PIETER A.V.P. DONCHE AANVULLINGEN OP PIETER A.V.P. DONCHE GESCHIEDENIS EN GENEALOGIE VAN DE FAMILIE DE BAENST vorstelijke en stedelijke ambtenaren in Vlaanderen 1305-1676 ANNO MMXIV ANNO MMXV Gezet in Palatino. Uitgegeven in eigen beheer. © Pieter A.V.P. Donche, 2015 Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, optische scanning of op welke wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur, hetgeen ook van toepassing is op een gehele of gedeeltelijke bewerking. No part of this publication may be reproduced and/or made public in any form, by print, photo-print, micro-film, optical scanning or any other means, included a complete or partial transcription, without the prior written permission of the author. Wettelijk Depot D/2015/Pieter_Donche/1 Woord vooraf NA HET VERSCHIJNEN VAN ONS BOEK OVER DE FAMILIE DE BAENST (begin 2014) kregen we kort erna een mededeling dat er nog een aantal archiefstukken betreffende de familie de Baenst verscholen zaten in het Familiearchief Lanchals, Ladeuze en de Kerchove in het Stadsarchief Gent. Los daarvan ontdekten we ook nog in het stadsarchief Gent in het Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis stukken i.v.m. de familie de Baenst. Deze stukken laten toe aanvullingen te maken op ons boek. Zij worden in deze uitgave behandeld. Nergens doen de nieuw gevonden stukken enige afbreuk aan de genealogische structuur van de familie de Baenst zoals zij geboekstaafd staat, maar bevestigen deze integendeel des te meer. Zij leveren voor een tiental leden heel wat aanvullende biografische gegevens op alsook enkele handtekeningen die nog niet gekend waren. Pieter A.V.P. Donche, 2015 4 HOOFDSTUK 2 BRONNEN (p. 27) aanvulling: bij 2.1. Familiearchief - SAG, Familiearchief Lanchals, Ladeuze, de Kerchove, nrs. 53-78 en 253-254 In deze verzameling steken ongeveer 10 lopende cm documenten, beschreven onder 18 nummers die 8 naamgenoten de Baenst betreffen. Hierin zijn duidelijk twee blokken te onderscheiden die zowel in de tijd als in de familiestructuur de Baenst van elkaar gescheiden zijn, maar beide hebben wel betrekking met Gentse de Baenst-en. 1 Het eerste blok (nrs. 53-63 en 253-254) betreft de periode 1493-1559 en omvat documenten m.b.t. de broers VI. ter.- Antonius en VI.quater. - Roeland [II] (nrs. 53-55), diens laatste zoon VII.quater. – Antonius en zijn dochters Maria en Jacoba (nrs. 56-62) en zijn zuster Maria (nrs. 253-254) (zie ons boek pp. 202222). Het tweede blok (nrs. 64-78) betreft de periode 1622-1664 en omvat documenten m.b.t. IX.ter. – Joos de Baenst en zijn zoon François (zie ons boek pp. 249-252). Gezien de familienaam de Ladeuze in beide blokken opduikt, is het allicht via overerving in deze familie dat de beide blokken bij elkaar gekomen zijn. Dit wordt bevestigd in de genealogie de Ladeuze2 : Jacoba de Baenst (p. 222, dochter van Antonius en Maria van der Moten), gehuwd op 14 januari 1549 met Jan II van Ladeuze (+1573) had vier zonen, waarvan de drie jongste alle overleden in 1558 en de oudste als twintigjarige in 1573. Jan II van Ladeuze hertrouwde met Margareta van der Moten en had een zoon Frans van Gezien de familienaam de Ladeuze in beide blokken opduikt, is het misschien via overerving in deze familie dat de beide blokken bij elkaar gekomen zijn. 2 R. CASTELAIN & P. VAN BUTSELE, ‘De heerlijkheid Ladeuze en zijn bezitters te Etikhove (15 e-17e eeuw)’, in: Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, 25 (1988), pp. 197-209, i.h.b. p. 205. 1 6 2: BRONNEN Ladeuze, gehuwd met Agnes van der Hameyde, waarvan onder hun zeven kinderen er een Joanna de Ladeuze was, die huwde met Joos de Baenst. HOOFDSTUK 9 DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN (p. 176) aanvulling: over IV.bis – Antonius [I]: Op 27 februari 1458 (ns) kocht hij van ridder Pieter Veyse een rente van 12 pond groten Vlaams, bezet op twee leengoederen in Eggewaartskapelle, het ene 62 gemeten en het andere 14 gemeten land met een molen. Deze rentekoop werd geregistreerd voor de baljuw en de mannen van het leenhof van de Burg van Veurne.3 Deze twee leengoederen (E62 en E14) werden later in 1466-67 door Antonius’ zoon V.5. - Lodewijk (zie p. 253) gekocht van meester Pieter Veyse. Op 9 mei 1462 kocht bij van ridder Pieter Veyse ook nog één gemet leengrond in Eggewaartskapelle, gehouden van Walewein Knibbe van zijn hof van het dienstammanschap van Eggewaartskapelle, Steenkerke, Pervijze en Avekapelle. 4 (p. 198) aanvulling: over de twee oudste kinderen VI.ter. - Antonius en VI.quater. - Roeland [II] uit het eerste huwelijk van V.quater.- Roeland [I] de Baenst met Kathelijne Uutenhove: Na het overlijden van hun vader eind 1486 werd op 3 mei 1493 een overeenkomst opgemaakt tussen de oudste zonen Antonius en Roeland [II] over hun erfenis.5 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 585 (een groot perkament van 50 op 40 cm). SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 586. 5 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 53: een groot perkament, zijnde de onderste helft van een chirograaf, dit is een akte waarin de tekst tweemaal boven elkaar geschreven werd (telkens door beide broers ondertekend), gescheiden door grote gekalligrafeerde letters A B C D, waarna het perkament met een mes dwars doorheen de letters in twee gesneden werd en aan beide broers een helft in 3 4 8 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN Daarin werd vastgelegd dat: - - - - - (de tweede zoon) Roeland al de lenen zou behouden die hem door zijn vader mher Roeland eerder geschonken waren. De oudste zoon zou alle lenen behouden die zijn vader bezat op het ogenblik van zijn overlijden; Roeland zou het derde deel krijgen van de bezittingen die zijn vader in Veurne-Ambacht bezat op het ogenblik van zijn overlijden. De andere twee derden waren voor de broers Guido, Jan (uit eerste huwelijk) en Bussaert en Philippine (uit tweede huwelijk); 6 Roeland mocht het ouderlijk huis de Cancelrie vrij van huur (voor wat het deel betreft dat Antonius toebehoorde) gebruiken voor de periodes van twee jaar begonnen met Lichtmis 1492 en Lichtmis 1494. Indien het huis ondertussen zou verkocht worden, moest Antonius voor de termijn dat Roeland het niet meer gebruikte een evenredige huurprijs opleggen; Elk zou, ingeval van processen of klachten op de lenen die zij onderling verdeeld hadden, al de lasten en kosten op zich nemen; Voor alle processen of klachten die er zouden komen i.v.m. het sterfhuis van hun moeder zou Roeland geen kosten moeten dragen (nog baten uit verwerven); Roeland draagt zijn broer Antonius de inkomsten over van 10 schellingen groten jaarlijks uit een lijfrente (op de stad Nieuwpoort). De akte draagt de handtekening van VI.ter. - Antonius (die we al kenden, zie p. 204) en deze van VI.quater. - Roeland [II] (p. 216): Handtekening van Roeland [II] de Baenst, 1493 (SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 53) bewaring werd gegeven: twee brieven in de ma(n)nieren va(n) cyrograffen deen huuten andren ghesneden mett(en) a b c d, de eenen rustende onder Antheunis de Baenst met hun beider handtekening ende de andere bij Roeland de Baenst ook met hun beider handtekenen. 6 Roeland: het gerechte derde deel van de erven, de andere broers en zusters zouden tweedeel ts(ijne)n in hebben. Vreemd is dat hier geen sprake is van hun zuster Jacquemijne, ook dochter uit hun vaders eerste huwelijk, terwijl zij nog tot 1547 leefde. De tekst vermeldt ‘met al de achterstellen die men daarop verschuldigd is zuut den jare van zes ende tachtentich’, wat nogmaals bevestigt dat Roeland [I] in 1486 overleed en niet in 1484. 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 9 (p. 217) aanvulling: over VI.quater. – Roeland de Baenst Een overzicht van de bezittingen die Roeland [II] in Veurne-Ambacht kocht van Wyd de Visch bleef bewaard: 7 - - - - Twee schooftienden liggend in de parochie en ammanschap in Luise (?),de ene verpacht aan Wouter van der Burch d’houde voor 21 sch. jaarlijks, de ander aan Jan Alleyn al(ia)s Breucx ook voor 21 sch. jaarlijks; Een leen van 11 gemeten in Lampernisse, gehouden van heer Cornelis van(den) Eeckhoutte van zijn hof te Peereboombrugghe, verpacht aan Henric de Buusenare voor 4 Lb. 10 sch. gr. jaarlijks met als leendienst: een half pond pepers jaarlijks… Van dit leen hingen drie manschepen (achterlenen) af; 10 gemeten heirnis land in Zoutenaaie, gehouden van mr. Ja.. van Haefskercke van zijn leenhof te Vicoengen, verpacht voor 3 lb. gr. jaarlijks; Een leen van 7 gemeten genaamd den Spieghele in St Oudenbuerghe bij het paarden kerckhof … gehouden van Cornelis van Schoore van zijn hof te P(eerden)kerckhove verpacht aan Anth(oni)s Heinricx; 49 gemeten 2 lijnen en 14 roeden land in St.