Actief burgerschap en leefbaarheid in twee Rotterdamse wijken

Actief burgerschap en leefbaarheid in twee Rotterdamse wijken
Erik Snel, Kim Hoogmoed en Arend Odé
1. Inleiding
Termen als ‘actief burgerschap’, ‘bewonersparticipatie’ en ‘betrokken burgers’ zijn ‘hot’, zo
blijkt uit de vele boeken en artikelen die over dit onderwerp verschijnen. Als gevolg van deze
toegenomen aandacht voor ‘burgerschap’ heeft het burgerschapsconcept zich steeds verder
verbreed. Ging het aanvankelijk in politieke en rechtsfilosofische beschouwingen over
burgerschap vooral over rechten en plichten van burgers, in recente sociaalwetenschappelijke
bijdragen gaat het om actief burgerschap: de mate waarin en de manier waarop burgers actief
in de samenleving willen en kunnen participeren. In Nederland is de aandacht voor actief
burgerschap verder versterkt door twee discussies. Een eerste discussie gaat over de vraag
waardoor burgerschap wordt beïnvloed en of, als gevolg hiervan, alle burgers in gelijke mate
warm lopen voor het burgerschapsideaal. In de tweede plaats zien we een groeiende aandacht
voor de relatie tussen overheid en burger. Achtergrond hiervan is een toenemend beroep van
overheden – zowel nationaal als lokaal – op burgers om een actieve bijdrage aan de
samenleving te leveren. Dit beroep komt voort uit zowel pragmatische als ideologische
beweegredenen. Terwijl overheden vanwege bezuinigingen taken afstoten, rijst de vraag of
actieve burgers de wegvallende overheidszorg kunnen opvangen met eigen activiteiten. Maar
de roep om actief burgerschap is ook ingegeven door groeiende kritiek op de ‘calculerende’ of
‘consumentische’ burger. We zijn te afhankelijk geworden van publieke en professionele
voorzieningen, en zouden meer voor ons zelf en voor elkaar moeten zorgen.
Deze ingrijpende verschuiving in het sociale domein roept uiteraard vragen op. Eén cruciale
vraag is of de roep om actief burgerschap niet tot nieuwe sociale ongelijkheid leidt.
Beschikken alle burgers over de benodigde competenties voor actief burgerschap? En leidt de
roep om actief burgerschap niet tot nieuwe geografische ongelijkheid. Volgens sommige
onderzoekers beschikken juist bewoners van gedepriveerde stadswijken, waar actief
burgerschap het meest nodig zou zijn, niet over de benodigde capaciteiten. Bewoners van
welgestelde wijken zouden vaker actieve burgers zijn. Om dit laatste te onderzoeken, hebben
we onderzoek gedaan over actieve burgerparticipatie in twee Rotterdamse wijken: Schiemond
en het Lloydkwartier. Beide wijken grenzen aan elkaar, maar qua achtergrond van bewoners
1
en kwaliteit van de leefomgeving verschillen ze van elkaar. Schiemond is een naoorlogse wijk
met veel sociale huurwoningen. Bewoners van allochtone afkomst en lage inkomensgroepen
zijn hier getalsmatig sterk vertegenwoordigd. Het Lloydkwartier is van meer recente datum en
huisvest vooral veel jonge gezinnen en bovenmodale inkomensgroepen.
In beide wijken vroegen we bewoners (N= 120) naar hun visie op bewonersparticipatie en of
ze bereid zijn actief te willen investeren in de kwaliteit van de wijk, in het bijzonder ten
aanzien van de thema’s schoon, heel en veilig. In deze studie verkennen we of er verschillen
zijn in de bewonersparticipatie tussen beide wijken en met welke factoren dit te maken kan
hebben. Hiertoe gaan we allereerst in op de vraag wat actief burgerschap is en door welke
drijfveren en mechanismen deze vorm van burgerparticipatie beïnvloed wordt. Vervolgens
presenteren wij de belangrijkste uitkomsten van de interviews met bewoners uit beide wijken.
Daarbij zal duidelijk worden dat zowel de bewoners en hun kenmerken als de kwaliteit van de
directe leefomgeving een centrale rol spelen in de feitelijke patronen van bewonersparticipatie
ten aanzien het vergroten van de leefbaarheid in de wijk.
2. Determinanten van actief burgerschap?
Er is een sterk groeiende aandacht voor het fenomeen actief of stedelijk burgerschap. Centraal
hierin staat het feit dat burgers zich vaak sterker identificeren met hun directe omgeving dan
met de nationale kaders van het land waarin zij wonen. Volgens Walraven (2006) oriënteren
burgers zich steeds meer op de stad waarin zij wonen, werken of waarmee zij zich anderszins
verwant voelen. Actief burgerschap gaat dus primair om gevoelens van verwantschap met de
directe (stedelijke) omgeving. Ook andere auteurs benadrukken het toegenomen belang van
actief stedelijk burgerschap. Duyvendak en Uitermark (2006) geven aan dat burgers juist op
het straat- en buurtniveau veel praktische manieren vinden om, niettegenstaande hun
uiteenlopende achtergrond, gezamenlijke doelen te realiseren. Tonkens (2009) wijst eveneens
op het belang van dit niveau. Binding schuilt volgens deze auteur met name in participatie in
lokale activiteiten en verbanden.
Actief burgerschap richt zich dus primair op de betrokkenheid en participatie van burgers. Het
aspect van status en rechten heeft hierin geen vooraanstaande betekenis. In dit verband sluit
het begrip actief burgerschap nog het beste aan bij de republikeinse opvatting over
2
burgerschap. Hierin gaat het vooral over de morele plicht om actief te participeren in de
publieke gemeenschap. In aansluiting hierop kiezen Van den Brink en De Ruijter (2003) voor
de volgende omschrijving van actief burgerschap: het vermogen en de bereidheid om zich op
een of meerdere gebieden van het maatschappelijke leven in te zetten voor de publiek zaak.
