vande weduwe van wijlen Roeland de Baenst ende van ghelycken vanden grave van
wijlen Anthonis de Baenst fs Roelant; SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de
14
14
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
Zijn echtgenote heette Maria van der Moten (niet Margareta).17 Zij overleed
voor november 1547.
(p. 221) correctie en aanvulling: over de kinderen van VII.quater. – Antonius
de Baenst en Maria van der Moten:
Al van in het jaar 1539 waren zij onder voogdij van eerst Jan Damman, heer
van Oomberghe en Jacques de Waergny (hoogbaljuw van het Land van Rode).
Na het overlijden van de eerste voogd kwam in zijn plaats ridder VII.5. –
Antonius fs VI.6. – Jan de Baenst (p. 228).
Op 24 maart 1543 werd een rekening over pachten en renten over de jaren
1539-40 die deze wezen toebehoorden gepresenteerd door de kamervoogd aan
de schepenen van Gedele van Gent.18 Deze rekening werd op 10 juni 1544 door
VII.5. – Antonius de Baenst gekopieerd en ondertekend. Hij is allicht ook de
opsteller ervan gezien sommige posten in de ik-vorm vermeld worden.19
Hier lezen we onder de inkomsten over 1539 en 1540 (f° 1-8v), onder andere:
-
-
pachtinkomsten (het goed te Wulfskercke, het goed te Wynckele, het goed te
Nevele, te Waarschoot, lenen in Bouchaute-ambacht, te Evergem)
rente-inkomsten (in Merendre). De helft ervan komt toe aan Frans de Baenst fs
Roeland [meerderjarige broer van de wezen].
opbrengst van verkoop van een copkin van eender noten van Indien met zelveren
besleghen met een decsele van zelveren ghelyc een huulken, zes zilveren lepels, een
hoge zilveren kroes met deksel, een zilveren beker
verkoop van een rente
verkoop van een leen (aan Vigoureux de Cortewylle) van 7 gemeten in
Adinkerke gehouden van het hof van (Veurne) St.-Niklaas Bewesterpoort.
Hiervan komt één derde toe aan Frans de Baenst.
Bij de uitgaven (f° 9-25) noteren we:
jaren 1545-46, f° 8: betaelt den vicaris van(de) fremeneuren over de vulle betalinghe vander begravinghe,
jaergetijde ende sepulture van wijlent Anthonis de Baenst.
17 Zie bv. SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/6: 16 november 1547: [VII.5. - ] Anthuenis de Baenst,
ruddere, voogd van jonkvrouw Marie en Jaquemijne de Baenst filie [ VII.quater. - ] Anthonis, weesen die hij
hadde bij wilen joncvrouwe Marie van der Moten.
18 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de jaren 1539-40, 25 folio’s, afgesloten
met: Ghecollacion(eer)dt jeghens de originalle rekeninghe desen X-en junij XV.C XLIIIJ ende bevonden
accorderen(de), bij mij [getekend] A. de Baenst.
19 Bv. f° 18: item mits dat Waergny niet en compareerde ende ic ghepant wiert vander stede zo hebbic noch eens
ghesonden bij laste van mijnen heere van Oomberghe ofte men soude te mijn(en) huuse weddeboden gheleyt
hebben van gehlycken daer vooren betaelt XIJ gr; f° 24v: daer af dat ick niet ontfanghen en hebbe.
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
-
-
15
(f° 9-13v) verhefgelden, kamerlinggeld (overdrachtsbelastingen op lenen),
feauteutscip (afleggen van eed van feodale trouw), Vaak moesten deze
belastingen twee keer betaald worden omdat de vader van de wezen
(Antonius) toen deze de lenen zelf had geërfd de belastingen nog niet voldaan
had en de tweede maal voor de erfenis ervan door zijn dochter Maria. Hier
zien we ook de kosten van het opmaken en zegelen van recepissen
(ontvangstbewijzen voor de betaalde leenbelastingen), voor het maken van
leggers van de twee schooftienden en voor alle lenen in Veurne-Ambacht.
(f° 13v-15v) betalingen van renten
Hier vinden we ook en post (f° 15 en ook 17) : Item betaelt Nicolaes Pestiau in
huwelijc hebbende de weduwe van Dominicus de Baenst. Deze Dominicus de
Baenst kunnen we niet situeren in de genealogie.
Daarna (f° 16-26) volgen nog een hele reeks diverse uitgaven, zoals o.a.:
-
-
-
-
-
-
voor de akte van voogdstelling werden verwanten uitgenodigd, hier
vernemen we de woonplaats van ridder VII.5. - Antonius de Baenst:
Merelbeke (f° 16).
de vader van de wezen VII.quater. - Antonius de Baenst werd de Gent St.Michiels begraven (de klokluider van deze kerk werd voor n.a.v. de
begrafenis betaald). De paters Cellebroeders verzorgden de uitvaart. de paters
Predikheren, Augustijnen en de O.L.Vrouwbroeders lazen missen. De
overledenen werd begraven bij de Freremineuren (de paters Minderbroeders).
Na de begrafenis werden door de familiezaken nog zaken afgehandeld in den
Blenden Esele (een herberg).
de pastoor van St.-Michiels werd betaald voor het maken van een testament
(f° 19)
een schilder werd betaald voor het maken en leveren van vele blazoenen,
groot en klein gebruikt tijdens de uitvaart en begrafenis
kosten voor huur van wagen en schip
kosten voor kledij van de wezen: een kaproen voor Jacobs, het wassen van het
lijnwaad van Maria, schoenen en pantoffels voor beiden, een paer leren ende een
paer trypen scoen voor Jacoba
achterstallige betalingen van Antonius de Baenst: voor keyte (bier), specerijen,
wijn, laken, brood (voor de Freremineuren en Sinter Claren), zijdelaken en
mercherie, aan de waard van den Cluse voor verteerde gelagen, geleverd gebak.
kosten van de maaltijd na de begrafenis: aan de waard van de Croone: keyte
(bier),
de doodschulden van de overledene als lid van de Oude Gilde van St.-Joris en
van de Grote en Oude Gilde van Sint Sebastiaan
aan de baljuw van de Freremineuren vanden grave vande weduwe van wijlen Roeland
de Baenst ende van ghelycken vanden grave van wijlen Anthonis de Baenst fs Roelant.
(f° 20) Ook zijn moeder was dus bij de Minderbroeders begraven.
testamentaire giften
voor de voogd Jacques de Waergny die voor de regeling in totaal 24 dagen
had gereisd (aan vier schellingen/dag).
16
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
De maghen ende vrienden (verwanten) die deze rekening goedkeurden waren:
Gillis de Baenst, op dat ogenblik voorschepen van Gent, ridder Antonius de
Baenst, Adriaan Triest, voorschepen van Gedele, Frans de Baenst fs Roeland,
Willem van der Burg en Antonius van Mortaigne gezegd van Potelles.