-Niklaas Beoosterpoort, verpacht aan Maerten de Schauere voor 12-13-10 jaarlijks ; 2 gemeten leen op de voornoemde plaats gehouden van Josse vanden Berghe, verpacht voor 10 sch. gr. jaarlijks; Een leen van 45 gemeten in Avekapelle genaamd de Mote gehouden van de Burg van Veurne met 9 manschepen, verpacht aan Godefroot vander Beke (21 gem.), Volcke Donaes (17 gem.) en Jan vander Burch (7 gem.). (p. 218) aanvulling: over Judoca de Witte: Zij overleed op 12 september 1537.8 In 1538 diende haar zoon Antonius de Baenst een rekening in over het beheer van haar erfenis en enkele onkosten gemaakt bij haar begrafenis. 9 (p. 218-219) correctie en aanvulling: over de kinderen van VI.quater. – Roeland [II] de Baenst en Judoca de Witte: SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 54. SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/3: De gheselnede van Roelant de Baenst filius mer Roelants overleet deser weerelt den XIJ-en dach van septembre XV.C XXXVIJ. 9 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 56 (cahier van 11 folio’s): Dit hier n(aer)volghen(de) es de rekenynghe en(de) bewijs dat Anthonis de Baenst fs Roel(and) doen(de) es Frans zijnen broeder ende dit vanden haude hughe ende administratie die de zelve Ant(honis) ghehadt heeft vanden sterfhuyse van wilen zalegher memorien joncvr. Jozijne de Witte, w(eduw)e was van zalegher memorien Roelandt de Baenst fs mer Roelants onsen vaeder. 7 8 10 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN De volgorde van de kinderen moet enigszins anders zijn: één van de drie eerst vermelde zonen moet jonger zijn dan Antonius en Frans, als Frans de ‘vierde’ zoon (zie noot 696) is, want Antonius was zeker ouder dan Frans. Dit volgt uit een ‘verklarende nota’ (2 folio’s) over hoe de verdeling van het leenbezit na het overlijden van hun moeder (toen al weduwe) had moeten geschieden.10 Op de laatste bladzijde bevat het de aantekening: Diet heeft mij overghegheve(n) Wille(m) van der Burch desen XXIIIJ april XV.C LIJ naer Paeschen. Willem van der Burch was de echtgenoot van het Maria de Baenst, een (en allicht de jongste) van de kinderen. Wie “mij” is, is mogelijk Maria de Baenst zelf, de tekst is allicht opgesteld hetzij door Willem van der Burch zelf of een juridisch raadgever. Deze verdeling in kwestie gebeurde tussen Antonius, Frans en Maria de Baenst (de andere zonen waren religieus en erfden dus niet). Frans wordt daarin den IJ-en zone van Roelandt de Baenst genoemd (tweede oudste onder de erfgerechtigden). Conform de rechtsgebruiken bij erfenis van lenen kan een tweede zoon, één derde in het leenbezit van de vader opeisen (de oudste zoon behoudt dan de 2/3den) wat Frans dan ook deed. De schrijver heeft er geen probleem mee, het is naer leenrecht. Maar uit het document blijkt dat op een ander punt de schrijver het veel moeilijker heeft. Zo verhaalt hij dat de oudste zoon Antonius zijn zuster Maria had gevraagd om in hun erfenisverdeling ook de gift van gronden die hun moeder eerder aan haar had gedaan in te brengen (dit in allicht de schenking in 1534, reeds vermeld in ons boek p. 219). Maar de opsteller van het document stelt dat zij dit niet behoorde te doen, gezien de gift niet van haar vaders zijde kwam maar alleen van haar moeders zijde en dat zij die gift enkel in de erfenis van de moeder diende in te brengen. Maria was evenwel jong en onervaren en had haar broer op zijn woord geloofd … Zij was bloot van alle practicque, jonc van jaeren, dyncken(de) dat huer broeder huer de waerheit seide, heift hem ghelove ghegheven. En Maria had dus ingestemd om de hele erfenis van hun vaders kant naar haar twee broers te laten gaan als ‘tegenprestatie’ voor de gift die ze eerder van haar moeder had gekregen … (de zelve successie van huer(e)n vader laten(de) ten profyte van hueren tween broeders in reco(m)pe(n)se van dies zoe van huere joffr(ouw) moede(re) in ghifte ghehadt hadde). SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/1, stuk 7: Omme thebben verstant van ‘t verdeel ghemaect tusschen mejoffr. der wedewe van Roelandt de Baenst salegher memorie ende Anth(oni)s, Frans en(de) Marie huere kynderen en(de) elc jeghens andren onderlinghe. Het stuk is in de tekst zelf niet ondertekend en ook ongedateerd maar het beschrijft een situatie van na september 1537 en van voor 1539, het gaat immers over de verdeling tussen de kinderen van VI.quater. – Roeland [II] (+ 19 juni 1535) x Judoca de Witte (+ 12 sept 1537). Gezien volgens het stuk beide ouders al overleden zijn betreft het een toestand van na september 1537 en gezien de zoon Antonius nog vermeld is en deze overleed voor 1539 (in dat jaar werd er al een weesrekening voor zijn kinderen opgemaakt). beschrijft het een toestand van voor 1539. 10 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 11 Met andere woorden, ze was bedot door haar oudere broer(s) … Willem van der Burch stond voor een voldongen feit, want toen dit gebeurde waren ze allicht nog niet gehuwd. Maar de tekst besluit met de opmerking dat alwaere de voorn(oemde) renu(n)ciatie van weerden, dat zo ja, degenen die het sterfhuis (de erfenis) aanvaard hadden ook gehouden waren de crediteurs van Frans de Baenst te betalen (wellicht had die grote schulden …). Haar broers hebben evenwel niet lang genot gehad van hun inhaligheid: Antonius was al in of voor 1539 overleden, Frans circa 1551-52. Maria overleefde haar broers met nog resp. 47 en 35 jaar … (p. 220) aanvulling: over Maria de Baenst x Willem van der Burch Willem van der Burch overleed op 5 en werd begraven te Alveringem op 6 maart 1566 (n.s.). Op 28 maart 1566 (n.s.) en 30 juli 1566 werd een openbare koopdag gehouden om enkele materiële bezittingen (bv. landbouwproducten) te verkopen uit het sterfhuis. 11 Maria de Baenst stelde haar testament op, op 20 maart 1567 (ns) met drie bijkomende paragrafen op 19 maart 1568 (ns).12 Op dezelfde laatste datum stuurde ze nog een reeks andere aanvullingen op naar Jan de Ladeuze, echtgenoot van haar nicht Judoca de Baenst. Hij werd gevraagd te schrijven naar Gent daarvoor, mogelijk werd haar testament en de apostillen dus ook bij de Gentse schepenbank geregistreerd. Allicht heeft zij haar testament opgemaakt naar aanleiding van de eerste verjaardag van het overlijden van haar echtgenoot. Zij zou echter haar echtgenoot nog 20 jaar overleven ... SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 253: rekening van Roeland de Vos, ontvanger van Maria de Baenst, weduwe van Willem van der Burch, (f° 1) … die overleet den V-en dagh van maerte XV.C LXV (5 maart is voor de vroegst mogelijke Pasen (22 maart), dus is dit in het jaar 1566 (ns)); koopdag: f° 6v. De dag/maand wordt ook bevestigd in het testament van zijn echtgenote Maria de Baenst, waar zij schrijft dat het jaargetijde (herdenking in de kerk van de verjaardag van de begrafenis) van haar man moet gebeuren elk jaar op de 6de maart. 12 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr.. 254 (zie onze bijlage 11). In de tekst staan de data XX-e va(n) maerte XV.C LXVJ (22 maart 1566) en XIX-en va(n) maerte XV.C LXVIJ (19 maart 1567) voor Passche(n). Deze jaartallen zijn in oude jaarstijl (= jaarcijfer niet opgehoogd op 1 januari maar pas met Pasen). Voor de eerste dag/maand, 20 maart, is dit zeker voor Pasen (vroegst mogelijk Pasen is 22 maart), voor de tweede datum, 19 maart ook maar staat er nog expliciet bij voor Passche(n). In beide gevallen moet het jaartal dus met 1 ongehoogd worden. 