Burgerschap wordt dan vormgegeven door de acties van burgers voor de publieke zaak,
oftewel het algemeen belang (vgl. Van de Wijdeven en Hendriks, 2010). Wij volgen hier
dezelfde omschrijving.
In de literatuur is uitbreid gekeken naar uiteenlopende factoren die de bereidheid van burgers
om zich actief voor de publieke zaak in te zetten mede verklaren. Deze verklaringen vinden
we zowel op individueel als op bovenindividueel niveau. In dit laatste geval gaat het zowel
om de rol van de wijk of buurt als om de invloed van de overheid en professionals. Het
onderstaande vat een aantal prominente elementen uit deze discussie samen.
Individuele competenties zijn nodig voor actief burgerschap
In de literatuur wordt vaak verwezen naar specifieke competenties die vereist zouden zijn
voor actieve bewonersparticipatie. Naast cognitieve competenties, zoals bijvoorbeeld
uitdrukkingsvaardigheden en het begrip van complexe vraagstukken, wordt hierbij vooral ook
gewezen op het belang van sociale competenties. De filosoof Nauta (2000) onderscheidt in dit
verband vier soorten van bekwaamheden als voorwaarden voor burgerschap: het vermogen tot
identificatie, tot representatie, tot aanspreekbaarheid en tot weerbaarheid. De auteur schaart de
eerste twee vaardigheden onder ‘alter’ competenties en de laatste twee onder ‘ego’
competenties. Meer concreet hebben Van der Zwaard en Specht (2013) gekeken naar de
specifieke kwaliteiten van actief participerende burgers. Competenties die in dit verband erg
belangrijk zijn gebleken, hebben betrekking op diverse ondernemende kwaliteiten,
gedrevenheid en committment, een sociale instelling en specifieke kennis. Ondernemende en
sociale vaardigheden zijn dus van essentieel belang. Hierop voortbordurend verdeelt de WRR
(2012) actieve burgers in twee categorieën in: de trekkers (bevlogen initiatiefnemers) en de
verbinders (bewoners die mensen en partijen weten te binden). Overigens wijzen Van der
Zwaard en Specht (2013) op het toegenomen belang van zogenoemde bureaucratische en
organisatorische competenties. Men spreekt in dit verband van de ‘professionele vrijwilliger’.
3
Burgerparticipatie en identificatie met de omgeving hangen met elkaar samen
De bereidheid van burgers zich actief in te zetten staat evenmin los van de mate van waarin zij
zich met hun directe leefomgeving identificeren. Schinkel e.a. (2009) stellen in dit verband
dat het vermogen om je thuis te voelen direct inwerkt op het gevoel van verantwoordelijkheid
voor de directe omgeving. Burgers moeten zich dus eerst thuis voelen in hun woon- en
leefomgeving, willen zij aangezet worden tot een breder maatschappelijk handelen. Deze
observatie is beslist ook relevant binnen de context van een multi-etnische samenleving: de
vraag naar bewonersparticipatie onder migranten hangt direct samen met de vraag naar hun
integratie in meer algemene zin. Overigens geven de auteurs aan dat deze relatie ook in
omgekeerde richting geldt: burgerparticipatie kan ertoe leiden dat de identificatie met de
directe woon- en leefomgeving wordt vergroot. In dit verband wordt gesproken van
verbindende burgerschapspraktijken.
Sociale netwerken doen er toe
Verschillende Engelstalige studies benadrukken het belang van sociaal kapitaal als katalysator
van actief burgerschap. In algemene zin verwijst sociaal kapitaal naar de sociale netwerken
van individuen en alle hulpbronnen die zij via deze netwerken kunnen mobiliseren. Deze
hulpmiddelen vinden hun voedingsbodem in acties zoals gemeenschapsactiviteiten, sociale
steun en participatie. Een veel aangehaalde opvatting is die van de Amerikaanse socioloog
Putnam (1993, 2001), die aangeeft dat sociaal kapitaal – in de betekenis van maatschappelijk
nuttige contacten, de ontwikkeling van normen van wederkerigheid en vertrouwen in de
medemens – nodig is voor de ontplooiing van allerhande burgerinitiatieven. Ten aanzien van
participatie in sociale netwerken maakt de auteur voorts onderscheid tussen deelname aan
meer formele verbanden (civic participation) en informele sociale verbanden (social
connections). Putnam geeft daarbij aan dat vooral de eerste vorm van invloed is op de
ontwikkeling van civic skills en daarmee op actief burgerschap. Lelieveldt en Van der Kolk
(2001) komen tot een soortgelijke conclusie: zij onderscheiden een informele en institutionele
vorm van sociaal kapitaal en stellen dat vooral institutionele participatie van belang is voor
actief burgerschap, met name wanneer het gaat om politieke burgerparticipatie.
Etnische diverse buurten ontmoedigen actief burgerschap
De laatste jaren is er in onderzoek veel aandacht voor het effect van de etnische samenstelling
op de sociale samenhang in buurten. De dominante denkrichting hierbij is dat bewoners van
etnisch diverse buurten minder vaak contacten hebben met buurtgenoten. In dit verband wordt
4
opnieuw veelvuldig verwezen naar het onderzoek van Putnam (2007) die aangaf dat in wijken
met een hoge mate van diversiteit naar etnische herkomst het onderlinge vertrouwen tussen
bewoners gering is. Als gevolg hiervan kruipen bewoners eerder in hun schulp en zijn zij
minder bereid tot actief burgerschap. Overigens is hiermee nog niet gezegd dat de conclusies
van Putnam, die zijn onderzoek baseerde op de situatie in Amerikaanse steden, ook altijd voor
Nederland opgaan. Zo blijkt uit een empirische studie van Gijsberts e.a. (2010) dat in
Nederlandse buurten met veel niet-westerse migranten, deze bewoners onderling juist veel
contact met elkaar onderhouden. Er zou wel sprake zijn van bonding, maar veel minder van
bridging. Een tweede kanttekening betreft de interpretatie van het begrip etnisch gemengde
buurten. Wanneer bepaalde migrantengroepen in een buurt getalsmatig de boventoon voeren,
wordt hiermee de wijk vanzelf minder divers, hetgeen ten goede komt aan het onderlinge
vertrouwen. In dit verband is het dus allerminst gezegd dat de sociale interactie in een wijk als
Schiemond minder groot zou zijn dan in het Lloydkwartier.