Nog andere rekeningen, een over de jaren 1543 en 1544 en een over de jaren
1545 en 1546 werden door dezelfde kamervoogd voor de voogden ridder
Antonius de Baenst (dan voorschepen van de Keure van Gent) en Jacob
Waergny (dan hoogbaljuw van het Land van Rode) gepresenteerd aan de
Gentse schepenen van Gedele, resp. op 10 december 1545 en 28 augustus
1548.20 Ook deze laatste rekening was zeker opgemaakt door VII.quater.Antonius de Baenst.21 En nog twee andere rekeningen, de ene over de jaren
1545, 1546 en 1547, de andere over het jaar 1547 bleven bewaard.22
Ook op maandag 14 februari 1457 (n.s.) werd in de herberg de Gulden Poorte,
(nabij het schepenhuis van Gent) door Hendrik Willems, ontvanger voor de
wezen een vergadering belegd tussen Frans de Baenst, oom van de wezen,
Jacques de Wargny, voogd van moederszijde en hun verwanten Antonius van
Mortagne gezegd Potelle, Lodewijk van Moorslede en Frans Hueribloc
enerzijds en Jan van den Eeckhoute (echtgenoot van Amelberge de Baenst) en
ridder Antonius de Baenst [VII.5, p. 228). Hij had immers pachten geïnd van 7
gemeten grond in Veurne-Ambacht die gemeen bezit waren tussen de wezen
en de tweede groep. Het deel dat de tweede groep toekwam (33 pond 12
schellingen en 4 denieren groten) werd aan hen overgemaakt. Voor het deel
dat ridder Antonius toekwam werd 12 pond 5 schellingen 9 penningen
afgetrokken omdat de vader van Frans de Baenst (en de grootvader van de
wezen) vroeger voogd van hem was geweest en dit nog een openstaande
schuld was in die voogdij. De akte werd ondertekend met de handtekeningen
van A. de Baenst, Jacques de Wargny, A. Montaigne, L. Morslede, F. Huerebloc en H.
Willems 23 De handtekening A. de Baenst (VII.5. – Antonius de Baenst is
dezelfde als deze die hieronder afgebeeld staat bij de aanvulling bij p. 228.
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 58, 16 folio’s en SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, tweede
cahier, weesrekening over de jaren 1545-46,15 folio’s.
21 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 13: item betaelt
joncheere Jan van(den) Eeckhoute als ghetraut hebbende mijnder zuster Amelberghe de Baenst.
22 SAG, Familiearchief Lanchals …, nrs. 59 en 60. Nr. 78/1, stuk 10 is allicht een kopie hiervan
(rekening over 1547, gepresenteerd 28 augustus 1548).
23 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 77/2.
20
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
17
(p. 221) aanvulling: over Maria de Baenst:
Zij verbleef eerst bij mervrauwen van Beveren (deze persoon kunnen we niet
duiden) en daarna, van 28 september 1545 tot 27 juni 1548 bij haar voogd
VII.5.- (ridder) Antonius de Baenst. Binnen die periode verbleef ze ook drie
maanden int Westquartier (allicht te Veurne bij haar tante Maria de Baenst,
gehuwd met Willem van der Burch).24 Misschien waren dit de laatste drie
maanden uit die periode want op 21 mei en 26 juni 1548 werd iemand naar het
Westkwartier gestuurd i.v.m. met haar op til zijnde huwelijk met Jan Bets.25
Zij huwde te Gent in juli 1548 met Jan BETS, poorter van Gent. Hij ging daarna
permanent wonen in Scheldewindeke met zijn meeste bezittingen. 26 Zij
overleed amper 14 maanden later al op 3 oktober 1549 in Scheldewindeke (als
poorteres van Gent).
Hierdoor ontstond een juridisch probleem dat in een bewaard gebleven
document, ondertekend door vier geconsulteerden 27 werd omschreven en
waarbij de mogelijke opties werden toegelicht.
De Gentse ontvanger van de yssuwen (belasting te betalen door personen die
erfden van Gentse poorters maar dit zelf niet waren) kwam dit ter ore en
gezien er het huwelijk kinderloos was, liet deze het sterfhuis sluiten teneinde
een inventaris te kunnen laten opmaken en het yssuwerecht te kunnen
bepalen. De weduwenaar Jan Bets van zijn kant drong aan op zijn recht van
bijlevinghe (vruchtgebruik) in de leengoederen van zijn overleden echtgenote.
Maar er was nu grote twijfel bij welke jurisdictie de afwikkeling van de erfenis
moest gebeuren, voor de schepenen van Gedele van Gent (waar Jan Bets
poorter was) of ter plaats waar zij was overleden (Scheldewindeke), wat onder
de jurisdictie van het Land van Aalst viel …:
Et schijnct dat neen bij dat die van Ghendt bijder K(oninklijjke) M(ajesteit) bij zijnder
nieuwe consessie heml(ieden) verlee(n)t den laetsten van april anno XV.C XL,
benomen zaude wesen ’t hebbende kennesse, berecht ofte judicatuere van hueren
poorters, die huerl(ieden) vertreck vander zelver stede ende schependo(m)me laten, dat
de zelve niet en zullen moghen gunderen vanden rechten en(de) previlegien den zelven
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 13v.
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 14v en 15.
26 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/4: T’es ghebuert hoe dat eenen Jan de Bets poortere der stede van
Ghendt hem ’t huwelicke ghealigneert heeft met joncvr(ouw) Marie de Baenst in Julet anno XLVIIJ.
27 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/4 (3 folio’s).
24
25
18
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
van Ghendt co(m)pet(e)ren, dueren(de) den tijd van haerl(ieder) absentien volghende
’t verclaers vanden LVIIJ ar(tic)le der zelver consessie.
Poorters van Gent konden, volgens de nieuwe concessie van de Koninklijke
Majesteit (= keizer Karel V) gedurende hun afwezigheid, niet genieten van de
rechten van poorters van Gent. Hier wordt verwezen naar de zgn. Karolijnse
Concessie (Concessio Carolina, de ‘toegevingen aan Karel’) van 30 april 1540.
Deze was een stadskeure door keizer Karel opgelegd in het Prinsenhof te Gent
na de Gentse Opstand en één van de maatregelen die hij nam om de
heerschappij van Gent over Vlaanderen te breken. Tot dan had Gent ook veel
gezag gehad had over de kleine Vlaamse steden. Het gezag strekte zich daarna
niet verder meer uit dan de muren van de stad en bleef tot op het einde van
Ancien Régime van kracht.