11 12 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN Uit haar testament en de bijkomende bepalingen noteren we: - als testamentair uitvoerder werd Roeland de Vos aangesteld.13 zij schenkt aan: o de kerk van Alveringem: haar fluweele(n) keerelen (overkleed) o O.L.Vrouw van Beveren: haar witte kammelotte (kleed in dure stof) o elk schamel menssche : een stuiver o Maye, haar kamenierster: 7 pond groten, aan de andere boden 6 pond parisis o Omarine: een pond groten uit vriendschap o jouffrauwe tVos (de Vos): een nieuwe damasten dweil (waarop – allicht geborduurd – Plus Oultre (= de persoonlijke lijfspreuk van keizer Karel V)) en een half dozijn van de beste servetten o Jackin tVos, de dochter van Roeland de Vos: een laken en een zilveren paternoster met gouden kralen o elke dochter van Guilliame van Gistel: 2 pond groten o Roeland de Vos: 60 pond parisis om een juweeltje mee te maken ter hare aandenken o (bijkomend) Jan van Ladeuse: haar beste diamanttafel (in een ring) o (bijkomend) de dochter van Frans van der Moten: twee gouden voorwerpen o (aanvullend) de pastoors van Sint-Rijkers en Alveringem: elk 6 pond parisis o (aanvullend) Tanneke van der Burch, haar schoonzuster: één van de mooiste bomen staande ter Burch (hun familiedomein) o (aanvullend) de kerk van Sint-Rijkers: 12 pond parisis o (aanvullend) Jacquemijne vander Burch fa Pieter, haar nicht: haar camele(n) damaste(n) keerele (overkleed) o (aanvullend) Pieter de Mol: 24 pond parisis o (aanvullend) Maye haar kamenierster: een bed o (aanvullend) Jan de Ladeuze: haar gouden ketting en beste gouden ring met diamant o (aanvullend) Pieter de knecht van Jan de Ladeuze: 6 pond parisis o (aanvullend) haar petekind, ’s mulder ’kint vanden burchmeule(n) (het kind van de molenaar van de Burchmolen): 6 pond parisis o (aanvullend) als een van de dochters van Guillaume van Gistel (zie hoger) voor haar zou overlijden zal de schenking gaan naar de jongste zoon Guilliaemke 13 Deze Roeland de Vos, zoon van Hendrik, was geboren rond 1515. Hij was in 1554 ontvanger van de spijker te Veurne en in de periode 1554-1567 herhaalde maken schepen-keurheer van de kasselrij Veurne. Hij bezat het Hof van Oudewerve, een heerlijkheid in Ramskapelle bij Veurne. Hij overleed op 95-jarige leeftijd op 5 november 1610 en werd begraven in de Veurnse St.-Walburgakerk. Hij huwde in 1551 met Margareta Donche, dochter van Jacob en Catharina Teernynck (zie P. DONCHE, Geschiedenis en genealogie van de familie Donche, 1365-2004, Antwerpen-Berchem, 2004, pp. 177-179 en P. DONCHE, Schepenen-keurheren van Veurne-Ambacht, Berchem-Antwerpen, 2006). 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN - - - 13 zij wil begraven worden bij haar man in de kerk van Alveringem van de 16 toortsdragers in de begrafenisceremonie wil ze er 3 uit Sint-Rijkers14 een lijfrente van 3 pond groten jaarlijks aan Jan van Gistel werd doorstreept wa(n)t ic en wille hem nit gheve(n) (Jan moet het op of andere manier bij haar verkorven hebben …) zij wil dat alle schulden van haar (al 15 jaar eerder overleden!) broer Frans de Baenst betaald worden voor twee jaargetijden voorziet ze 6 pond groten jaarlijks. Het eerste jaargetijde moet vallen op 6 maart (de verjaardag van de begrafenis van haar echtgenoot Willem van der Burch) en 13 arme lieden, waarvan 3 uit SintRijkers en de andere uit Alveringem, moeten met een kaars ter offerande gaan en naar zijn graf, waarvoor dezen elk 40 groten (2 pond parisis) krijgen. Het andere jaargetijde moet gebeuren op de verjaardag van haar overlijden. het testament werd opgemaakt in aanwezigheid van de pastoors van de kerken van Alveringem en Sint-Rijkers. (aanvullend) Omarine en Mieke Houcke dienden haar in haar kist te leggen. (aanvullend) zij wenst onder een zerksteen begraven te worden in de kerk van Alveringem Maria de Baensts overlijdensdatum (13 juli 1586) vinden we ook bevestigd in een memoriaal over de achterlenen van de hoofdlenen die een Jacquemijne van Morselen fa Jan van haar erfde. 15 (p. 221) aanvulling en correctie: over VII.quater. – Antonius de Baenst: Hij overleed in of voor 1539 te Gent op de St.-Michielsparochie en werd begraven bij de Freremineuren (de paters Minderbroeders), waar ook zijn moeder begraven lag. 16 Een buurdorp van Alveringem waar ook de burchttoren stond, bezit van de familie en waaraan zij haar naam ontleent. 15 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 77/1: Memoriael de achterlenen vanden hoofdleenen verstorfven joncvr Jacquem(ine) van Morselen filia joncheer Jan bij ’t overlijden van vrau Marie de Baenst wed(ew)e van mer W(ille)m heere van(den) Burcht den XIIJ-en july XV.C LXXXVJ. Het betreft de 19 achterlenen van het leen in St.-Niklaas Beoosterpoort. Het 11de en 12de achterleen werden gehouden door Lenaert de Baenst. Het moet wel gaan om een oude legger, want de enige gekende Leonard de Baenst (zie p. 270) was al overleden ca 1578-80. 16 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de jaren 1539-40, diverse betalingen aan: (f° 16v) de klokluider van Sint Michiels van drie huerpoessen gheluudt int overlijden ende begravinghe van wijlent Anthone de Baenst, (f° 17v) de prochiepape van Sinte Michiels voor de redemptie van dat Anthonis de Baenst ter saligher memorien begraven was te Freremineuren, (f° 20) de bailliu vanden Freremineuren bij laste ut supra vanden grave vande weduwe van wijlen Roeland de Baenst ende van ghelycken vanden grave van wijlen Anthonis de Baenst fs Roelant; SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de 14 14 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN Zijn echtgenote heette Maria van der Moten (niet Margareta).17 Zij overleed voor november 1547. (p. 221) correctie en aanvulling: over de kinderen van VII.quater. – Antonius de Baenst en Maria van der Moten: Al van in het jaar 1539 waren zij onder voogdij van eerst Jan Damman, heer van Oomberghe en Jacques de Waergny (hoogbaljuw van het Land van Rode). Na het overlijden van de eerste voogd kwam in zijn plaats ridder VII.5. – Antonius fs VI.6. – Jan de Baenst (p. 228). Op 24 maart 1543 werd een rekening over pachten en renten over de jaren 1539-40 die deze wezen toebehoorden gepresenteerd door de kamervoogd aan de schepenen van Gedele van Gent.18 Deze rekening werd op 10 juni 1544 door VII.5. – Antonius de Baenst gekopieerd en ondertekend. Hij is allicht ook de opsteller ervan gezien sommige posten in de ik-vorm vermeld worden.19 Hier lezen we onder de inkomsten over 1539 en 1540 (f° 1-8v), onder andere: - - pachtinkomsten (het goed te Wulfskercke, het goed te Wynckele, het goed te Nevele, te Waarschoot, lenen in Bouchaute-ambacht, te Evergem) rente-inkomsten (in Merendre). De helft ervan komt toe aan Frans de Baenst fs Roeland [meerderjarige broer van de wezen]. opbrengst van verkoop van een copkin van eender noten van Indien met zelveren besleghen met een decsele van zelveren ghelyc een huulken, zes zilveren lepels, een hoge zilveren kroes met deksel, een zilveren beker verkoop van een rente verkoop van een leen (aan Vigoureux de Cortewylle) van 7 gemeten in Adinkerke gehouden van het hof van (Veurne) St.-Niklaas Bewesterpoort. Hiervan komt één derde toe aan Frans de Baenst. Bij de uitgaven (f° 9-25) noteren we: jaren 1545-46, f° 8: betaelt den vicaris van(de) fremeneuren over de vulle betalinghe vander begravinghe, jaergetijde ende sepulture van wijlent Anthonis de Baenst. 17 Zie bv. SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/6: 16 november 1547: [VII.5. - ] Anthuenis de Baenst, ruddere, voogd van jonkvrouw Marie en Jaquemijne de Baenst filie [ VII.quater. - ] Anthonis, weesen die hij hadde bij wilen joncvrouwe Marie van der Moten. 18 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de jaren 1539-40, 25 folio’s, afgesloten met: Ghecollacion(eer)dt jeghens de originalle rekeninghe desen X-en junij XV.C XLIIIJ ende bevonden accorderen(de), bij mij [getekend] A. de Baenst. 19 Bv. f° 18: item mits dat Waergny niet en compareerde ende ic ghepant wiert vander stede zo hebbic noch eens ghesonden bij laste van mijnen heere van Oomberghe ofte men soude te mijn(en) huuse weddeboden gheleyt hebben van gehlycken daer vooren betaelt XIJ gr; f° 24v: daer af dat ick niet ontfanghen en hebbe. 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN - - 15 (f° 9-13v) verhefgelden, kamerlinggeld (overdrachtsbelastingen op lenen), feauteutscip (afleggen van eed van feodale trouw), Vaak moesten deze belastingen twee keer betaald worden omdat de vader van de wezen (Antonius) toen deze de lenen zelf had geërfd de belastingen nog niet voldaan had en de tweede maal voor de erfenis ervan door zijn dochter Maria. Hier zien we ook de kosten van het opmaken en zegelen van recepissen (ontvangstbewijzen voor de betaalde leenbelastingen), voor het maken van leggers van de twee schooftienden en voor alle lenen in Veurne-Ambacht. (f° 13v-15v) betalingen van renten Hier vinden we ook en post (f° 15 en ook 17) : Item betaelt Nicolaes Pestiau in huwelijc hebbende de weduwe van Dominicus de Baenst. Deze Dominicus de Baenst kunnen we niet situeren in de genealogie. Daarna (f° 16-26) volgen nog een hele reeks diverse uitgaven, zoals o.a.: - - - - - - voor de akte van voogdstelling werden verwanten uitgenodigd, hier vernemen we de woonplaats van ridder VII.5. - Antonius de Baenst: Merelbeke (f° 16). de vader van de wezen VII.quater. - Antonius de Baenst werd de Gent St.Michiels begraven (de klokluider van deze kerk werd voor n.a.v. de begrafenis betaald). De paters Cellebroeders verzorgden de uitvaart. de paters Predikheren, Augustijnen en de O.L.Vrouwbroeders lazen missen. De overledenen werd begraven bij de Freremineuren (de paters Minderbroeders). Na de begrafenis werden door de familiezaken nog zaken afgehandeld in den Blenden Esele (een herberg). de pastoor van St.