De relatie tussen burgerschap en het welvaartsniveau in de wijk is niet eenduidig
Andere buurtkenmerken waarvan het belang ten aanzien van de sociale samenhang in een
wijk wordt onderkend, zijn het welvaartsniveau en het imago van de buurt. De gedachte is dat
in welvarende buurten relatief veel mensen wonen die bewust voor de buurt hebben gekozen
en daardoor een sterke binding met de buurt ervaren (Bolt e.a., 2011). Toch is deze relatie niet
eenduidig. Uit onderzoek van Lucassen (2007) en Luppi (2009) weten we namelijk dat de
territoriale binding vooral groot is in wijken met vooral ‘honkvaste’ bewoners. In de regel zijn
dit wijken met vooral lagere inkomensgroepen. Deze bewoners zijn sterk aangewezen op de
sociale netwerken in de buurt. Uitgaande van de gedachte dat deze verbondenheid leidt tot een
grotere bewonersparticipatie, zouden juist deze wijken zich moeten kenmerken door allerlei
vormen van actief burgerschap. Onderzoek over in verschillende buurten van Amsterdam
geeft inderdaad aan dat minder bedeelde wijken niet achterblijven daar waar het gaat om
bewonersparticipatie (Denters e.a., 2012). Uitermark (2013) geeft aan dat niet zozeer de
welstand van buurten bepalend is voor de mate van zelforganisatie in de buurt, maar veeleer
of een buurt geschiedenis heeft op dit vlak.
Het imago van de buurt kan burgerschap maken en breken
Daarbij is het imago van de buurt van invloed op de bereidheid van bewoners zich samen in te
spannen voor de publieke zaak. Een goede reputatie is dan van belang voor een sterke binding
met de buurt (Permentier, 2009). Omgekeerd wijzen Van der Zwaard en Specht (2013) erop
5
dat specifieke buurtkenmerken niet alleen van invloed kunnen zijn op het onderlinge
vertrouwen in elkaar, maar ook op het fenomeen van collectieve zelfredzaamheid. De auteurs
stellen in dit verband dat de betekenis die bewoners aan hun buurt geven hun opstelling
bepaalt ten aanzien van publieke zaken. Aspecten die hierbij van belang zijn, hebben onder
andere te maken met publieke vertrouwdheid, de reputatie van de buurt en het voorkomen van
ernstige problemen. Kort gesteld hebben burgers de neiging om in hun schulp te kruipen op
het moment dat zij het gevoel krijgen dat hun aandacht voor de directe leefomgeving niet
zonder risico’s is. Het voorkomen van specifieke geweldsincidenten kan hiervoor aanleiding
geven, zoals we ook verder in dit onderzoek zullen tegenkomen.
Vlak ook de rol van overheid en professionals niet uit
Hoewel de overheid burgers aanmoedigt om zich actief voor de publieke zaak in te zetten,
blijkt uit voorbeelden dat de overheid zelf vaak een sta in de weg vormt. Zo stelde de WRR al
enkele jaren geleden dat de overheid allerminst een betrouwbare partner is in het stimuleren
van burgerinitiatieven. Burgers voelen zich vaak onbegrepen op het moment dat zij zelf het
heft in hand willen nemen. Recentelijk kwam Lub (2014) met een soortgelijke conclusie;
professionals en bewoners spreken vaak niet dezelfde taal en interpreteren wijkproblemen
vaak heel verschillend. Ook bijten actieve bewoners zich vaak stuk op bureaucratische
belemmeringen en inflexibiliteit aan de kant van de overheid. Laatstgenoemde auteur spreekt
in dit verband van een klassieke botsing tussen systeem- en leefwereld. Ook deze factor
komen we in dit onderzoek tegen: burgers willen vaak wel, maar vinden vaak onvoldoende
respons bij de overheid om hun maatschappelijke inzet handen en voeten te geven.
Deze inzichten uit literatuur maken duidelijk dat voor een goed begrip van
bewonersparticipatie niet alleen de mogelijkheden en bereidheid van burgers bestudeerd
moeten worden. Naast individuele competenties (in termen van kennis, gedrag en houding)
zijn ook kenmerken van de buurt evenals de rol van de overheid en professionals van invloed
op de uiteindelijke geneigdheid tot burgerparticipatie. Deze bredere context kan stimulerend
zijn (bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een sterke mate van identificatie met de buurt of
wanneer de overheid inspeelt op hetgeen burgers willen), maar kan ook negatief uitwerken op
de bereidheid tot bewonersparticipatie (als het imago van een buurt leidt tot ontmoediging van
burgerparticipatie of wanneer sprake is van botsende logica’s van overheid en burgers).
