Dam Jaarsma (1914-1991) Dam Jaarsma en het Meertens Instituut Theo Meder We zijn bijzonder in ons schik met uw eerste verslag. Ik hoop dan ook dat het aan het begin staat van een flinke reeks. (brief J.J. Voskuil aan A.A. Jaarsma, 19 november 1965) Hulppredikant, godsdienstleraar en veelzijdig auteur Adam Aukes Jaarsma (1914-1991) was een verzamelaar in hart en nieren, en hij verzamelde met name verhalen en artefacten die een nostalgische band met Friesland hadden. Hij verzamelde niet alleen maar sprookjes, sagen en anecdotes, maar ook almanakken, centsprenten, boekenleggers, prentbriefkaarten, breilappen, hondenhalsbanden, dameshoedjes, schoolplaten, schooltassen en nog heel veel meer. Zo'n 15 jaar heeft Jaarsma volksverhalen verzameld in opdracht van het Bureau voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, het huidige Meertens Instituut in 1 Amsterdam. Voor het Meertens Instituut alleen al verzamelde hij ruim 16.000 verhalen, en dat maakt Jaarsma niet alleen de grootste verzamelaar van Friesland, maar ook de grootste verzamelaar van Nederland, en zeg maar gerust van de Lage Landen. Maar voordat je het weet bombardeer je Jaarsma tot de grootste verzamelaar van Europa of van de wereld, maar dat klopt niet. Zijn Deense collega en voorganger Evald Tang Kristensen (1843-1929) was zo’n succesvolle verzamelaar dat hij van de Deense regering op zeker moment een jaarsalaris kreeg uitgekeerd, waardoor hij het hele jaar door kon verzamelen. Als we nog afzien van de liederen, balladen, spreekwoorden, gezegden en allerlei ander volkskundig materiaal, dan verzamelde Evald Tang Kristensen aan volksverhalen alleen al 2700 sprookjes, 2500 moppen, en 25.000 sagen. Dat is in totaal 30.200 volksverhalen, dus bijna het dubbele van Jaarsma, en derhalve is er Europees nog wel een baas boven baas. Ruim voordat hij werd uitgenodigd door het Meertens Instituut, was Jaarsma al actief op het terrein van volksverhalen. In de periode 1948-1955 publiceerde hij Friese volksverhalen in de Leeuwarder Courant en in tijdschriften als De Strikel, It Beaken en It Heitelân. Het betrof onder andere verhalen uit het repertoire van de nog levende verteller en mollenvanger Anders (officieel Andries) Bijma (1890-1977) uit Boelenslaan. Mollenvanger Anders Bijma (1890-1977) in actie Deze publicaties bleven in volkskundige kringen niet onopgemerkt. Het repertoire van Bijma logenstrafte de algemene aanname dat de traditionele mondelinge sprookjes2 vertellers na de Tweede Wereldoorlog wel zo'n beetje waren uitgestorven. Veel van deze opgetekende sprookjes staan opgenomen in de Mearkes út 'e Wâlden, sammele troch Dam Jaarsma. Eind jaren vijftig waren de volkskundigen in Amsterdam begonnen aan een ambitieus atlas-project, samen met de Vlamingen. Initiatiefnemers waren P.J. Meertens en M. de Meyer. Het werk moest resulteren in een meerdelige Volkskunde-atlas voor Nederland en Vlaams-België, met kaarten en uitgebreid commentaar. De eerste kaarten die werden uitgebracht hadden allemaal met volksgeloof en sagen te maken. Ze gingen over het dwaallicht, heksen, de vuurman, de weerwolf en de Wilde Jacht. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig zou dit project zich aansluiten bij een nog ambitieuzer onderneming: een Europese volkskundige atlas. Hoofd van de afdeling volkskunde, J.J. Voskuil, werd vanaf 1957 grotendeels belast met dit atlasproject. Voskuil had grote moeite met bepaalde kaarten, zoals die over de kabouter, omdat er teveel lacunes zaten in het kaartbeeld. Zijn Vlaamse collega K.L. Peeters had onverbloemde kritiek op de Nederlandse bijdrage: men zou net als de Vlamingen studenten moeten inzetten om extra sagenmateriaal te verzamelen