-Michiels werd betaald voor het maken van een testament (f° 19) een schilder werd betaald voor het maken en leveren van vele blazoenen, groot en klein gebruikt tijdens de uitvaart en begrafenis kosten voor huur van wagen en schip kosten voor kledij van de wezen: een kaproen voor Jacobs, het wassen van het lijnwaad van Maria, schoenen en pantoffels voor beiden, een paer leren ende een paer trypen scoen voor Jacoba achterstallige betalingen van Antonius de Baenst: voor keyte (bier), specerijen, wijn, laken, brood (voor de Freremineuren en Sinter Claren), zijdelaken en mercherie, aan de waard van den Cluse voor verteerde gelagen, geleverd gebak. kosten van de maaltijd na de begrafenis: aan de waard van de Croone: keyte (bier), de doodschulden van de overledene als lid van de Oude Gilde van St.-Joris en van de Grote en Oude Gilde van Sint Sebastiaan aan de baljuw van de Freremineuren vanden grave vande weduwe van wijlen Roeland de Baenst ende van ghelycken vanden grave van wijlen Anthonis de Baenst fs Roelant. (f° 20) Ook zijn moeder was dus bij de Minderbroeders begraven. testamentaire giften voor de voogd Jacques de Waergny die voor de regeling in totaal 24 dagen had gereisd (aan vier schellingen/dag). 16 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN De maghen ende vrienden (verwanten) die deze rekening goedkeurden waren: Gillis de Baenst, op dat ogenblik voorschepen van Gent, ridder Antonius de Baenst, Adriaan Triest, voorschepen van Gedele, Frans de Baenst fs Roeland, Willem van der Burg en Antonius van Mortaigne gezegd van Potelles. Nog andere rekeningen, een over de jaren 1543 en 1544 en een over de jaren 1545 en 1546 werden door dezelfde kamervoogd voor de voogden ridder Antonius de Baenst (dan voorschepen van de Keure van Gent) en Jacob Waergny (dan hoogbaljuw van het Land van Rode) gepresenteerd aan de Gentse schepenen van Gedele, resp. op 10 december 1545 en 28 augustus 1548.20 Ook deze laatste rekening was zeker opgemaakt door VII.quater.Antonius de Baenst.21 En nog twee andere rekeningen, de ene over de jaren 1545, 1546 en 1547, de andere over het jaar 1547 bleven bewaard.22 Ook op maandag 14 februari 1457 (n.s.) werd in de herberg de Gulden Poorte, (nabij het schepenhuis van Gent) door Hendrik Willems, ontvanger voor de wezen een vergadering belegd tussen Frans de Baenst, oom van de wezen, Jacques de Wargny, voogd van moederszijde en hun verwanten Antonius van Mortagne gezegd Potelle, Lodewijk van Moorslede en Frans Hueribloc enerzijds en Jan van den Eeckhoute (echtgenoot van Amelberge de Baenst) en ridder Antonius de Baenst [VII.5, p. 228). Hij had immers pachten geïnd van 7 gemeten grond in Veurne-Ambacht die gemeen bezit waren tussen de wezen en de tweede groep. Het deel dat de tweede groep toekwam (33 pond 12 schellingen en 4 denieren groten) werd aan hen overgemaakt. Voor het deel dat ridder Antonius toekwam werd 12 pond 5 schellingen 9 penningen afgetrokken omdat de vader van Frans de Baenst (en de grootvader van de wezen) vroeger voogd van hem was geweest en dit nog een openstaande schuld was in die voogdij. De akte werd ondertekend met de handtekeningen van A. de Baenst, Jacques de Wargny, A. Montaigne, L. Morslede, F. Huerebloc en H. Willems 23 De handtekening A. de Baenst (VII.5. – Antonius de Baenst is dezelfde als deze die hieronder afgebeeld staat bij de aanvulling bij p. 228. SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 58, 16 folio’s en SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, tweede cahier, weesrekening over de jaren 1545-46,15 folio’s. 21 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 13: item betaelt joncheere Jan van(den) Eeckhoute als ghetraut hebbende mijnder zuster Amelberghe de Baenst. 22 SAG, Familiearchief Lanchals …, nrs. 59 en 60. Nr. 78/1, stuk 10 is allicht een kopie hiervan (rekening over 1547, gepresenteerd 28 augustus 1548). 23 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 77/2. 20 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 17 (p. 221) aanvulling: over Maria de Baenst: Zij verbleef eerst bij mervrauwen van Beveren (deze persoon kunnen we niet duiden) en daarna, van 28 september 1545 tot 27 juni 1548 bij haar voogd VII.5.- (ridder) Antonius de Baenst. Binnen die periode verbleef ze ook drie maanden int Westquartier (allicht te Veurne bij haar tante Maria de Baenst, gehuwd met Willem van der Burch).24 Misschien waren dit de laatste drie maanden uit die periode want op 21 mei en 26 juni 1548 werd iemand naar het Westkwartier gestuurd i.v.m. met haar op til zijnde huwelijk met Jan Bets.25 Zij huwde te Gent in juli 1548 met Jan BETS, poorter van Gent. Hij ging daarna permanent wonen in Scheldewindeke met zijn meeste bezittingen. 26 Zij overleed amper 14 maanden later al op 3 oktober 1549 in Scheldewindeke (als poorteres van Gent). Hierdoor ontstond een juridisch probleem dat in een bewaard gebleven document, ondertekend door vier geconsulteerden 27 werd omschreven en waarbij de mogelijke opties werden toegelicht. De Gentse ontvanger van de yssuwen (belasting te betalen door personen die erfden van Gentse poorters maar dit zelf niet waren) kwam dit ter ore en gezien er het huwelijk kinderloos was, liet deze het sterfhuis sluiten teneinde een inventaris te kunnen laten opmaken en het yssuwerecht te kunnen bepalen. De weduwenaar Jan Bets van zijn kant drong aan op zijn recht van bijlevinghe (vruchtgebruik) in de leengoederen van zijn overleden echtgenote. Maar er was nu grote twijfel bij welke jurisdictie de afwikkeling van de erfenis moest gebeuren, voor de schepenen van Gedele van Gent (waar Jan Bets poorter was) of ter plaats waar zij was overleden (Scheldewindeke), wat onder de jurisdictie van het Land van Aalst viel …: Et schijnct dat neen bij dat die van Ghendt bijder K(oninklijjke) M(ajesteit) bij zijnder nieuwe consessie heml(ieden) verlee(n)t den laetsten van april anno XV.C XL, benomen zaude wesen ’t hebbende kennesse, berecht ofte judicatuere van hueren poorters, die huerl(ieden) vertreck vander zelver stede ende schependo(m)me laten, dat de zelve niet en zullen moghen gunderen vanden rechten en(de) previlegien den zelven SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 13v. SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 14v en 15. 26 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/4: T’es ghebuert hoe dat eenen Jan de Bets poortere der stede van Ghendt hem ’t huwelicke ghealigneert heeft met joncvr(ouw) Marie de Baenst in Julet anno XLVIIJ. 27 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 78/4 (3 folio’s). 