6
De vraag wat al deze aspecten betekenen voor bewonersparticipatie in wijken als Schiemond
en het Lloydkwartier is daarmee niet eenvoudig te beantwoorden. Zoals het bovenstaande
heeft duidelijk gemaakt, zien we in beide wijken zowel overeenkomstige als uiteenlopende
factoren die van invloed zijn op mate en aard van burgerparticipatie. Enerzijds zou een sociaal
kwetsbare wijk als Schiemond misschien minder tot actieve burgerparticipatie geneigd zijn
omdat de ondernemende en organisatorische competenties van haar bewoners gemiddeld
gesproken minder groot zijn. Anderzijds staat hier wellicht een grotere gehechtheid aan de
buurt en een grotere publieke vertrouwdheid tegenover . Ook zouden hoger geschoolde
burgers vaker actief zijn in formele vrijwilligersactiviteiten, maar minder geschoolde burgers
wel actief zijn in informele burgerparticipatie in stadswijken (Van der Zwaard en Specht,
2013). Kortom, we kunnen niet op voorhand verwachten dat bewoners van een sociaal
zwakkere wijk minder actief zijn met burgerparticipatie dan bewoners van een typische
middenklassewijk als het Lloydkwartier. Wel hopen wij door de gesprekken met bewoners
meer duidelijkheid te krijgen over hetgeen bewoners van beide wijken zelf aandragen als
stimulans van dan wel als rem op het ondernemen van burgerschapsinitiatieven. Hierbij
hebben we in het bijzonder oog voor de rol van de overheid.
3. Het onderzoek
Op verzoek van de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken hebben studenten van de Hogeschool
Inholland onder leiding van het lectoraat ‘Dynamiek van de stad’ in totaal kwalitatieve 120
interviews afgenomen in twee Rotterdamse wijken (58 in Schiemond, 62 in Lloydkwartier).
In de interviews, die ongeveer 20 minuten duurden, zijn vragen gesteld over hoe respondenten
de leefbaarheid in de buurt (in het onderzoek gedefinieerd als schoon, heel en veilig)
percipiëren, wat zij zelf bijdragen c.q. willen bijdragen om de leefbaarheid van de buurt te
verbeteren en wat zij hierbij van de overheid verwachten. Respondenten zijn geworven op
straat in beide buurten, bij winkels en in het buurthuis. De interviews zijn met toestemming
van de respondent opgenomen en vervolgens letterlijk uitgetypt. Vervolgens heeft een
masterstudent van de Afdeling Sociologie (EUR) deze data geanalyseerd en deels
gekwantificeerd. Daarnaast heeft deze student voor haar masterscriptie ook diverse
sleutelinformanten die professioneel actief zijn op het gebied van schoon, heel en veilig in
7
beide Rotterdamse buurten geïnterviewd. Dit artikel is in grote lijnen een verkorte weergave
van de masterscriptie van Kim Hoogmoed.1
4. De buurten en de respondenten
Zoals gezegd, verschillen de twee onderzochte buurten ondanks hun fysieke nabijheid nogal
van elkaar. Schiemond is een typische volksbuurt, gebouwd in de jaren ’80 met flatgebouwen
van drie tot vijf hoog. De bevolking van Schiemond is een mix van allerlei culturen en
achtergronden, de meerderheid van de bewoners is allochtoon. Rond de eeuwwisseling stond
Schiemond bekend als een vrij problematische wijk in Rotterdam. De buurt wordt gekenmerkt
door veel gezinnen met een achterstandspositie wat betreft hun inkomen, opleiding, werk en
behuizing en veel bewoners hebben een taalachterstand. Het Loydkwartier lijkt geenszins op
Schiemond. Het is een nieuwe en vrij luxe wijk met veel koopwoningen en appartementen,
waar vooral personen en gezinnen met een hogere opleidings- en inkomensniveau wonen.
Schiemond
Lloydkwartier
Het verschil tussen beide buurten komt ook duidelijk naar voren uit het beeld van de
geïnterviewde bewoners. Qua geslacht en leeftijd verschillen de respondenten uit Schiemond
en Lloykwartier niet zozeer. In Schiemond had echter de meerderheid van de respondenten
(60%) een allochtone herkomst, terwijl de respondenten in Lloydkwartier in meerderheid
(71%) autochtonen waren. Bijna de helft (45%) van de respondenten in Schiemond waren
alleenstaanden of alleenstaande ouders. Bijna driekwart van de respondenten in Lloydkwartier
(72%) leefde samen met een partner (al dan niet met kinderen). Ruim 40% van de
1
Kim Hoogmoed (2013), Leefbaarheid in Schiemond en Lloydkwartier. Actief burgerschap
vergeleken in twee Rotterdamse buurten. Masterscriptie Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid
(GVB), Afdeling Sociologie (EUR).
8
respondenten in Schiemond had hooguit basisonderwijs of middelbaar onderwijs afgerond,
60% van de respondenten in Lloydkwartier had een academische of HBO-opleiding achter de
rug. Bijna alle respondenten in Schiemond woonden in een (sociale) huurwoning, tweederde
van de respondenten in Lloykwartier bewoonden een koopwoning. Een laatste kenmerk van
de respondenten betreft hun woonduur in de buurt. Respondenten uit Schiemond woonden
gemiddeld veel langer in de buurt dan degenen uit Lloydkwartier (16 versus 5 jaar), maar dat
is niet verwonderlijk aangezien het Lloykwartier zeer nieuw is.
5. Schoon, heel, veilig in de buurt
In deze paragraaf beschrijven we hoe schoon, heel en veilig Schiemond en Lloydkwartier zijn
in de ogen van onze respondenten. De respondenten uit beide buurten blijken hierover zeer
verschillend te denken. Respondenten uit het Lloydkwartier vinden hun buurt significant
vaker school, heel en veilig dan respondenten uit Schiemond. Respondenten uit beide buurten
vinden het belangrijk in een schone buurt te wonen, bijvoorbeeld dat er geen zwerfafval op
straat ligt. “Dat er bijvoorbeeld geen spullen naast de prullenbakken staan. Dat het afval er
gewoon wordt ingegooid”, aldus een respondent uit Schiemond. Volgens veel respondenten
uit Schiemond schort het hieraan in de buurt: “Van de gemeente ruimen ze vaak genoeg op,
maar de mensen zelf pleuren alles op de grond”. Wel zien velen de afgelopen jaren een
verbetering in hoe schoon de buurt is. Volgens een sleutelinformant van de dienst Stadsbeheer
komt dit zowel door de toegenomen aandacht van de gemeente als door bewoners zelf:
“Misschien komt het een beetje door onze inzet, de voorlichting, misschien een beetje van
reiniging en misschien doordat er meer klachten worden ingediend”. Bewoners van
Schiemond zouden meer dan voorheen verantwoordelijk en betrokken zijn bij de buurt.