Jan Bets en zijn gezin had permanent gedurende één jaar zijn residentie gehad
in Scheldewindeke (Land van Aalst) en zij was ook aldaar overleden. Maar Jan
Bets had wel graag de afwikkeling door de schepenen van Gent laten
gebeuren. De erfgenamen hadden evenwel vernomen dat daartegen oppositie
zou gevoerd worden van de officier waar het sterfhuis gelegen was
(Scheldewindele) in de naam van heer van het Land van Rode (een
heerlijkheid waar Scheldewindeke deel van uitmaakte).
Jan Bets had al uit het sterfhuis al een aantal meubelen, ringen, ketenen,
zilverwerk, klederen en andere zaken weg doen voeren. Zijn raadslieden
vroegen zich af of hij niet het bevel zou kringen alles terug te re-integreren in
het sterfhuis en of hij ook niet beter deze voorafgaandelijk zou verdelen
vooraleer een staat van goed zou opgemaakt worden. Andere vraag was of Jan
Bets in de leengoederen die zijn overleden echtgenote toebehoorden, zijn recht
van vruchtgebruik kon laten gelden, zoals voorzien in de rechtsgebruiken van
Gent, maar nu niet meer buiten Gent van toepassing zouden kunnen zijn ...
Zijn juridische raadgevers waren van mening dat de afwikkeling van de
erfenis moest gebeuren naar de rechtsgebruiken van poorters van Gent omdat
hun huwelijk daar ghecelebreert en(de) gheconsommeert es gheweest en zij beiden
poorters van Gent waren.
Haar staat van goed bleef eveneens bewaard. 28
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 180.: Dit es den staet vanden goede ghebruuckt, ghepresentert ende
beseten bij Jan Bets fs Loys en(de) joncvr(ouw) Marie de Baenst zijne ghesell(nede) was, ten daghe vand(en)
overlijdene vand(en) zel(ve) joncvrauwe Marie, ’t welc was den derden octobris XV.C XLIX, welc goedt de
voorn(oemde) Jan Bets als houdere bleven in huer sterfhuus, overgheeft … (29 folio’s).
28
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
19
Uit haar bezittingen noteren we o.a.
-
-
-
-
een pachtgoed van 11 gemeten in Veurne-Ambacht in St.-Niklaas
Beoosterpoort
twee delen (van drie) van 12 gemeten leen in Avekapelle waarvan het derde
deel toebehoorde aan Willem van der Burch
twee delen van 5 gemeten leen in Veurne St.-Walburga
twee delen van 11 gemeten leen in Lampernisse
twee delen van een schooftiende in Pervijze
twee delen van 9 gemeten in St.-Niklaas Bewesterpoort en nog 10 gemeten
erfve (niet-leengrond)
4 gemeten leen in Waarschoot
een leen in Bouchout-Ambacht van 18 gemeten en 3 vierendelen en nog 3
gemeten leen in Bassevelde
diverse erfelijke of losrenten die zij in gemeen bezit had met haar zuster (die
zye ghemeene hadde met joncvr Jacquemijne de Baenst, hare zustere jeghenwoordigh
gheselnede van Jan de Ladeuze)
de 7 delen van 8 van een huis in de Volderstraat (in Gent) daer mer Anth(oni)s
de Baenst uuter tijte inne woendt.
nog een derde deel van een huis in de Hoogstraat binnen der stede van
Audenaerde beseten ende ghebruyct bij Jacques de Warengy (f° 20v: hij betaalde
voor twee jaar een huishuur van 5 lb. gr.)
de huisraad, klederen, ringen en juwelen die in het sterfhuis waren
aangetroffen waren al verdeeld, met uitzondering van twee gouden kettingen,
verkocht omme de haesteghe sculden vand(en) sterfhuyse te betaelene
aan broeder Jan de Baenst, oom van de overledene, werd voor zijn diensten,
bezoeken, gelezen missen maar ooc vuijter jonste (als gift) 20 sch. gr.
geschonken
(p. 222) aanvulling: over Jacoba de Baenst:
Zij verbleef eerst int Westquartier (allicht bij haar tante Maria de Baenst,
gehuwd met Willem van der Burch) en daarna, van 25 juli 1546 tot 26
november 1548 bij haar voogd VII.5.- Antonius de Baenst. Daarna ging zij
wonen bij mervrauwe van Bevere. 29
We vinden van haar nog een kopie van een eigen brief, kopie die ze zelf
maakte. De brief was geschreven te Etikhove, 28 augustus 1567 en gericht aan
Jan de Mol, baljuw, wonend te Veurne. Blijkbaar hadden zij en haar
echtgenoot Jan de la Deuze (die op dat ogenblik ziek was) een geschil met hun
oom Willem van der Burch (echtgenoot van haar tante Maria de Baenst). Er
29
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 13.
20
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
waren twee mannen bij haar op bezoek geweest om hen te verbieden geld te
innen bij twee personen (pachtgelden?). Zij vermoedde odat deze gestuurd
waren op last van Willem van der Burch. Omdat haar echtgenoot ziek was liet
zij de bezoekers niet toe met hem te spreken. Daarom schreef ze aan baljuw
Jan de Mol, vragend dat hij in deze zaak zou handelen (hij was door haar
echtgenoot aangesteld als zijn gevolmachtigde). 30
Op een ander document op dezelfde plaats bewaard vinden we meer over de
zaak. Het document, ook van 28 augustus 1557 is een schrift van Jan Steven,
amman van [Veurne] Bewesterpoort, waarin staat dan Willem van der Burch
beslag heeft laten leggen op de landpacht die Maarten Jansseune verschuldigd
is of zal zijn aan Jan de Ladeuze. Dit blijkbaar om een conflict dat Willems
schoonbroer Frans de Baenst omtrent de erfenis van zijn moeder [Judoca de
Witte die ook de grootmoeder is van Jacoba de Baenst x Jan de Ladeuze]
kracht bij te zetten. 31 Allicht is de amman éénv an de twee mannen die zich bij
Jacoba de Baenst in Etikhove aangediend hebben met dit wettelijk bericht van
inbeslaglegging. Nog dezelfde dag (dus inderdaad in grote haast) schreef
Jacoba daarop naar jun zaakgelastigde in Veurne, Jan de Mol.
(p. 222) aanvulling: over 3. Geraard de Baenst:
Van deze Geraard wordt nergens gesproken in de diverse, vanaf 1539-40
bewaarde rekeningen die de voogden van Maria en Jacoba de Baenst
opmaakten. Ofwel is deze Geraard een jong overleden kind of betreft het een
fictieve persoon.
(p. 228 en 230) aanvulling: over VII.5.- Antonius de Baenst.
We vinden zijn handtekening in een kopie die hij, als voogd van Maria en
Jacoba de Baenst, verweesde dochters van VII.quater. – Antonius de Baenst,
maakte van een rekening over het beheer van pachten en renten die deze
wezen toebehoorden:
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 63, 7de stuk, de kopie eindigt met: Gheschreven met groeter aesten
te Eticove den XXVIIJ augustus XV.C LVIJ. Bj der handt van Jacquelijne de Baenst.