24 25 18 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN van Ghendt co(m)pet(e)ren, dueren(de) den tijd van haerl(ieder) absentien volghende ’t verclaers vanden LVIIJ ar(tic)le der zelver consessie. Poorters van Gent konden, volgens de nieuwe concessie van de Koninklijke Majesteit (= keizer Karel V) gedurende hun afwezigheid, niet genieten van de rechten van poorters van Gent. Hier wordt verwezen naar de zgn. Karolijnse Concessie (Concessio Carolina, de ‘toegevingen aan Karel’) van 30 april 1540. Deze was een stadskeure door keizer Karel opgelegd in het Prinsenhof te Gent na de Gentse Opstand en één van de maatregelen die hij nam om de heerschappij van Gent over Vlaanderen te breken. Tot dan had Gent ook veel gezag gehad had over de kleine Vlaamse steden. Het gezag strekte zich daarna niet verder meer uit dan de muren van de stad en bleef tot op het einde van Ancien Régime van kracht. Jan Bets en zijn gezin had permanent gedurende één jaar zijn residentie gehad in Scheldewindeke (Land van Aalst) en zij was ook aldaar overleden. Maar Jan Bets had wel graag de afwikkeling door de schepenen van Gent laten gebeuren. De erfgenamen hadden evenwel vernomen dat daartegen oppositie zou gevoerd worden van de officier waar het sterfhuis gelegen was (Scheldewindele) in de naam van heer van het Land van Rode (een heerlijkheid waar Scheldewindeke deel van uitmaakte). Jan Bets had al uit het sterfhuis al een aantal meubelen, ringen, ketenen, zilverwerk, klederen en andere zaken weg doen voeren. Zijn raadslieden vroegen zich af of hij niet het bevel zou kringen alles terug te re-integreren in het sterfhuis en of hij ook niet beter deze voorafgaandelijk zou verdelen vooraleer een staat van goed zou opgemaakt worden. Andere vraag was of Jan Bets in de leengoederen die zijn overleden echtgenote toebehoorden, zijn recht van vruchtgebruik kon laten gelden, zoals voorzien in de rechtsgebruiken van Gent, maar nu niet meer buiten Gent van toepassing zouden kunnen zijn ... Zijn juridische raadgevers waren van mening dat de afwikkeling van de erfenis moest gebeuren naar de rechtsgebruiken van poorters van Gent omdat hun huwelijk daar ghecelebreert en(de) gheconsommeert es gheweest en zij beiden poorters van Gent waren. Haar staat van goed bleef eveneens bewaard. 28 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 180.: Dit es den staet vanden goede ghebruuckt, ghepresentert ende beseten bij Jan Bets fs Loys en(de) joncvr(ouw) Marie de Baenst zijne ghesell(nede) was, ten daghe vand(en) overlijdene vand(en) zel(ve) joncvrauwe Marie, ’t welc was den derden octobris XV.C XLIX, welc goedt de voorn(oemde) Jan Bets als houdere bleven in huer sterfhuus, overgheeft … (29 folio’s). 28 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 19 Uit haar bezittingen noteren we o.a. - - - - een pachtgoed van 11 gemeten in Veurne-Ambacht in St.-Niklaas Beoosterpoort twee delen (van drie) van 12 gemeten leen in Avekapelle waarvan het derde deel toebehoorde aan Willem van der Burch twee delen van 5 gemeten leen in Veurne St.-Walburga twee delen van 11 gemeten leen in Lampernisse twee delen van een schooftiende in Pervijze twee delen van 9 gemeten in St.-Niklaas Bewesterpoort en nog 10 gemeten erfve (niet-leengrond) 4 gemeten leen in Waarschoot een leen in Bouchout-Ambacht van 18 gemeten en 3 vierendelen en nog 3 gemeten leen in Bassevelde diverse erfelijke of losrenten die zij in gemeen bezit had met haar zuster (die zye ghemeene hadde met joncvr Jacquemijne de Baenst, hare zustere jeghenwoordigh gheselnede van Jan de Ladeuze) de 7 delen van 8 van een huis in de Volderstraat (in Gent) daer mer Anth(oni)s de Baenst uuter tijte inne woendt. nog een derde deel van een huis in de Hoogstraat binnen der stede van Audenaerde beseten ende ghebruyct bij Jacques de Warengy (f° 20v: hij betaalde voor twee jaar een huishuur van 5 lb. gr.) de huisraad, klederen, ringen en juwelen die in het sterfhuis waren aangetroffen waren al verdeeld, met uitzondering van twee gouden kettingen, verkocht omme de haesteghe sculden vand(en) sterfhuyse te betaelene aan broeder Jan de Baenst, oom van de overledene, werd voor zijn diensten, bezoeken, gelezen missen maar ooc vuijter jonste (als gift) 20 sch. gr. geschonken (p. 222) aanvulling: over Jacoba de Baenst: Zij verbleef eerst int Westquartier (allicht bij haar tante Maria de Baenst, gehuwd met Willem van der Burch) en daarna, van 25 juli 1546 tot 26 november 1548 bij haar voogd VII.5.- Antonius de Baenst. Daarna ging zij wonen bij mervrauwe van Bevere. 29 We vinden van haar nog een kopie van een eigen brief, kopie die ze zelf maakte. De brief was geschreven te Etikhove, 28 augustus 1567 en gericht aan Jan de Mol, baljuw, wonend te Veurne. Blijkbaar hadden zij en haar echtgenoot Jan de la Deuze (die op dat ogenblik ziek was) een geschil met hun oom Willem van der Burch (echtgenoot van haar tante Maria de Baenst). Er 29 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening over de jaren 1545-46, f° 13. 20 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN waren twee mannen bij haar op bezoek geweest om hen te verbieden geld te innen bij twee personen (pachtgelden?). Zij vermoedde odat deze gestuurd waren op last van Willem van der Burch. Omdat haar echtgenoot ziek was liet zij de bezoekers niet toe met hem te spreken. Daarom schreef ze aan baljuw Jan de Mol, vragend dat hij in deze zaak zou handelen (hij was door haar echtgenoot aangesteld als zijn gevolmachtigde). 30 Op een ander document op dezelfde plaats bewaard vinden we meer over de zaak. Het document, ook van 28 augustus 1557 is een schrift van Jan Steven, amman van [Veurne] Bewesterpoort, waarin staat dan Willem van der Burch beslag heeft laten leggen op de landpacht die Maarten Jansseune verschuldigd is of zal zijn aan Jan de Ladeuze. Dit blijkbaar om een conflict dat Willems schoonbroer Frans de Baenst omtrent de erfenis van zijn moeder [Judoca de Witte die ook de grootmoeder is van Jacoba de Baenst x Jan de Ladeuze] kracht bij te zetten. 31 Allicht is de amman éénv an de twee mannen die zich bij Jacoba de Baenst in Etikhove aangediend hebben met dit wettelijk bericht van inbeslaglegging. Nog dezelfde dag (dus inderdaad in grote haast) schreef Jacoba daarop naar jun zaakgelastigde in Veurne, Jan de Mol. (p. 222) aanvulling: over 3. Geraard de Baenst: Van deze Geraard wordt nergens gesproken in de diverse, vanaf 1539-40 bewaarde rekeningen die de voogden van Maria en Jacoba de Baenst opmaakten. Ofwel is deze Geraard een jong overleden kind of betreft het een fictieve persoon. (p. 228 en 230) aanvulling: over VII.5.- Antonius de Baenst. We vinden zijn handtekening in een kopie die hij, als voogd van Maria en Jacoba de Baenst, verweesde dochters van VII.quater. – Antonius de Baenst, maakte van een rekening over het beheer van pachten en renten die deze wezen toebehoorden: SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 63, 7de stuk, de kopie eindigt met: Gheschreven met groeter aesten te Eticove den XXVIIJ augustus XV.C LVIJ. Bj der handt van Jacquelijne de Baenst. 31 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 63, 4de stuk. 30 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 21 Handtekening van Antonius de Baenst, 1544 (SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 57) Omstreeks 1539-40 woonde hij nog te Merelbeke.32 Mogelijk is de woonplaats Huise, deze waar zijn weduwe na haar hertrouwen woonde. (p. 233) aanvulling: over VII.6.- Jan de Baenst Op een ongedateerd 16de-eeuws los blaadje vinden we zijn handtekening: Handtekening van VII.6.- Jan de Baenst [1567] (SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 253, los blad) Jan de Baenst verklaarde erin ontvangen te hebben van Jan de Ladeuse 20 sch. gr., zijnde 10 sch. gr. van zijn bijdrage en de andere 10 sch. gr. de bijdrage van Maria de Baenst, dochter van Roeland. Deze bijdragen moesten dienen om in Ieper een proces verder te zetten dat zij hadden met de erfgenamen van Jan de la Porte van zijn erfenis van Barbara de Baenst. Zie de voetnoot voor de identificatie van al deze personen. 33 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 57, weesrekening voor de jaren 1539-40, f° 16. De identificatie was niet eenvoudig en behoeft wel enige uitleg. We geven eerst de volledige tekst van het ontvangbewijs: Ic Jan de Baenst kenne ontfaen hebben(de) van joncheere Jan de Laduese XX sch. gr. en(de) ditto over sijn contingent X sch. gr. en(de) dander X sch. gr. over Marie de Baenst fa Roelants o(m) te vervolghen ’t Ypere ons proces dat wij alnu hebben vand(en) steerfhuuse van joncheere Jan de la Porte ons 32 33 22 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN (p. 249): aanvulling: over IX.ter. - Joos de Baenst x Johanna de la Deuse: Ook in het archief van de familie de Ladeuse bleven kopieën van hun huwelijkscontract 34 en haar staat van goed35 bewaard. Na haar overlijden werd haar erfenis in twee liquidaties verdeeld tussen haar weduwnaar jonch(ee)r Joos de Baenst raedt sconincx ende sijn ontfangher vande exploicten inden provincialen Raedt van Vlaen(deren) en Joos van der Zype, uit hoofde van zijn echtgenote Charlotte de la Deuse, als oom materneel en deelvoogd van Frans de Baenst, de enige erfgenaam. 