Heel anders is de perceptie in het Lloydkwartier: vrijwel alle respondenten (88%) die wij
hier spraken vinden dat het een schone buurt is. Natuurlijk zijn er altijd wel verbeterpunten.
Zo geven sommige respondenten aan het fijn te vinden als de buurt zou af worden afgebouwd:
“Ik vind het heel schoon en netjes. Ik vind het alleen jammer dat die wijk niet afgebouwd
wordt.” Sommige ondervraagde bewoners vinden de buurt ‘niet schoon’ vanwege afvalresten
op straat: “Af en toe liggen daar blikjes bier, maar ja waar vind je dat nou niet.”Opmerkelijk
is dat waar in Schiemond vooral andere bewoners verantwoordelijk worden geacht voor het
veroorzaken van vuil op straat, in het Lloydkwartier wordt gesteld dat bewoners er samen
voor zorgen dat de buurt schoon is en blijft: “Ik denk dat het door de bewoners komt, die
houden het zelf netjes.” Volgens sleutelinformanten van de gemeente heeft dit te maken met
9
de bewoners van beide wijken. In Schiemond zouden bewoners aangeven wat er in de buurt
gedaan moet worden, in het Lloydkwartier ondernemen ze eerder zelf actie.
We vroegen de respondenten ook of ze hun buurt veilig achten. Ook hier zien we weer grote
verschillen in de antwoorden: respondenten uit Lloydkwartier vinden hun buurt significant
vaker veilig dan respondenten uit Schiemond. Bijna een kwart (23%) van de respondenten uit
Schiemond karakteriseert hun buurt als onveilig. Nu heeft Schiemond een geschiedenis van
straatprostitutie (vanwege de in 2005 gesloten tippelzone bij de nabij gelegen Keileweg),
drugsoverlast, inbraken in auto’s en huizen, enz. maar sinds enkele jaren krijgt de buurt een
ruime voldoende op de Rotterdamse veiligheidsindex. Dat desondanks zoveel respondenten
de buurt onveilig achten, komt wellicht door een dodelijk schietincident in de buurt kort
voordat onze interviewers de wijk introkken. Vooral vrouwen in Schiemond vinden de buurt
niet veilig. Als reden hiervoor wijzen ze op het aantal delicten in de buurt: “Ik vind het hier
niet veilig, moet ik zeggen, want bij mij is al twee keer ingebroken.” Verder noemen ze het
ontbreken van toezicht, de verkeersveiligheid of de bewonerssamenstelling in de buurt: “De
samenstelling van de bewoners. Het is natuurlijk sociale woningbouw en ze stoppen iedereen
er maar in die aan de onderkant van de samenleving verkeert.” Overigens zegt toch ruim
twee derde van de respondenten uit Schiemond dat ze hun buurt veilig vinden.
In het Lloydkwartier vinden vrijwel alle respondenten (91%) dat het een veilige buurt is.
De geringe onveiligheidgevoelens in de buurt worden waarschijnlijk veroorzaakt doordat er
hier ook minder delicten plaatsvinden. Daarnaast wijzen respondenten op de aanwezigheid
van een politiebureau in de buurt, de afwezigheid van hangjongeren en op de aard van de
bewoners zelf: “Ik denk de buurtbewoners zelf… ze zijn sowieso altijd alert.” De enige factor
die voor onveiligheid in de buurt zorgt, is de verkeersveiligheid.
6. Actieve bewoners
De vraag is echter in welke mate en op welke manier bewoners van beide buurten zelf actief
zijn om de leefbaarheid van hun buurt te verbeteren. Ondernemen ze eigen activiteiten op het
gebied van schoon, heel en veilig? Zo ja, welke? En wat verwachten ze nog van de overheid
op dit vlak? Als het om schoon en heel gaat, blijkt de meerderheid van de respondenten in
beide buurten op een of andere manier zelf actief te zijn. Driekwart van de respondenten in
Schiemond zegt wel eens activiteiten te ondernemen om de buurt schoon en heel te houden.
Ze ruimen vooral hun eigen rommel op of maken de eigen flat of portiek schoon: “Ja ik doe
het in mijn flat, maar buiten de flat niet echt hoor.” Sommige bewoners (10%) spreken
10
anderen aan wanneer rommel of afval niet wordt opgeruimd: “Ja ik let op. Als iemand rommel
maakt zeg ik er wel wat van”, al heeft dit niet altijd effect. Vooral bewoners die al tien jaar of
langer in de buurt wonen, zeggen vaker dat ze actief zijn in de buurt.
Veel respondenten uit het Lloydkwartier zeggen de buurt schoon te houden door zelf
niets op straat te gooien: “Gewoon, niet echt iets op de grond gooien ofzo.” Bovendien
zeggen respondenten uit het Lloydkwartier niet alleen de eigen portiek of flatgalerij schoon te
houden, maar ook de straat. “Ja, als ik iets zie liggen of iets zie vallen. Tuurlijk, ben ik toch
bij de prullenbak. Ja, niet te moeilijk om het effe weg te gooien”, zo zegt één van hen.