31 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 63, 4de stuk.
30
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
21
Handtekening van Antonius de Baenst, 1544
(SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 57)
Omstreeks 1539-40 woonde hij nog te Merelbeke.32 Mogelijk is de woonplaats
Huise, deze waar zijn weduwe na haar hertrouwen woonde.
(p. 233) aanvulling: over VII.6.- Jan de Baenst
Op een ongedateerd 16de-eeuws los blaadje vinden we zijn handtekening:
Handtekening van VII.6.- Jan de Baenst [1567]
(SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 253, los blad)
Jan de Baenst verklaarde erin ontvangen te hebben van Jan de Ladeuse 20 sch.
gr., zijnde 10 sch. gr. van zijn bijdrage en de andere 10 sch. gr. de bijdrage van
Maria de Baenst, dochter van Roeland. Deze bijdragen moesten dienen om in
Ieper een proces verder te zetten dat zij hadden met de erfgenamen van Jan de
la Porte van zijn erfenis van Barbara de Baenst. Zie de voetnoot voor de
identificatie van al deze personen. 33
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de jaren 1539-40, f° 16.
De identificatie was niet eenvoudig en behoeft wel enige uitleg. We geven eerst de volledige tekst
van het ontvangbewijs: Ic Jan de Baenst kenne ontfaen hebben(de) van joncheere Jan de Laduese XX sch. gr.
en(de) ditto over sijn contingent X sch. gr. en(de) dander X sch. gr. over Marie de Baenst fa Roelants o(m) te
vervolghen ’t Ypere ons proces dat wij alnu hebben vand(en) steerfhuuse van joncheere Jan de la Porte ons
32
33
22
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
(p. 249): aanvulling: over IX.ter. - Joos de Baenst x Johanna de la Deuse:
Ook in het archief van de familie de Ladeuse bleven kopieën van hun
huwelijkscontract 34 en haar staat van goed35 bewaard. Na haar overlijden
werd haar erfenis in twee liquidaties verdeeld tussen haar weduwnaar
jonch(ee)r Joos de Baenst raedt sconincx ende sijn ontfangher vande exploicten inden
provincialen Raedt van Vlaen(deren) en Joos van der Zype, uit hoofde van zijn
echtgenote Charlotte de la Deuse, als oom materneel en deelvoogd van Frans
de Baenst, de enige erfgenaam. 36 De liquidaties bevatten beide de
handtekening van IX.ter. – Joos de Baenst:
verstourfven van joncvr(ouw) Barbara de Baenst van welcke so(m)me ic mij kenne vernought en(de) bet(aelt).
Toorcon(den) mijns handteeckens hier ond(er) ghestelt.
- De Barbara de Baenst is allicht Barbara de Baenst (+ 17 januari 1482), gehuwd met Joos van der Poorte
(+ 4 september 1472), waarvan o.a. een zoon Jan van der Poorte (zie p. 180). Dit echtpaar zijn wel 15deeeuwers, terwijl het geschrift duidelijk al 16 de-eeuws is. Maar de Jan van der Poorte wordt wel als reeds
overleden vernoemd (“sterfhuuse van ..”) en met “ons verstourfven van joncvr(ouw) Barbara de
Baenst” wordt allicht bedoeld dat Jan van der Poorte erfgenaam was van Barbara de Baenst (zijn
moeder).
- De Maria de Baenst fa Roeland is allicht Maria de Baenst (+1586), dochter van VI.quater. – Roeland [II]
en de echtgenote is van Willem van der Burch (+ 1566), een andere Maria, dochter van Roeland de
Baenst kennen we niet.
- De Jan de Baenst die het ontvangstbewijs uitschrijft en ondertekent is allicht VII.6. – Jan de Baenst,
zoon van VI.7. – Bossaert de Baenst, dus een kozijn van Maria de Baenst.
- Hun beide vaders zijn broers en zonen van V.quater. – Roeland [I], deze laatste is een broer van
Barbara de Baenst (x Joos van der Poorte).
- De joncheere Jan de Ladeuse is allicht de echtgenoot van Jacoba de Baenst, een nicht van Maria de
Baenst. Gezien dezen pas huwden in 1549, moet het ontvangstbewijs van erna dateren.
Zijn uitnodiging om de sommen te ontvangen bleef er ook bij bewaard en is gericht aan eersame wijse
en(de) zeer beminde cosin joncheere Jan de Ladeuse wonende ’t Auwenaerde en is gedateerd 27 mei 1567:
Eersame en(de) zeer voersienighe heere en(de) cosijn naer alle grootenesse so ghebied ic mij zeer hertelick ’t u
waerts ende adverterende als dat ic de procuratie doen maken hebbe en(de) ic sou se senden naer Brugghe, maer
ic moet innen van elcken stake XX sch. gr. Aldus ghije en(de) joncvr(ouw) Maria de Baenst fa Roelands moet
gheven elck X sch. gr. (rest nauwelijks leesbaar, maar hij heeft het nog over de heer van Oomberghe, Jan
Damman [echtgenoot van Isabella de Baenst, dochter van VII.5. – Antonius, noch een erfgename uit
een andere staak] en over een Maeyken de Baenst.
34 SAG, Familiearchief Lanchals …, resp. nrs. 64 en 65 (kopie in zelfde geschrift). Zie noot 863 (p. 249)
over de vindplaats in stadsarchief Sint-Niklaas van een andere kopie van dit huwelijkscontract en
onze bijlage 10 voor een integrale transcriptie ervan.
35 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 67. De inventaris van dit fonds vermeldt verkeerdelijk dat dit
de staat van goed van Frans de Baenst (haar zoon) zou zijn. Zie noot 866 (p. 250) voor de vindplaats
van haar staat van goed zoals geregistreerd bij de schepenen van Gedele van Gent.
36 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 66 (twee stukken).
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
23
Handtekening van Joos de Baenst, 1635
(SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 66)
(p. 252) aanvulling: over François de Baenst:
Zijn testament bleef bewaard.37 Het is volledig getranscribeerd in bijlage 12
hieronder.
Ook een kopie van zijn staat van goed, bewaard in de familie de Ladeuse bleef
bewaard.38 Daaruit blijkt dat hij bezittingen had in o.a. Axel-Ambacht,
Machelen, Deurle, Balegem, Petegem-bij-Deinze, Lovendegem, Auwegem
neffens Huise, Machelen en Anzegem, lenen in Anzegem, Leupegem en
Lampernisse, gronden en bezette renten in Eke, Anzegem, Beurle en Balegem.