om de gaten in de kaarten te dichten. Voskuil was het met die kritiek eens, maar kon niet beschikken over studenten. Hij wist echter in 1962 bij ZWO (de Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek, nu NWO) met succes een subsidie te verwerven om veldwerkers te kunnen betalen. J.J. Voskuil (1926-2008) In het archief van het Meertens Instituut wordt de correspondentie bewaard die voorafging aan het daadwerkelijke veldwerk (archief nr. 67.1, 67.2 en 67.19). Als in 1962 3 een lijst wordt opgesteld van mogelijke veldwerkers, dan zit Jaarma daar nog niet bij. In eerste instantie werd, aldus een brief van P.J. Meertens van 1 maart 1962, gezocht naar “een kleine selectie uit onze medewerkers”, met andere woorden: mensen die al langer trouwe en betrouwbare correspondenten van het Meertens Instituut waren. Jaarsma was wel correspondent, maar stuurde te onregelmatig in. In 1965 kwam hij echter door zijn prima veldwerk voor de Fryske Akademy weer in beeld. Op 28 september 1965 vraagt Voskuil per brief of Jaarsma voor het Meertens wil gaan verzamelen, en in een kort briefje van 25 oktober 1965 gaat Jaarsma akkoord met de werkzaamheden en vraagt hij om een lijst met verhalen. Als hulppredikant en godsdienstleraar, en dankzij zijn werk voor de Fryske Akademy, kende Jaarsma al behoorlijk wat vertellers, en via de sneeuwbalmethode leerde hij er allicht steeds meer kennen. In de latere sleutelroman Het Bureau van J.J. Voskuil komt de noeste verzamelaar Adam A. Jaarsma voor als J.J. Damsma. Voskuil beschikte toen over een kernploeg van 24 veldwerkers die hij in den lande volksverhalen kon laten verzamelen, met name sagen. De verzamelaars werden geacht “met de bevolking in hun streek vertrouwd te zijn en hun dialect te spreken” – in het geval van het Fries de taal natuurlijk. De verzamelaars kregen overigens geen bandrecorders mee: ieder moest de verhalen maar goed onthouden, ondersteund met eventuele aantekeningen die men maakte, om het gehoorde zo snel en nauwgezet mogelijk thuis af te schrijven. Van de verzamelaars werd verwacht dat ze vertellers bezochten in een straal van 25 kilometer om hun eigen woonplaats, en dat ze minimaal één vertelsessie per week hadden, en maximaal vier per week. Zo'n sessie kon dan een middag of een avond duren. Als compensatie ontving de verzamelaar per sessie aanvankelijk een bedrag van 20 gulden – later werd dit bedrag opgehoogd. Elke verzamelaar kreeg een hoeveelheid declaratieformulieren en enveloppen, vijftig formulieren om de persoonlijke gegevens van de vertellers te noteren, en vijftig exemplaren van een lijst met sagen-motieven, die het geheugen van de vertellers aan de praat moest krijgen. Ook Dam Jaarsma is met de door het Meertens Instituut vastgestelde sagenlijst op pad geweest, en ook hij zal de lijst meermaals aan vertellers hebben uitgedeeld, om verhalen van ze los te krijgen. De sagenlijst is geen geringe opsomming maar een drie pagina's lange getypte lijst van motieven. Hier volgen enkele citaten uit de lijst van 16 november 1965 om een indruk te krijgen: Kent U verhalen over: Een stem uit het water (Hier is de tijd, waar is de man) Het veranderen van water in wijn (Wat gebeurt er met degene die wil onderzoeken of dat waar is?) […] Watergeesten (wezens in het water waarmee de kinderen bang worden gemaakt) Meerminnen (meermannen, zeeridders) Kabouters (aardmannetjes, bergmannetjes, alvermannekes, oelermenkes, dwergen, graawkes, sammeltjes, heihussen, hussen) 4 Wisselkinderen, wisselheksen Werkgeesten […] Reuzen Sterke mannen […] Spookdieren (-paarden, -veulens, -katten, -honden, -varkens enz.) Dieren die niet geraakt kunnen worden (hazen, konijnen) Spoken (Wedergangers, weerkerende) Spookplaatsen, spookhuizen […] Mensen die met de helm geboren zijn Helderzienden Tweede gezicht Heksen (heksendans, heksenkring, heksenvergadering, heksenrit, heksenkrans) Krans in het hoofdkussen […] Schoppenboer […] Weerwolven […] Duivel (duivelspact, de bedrogen duivel) Duivelbanners Mensen die hun ziel aan de duivel verkocht hebben Het bouwen van een schuur in één nacht Wisseldaalder (geldstuk dat altijd weer bij de eigenaar terugkomt) Zwarte hond Bloedvlekken die niet uitgewist kunnen worden Gat in een huis dat niet gedicht kan worden Handafdruk of voetafdruk (in een steen b.v.) […] Bouwoffers Onderaardse gangen Grondeloze kolken, poelen enz. Rovers […] Mensen die de wind kunnen laten draaien […] Zigeuners […] Omdat Jaarsma in opdracht van het Meertens Instituut met deze sagenlijst op pad ging, heeft hij vanzelfsprekend ook voornamelijk sagen opgetekend. 5 Subgenre opgetekend door Jaarsma aantal broodjeaapverhaal 1 legende 10 lied 1 mop 2.391 personal narrative 14 raadsel 22 sage 14.105 sprookje 323 Totaal aangeleverd bij het Meertens Instituut 16.867 Om precies te zijn gaat het bij de substantiële subgenres om: 2% sprookjes, 14% moppen en anecdotes, en 84% sagen. Het overgrote deel betreft dus kortere verhalen met volksgeloof, met bovennatuurlijke verschijnselen en wezens. Maar als Jaarsma op sprookjes of anecdotes stuitte, dan liet hij het ook niet na om ze op te tekenen en in te sturen. Voskuil vond dat op zeker moment ook niet meer bezwaarlijk, temeer daar hij gaandeweg zijn hele geloof in dat volkskundige atlas-project begon te verliezen: de kaarten over het volksgeloof en volkscultuur waren volgens Voskuil’s nieuwe inzichten slechts momentopnamen, en geen representatie van een (pre-industriële) historische werkelijkheid. Het sagen verzamelen voor de atlaskaarten boette gaandeweg aan belang in, terwijl het verzamelen van volksverhalen ten behoeve van het pure vergelijkende volksverhaalonderzoek nu een prominenter plaats begon in te nemen. In 1971 stuurde Voskuil aan Jaarsma zelfs de internationale catalogus The Types of the Folktales van 6 Aarne en Thompson, als inspiratiebron bij het sprookjesverzamelen. Langzaam maar zeker gaf Han Voskuil het volksverhaalonderzoek over aan zijn medewerker Ton Dekker. Ton Dekker (geb. 1939) begin jaren tachtig Volksverhalen verzamelen aan de hand van een voorgekookte vragenlijst heeft voordelen en nadelen. De verzamelaar krijgt in kort tijdsbestek de verhalen die hij wil horen, maar hij krijgt niet noodzakelijk de verhalen die de verteller het liefst zou willen vertellen. Toen verzamelaar Ype Poortinga op 28 september 1971 met een bandrecorder bij verteller Anders Bijma (toen 81 jaar) op bezoek kwam, hoorde je Bijma met enige tegenzin het sprookje van Roodkapje vertellen, maar met groot enthousiasme vertellen over zijn belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een tweede bezwaar van zo'n vragenlijst is dat ook de verzamelaar zich eraan gebonden voelt: het zou me niets verbazen dat als Jaarsma de vrije hand had gekregen, hij veel meer sprookjes zou hebben verzameld. Misschien wel het grootste voordeel van een vragenlijst is dat men effectief vergelijkend onderzoek kan gaan doen op thema's in een bepaald gebied. Zo tekende Jaarsma in de Friese Wouden ruim 400 sagen op over het fenomeen van de nachtmerrie – niet de droom, maar het wezen. De verhalen vertellen waar de nachtmerries vandaan komen, wat ze komen doen, en hoe men zich tegen de nachtmerrie kan verweren. In de sagen die Jaarsma optekende wordt onder meer duidelijk dat de nachtmerrie vaak de zevende dochter is. Een nachtmerrie kan zich heel klein maken en via het sleutelgat binnenkomen. De