Volgens sleutelinformanten van de dienst Stadsbeheer is dit typerend voor de bewoners van
het Lloydkwartier: “Het is een aparte buurt, het is mooi, netjes en dat willen mensen graag zo
houden.” Bewoners zijn meer met een schone omgeving bezig: “..als ze de deur uitstappen en
een propje zien liggen, (zullen ze) dit oppakken en het in de vuilnisbak gooien. Dat is volgens
mij het verschil: ben je er mee bezig of ben je er niet mee bezig.”
Figuur 1: Activiteiten bewoners schoon & heel (N= 96)
Niet actief
Eigen rommel opruimen
In eigen flat/de portiek schoonmaken
Anderen aanspreken
Op straat schoonhouden
Eigen huis schoonhouden
Melding maken over afval
0%
5%
10%
Lloydkwartier (N=44)
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Schiemond (N=52)
Het meest opvallende is echter dat er, anders dan verwacht, geen significant verschil is in de
mate waarin respondenten uit beide wijken zeggen wel of niet actief te zijn op het vlak van
schoon en heel in de buurt. Bewoners van Schiemond zeggen wel wat vaker ‘niet actief’ te
zijn dan bewoners van het Lloydkwartier, maar het verschil is statistisch niet significant – en
kan dus op toeval berusten. Het enige significante verschil tussen de antwoorden van
respondenten uit beide buurten betreft het schoonhouden van de straat. Respondenten van het
Lloydkwartier doen dit significant vaker dan respondenten uit Schiemond.
11
We vroegen de respondenten ook of ze zelf activiteiten ondernemen voor de veiligheid
in de buurt. Opvallend is dat tweederde van de respondenten in beide buurten zegt dat
veiligheid ook een zaak van bewoners is. Veiligheid creëeren doe je met elkaar: “Sowieso,
anders gaat het moeilijk denk ik. Het ligt niet alleen aan de politie, maar ook aan de
bewoners zelf.” Wel zegt men dat dit moeilijker is door de grote diversiteit in de buurt: “Met
elkaar moet je dat natuurlijk kunnen doen. Maar dat komt ook omdat je elkaar niet verstaat
en dat maakt het allemaal moeilijker. Voor hun ook natuurlijk. Ze hebben teveel culturen erin
gestopt.” Respondenten die op het vlak van veiligheid geen taak voor bewoners zien, zeggen
dat dit de verantwoordelijkheid van de politie is: “Het gevaar vind ik altijd als mensen dat
gaan doen dat ze voor eigen rechter gaan spelen. Ik denk dat dat een politietaak is.” Anderen
durven zelf geen actie te ondernemen om de veiligheid in de buurt te verbeteren: “Nee. Dan
ben ik bang dat ze ja… Van waar bemoei jij je mee, weet je wel? Of wie ben jij?”.
Ondanks dat veel respondenten vinden dat veiligheid mede de verantwoordelijkheid
van bewoners is, zijn veel minder mensen zelf actief voor een veilige buurt. Ongeveer de helft
van de respondenten uit Schiemond onderneemt geen activiteiten om de buurt veilig te
houden. Bij de 22 respondenten die op dit vlak wel eens actie ondernemen, variëren de acties
van contact met kinderen om ze te leren wat goed of fout is via het melding maken van dingen
en het in de gaten houden van anderen tot aan het beveiligen van het eigen huis. In het
Lloydkwartier onderneemt ongeveer een op de drie respondenten wel eens actie om de buurt
veilig te houden zoals het melding maken bij de politie als iets niet in de haak is of mensen
aanspreken in geval van regelovertreding. Een enkeling zegt in geval van vakantie weleens op
het huis van de buren te passen en zich in ieder geval zelf sociaal te gedragen op straat: “Ja,
ik probeer af en toe met anderen een beetje zo vriendelijk te zijn op straat. Andere mensen
groeten of zo of praatje te maken misschien. Misschien werkt dat ook een beetje…”
12
Figuur 2: Activiteiten bewoners veilig (N= 73)
Niet actief
Letten op eigen gedrag in verkeer
Op andere huizen letten
Mensen aanspreken
Goede voorbeeld geven
Anderen in de gaten houden
Melding maken
Sociaal contact
Anders (incl. onbekend)
0%
10%
20%
Lloydkwartier (N=29)
30%
40%
50%
60%
70%
Schiemond (N=44)
Als het om de eigen activiteiten voor de veiligheid gaat, blijkt er wel een significant verschil
te zijn in de antwoorden van respondenten uit beide wijken. Respondenten uit Schiemond zijn
significant vaker actief als het om veiligheid gaat dan respondenten uit het Lloydkwartier.
Deze uitkomst is nogal verrassend. Immers, eerder onderzoek over actieve burgerparticipatie
laat vrij stelselmatig zien dat juist hoogopgeleide en werkende individuen vaker deelnemen
aan actieve burgerparticipatie dan laagopgeleide mensen zonder werk. We verwachtten
daarom dat juist respondenten uit het Lloydkwartier (meer hogeropgeleiden, meer werkenden)
vaker actief zouden zijn dan resondenten uit Schiemond. Onze uitkomsten gaan ook in tegen
eerdere assumpties van Van der Zwaard en Specht (2013) en van Kleinhans en Bolt (2010).
Volgens Van der Zwaard & Specht zouden bewoners van ‘kwetsbare’ buurten (veel overlast,
onveiligheid, veel verloop van bewoners, grote etnische diversiteit in de buurt) zich minder
zelf inzetten voor de veiligheid in de buurt dan bewoners van minder kwetsbare buurten.
Kleinhans & Bolt wijzen op een belangrijke subjectieve factor: de perceptie van bewoners van
de (ernst van) problemen in hun buurt en hun inschatting van de mogelijkheden er iets aan te
kunnen doen, zijn van invloed op de mate van actieve burgerparticipatie. Maar ook om deze
redenen zouden we verwachten dat bewoners van het Lloydkwartier vaker actief zouden zijn
dan bewoners van Schiemond. Immers, bewoners het Lloydkwartier ervaren minder
onveiligheidsgevoelens en er zijn ook minder incidenten dan in Schiemond.