Ook drie documenten over de liquidatie van zijn erfenis bleven bewaard. Het
eerste is aan het eind ondertekend door Adriane de Baenst, de Regnaucourt,
Caerle de Caestecker, Mattheus de Caestecker en N. de Ladeuse. Het tweede is
gedateerd 9 januari 1664 en, op N. de Ladeuse na, getekend door dezelfden. 39
Het derde, van 1664, is getekend N. de Ladeuse, A. van Zype, Joos de
Kerchove, Jenne de Kerchove.
(p. 253) aanvulling: over V.5. – Lodewijk de Baenst:
De aankoop van ridder Pieter Veyse van de leengoederen, in
Eggewaartskapelle, gehouden van de Burg van Veurne, nl. E62 en E14,
gebeurde bij akte van 24 maart 1467 (ns). Zij werden toen resp. genoemd (E62)
60 gemeten 2 lijnen 11 roeden met nog 32,5 gemeten in 16 achterlenen en (E14)
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 68 en 70 (kopieën).
SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 71, een cahier van 77 folio’s.
39 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 69, 73 en 75; nr. 72 is een uittreksel uit de verkaveling van zijn
sterfhuis, betreffende enkele stukken land in Anzegem en bomen; nr. 74 bevat 10 losse stukken i.v.m.
dezelfde erfenis.
37
38
24
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
14 gemeten land min 35 roeden.40 Hiervan diende Lodewijk de Baenst fs
Antonius op 22 maart 1469 (ns) een door hem gezegeld denombrement in en
dezelfde dag werd hiervoor een recepisse (ontvangstbewijs) uitgeschreven. 41
Hij bezat ook nog twee leengoederen van elk twee gemeten in
Hannekinswerve (bij Sluis), die hij hield van zijn broer (IV.bis. 7., p. 181)
meester Antonius [II] de Baenst van diens Hof van Langhevoorde. Hij had
toelating gekregen van zijn broer om als hem best passen zoude, hiervan een
rappoort (aangifte) te doen. Toen hij op 1 juni 1466 een denombrement erover
had ingediend, was meester Antonius niet ghepaeyt (tevreden) over de leghere
(de geografische omschrijving van de stukken grond). Meester Antonius
weigerde het denombrement te aanvaarden en vroeg de leenmannen van de
Burg van Brugge dit zijn broer te laten weten. Deze maakten er op 3 juni 1466
een akte over op. 42
(p. 258) aanvulling: over VI.8. – Jan de Baenst:
Op 22 oktober 1510 had hij een denombrement ingediend voor het leengoed
E14 te Eggewaartskapelle (14 gemeten 35 roeden), dat werd overgeschreven in
een recepisse.43
(p. 259) aanvulling: over Joos, zoon van VI.8.- Jan de Baenst:
Op 4 november 1528 had een procureur (zaakgelastigde) van Joos de Baenst fs
Jan, een denombrement voor het leengoed E62 (60 gemeten, 2 lijnen, 11 roeden
leengrond in Eggewaartskapelle) ingediend dat overgeschreven werd in het
recepisse daarvan van 20 november 1528. En op dezelfde twee dagen werd
ook een denombrement ingediend (door Jan van Outere in naam van Joos de
Baenst fs Jan, aangesteld bij procuratie gebeurd te Gent op 4 september 1528)
en recepisse verkregen voor het leengoed E14 (14 gemeten 35 roeden in
Eggewaartskapelle). En nog steeds op diezelfde twee dagen werd door
dezelfde procureur in naam van dezelfde Joos, aangesteld Gent, 4 september
1528, een denombrement ingediend, resp. recepisse verkregen voor een leeg
SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 588 (perkament van 45 bij 20 cm).
SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 2 (denombrement voor beide lenen); stuk 1
(recipisse voor de denombrement met citaat van de oorspronkelijke akte van denombrement).
42 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 669.
43 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 6.
40
41
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
25
van 1 gemet in Eggewaartskapelle, in het dienstammanschap van Pervijze,
Eggewaartskapelle, Avekapelle en Steenkerke. 44
(p. 260) aanvulling: over Pieter, zoon van VI.8.- Jan de Baenst:
Op 15 april 1538 (ns) werd een denombrement ingediend (door Jan van Outer
in naam van Jacob van Quickelberghe, als getrouwd hebbend Lieven Ferons,
weduwe van Jan de Baenst en voogd van Pieter de Baenst fs Jans (bij
procuratie van Gent, 25 februari 1538 (ns)) voor het leengoed E14 (14 gemeten
35 roeden in Eggewaartskapelle), hem opgekomen na het overlijden van zijn
broer Joos, en dat werd overgeschreven in een recipisse van dezelfde datum.45
En ook op die dag werd een denombrement ingediend aan Joos van den
Kelnaere, baljuw van meester Joris Knibbe voor zijn hof genaamd het
dienstammanschap van Pervijze, Eggewaartskapelle, Avekapelle en
Steenkerke door Jan van Outer (als procureur voor dezelfde personen, voogd
van dezelfde Pieter de Baenst fs Jan (uit zelfde erfenis), gegeven te Gent op de
datum als hoger), voor een gemet land in Eggewaartskapelle en
overgeschreven in een recepisse van 2 mei 1538.46
(p. 261) aanvulling: over Antonius, zoon van VI.8.- Jan de Baenst:
Op 10 januari 1552 (ns) werd door Jan van Outer, procureur van Antonius fs
Jan (procuratie gegeven te Gent) een denombrement ingediend voor het
leengoed van 1 gemet in Eggewaartskapelle, gehouden van het leenhof van
het hogergenoemde dienstammanschap (uit dezelfde erfenis van zijn broer
Pieter).47
(p. 261) aanvulling: over Adriana, dochter van VI.8.- Jan de Baenst:
Wellicht is het deze Adriana de Baenst doe op 22 maart 1510 (ns), 14 gemeten
land kocht in Eggewaartskapelle van Cornelia Alfonsse, weduwe van
Antonius de Visch. 48
SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 3 (E62); stuk 7 (E14) en nr. 592, stuk 2.
SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 8.
46 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 592, 3de stuk.
47 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 592, 4de stuk.
48 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 591.
44
45
26
9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN
Op 2 mei 1553 (ns) werd door Antonius van Uutenhove, kerkelijk voogd van
Adriana de Baenst, zijn echtgenote en oudste dochter van Jan een
denombrement ingediend voor het leengoed van 1 gemet in
Eggewaartskapelle, gehouden van het leenhof van het hogergenoemde
dienstammanschap (uit de erfenis van haar broer Antonius), dat
overgeschreven werd in een recepisse van dezelfde datum.49
49
SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 592, 8ste stuk.
Bijlagen
Bijlage 11. Testament van VI.quater. 7 - Maria de Baenst (+ 13 juli 1586),
dochter van VI.quater. – Roeland [II[ en Judoca de Witte,
echtgenote van Willem van der Burch
[Alveringem] 20 maart 1567 (n.s.) en 19 maart 1568 (n.s.).