nachtmerrie zoekt vooral de stal op om 's nachts de paarden te berijden en hun manen te vlechten. Maar de nachtmerrie kan ook de mensen in bed bezoeken en ze een afmattende nacht bezorgen. Ze kunnen 7 ook je keel dichtknijpen en het je benauwd maken. De beste afweer tegen de nachtmerrie is om de pantoffels achterstevoren voor het bed te zetten (het idee is dan dat de nachtmerrie de onbedwingbare behoefte heeft om in de sloffen te stappen, waarna ze de verkeerde kant op staat). Niet alleen Jaarsma heeft deze verhalen opgetekend, dankzij de vragenlijst ook alle andere verzamelaars namens het Meertens Instituut. Zodra alle in Nederland opgetekende verhalen in de Nederlandse Volksverhalenbank zitten, kan de verspreiding van bepaalde opvattingen in kaart worden gebracht, en kan variatie worden bestudeerd. Het zal evenwel nog een tijdje duren voordat alle 32.000 volksverhalen van het Amsterdamse verzameloffensief in de Nederlandse Volksverhalenbank online staan voor bestudering. Dam Jaarsma heeft in opdracht van het Meertens Instituut alles bij elkaar 16.867 volksverhalen verzameld en ingestuurd. In totaal heeft Jaarsma 1268 verslagen ingeleverd van vertelsessies. Een kleine rekensom leert dat een sessie dus gemiddeld 13 verhalen lang was. Waren de verhalen langer, zoals bij sprookjes, dan werden er minder verteld. Werden er vooral korte sagen verteld, dan konden het er meer dan gemiddeld zijn. Nemen we één vertelsessie als voorbeeld. Op woensdag 15 juni 1966 komt Dam Jaarsma op bezoek bij mevrouw Geeske Kobus-Van der Zee. Dit is zijn veertiende bezoek al weer, want de weduwe blijkt een onuitputtelijk en getalenteerd vertelster te zijn. Toen Jaarsma begon als verzamelaar voor het Meertens is hij de eerste paar keer ook op bezoek geweest bij Geeske Kobus-Van der Zee. Alles bij elkaar zal hij haar 26 keer bezoeken en vertelt zij Jaarsma 271 volksverhalen. Voskuil zegt in een brief van 2 mei 1967 over haar: “Ze zal er ook wel geen voorstelling van hebben hoe bijzonder ze is. Ik veronderstel dat er geen tweede in Nederland is met zo’n repertoire.” Mevrouw Geeske Kobus-Van der Zee (1885-1972) uit Nijega 8 Op woensdag 15 juni 1966 vertelt mevrouw Kobus zes (deels grappige) sprookjes: ze begint met een verhaal over een schipper en een bedelaar (VDK 942*, De Dankbare Bedelaar). In het tweede verhaal verkoopt een arme moeder haar kind aan de duivel, maar het kind wordt gered omdat het drie raadsels weet op te lossen (ATU 812, The Devil's Riddle). Het derde verhaal toont aan dat vrouwen eigenlijk de baas zijn en altijd het laatste woord hebben (ATU 1375, Who Can Rule his Wife?). In het vierde verhaal spelen twee kinderen slagertje en wordt er één per ongeluk om het leven gebracht. Omdat het dadertje vervolgens liever een appel kiest dan een zilveren rijksdaalder, oordeelt de rechter dat het kind de daad niet aangerekend kan worden (ATU 1343*, The Children Play at Hog-killing). In het vijfde verhaal moet een zorgeloze boer drie vragen van de koning beantwoorden, en een verklede boerenknecht slaagt daar daadwerkelijk in (ATU 922, The Shepherd Substituting for the Clergyman Answers the King's Questions). In het laatste verhaal krijgt een vrouw haar gevangen zittende man vrij door de rechters een raadsel op te geven dat ze niet kunnen oplossen (ATU 927, Out-riddling the Judge). Eigenlijk zit hier niet één verhaal tussen waar het Meertens Instituut blijkens haar sagenlijst op zat te wachten: hoogstens het tweede verhaal zou met de nodige goede wil onder de categorie “de bedrogen duivel” gerekend kunnen worden. Het handschrift van Dam Jaarsma: zo stuurde hij het opgetekende verhaal naar het Meertens Instituut 9 Terwijl mevrouw Geeske Kobus-Van