Desondanks is er, althans als het om veiligheid gaat, meer burgerparticipatie in
Schiemond dan in het Lloydkwartier. Dit kan het gevolg zijn van allerlei factoren. Bewoners
13
van Schiemond wonen gemiddeld veel langer in de buurt en kennen elkaar daardoor wellicht
beter dan bewoners van het Lloydkwartier. Wellicht leidt deze “publieke familiariteit”
(Blokland 2009) ertoe, dat burgers in Schiemond meer actief zijn. Een andere factor kan de
tijdbesteding van bewoners zijn. Doordat er in het Lloydkwartier meer werkenden zijn, zijn er
overdag minder mensen aanwezig in de wijk en op straat. Schiemond telt meer nietwerkenden. Wellicht zijn er daardoor meer mensen op straat, die actief kunnen ingrijpen als er
iets gebeurt (het principe van ‘ogen op straat’; vgl. Blokland 2009).
7. Participatiebereid van bewoners bij ondersteuning door de gemeente
Een laatste punt betreft de vraag of bewoners bereid zijn om activiteiten ten behoeve van de
leefbaarheid in de buurt te ondernemen, wanneer zij worden ondersteund door de gemeente.
In beide buurten is deze bereidheid er, zij het meer als het er om gaat de buurt schoon te
houden dan op het vlak van veiligheid. Bij dat laatste zien onze respondenten vooral een taak
weggelegd voor de politie of gemeente zelf. In Schiemond is de helft van de respondenten
bereid de buurt schoon te houden wanneer ze ondersteund worden door de gemeente: “Ja,
zoals ik net aangaf, als er meer activiteiten worden georganiseerd, dan wordt de buurt ook
hechter.” Sommige respondenten wachten zelfs op hulp van de gemeente: “Tuurlijk, dat
hebben we al aangegeven. We wachten op hen. We kunnen dingen doen in de buurt, maar
geef ons die middelen. Het groene licht hebben wij nog niet gekregen.” Wanneer het om de
veiligheid in de buurt gaat, zijn er minder respondenten bereid te helpen als ze door de
gemeente worden ondersteund. Respondenten die hiertoe niet bereid zijn, vinden dit de taak
van de gemeente: “Nee, de gemeente moet het echt zelf doen omdat we heel voorzichtig
moeten zijn.”
Ook in het Lloydkwartier zijn de meeste respondenten bereid mee te helpen bij het
schoonhouden van de buurt als ze door de gemeente worden ondersteund, vooral jongere
bewoners zijn vaak bereid. De bereidheid om mee te helpen aan veiligheid in de buurt is
echter in het Lloydkwartier, net als in Schiemond, minder groot. Vooral tijd wordt genoemd
als een bepalende factor voor het al dan niet meedoen met door de gemeente georganiseerde
activiteiten: “Ja, als ik wel tijd in heb dan ga ik het doen ja.” Autochtonen en
hogeropgeleiden onder de respondenten van het Lloydkwartier geven vaker aan bereid te zijn
mee te doen met door de gemeente ondersteunde activiteiten. Of ze een partner en/of kinderen
hebben, maakt hierbij weinig uit.
14
8. Conclusie
Dit onderzoek over actief burgerschap en leefbaarheid in twee Rotterdamse wijken heeft al
met al verrassende uitkomsten. Waar we toch enigszins verwachtten dat bewoners van een
sociaal zwakkere buurt als Schiemond minder actieve burgerparticipanten zouden zijn dan
bewoners van het meer welgestelde Lloydkwartier bleek dit niet het geval. Als het om schoon
en heel gaat, zijn de respondenten uit Schiemond niet minder actief dan respondenten uit het
Lloydkwartier. Als het om veiligheid in de buurt gaat, zijn respondenten uit Schiemond zelfs
vaker actief dan respondenten uit het Lloydkwartier. Kennelijk spelen er in een wijk als
Schiemond ook allerlei factoren een rol die bevorderlijk zijn voor actieve burgerparticipatie in
de buurt. Mogelijk speelt een rol dat bewoners gemiddeld al langer in Schiemond wonen en
dat daardoor een zeker gemeenschapsgevoel, of in ieder geval ‘publieke familiariteit’
(Blokland 2009), is ontstaan dat bevorderlijk is voor actieve burgerparticipatie. Of misschien
is het zo dat bewoners zich door de omvang en aard van de problemen in Schiemond, anders
dan in het Lloydkwartier, zich wel gedwongen voelen om zelf actief op te treden, zeker als het
gaat om de veiligheid in de wijk. Het Lloydkwartier kent volgens onze respondenten minder
problemen op het vlak van de veiligheid, wat misschien de reden is dat ze minder actief zijn
op dit vlak. Tot slot speelt de (recente) geschiedenis van bewonersparticipatie in Schiemond
hierbij wellicht een rol. De grootste woningcorporatie in Schiemond (Woonbron) heeft de
afgelopen jaren veel geïnvesteerd om de leefbaarheid van Schiemond te verbeteren en ook om
bewoners actief te krijgen op dit vlak.2 Wellicht heeft dit haar vruchten afgeworpen.
Hoe dit ook zij, uit ons onderzoek bleek geenszins dat vooral bewoners van
welgestelde stadsbuurten zich actief inzetten voor de leefbaarheid van de wijk terwijl
bewoners van achterstandsbuurten zoals Schiemond het laten afweten. Ons onderzoek in
Schiemond en het Lloydkwartier logenstraft eerdere studies die tot zulke uitkomsten kwamen.