(SAG, Familiearchief Lanchals, Ladeuze, de Kerchove (inv. 78/1),
nr. 254 (kopie door Jan de Ladeuze)
Dit document is een kopie van het testament van Maria de Baenst, kopie
gemaakt door Jan de Ladeuze, echtgenoot van Jacoba de Baenst, een nicht van
Maria de Baenst (dochter van haar broer Antonius). Het testament in haar
eigen woorden staat op de folio’s 1 tot/met 2 (recto) en is gedateerd 20 maart
1567 (ns), met drie bijkomede paragrafen gedateerd 19 maart 1568 (ns).
Vanaf f° 2v is de tekst geschreven in de ik-vorm door Jan de Ladeuze. Daarin
worden allerlei bijkomende bepalingen opgesomd, die hij van haar
doorgestuurd gekregen had, ook op de datum 19 maart 1568 (ns). Hij werd
gevraagd te schrijven naar Gent daarvoor. Mogelijk werd haar testament en de
apostillen dus ook bij de Gentse schepenbank geregistreerd.
[f° 1]
Copie
In nomine domini. Ic jouffrauwe Marye de Baenst
weduwe va(n) mij(n) heere vander Burch concidere(n)de alle
dinghe(n) moghen toe co(m)mende en(de) bevindende de kranckheede der nateure vande(n) menssche en(de) sterv(e)nde ne
weet nit hoe, zoe eyst dat ic hier stelle en(de) gheve(n) mijn uuterste wille ende wille die vulco(m)men
hebbe(n), al soe ic hier nar stelle(n) sal, wederroupe(n)de
alle andere(n) testame(n)ten hier voortijts ghemackt
ende stelle Rouelant de Vos mij(n) testame(n)tuer en(de)
gheve(n) hem vulle macht over al dat ic achterlaete(n)
sal in zij(n) hande(n) te haudene tot al vulco(m)me(n) es.
Eerst gheve ic der kerke va(n) Alveringhe(m) mijn
tanete(n) (?) fluweele(n) keerelen, ende Onser Vrauwe
va(n) Beevere(n) minne(n) witte ka(m)melotte.
Eerst reco(m)mandere ic mij(n) ziele inde hande(n) Gods
ende Maria zij(n) beminde moudere ende alle heelighe(n)
ende als ic doot ben soe wil ic begrave(n) zij(n) ’t Alver-
28
ghem bij mij man, war ic sterve(n) sal wille mij(n) lichae(m)
ghebrocht hebbe(n) ’t Alverghem ende een schoe(n) vuetnae (?)
ut ghedae(n) hebbe(n) ghelijeck mij man, mar en wille
mar XVJ tortsen ende elck tortsdraegere gheve
ic drie ellen zuuarte laeke(n)s va(n) XL groote(n) te mi(n)ste
d’elle ende wille datter drie va(n) Sincte Rieckers,
voorts de andere va(n) Alverghe(m) zulc als Roelant de
Vos neme(n) sal, en(de) elck schamel menssche ghedeelt
sal zij(n) een(en) stuuvere ende te(n) dissche elc drie
stuvers.
Noch beghere ic Maye mij(n) kamenire voor datse
mij wel ghedie(n)t heeft zeve(n) ponde(n) groote(n) an huere(n)
wille meede te done(n) ende mij ander boode(n) gheve
ic elck zes ponde(n) paraisyse.
Noch gheve ic Ommaryne een pont groote uut
vriendschip om datse mij ghedie(n)t heeft in ..scheppe(n)
[f° 1v]
Noch gheve ic jouffauwe tVos een damasten
dualle met Plus Oultre al nieuwe ende een half
dozijne vande beste servette(n) die zij wilt.
Noch gheve ic Jackin tVos de dochter va(n) Roulant
de Vos een layke(n) met alle maniere(n) va(n) bueseli(n)ghe
en(de) noch een(en) selvere(n) paeternoster met gaude greijne(n)
tussche(n) en(de) onder met een m(ijn) va(der) gaude met een(en) steen
[boven de volgende paragraaf]
Dit onders(taande) artijckele va(n) Jan va(n) Ghistelle royer ic te nieuten
wa(n)t ic en wille hem nit gheve(n)
[deze paragraaf is doorstreept met een groot kruis]
Noch gheve ic Jan van Ghistel mij(n) kelcke…
ter drie ponde(n) groote(n) tsjaers lijfre(n)te zijne lijve
mar wille dat me(n) hem drie ponde(n) groot(n) testo(n)t
gheve bove(n) de drie Lb groote(n) tsjaers.
Noch gheve ic Guilliame va(n) Ghistelle mij(n) heere(n)
welle(n) ofte pe..ere aen zij(n) drie dochtere(n) elck twee Lb grooten.
Noch wil ic dat me(n) Franchoijs de Baenst mijn(en) brouders
schulde(n) betaele(n) sal dat gone de schulde(n) zijn.
Noch gheve ic zes ponde(n) groote(n) tsjaers oft hondert
BIJLAGEN
BIJLAGEN
ponde(n) groote daer voore(n) om twee jaergheteijde(n) te do(e)ne
alle jaere dit selfste jaerghetijde, wille ic ghedaen
hebbe(n) de(n) VJ.e va(n) maerte en(de) wille datter derthie(n)
schamel liede(n) co(m)me(n) waer af de drie zulle(n) zij(n) va(n) Sincte
Rijckers en(de) da(n)der va(n) Alverghe(m) va(n) d’alderschamelste
en(de) wille dat se elck een kersse va(n) een grootke(n) inde ha(n)t
haude(n) zulle(n) totter offera(n)de ende da(n) ghae(n) offere(n) ende
co(m)men da(n) weder up ’t graf tot de(n) dienst ghedae(n)
es en(de) wille da(n) dat me(n) huerlieder gheve elck XL
groote compt die XIIJ XXVJ Lb paresijse blijeft noch
thien ponde(n) paresijse om de(n) ghemeene(n) arme(n) ende
ander qua costen, te weete dat ic deese jaerthetijde(n) ghedaen wille hebbe(n) ’t Alverghem.
[f° 2]
’T ander jaerghetijde wille ic ghedae(n) hebbe(n) altijs
up de(n) dach dat ic sterve sal, allelens ghelijeck hier
bove(n) staet, noch meer noch min, wel verstae(n)de dat
d’eerste jaerghetijde zij(n) sal voor mijn(en) beminde(n) man
Wille(m) vander Burch, te wete(n) de(n) VJ-en va(n) maerte.
Noch gheve ic Rouelant de Vos als testame(n)tuer
va(n) tzestich Lb paresijse beghere(n)de dat hij een juweelke(n) douet macke(n) ter ghedinckenesse.