36 De liquidaties bevatten beide de handtekening van IX.ter. – Joos de Baenst: verstourfven van joncvr(ouw) Barbara de Baenst van welcke so(m)me ic mij kenne vernought en(de) bet(aelt). Toorcon(den) mijns handteeckens hier ond(er) ghestelt. - De Barbara de Baenst is allicht Barbara de Baenst (+ 17 januari 1482), gehuwd met Joos van der Poorte (+ 4 september 1472), waarvan o.a. een zoon Jan van der Poorte (zie p. 180). Dit echtpaar zijn wel 15deeeuwers, terwijl het geschrift duidelijk al 16 de-eeuws is. Maar de Jan van der Poorte wordt wel als reeds overleden vernoemd (“sterfhuuse van ..”) en met “ons verstourfven van joncvr(ouw) Barbara de Baenst” wordt allicht bedoeld dat Jan van der Poorte erfgenaam was van Barbara de Baenst (zijn moeder). - De Maria de Baenst fa Roeland is allicht Maria de Baenst (+1586), dochter van VI.quater. – Roeland [II] en de echtgenote is van Willem van der Burch (+ 1566), een andere Maria, dochter van Roeland de Baenst kennen we niet. - De Jan de Baenst die het ontvangstbewijs uitschrijft en ondertekent is allicht VII.6. – Jan de Baenst, zoon van VI.7. – Bossaert de Baenst, dus een kozijn van Maria de Baenst. - Hun beide vaders zijn broers en zonen van V.quater. – Roeland [I], deze laatste is een broer van Barbara de Baenst (x Joos van der Poorte). - De joncheere Jan de Ladeuse is allicht de echtgenoot van Jacoba de Baenst, een nicht van Maria de Baenst. Gezien dezen pas huwden in 1549, moet het ontvangstbewijs van erna dateren. Zijn uitnodiging om de sommen te ontvangen bleef er ook bij bewaard en is gericht aan eersame wijse en(de) zeer beminde cosin joncheere Jan de Ladeuse wonende ’t Auwenaerde en is gedateerd 27 mei 1567: Eersame en(de) zeer voersienighe heere en(de) cosijn naer alle grootenesse so ghebied ic mij zeer hertelick ’t u waerts ende adverterende als dat ic de procuratie doen maken hebbe en(de) ic sou se senden naer Brugghe, maer ic moet innen van elcken stake XX sch. gr. Aldus ghije en(de) joncvr(ouw) Maria de Baenst fa Roelands moet gheven elck X sch. gr. (rest nauwelijks leesbaar, maar hij heeft het nog over de heer van Oomberghe, Jan Damman [echtgenoot van Isabella de Baenst, dochter van VII.5. – Antonius, noch een erfgename uit een andere staak] en over een Maeyken de Baenst. 34 SAG, Familiearchief Lanchals …, resp. nrs. 64 en 65 (kopie in zelfde geschrift). Zie noot 863 (p. 249) over de vindplaats in stadsarchief Sint-Niklaas van een andere kopie van dit huwelijkscontract en onze bijlage 10 voor een integrale transcriptie ervan. 35 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 67. De inventaris van dit fonds vermeldt verkeerdelijk dat dit de staat van goed van Frans de Baenst (haar zoon) zou zijn. Zie noot 866 (p. 250) voor de vindplaats van haar staat van goed zoals geregistreerd bij de schepenen van Gedele van Gent. 36 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 66 (twee stukken). 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 23 Handtekening van Joos de Baenst, 1635 (SAG, Familiearchief Lanchals, …, nr. 66) (p. 252) aanvulling: over François de Baenst: Zijn testament bleef bewaard.37 Het is volledig getranscribeerd in bijlage 12 hieronder. Ook een kopie van zijn staat van goed, bewaard in de familie de Ladeuse bleef bewaard.38 Daaruit blijkt dat hij bezittingen had in o.a. Axel-Ambacht, Machelen, Deurle, Balegem, Petegem-bij-Deinze, Lovendegem, Auwegem neffens Huise, Machelen en Anzegem, lenen in Anzegem, Leupegem en Lampernisse, gronden en bezette renten in Eke, Anzegem, Beurle en Balegem. Ook drie documenten over de liquidatie van zijn erfenis bleven bewaard. Het eerste is aan het eind ondertekend door Adriane de Baenst, de Regnaucourt, Caerle de Caestecker, Mattheus de Caestecker en N. de Ladeuse. Het tweede is gedateerd 9 januari 1664 en, op N. de Ladeuse na, getekend door dezelfden. 39 Het derde, van 1664, is getekend N. de Ladeuse, A. van Zype, Joos de Kerchove, Jenne de Kerchove. (p. 253) aanvulling: over V.5. – Lodewijk de Baenst: De aankoop van ridder Pieter Veyse van de leengoederen, in Eggewaartskapelle, gehouden van de Burg van Veurne, nl. E62 en E14, gebeurde bij akte van 24 maart 1467 (ns). Zij werden toen resp. genoemd (E62) 60 gemeten 2 lijnen 11 roeden met nog 32,5 gemeten in 16 achterlenen en (E14) SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 68 en 70 (kopieën). SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 71, een cahier van 77 folio’s. 39 SAG, Familiearchief Lanchals …, nr. 69, 73 en 75; nr. 72 is een uittreksel uit de verkaveling van zijn sterfhuis, betreffende enkele stukken land in Anzegem en bomen; nr. 74 bevat 10 losse stukken i.v.m. dezelfde erfenis. 37 38 24 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 14 gemeten land min 35 roeden.40 Hiervan diende Lodewijk de Baenst fs Antonius op 22 maart 1469 (ns) een door hem gezegeld denombrement in en dezelfde dag werd hiervoor een recepisse (ontvangstbewijs) uitgeschreven. 41 Hij bezat ook nog twee leengoederen van elk twee gemeten in Hannekinswerve (bij Sluis), die hij hield van zijn broer (IV.bis. 7., p. 181) meester Antonius [II] de Baenst van diens Hof van Langhevoorde. Hij had toelating gekregen van zijn broer om als hem best passen zoude, hiervan een rappoort (aangifte) te doen. Toen hij op 1 juni 1466 een denombrement erover had ingediend, was meester Antonius niet ghepaeyt (tevreden) over de leghere (de geografische omschrijving van de stukken grond). Meester Antonius weigerde het denombrement te aanvaarden en vroeg de leenmannen van de Burg van Brugge dit zijn broer te laten weten. Deze maakten er op 3 juni 1466 een akte over op. 42 (p. 258) aanvulling: over VI.8. – Jan de Baenst: Op 22 oktober 1510 had hij een denombrement ingediend voor het leengoed E14 te Eggewaartskapelle (14 gemeten 35 roeden), dat werd overgeschreven in een recepisse.43 (p. 259) aanvulling: over Joos, zoon van VI.8.- Jan de Baenst: Op 4 november 1528 had een procureur (zaakgelastigde) van Joos de Baenst fs Jan, een denombrement voor het leengoed E62 (60 gemeten, 2 lijnen, 11 roeden leengrond in Eggewaartskapelle) ingediend dat overgeschreven werd in het recepisse daarvan van 20 november 1528. En op dezelfde twee dagen werd ook een denombrement ingediend (door Jan van Outere in naam van Joos de Baenst fs Jan, aangesteld bij procuratie gebeurd te Gent op 4 september 1528) en recepisse verkregen voor het leengoed E14 (14 gemeten 35 roeden in Eggewaartskapelle). En nog steeds op diezelfde twee dagen werd door dezelfde procureur in naam van dezelfde Joos, aangesteld Gent, 4 september 1528, een denombrement ingediend, resp. recepisse verkregen voor een leeg SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 588 (perkament van 45 bij 20 cm). SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 2 (denombrement voor beide lenen); stuk 1 (recipisse voor de denombrement met citaat van de oorspronkelijke akte van denombrement). 42 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 669. 43 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 6. 40 41 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN 25 van 1 gemet in Eggewaartskapelle, in het dienstammanschap van Pervijze, Eggewaartskapelle, Avekapelle en Steenkerke. 44 (p. 260) aanvulling: over Pieter, zoon van VI.8.- Jan de Baenst: Op 15 april 1538 (ns) werd een denombrement ingediend (door Jan van Outer in naam van Jacob van Quickelberghe, als getrouwd hebbend Lieven Ferons, weduwe van Jan de Baenst en voogd van Pieter de Baenst fs Jans (bij procuratie van Gent, 25 februari 1538 (ns)) voor het leengoed E14 (14 gemeten 35 roeden in Eggewaartskapelle), hem opgekomen na het overlijden van zijn broer Joos, en dat werd overgeschreven in een recipisse van dezelfde datum.45 En ook op die dag werd een denombrement ingediend aan Joos van den Kelnaere, baljuw van meester Joris Knibbe voor zijn hof genaamd het dienstammanschap van Pervijze, Eggewaartskapelle, Avekapelle en Steenkerke door Jan van Outer (als procureur voor dezelfde personen, voogd van dezelfde Pieter de Baenst fs Jan (uit zelfde erfenis), gegeven te Gent op de datum als hoger), voor een gemet land in Eggewaartskapelle en overgeschreven in een recepisse van 2 mei 1538.46 (p. 261) aanvulling: over Antonius, zoon van VI.8.- Jan de Baenst: Op 10 januari 1552 (ns) werd door Jan van Outer, procureur van Antonius fs Jan (procuratie gegeven te Gent) een denombrement ingediend voor het leengoed van 1 gemet in Eggewaartskapelle, gehouden van het leenhof van het hogergenoemde dienstammanschap (uit dezelfde erfenis van zijn broer Pieter).47 (p. 261) aanvulling: over Adriana, dochter van VI.8.