Eerder sluiten onze onderzoeksbevindingen aan bij de opmerkingen over actief burgerschap
van Van der Zwaard en Specht (2013). Zij constateerden al dat migranten en lager opgeleiden
misschien anders, maar door de bank genomen niet minder actief plegen te zijn dan
autochtonen en hoger opgeleiden. Ook plaatsten zij kanttekeningen bij de stelling van andere
onderzoekers dat de hedendaagse nadruk op actief burgerschap tot nieuwe sociale
ongelijkheid zou leiden omdat bewoners van “betere” buurten meer actief zouden zijn met
2
Vgl. de presentatie van Gladys Mitchell, projectleider van de Rotterdamse wooncorporatie Woonbron in
Schiemond, over haar activiteiten in de wijk. http://www.kenniswerkplaats-leefbaar.nl/bijeenkomst-verkoopvan-corporatiewoningen-en-de-leefbaarheid-van-wijken/#more-539
15
bewonersparticipatie dan bewoners van “mindere” buurten, waar actief burgerschap juist zo
hard nodig is. Zoals zo vaak, blijkt het in werkelijkheid complexer te liggen.
Wel moeten we tot slot op de beperkingen van ons onderzoek wijzen. Het is
uiteindelijk een beperkt onderzoek in slechts twee Rotterdamse buurten. Uiteraard kunnen
onze uitkomsten de resultante zijn van specifieke situaties in een of beide buurten; dat kan op
basis van ons onderzoek niet worden uitgesloten. Het lijkt daarom zaak om na deze
verkennende studie over actief burgerschap in twee Rotterdamse wijken dezelfde vraag aan te
pakken in een groter, kwantitatief onderzoek over actief burgerschap in alle Rotterdamse
wijken, waarbij meer gestructureerd kan worden nagegaan of verschillen in de omvang en
aard van bewonersparticipatie samenhangen met bepaalde kenmerken van buurten (welstand,
gemiddelde woonduur, etnische diversiteit, enz.) dan wel met de individuele kenmerken en
capaciteiten van bewoners. Dit onderzoek is al in voorbereiding…..
16
Aangehaalde literatuur
Blokland, T. (2009) Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote stad.
Amsterdam, AUP.
Bolt, G. e.a. (2011) Sociale samenhang in Amsterdamse buurten. In: Rooilijn, 44 (5).
Brink, G. van den en D. de Ruijter (2003) Marginaal of modern? Bestuurlijk advies inzake
burgerschap onder migranten in Rotterdam. Den Haag, Kenniscentrum Grote Steden.
Denters, S.A.H., m.m.v. M.J. van Heffen-Oude Vrielink (2004) Achtergrondstudie Stedelijk
Burgerschap. Universiteit Twente/KISS.
Duyvendak, J.W. en J. Uitermark (2006) Een gezellig beschavingsoffensief. Amsterdam, Universiteit
van Amsterdam.
Gijsberts e.a. (2010) Maakt de buurt verschil? Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau.
Kleinhans, R. en G. Bolt (2010) Vertrouwen houden in de buurt. Verval, opleving en collectieve
zelfredzaamheid in stadsbuurten. Delft, OTB Research Institute for the Built Environment.
Lelieveldt, H en H. Van der Kolk (2001) Structureel kapitaal en het oplossen van buurtproblemen In:
Gemeenschap der Burgers. Amsterdam, AUP.
Lub, V. (2013) Schoon, heel en werkzaam? Een wetenschappelijke beoordeling van sociale
interventies op het terrein van buurtleefbaarheid. Den Haag, Boom Lemma Uitgevers.
Lucassen, L. (2007) De angst voor een onderklasse. Buurtbinding in vroegmoderne Hollandse steden.
In: De Krachtige stad (redactie L. Lucassen en W. Willems). Amsterdam, Uitgeverij Prometheus.
Lupi, T. (2007) Het territorium als bindmiddel. Over buren, buurten , en beleid. In: De Krachtige Stad
(redactie L. Lucassen en W. Willems). Amsterdam, Uitgeverij Prometheus.
Nauta, L (2000) Onbehagen in de filosofie. Essays. Amsterdam, Van Gennep.
Permentier, M.G. (2009) Reputation, neighbourhood and behaviour. Utrecht, Universiteit Utrecht.
Putnam, R.D. (1993) Making Democracy Work. Civic traditions in modern Italy. Princeton (NJ),
Princeton University Press.
Putnam, R.D. (2000) Bowling alone, the collapse and revival of American community. New York,
Simon & Schuster.
Putnam, R.D. (2007) E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century In:
Scandinavian Political Studies 30 (2)
Schinkel, W., R. Dekker en F. van Houdt (2009) Stadsburgerschap in theorie en praktijk.
Burgerschapsbriefing. Rotterdam, Erasmus Universiteit
Tonkens, E. (2009) Tussen onderschatten en overvragen eActief burgerschap en activerende
organsaties in de wijk. SUN Amsterdam, Trancity – de STADSWIJKstudies.
Tonkens, E.H., en I Verhoeven (2011) Bewonersinitiatieven: proeftuin voor partnerschap tussen
burgers en overheid. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam/AISSR.
Uitermark, J. (2014), Verlangen naar Wikitopia. Rotterdam, EUR (oratie).
Walraven, G. Stedelijk burgerschap in beweging. Processen en effecten van stedelijke dynamiek – de
rol van professionals en burger. Rotterdam, Hogeschool Inholland.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) (2012) Vertrouwen in burgers. Den Haag,
WRR.
Wijdeven, T. van de en F. Hendriks (2010) Burgerschap in de doe-democratie. Den Haag, Nicis
Institute.
Zwaard, J. Van der en M. Specht (2013). Betrokken bewoners en betrouwbare overheid. Condities en
competenties voor burgerkracht in de buurt. Rotterdam, Kenniswerkplaats Leefbare Wijken.
17