Dit wille ic vulco(m)me(n) betale(n) dat hier in deese
twee blaere(n) staet ghescreve(n) en(de) hebbe de plaetse
groot ghecoorne(n) om te meerdere(n) als ic wille en(de)
hebbe geteeke(n)t met mijn(en) name, Marie de
Baenst de(n) XX-e va(n) maerte XV.C LXVJ.
Noch bove(n) dat hier voore(n) staet sou gheve ic
joncheer Ja(n) va(n) Ladeuse mij(n) beste taffele va(n)
diamante die staet in een(en) rinck.
Noch gheve ic mij(n) nichte va(n) Ladeuse de dochter
va(n) Franchoijes van der Mote(n) mij(n) twee gaude(n) br…
selette dwelcke zij(n) jaserante(n)
Allet welcke hier bove(n) ghescreve(n) en(de) voors(ei)t es bij den
handt van mer jouffrauwe Marie de Baenst v(idu)a mer joncker Wille(m) van der Burch, beghert zij inde prese(n)tie va(n) heer
Adriane(n) de Clerck, pastuer va(n) Alverghe(m) en(de) heer Jan
Albrecht, pastuer va(n) Sincte Rickers vulco(m)me(n) en(de) ghehauden te hebbe(n) va(n) mer joncheer Jan va(n) Ladeuse zonder
eenich ghebreck en(de) faulte daer inne te zijne. Aldus
29
30
BIJLAGEN
ghedae(n) deesen XIX-en va(n) maerte XV.C LXVIJ voor Passche(n)
’T ocrond(n) ons beede hanteecke elck hier onder ghestelt.
[f° 2v]
Bove(n) ’t voorscreve(n) soe heeft de voors(eide) jouffrauwe
Marie de Baenst ghewilt ende beghert va(n) mij Jan
va(n) Ladeuse huer zinne(n) ende verstant wel hebbe(n)de
deese(n) XIX-e va(n) maerte XV.C LXVIJ dat ic zaude wille(n)
scrijve(n) ’t Ghendt dat zij begherde vulbrocht en(de) vulco(m)me(n) te hebbe breder ende meer da(n) in huer testame(n)t en staet bij huerder handt ghescreve(n).
Inde(n) eersten dat zij beghert ende wilt dat
de(n) pastuer va(n) Sincte Rickers ende de(n) pastuer
va(n) Alverghe(m) elcke hebbe(n) zuulle(n) zes Lb paresijse.
Ite(m) dat me jonkfrau Tanneke va(n) d(e)r Burch huer
schoe(n)sustere sal hebbe een va(n) de schoe(n)ste boome(n) die
ter Burch stae(n) en(d)e die zij beghert.
Ite(m) dat de kercke va(n) Sincte Rickers hebbe(n) sal XIJ lb p.
Ite(m) dat Jacquemijne vand(e)r Burch fa Pieters huer
nichte hebbe(n) sal huere j..ckele(n) camele(n) damaste(n) keerele.
Ite(m) dat Pier Mol fs hebbe(n) sal XXIIIJ Lb paresijse.
Ite(m) dat Maije huer kamerine sal hebbe(n) bove(n) testame(n)t bij huerde handt ghescreve(n) een middel..bedde
ghestofer int ’t beste nacht deijlecste
Ite(m) zij beghert dat Omarijne [ familienaam niet ingevuld ] ende Mi(e)ke Houcke
beede des vrauwe(n), waert saeke dat de voors(eide) mejouffrau Marie de Baenst overlede deeser werelt
huer zaude(n) inde kiste legghe(n) en(de) dat ic Ja(n) va(n) Ladeuse
zoude elcke doe(n) betaele(n) nar mij discretie.
Ite(m) dat ic Jan van Ladeuse noch hebbe(n) sal huer gaude(n)
ketene(n) bove(n) testame(n)t bij huerder handt ghescreve(n) dwelcke es huere(n) beste gaude rinck mette
diamant.
Ite(m) dat Pieters mijn(en) knecht sal hebbe(n) ghelijec
testame(n)t van huere(n) knecht te weete VJ lb paresijse.
BIJLAGEN
[f° 3]
Item dat Smulders’ kint van der burchmuele(n)
daer af dat zij meter es, sal hebbe(n) voor een ..
ke.. VJ Lb paresijse.
Ite(m) in reco(m)pense dat een va(n) de drije dochters
va(n) Guilliame va(n) Ghisstelle bi(n)nen een maent herwart.
der doot es, die zij in huere(n) testame(n)te ghemaeckt heeft XXIIIJ lb paresijse, soe beghert zij dat de
voors(eide) XXIIIJ lb paresijse hebbe(n) sal de(n) joncsten
zuune va(n) Guilliame va(n) Ghistelle ghenae(m)pt Guilliaemke.
Item voorts soe wilt ende beghert de voors(eide)
jouffrau Marie de Baenst dat me(n) nar huere overlijde(n) zaude doe(n) legghe(n) een(en) behoijerlecken
saerck inde kercke va(n) Alverghe(m) up ’t graf
va(n) huere(n) en(de) huer ter discretie en(de) gouetdi(n)cke(n) va(n) joncheer Jan va(n) Ladeuse.
Alle hedt welcke hier bove(n) ghescreve(n) bij der
handt va(n) mer joncheer Jan va(n) Ladeuse te(n) versoucke
va(n) mer jouffrau Marie de Baenst r(elict)a mer joncheer
Willem vand(e)r Burch, belooft hij te vulco(m)mene ende
onderhaudene inde prese(n)tie va(n) heer Adriaen
de Clerck prochiepaepe va(n) Alverghe(m), ende
heer Jan Albrecht, pastoijer va(n) Sincte Rijckers
zonder dies in eenich ghebreck ofte faute te
zijne, aldus ghedae(n) de(n) XIX-e va(n) maerte XV.C
LXVIJ voor Passche(n). ’t Orconden onslieder beede
ha(n)teeckens hier onder ghestelt.
31
32
BIJLAGEN
Bijlage 12. Testament van IX.ter. 1 - François de Baenst (+ 10 juli 1663),
zoon van IX.ter. - Joos en Johanna de Ladeuze, 14 juni 1659.
(SAG, Familiearchief Lanchals, Ladeuze, de Kerchove (inv. 78/1),
nrs. 68 en 70 (kopieën))
Alsoo niet sekerder en is als de doodt ende niet onsekerder als de huere van diere, soo ist dat
ick Franchois de Baenst onderschreven, sone van jonc((hee)r Joos ende jonc(vrouw)e Joanne de
Ladeuze fi.a jonc(hee)r Franchois, recommanderende ende bevelende mijne ziele in de handen
van Godt almachtich, sijne h(eilig)e moeder Maria, St. Francois ende alle Godts heijlighen,
hebbe willen disponeren van mijn tijdelijck goedt bij desen mijnen vuijttersten wille, ende
testament welck verstae volbrocht ’t hebben alvooren mijne hoirs yet sullen deelen, in der
manieren als volght.