- Jan de Baenst: Wellicht is het deze Adriana de Baenst doe op 22 maart 1510 (ns), 14 gemeten land kocht in Eggewaartskapelle van Cornelia Alfonsse, weduwe van Antonius de Visch. 48 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 3 (E62); stuk 7 (E14) en nr. 592, stuk 2. SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 589, stuk 8. 46 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 592, 3de stuk. 47 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 592, 4de stuk. 48 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 591. 44 45 26 9: DE BAENST IN DE VIER AMBACHTEN, TE GENT en ZUID-OOST-VLAANDEREN Op 2 mei 1553 (ns) werd door Antonius van Uutenhove, kerkelijk voogd van Adriana de Baenst, zijn echtgenote en oudste dochter van Jan een denombrement ingediend voor het leengoed van 1 gemet in Eggewaartskapelle, gehouden van het leenhof van het hogergenoemde dienstammanschap (uit de erfenis van haar broer Antonius), dat overgeschreven werd in een recepisse van dezelfde datum.49 49 SAG, Fonds Morel de Boucle-Saint-Denis, nr. 592, 8ste stuk. Bijlagen Bijlage 11. Testament van VI.quater. 7 - Maria de Baenst (+ 13 juli 1586), dochter van VI.quater. – Roeland [II[ en Judoca de Witte, echtgenote van Willem van der Burch [Alveringem] 20 maart 1567 (n.s.) en 19 maart 1568 (n.s.). (SAG, Familiearchief Lanchals, Ladeuze, de Kerchove (inv. 78/1), nr. 254 (kopie door Jan de Ladeuze) Dit document is een kopie van het testament van Maria de Baenst, kopie gemaakt door Jan de Ladeuze, echtgenoot van Jacoba de Baenst, een nicht van Maria de Baenst (dochter van haar broer Antonius). Het testament in haar eigen woorden staat op de folio’s 1 tot/met 2 (recto) en is gedateerd 20 maart 1567 (ns), met drie bijkomede paragrafen gedateerd 19 maart 1568 (ns). Vanaf f° 2v is de tekst geschreven in de ik-vorm door Jan de Ladeuze. Daarin worden allerlei bijkomende bepalingen opgesomd, die hij van haar doorgestuurd gekregen had, ook op de datum 19 maart 1568 (ns). Hij werd gevraagd te schrijven naar Gent daarvoor. Mogelijk werd haar testament en de apostillen dus ook bij de Gentse schepenbank geregistreerd. [f° 1] Copie In nomine domini. Ic jouffrauwe Marye de Baenst weduwe va(n) mij(n) heere vander Burch concidere(n)de alle dinghe(n) moghen toe co(m)mende en(de) bevindende de kranckheede der nateure vande(n) menssche en(de) sterv(e)nde ne weet nit hoe, zoe eyst dat ic hier stelle en(de) gheve(n) mijn uuterste wille ende wille die vulco(m)men hebbe(n), al soe ic hier nar stelle(n) sal, wederroupe(n)de alle andere(n) testame(n)ten hier voortijts ghemackt ende stelle Rouelant de Vos mij(n) testame(n)tuer en(de) gheve(n) hem vulle macht over al dat ic achterlaete(n) sal in zij(n) hande(n) te haudene tot al vulco(m)me(n) es. Eerst gheve ic der kerke va(n) Alveringhe(m) mijn tanete(n) (?) fluweele(n) keerelen, ende Onser Vrauwe va(n) Beevere(n) minne(n) witte ka(m)melotte. Eerst reco(m)mandere ic mij(n) ziele inde hande(n) Gods ende Maria zij(n) beminde moudere ende alle heelighe(n) ende als ic doot ben soe wil ic begrave(n) zij(n) ’t Alver- 28 ghem bij mij man, war ic sterve(n) sal wille mij(n) lichae(m) ghebrocht hebbe(n) ’t Alverghem ende een schoe(n) vuetnae (?) ut ghedae(n) hebbe(n) ghelijeck mij man, mar en wille mar XVJ tortsen ende elck tortsdraegere gheve ic drie ellen zuuarte laeke(n)s va(n) XL groote(n) te mi(n)ste d’elle ende wille datter drie va(n) Sincte Rieckers, voorts de andere va(n) Alverghe(m) zulc als Roelant de Vos neme(n) sal, en(de) elck schamel menssche ghedeelt sal zij(n) een(en) stuuvere ende te(n) dissche elc drie stuvers. Noch beghere ic Maye mij(n) kamenire voor datse mij wel ghedie(n)t heeft zeve(n) ponde(n) groote(n) an huere(n) wille meede te done(n) ende mij ander boode(n) gheve ic elck zes ponde(n) paraisyse. Noch gheve ic Ommaryne een pont groote uut vriendschip om datse mij ghedie(n)t heeft in ..scheppe(n) [f° 1v] Noch gheve ic jouffauwe tVos een damasten dualle met Plus Oultre al nieuwe ende een half dozijne vande beste servette(n) die zij wilt. Noch gheve ic Jackin tVos de dochter va(n) Roulant de Vos een layke(n) met alle maniere(n) va(n) bueseli(n)ghe en(de) noch een(en) selvere(n) paeternoster met gaude greijne(n) tussche(n) en(de) onder met een m(ijn) va(der) gaude met een(en) steen [boven de volgende paragraaf] Dit onders(taande) artijckele va(n) Jan va(n) Ghistelle royer ic te nieuten wa(n)t ic en wille hem nit gheve(n) [deze paragraaf is doorstreept met een groot kruis] Noch gheve ic Jan van Ghistel mij(n) kelcke… ter drie ponde(n) groote(n) tsjaers lijfre(n)te zijne lijve mar wille dat me(n) hem drie ponde(n) groot(n) testo(n)t gheve bove(n) de drie Lb groote(n) tsjaers. Noch gheve ic Guilliame va(n) Ghistelle mij(n) heere(n) welle(n) ofte pe..ere aen zij(n) drie dochtere(n) elck twee Lb grooten. Noch wil ic dat me(n) Franchoijs de Baenst mijn(en) brouders schulde(n) betaele(n) sal dat gone de schulde(n) zijn. Noch gheve ic zes ponde(n) groote(n) tsjaers oft hondert BIJLAGEN BIJLAGEN ponde(n) groote daer voore(n) om twee jaergheteijde(n) te do(e)ne alle jaere dit selfste jaerghetijde, wille ic ghedaen hebbe(n) de(n) VJ.e va(n) maerte en(de) wille datter derthie(n) schamel liede(n) co(m)me(n) waer af de drie zulle(n) zij(n) va(n) Sincte Rijckers en(de) da(n)der va(n) Alverghe(m) va(n) d’alderschamelste en(de) wille dat se elck een kersse va(n) een grootke(n) inde ha(n)t haude(n) zulle(n) totter offera(n)de ende da(n) ghae(n) offere(n) ende co(m)men da(n) weder up ’t graf tot de(n) dienst ghedae(n) es en(de) wille da(n) dat me(n) huerlieder gheve elck XL groote compt die XIIJ XXVJ Lb paresijse blijeft noch thien ponde(n) paresijse om de(n) ghemeene(n) arme(n) ende ander qua costen, te weete dat ic deese jaerthetijde(n) ghedaen wille hebbe(n) ’t Alverghem. [f° 2] ’T ander jaerghetijde wille ic ghedae(n) hebbe(n) altijs up de(n) dach dat ic sterve sal, allelens ghelijeck hier bove(n) staet, noch meer noch min, wel verstae(n)de dat d’eerste jaerghetijde zij(n) sal voor mijn(en) beminde(n) man Wille(m) vander Burch, te wete(n) de(n) VJ-en va(n) maerte. Noch gheve ic Rouelant de Vos als testame(n)tuer va(n) tzestich Lb paresijse beghere(n)de dat hij een juweelke(n) douet macke(n) ter ghedinckenesse. Dit wille ic vulco(m)me(n) betale(n) dat hier in deese twee blaere(n) staet ghescreve(n) en(de) hebbe de plaetse groot ghecoorne(n) om te meerdere(n) als ic wille en(de) hebbe geteeke(n)t met mijn(en) name, Marie de Baenst de(n) XX-e va(n) maerte XV.C LXVJ. Noch bove(n) dat hier voore(n) staet sou gheve ic joncheer Ja(n) va(n) Ladeuse mij(n) beste taffele va(n) diamante die staet in een(en) rinck. Noch gheve ic mij(n) nichte va(n) Ladeuse de dochter va(n) Franchoijes van der Mote(n) mij(n) twee gaude(n) br… selette dwelcke zij(n) jaserante(n) Allet welcke hier bove(n) ghescreve(n) en(de) voors(ei)t es bij den handt van mer jouffrauwe Marie de Baenst v(idu)a mer joncker Wille(m) van der Burch, beghert zij inde prese(n)tie va(n) heer Adriane(n) de Clerck, pastuer va(n) Alverghe(m) en(de) heer Jan Albrecht, pastuer va(n) Sincte Rickers vulco(m)me(n) en(de) ghehauden te hebbe(n) va(n) mer joncheer Jan va(n) Ladeuse zonder eenich ghebreck en(de) faulte daer inne te zijne. Aldus 29 30 BIJLAGEN ghedae(n) deesen XIX-en va(n) maerte XV.C LXVIJ voor Passche(n) ’T ocrond(n) ons beede hanteecke elck hier onder ghestelt. [f° 2v] Bove(n) ’t voorscreve(n) soe heeft de voors(eide) jouffrauwe Marie de Baenst ghewilt ende beghert va(n) mij Jan va(n) Ladeuse huer zinne(n) ende verstant wel hebbe(n)de deese(n) XIX-e va(n) maerte XV.C LXVIJ dat ic zaude wille(n) scrijve(n) ’t Ghendt dat zij begherde vulbrocht en(de) vulco(m)me(n) te hebbe breder ende meer da(n) in huer testame(n)t en staet bij huerder handt ghescreve(n). Inde(n) eersten dat zij beghert ende wilt dat de(n) pastuer va(n) Sincte Rickers ende de(n) pastuer va(n) Alverghe(m) elcke hebbe(n) zuulle(n) zes Lb paresijse. Ite(m) dat me jonkfrau Tanneke va(n) d(e)r Burch huer schoe(n)sustere sal hebbe een va(n) de schoe(n)ste boome(n) die ter Burch stae(n) en(d)e die zij beghert. Ite(m) dat de kercke va(n) Sincte Rickers hebbe(n) sal XIJ lb p. Ite(m) dat Jacquemijne vand(e)r Burch fa Pieters huer nichte hebbe(n) sal huere j..ckele(n) camele(n) damaste(n) keerele. Ite(m) dat Pier Mol fs hebbe(n) sal XXIIIJ Lb paresijse. Ite(m) dat Maije huer kamerine sal hebbe(n) bove(n) testame(n)t bij huerde handt ghescreve(n) een middel..bedde ghestofer int ’t beste nacht deijlecste Ite(m) zij beghert dat Omarijne [ familienaam niet ingevuld ] ende Mi(e)ke Houcke beede des vrauwe(n), waert saeke dat de voors(eide) mejouffrau Marie de Baenst overlede deeser werelt huer zaude(n) inde kiste legghe(n) en(de) dat ic Ja(n) va(n) Ladeuse zoude elcke doe(n) betaele(n) nar mij discretie. Ite(m) dat ic Jan van Ladeuse noch hebbe(n) sal huer gaude(n) ketene(n) bove(n) testame(n)t bij huerder handt ghescreve(n) dwelcke es huere(n) beste gaude rinck mette diamant. Ite(m) dat Pieters mijn(en) knecht sal hebbe(n) ghelijec testame(n)t van huere(n) knecht te weete VJ lb paresijse. BIJLAGEN [f° 3] Item dat Smulders’ kint van der burchmuele(n) daer af dat zij meter es, sal hebbe(n) voor een .. ke.. VJ Lb paresijse. Ite(m) in reco(m)pense dat een va(n) de drije dochters va(n) Guilliame va(n) Ghisstelle bi(n)nen een maent herwart. der doot es, die zij in huere(n) testame(n)te ghemaeckt heeft XXIIIJ lb paresijse, soe beghert zij dat de voors(eide) XXIIIJ lb paresijse hebbe(n) sal de(n) joncsten zuune va(n) Guilliame va(n) Ghistelle ghenae(m)pt Guilliaemke. Item voorts soe wilt ende beghert de voors(eide) jouffrau Marie de Baenst dat me(n) nar huere overlijde(n) zaude doe(n) legghe(n) een(en) behoijerlecken saerck inde kercke va(n) Alverghe(m) up ’t graf va(n) huere(n) en(de) huer ter discretie en(de) gouetdi(n)cke(n) va(n) joncheer Jan va(n) Ladeuse. Alle hedt welcke hier bove(n) ghescreve(n) bij der handt va(n) mer joncheer Jan va(n) Ladeuse te(n) versoucke va(n) mer jouffrau Marie de Baenst r(elict)a mer joncheer Willem vand(e)r Burch, belooft hij te vulco(m)mene ende onderhaudene inde prese(n)tie va(n) heer Adriaen de Clerck prochiepaepe va(n) Alverghe(m), ende heer Jan Albrecht, pastoijer va(n) Sincte Rijckers zonder dies in eenich ghebreck ofte faute te zijne, aldus ghedae(n) de(n) XIX-e va(n) maerte XV.C LXVIJ voor Passche(n). ’t Orconden onslieder beede ha(n)teeckens hier onder ghestelt. 31 32 BIJLAGEN Bijlage 12. Testament van IX.ter. 1 - François de Baenst (+ 10 juli 1663), zoon van IX.ter. - Joos en Johanna de Ladeuze, 14 juni 1659. (SAG, Familiearchief Lanchals, Ladeuze, de Kerchove (inv. 78/1), nrs. 68 en 70 (kopieën)) Alsoo niet sekerder en is als de doodt ende niet onsekerder als de huere van diere, soo ist dat ick Franchois de Baenst onderschreven, sone van jonc((hee)r Joos ende jonc(vrouw)e Joanne de Ladeuze fi.a jonc(hee)r Franchois, recommanderende ende bevelende mijne ziele in de handen van Godt almachtich, sijne h(eilig)e moeder Maria, St. Francois ende alle Godts heijlighen, hebbe willen disponeren van mijn tijdelijck goedt bij desen mijnen vuijttersten wille, ende testament welck verstae volbrocht ’t hebben alvooren mijne hoirs yet sullen deelen, in der manieren als volght. Alvoren dat men dadelijck naer mijn overlijden sal besorghen datter in de cloosters vande Eerw(aard)e paters Predicheeren, onse L(iev)e Vrauwe broeders, Augustijnen, Recolecten, Capucijnen, metten eersten in elck clooster een hondert missen voor mijne ziele ghecelebreert worden, legaterende daertoe aen elck clooster voor een aelmoesse thien ponden grooten maeckende tsamen vijftich ponden grooten. Dat men mijn doodt lichaem begraeven sal in mijn capelle in de kercke van St Michiels tot Ghendt, die men naemen sal St Huberts capelle, in mijn graf daer begraven sijn mijn vader ende moeder bij soo verre ick tot Ghendt ofte daer ontrent sterve. Dat men mijn huijtvaert sal doen binnen de neghen daghen naer mijn overlijden, in de welcke ick begheere vuijtghedeelt ’t hebben vier hondert terwe broden van ses pondt ’t stuck met drij stuijvers in elck ende dat de leverijnghe van broodt, wasch, schilderen van wapenen, sal gheschieden door die persoonen die het selve ghedaen hebben in de vuijtvaert van mijnen vader bij soo verre die noch in leven sijn ende employeren de selve bidders vuijtghenomen Olivier, item dertich missen naer d’huijtvaert. Dat men op den sarck die in de capelle licht met letters sal stellen mijnen naem, sterfdagh ende memorie dat mijn cappelle is naer behooren. Dat men sal volcommen ’t contract van mijn cappelle van het jaer XVJ.C vierenvijftich [in de kopie van nr. 68 staat: XVJ.C vijfenvichtich] ghepasseert voor schepenen van der Keure van Ghendt den 8en junij in ’t selve jaer, nopende het marblen afschutsel ende aengaende den autaer met de schilderije ende ornamenten vanden voorseijden autaer ende capelle stelle daertoe twee hondert ponden grooten eens, maeckende tsaemen voor dit article drij hondert ponden grooten, midts het het afsluijtsel is hondert ponden grooten. Item ses ponden grooten ’t jaers tot het jaerlickx onderhout ende cieraet vande selve capelle, comt in capitael sesentneghentich ponden grooten. Dat men de wapenen van mijn vader ende moeder sal stellen in de veinster vande cappelle. BIJLAGEN 33 Item bij soo verre ick kinderen ofte kint achterlaete, legatere aen jo(ncvrouw)e Adriaene de Baenst mijne nichte boven de lijfrente die mijn vader haer heeft achterghelaeten die mijne hoirs haer oock jaerlicx betaelen sullen ghelijcke hondert guldens ’t jaers, ende aen jo(ncvrouw)e Joanne de Baenst haere suster boven haere lijfrente van mijn vader te volcommen alsvooren oock vijf ponden grooten ’t jaers alle beede lijfrente. Item aen jo(ncvrouw)e Helene de Ladeuze in ‘t Sion ’t Audenaerde boven haere lijfrente van vijf ponden grooten ’t jaers te betaelen alsvooren noch eene lijfrente van drij ponden grooten ’t jaers. Item aen vrauw Joanne de Caestecker in ’t clooster vande Urbanisten tot Ghendt op ’t Sant een lijfrente van twee ponden grooten ’t jaers. Item aen de knechtjens schole, meijskens schole ende aermecaemer deser stede elck seventhien ponden groote comt eenenvijftich ponden groote. Item aen de aerme Clarissen deser stede voor eene recreatie vier ponden grooten, biddende elck in particuliere te willen voor mijne ziele te communiceren. Item tot verlossijnghe vande aerme slaven ghevanghen van den Turck te gheven inden block vande Hhh. Drijvuldicheijt tot St Jacobs te Ghendt tot ses ponden grooten eens. Item aen Thomas Petit ende Germain Chevalier elck vijf ponden grooten, comt ’t samen thien ponden grooten eens. Item aen de knechten ende maerten die ten daghe van mijn overlijden bij mij sullen woonen boven haeren rauwe, elck seven ponden grooten eens. Item aen Onse L(iev)e van het Roosencransken tot de PP Predicheeren voor een ciraet acht ponden grooten ende twee ponden grooten voor een uijtvaert van het broederschap op den cost van het convent. Item aende ghebueren voor een doodtschuldt drij ponden grooten eens. Item dat men besetten sal de jaerghetijden van mijn vader ende moeder ende een ghelijck voor mijn ziele met ghelijcke distributie van broodt, welck broodt sal backen jaerlickx Lieven van Bochaute op St Pieters soo langhe als hij leeft. Item aen mijnen ghewoonelicken biechtvader XVIIJ neusdoecken nieuwe ende vijf ponden grooten ofte de weerde van diere. Dat men doen doen sal metten eersten, door aerme priesters drij hondert missen aen den ghepriviligiereden autaer van St Salvator principalijck, oft elders aen eenen anderen ghepriviligierden autaer in andere kercke bij soo verre daer belet waere ende sal betaelt worden voor elcke misse neghen stuijvers. 34 BIJLAGEN Stellende voor executeurs van dit, mijn jeghenwordich testament jonc(hee)r Geeraerd de Ladeuze, heere van Etichove ende m(eeste)r Jaecques van Steenberghen ad(vocae)t fs Niclaeijs, biddende de selve dit last te willen accepteren, ende sal elck van hemlieden voor heurlieder ruijse ende moeijte moghen ghenieten ende profiteren vijfentwintich ponden grooten eens. ’T oirconden hebbe dit met mijn handt gheschreven, onderteeckent ende ghezeghelt met mijnen zeghel desen XVIIJen in junij XVJ.C neghenenvijftich ende was onderteeckent F. de Baenst ende ghezeghelt met eenen zeghel in rooden wassche daeruijt hanghende. [aantekening op beide kopies] Op den dors staet ’t naervolghende: Dit testament is vooren ghelesen aen de hoirs van jonc(hee)r Frans de Baenst in sijn leven heere van Wulfskercke, Baerle, ten Hove etc. ghedenommeert bij acte notariale daer van ghemaeckt desen thiensten julij XVJ.C drijentsestich ter presentie van ons notaris ende ghetuijghen onderschreven ende was onderteeckent mij present, A. Kiekens p(res)b(i)te)r, Ita est J. de Clercq p(res)b(i)te)r ende F. van Huele not(ari)s publ(ic)
© Copyright 2024 ExpyDoc