Alvoren dat men dadelijck naer mijn overlijden sal besorghen datter in de cloosters vande
Eerw(aard)e paters Predicheeren, onse L(iev)e Vrauwe broeders, Augustijnen, Recolecten,
Capucijnen, metten eersten in elck clooster een hondert missen voor mijne ziele ghecelebreert
worden, legaterende daertoe aen elck clooster voor een aelmoesse thien ponden grooten
maeckende tsamen vijftich ponden grooten.
Dat men mijn doodt lichaem begraeven sal in mijn capelle in de kercke van St Michiels tot
Ghendt, die men naemen sal St Huberts capelle, in mijn graf daer begraven sijn mijn vader
ende moeder bij soo verre ick tot Ghendt ofte daer ontrent sterve.
Dat men mijn huijtvaert sal doen binnen de neghen daghen naer mijn overlijden, in de welcke
ick begheere vuijtghedeelt ’t hebben vier hondert terwe broden van ses pondt ’t stuck met drij
stuijvers in elck ende dat de leverijnghe van broodt, wasch, schilderen van wapenen, sal
gheschieden door die persoonen die het selve ghedaen hebben in de vuijtvaert van mijnen
vader bij soo verre die noch in leven sijn ende employeren de selve bidders vuijtghenomen
Olivier, item dertich missen naer d’huijtvaert.
Dat men op den sarck die in de capelle licht met letters sal stellen mijnen naem, sterfdagh
ende memorie dat mijn cappelle is naer behooren.
Dat men sal volcommen ’t contract van mijn cappelle van het jaer XVJ.C vierenvijftich [in de
kopie van nr. 68 staat: XVJ.C vijfenvichtich] ghepasseert voor schepenen van der Keure van
Ghendt den 8en junij in ’t selve jaer, nopende het marblen afschutsel ende aengaende den
autaer met de schilderije ende ornamenten vanden voorseijden autaer ende capelle stelle
daertoe twee hondert ponden grooten eens, maeckende tsaemen voor dit article drij hondert
ponden grooten, midts het het afsluijtsel is hondert ponden grooten.
Item ses ponden grooten ’t jaers tot het jaerlickx onderhout ende cieraet vande selve capelle,
comt in capitael sesentneghentich ponden grooten.
Dat men de wapenen van mijn vader ende moeder sal stellen in de veinster vande cappelle.
BIJLAGEN
33
Item bij soo verre ick kinderen ofte kint achterlaete, legatere aen jo(ncvrouw)e Adriaene de
Baenst mijne nichte boven de lijfrente die mijn vader haer heeft achterghelaeten die mijne
hoirs haer oock jaerlicx betaelen sullen ghelijcke hondert guldens ’t jaers, ende aen
jo(ncvrouw)e Joanne de Baenst haere suster boven haere lijfrente van mijn vader te
volcommen alsvooren oock vijf ponden grooten ’t jaers alle beede lijfrente.
Item aen jo(ncvrouw)e Helene de Ladeuze in ‘t Sion ’t Audenaerde boven haere lijfrente van
vijf ponden grooten ’t jaers te betaelen alsvooren noch eene lijfrente van drij ponden grooten ’t
jaers.
Item aen vrauw Joanne de Caestecker in ’t clooster vande Urbanisten tot Ghendt op ’t Sant
een lijfrente van twee ponden grooten ’t jaers.
Item aen de knechtjens schole, meijskens schole ende aermecaemer deser stede elck seventhien
ponden groote comt eenenvijftich ponden groote.
Item aen de aerme Clarissen deser stede voor eene recreatie vier ponden grooten, biddende elck
in particuliere te willen voor mijne ziele te communiceren.
Item tot verlossijnghe vande aerme slaven ghevanghen van den Turck te gheven inden block
vande Hhh. Drijvuldicheijt tot St Jacobs te Ghendt tot ses ponden grooten eens.
Item aen Thomas Petit ende Germain Chevalier elck vijf ponden grooten, comt ’t samen thien
ponden grooten eens.
Item aen de knechten ende maerten die ten daghe van mijn overlijden bij mij sullen woonen
boven haeren rauwe, elck seven ponden grooten eens.
Item aen Onse L(iev)e van het Roosencransken tot de PP Predicheeren voor een ciraet acht
ponden grooten ende twee ponden grooten voor een uijtvaert van het broederschap op den cost
van het convent.
Item aende ghebueren voor een doodtschuldt drij ponden grooten eens.
Item dat men besetten sal de jaerghetijden van mijn vader ende moeder ende een ghelijck voor
mijn ziele met ghelijcke distributie van broodt, welck broodt sal backen jaerlickx Lieven van
Bochaute op St Pieters soo langhe als hij leeft.
Item aen mijnen ghewoonelicken biechtvader XVIIJ neusdoecken nieuwe ende vijf ponden
grooten ofte de weerde van diere.
Dat men doen doen sal metten eersten, door aerme priesters drij hondert missen aen den
ghepriviligiereden autaer van St Salvator principalijck, oft elders aen eenen anderen
ghepriviligierden autaer in andere kercke bij soo verre daer belet waere ende sal betaelt worden
voor elcke misse neghen stuijvers.
34
BIJLAGEN
Stellende voor executeurs van dit, mijn jeghenwordich testament jonc(hee)r Geeraerd de
Ladeuze, heere van Etichove ende m(eeste)r Jaecques van Steenberghen ad(vocae)t fs Niclaeijs,
biddende de selve dit last te willen accepteren, ende sal elck van hemlieden voor heurlieder
ruijse ende moeijte moghen ghenieten ende profiteren vijfentwintich ponden grooten eens. ’T
oirconden hebbe dit met mijn handt gheschreven, onderteeckent ende ghezeghelt met mijnen
zeghel desen XVIIJen in junij XVJ.C neghenenvijftich ende was onderteeckent F. de Baenst
ende ghezeghelt met eenen zeghel in rooden wassche daeruijt hanghende.
[aantekening op beide kopies]
Op den dors staet ’t naervolghende:
Dit testament is vooren ghelesen aen de hoirs van jonc(hee)r Frans de Baenst in sijn leven
heere van Wulfskercke, Baerle, ten Hove etc. ghedenommeert bij acte notariale daer van
ghemaeckt desen thiensten julij XVJ.C drijentsestich ter presentie van ons notaris ende
ghetuijghen onderschreven ende was onderteeckent mij present, A. Kiekens p(res)b(i)te)r, Ita
est J. de Clercq p(res)b(i)te)r ende F. van Huele not(ari)s publ(ic)