der Zee vertelde maakte Dam Jaarsma aantekeningen in een klein postzegelboekje. Thuisgekomen werkte hij de verhalen eerst uit in een groot kasboek, en daarna schreef hij ze nog eens netjes uit op blocnotepapier dat het Meertens Instituut had aangeleverd. In de jaren negentig is er een digitaal afschrift gemaakt van alle verhalen uit de Collectie Jaarsma door de Fryske Akademy (de FA mocht de kopieën houden en de teksten gebruiken voor de eigen taaldatabank, terwijl het MI de afschriften mocht gebruiken in de Nederlandse Volksverhalenbank). Het afschrift gaat aldus: B65-50 [= code voor Oostermeer, verslag 50] Nijega B97 [= code voor Nijega] G. Kobus-v.d. Zee 1. Op 'e brêge yn Amsterdam stie altyd in man mei in buske. It wie in earme bidler. "Denk aan de arme man" stie der op it buske. De bidler krige fan dizze en jinge in kleinichheit. Mar der wie in kaptein, sa faek as dy de bidler foarbykaem, smiet er in grou kwartsje yn it buske. Dat hied er al jierren dien. Mar doe op in kear, doe kom dy kaptein wer foarby en doe roan er troch, sûnder hwat yn it buske to smiten. En doe't er werom kom, krige de bidler wer neat. Doe sei de bidler tsjin 'e kaptein: Ik mat us mei jo prate. Hoe komt it sa, dat jo neat mear yn it buske dogge? Doe sei de skipper: Myn skip is forgong op sé, dat ik haw net in sint mear. Ik kin jo neat jaen. Doe sei de bidler: Kom fan 'e middei us oan my ta. Ik wenje op dat en dat adres yn dy en dy strjitte. Dan sille wy togearre us oer jou gefal prate. De middeis gong de kaptein dêrhinne. Mar hy tochte, dat er forbjustere wie, hwant it wie in hiele foarname strjitte en in deftich hûs, dêr't er oanbelle. Mar hy wie wol to plak, hwant de bidler kom sels by de doar. Dy hie nou moaije klean oan, dat de kaptein koe him der hast net fan. De bidler sei: Ik kin jo net in nij skip jaen, mar ik stean goed foar in nij skip. Dat jo kinne mar ien keapje. Mar jo matte dat skip fuortdaliks forsekerje litte. As it dan nòch ris in kear forgiet, kinne jo der in nij foar krije. Sa woarde dus it goeddwaen leane. (Archief Meertens Instituut, verslag 50, verhaal 1; in de Nederlandse Volksverhalenbank geplaatst onder ID-nummer CJ005001) Zoals de vertelster zelf al aangeeft is het een verhaal van het type 'wie goed doet, goed ontmoet'. Overigens steekt er ongemerkt ook een wat kwalijker moraal achter het verhaal, namelijk: die bedelaars zijn niet echt arm, die wonen van jouw aalmoezen in een mooier huis dan jijzelf. Dit zou betekenen dat men met bedelaars eigenlijk geen 10 medelijden hoeft te hebben... Maar op deze uitleg stuurt het verhaal niet bewust aan. Naast het verhaal stuurde Jaarsma ook het formulier in met de zakelijke gegevens van deze vertelsessie. We zien nu dat Mevrouw Van der Zee is geboren in 1884 in Oudega, en sinds 1910 in Nijega woont. Als geloof heeft Jaarsma eigenhandig toegevoegd: gereformeerd artikel 31. Vóór haar huwelijk was mevrouw Van der Zee dienstmeid in Nijega, Rottevalle en Grouw. De ouders van mevrouw Van der Zee woonden allebei in Oudega. Uit een ander zakelijk formulier en uit haar overlijdensadvertentie weten we dat mevrouw Van der Zee is getrouwd (geweest) met Jan Everts Kobus (1882-1959). Haar man was noodslachter en mollenvellenkoopman en zij was huisvrouw. De vertelsessie van woensdag 15 juni 1966 heeft alles bij elkaar zo'n twee-en-een-half uur geduurd. Het gedeelte onder de stippellijn werd door een medewerker van het Meertens Instituut ingevuld met de typemachine. Het bij de vertelsessie horende formulier dat door Jaarsma werd opgestuurd naar het Meertens Instituut. 11 De Meertens-medewerker typeert de meeste verhalen hier als sprookje of sprookjesachtig volksverhaal. Het ATh-nummer 922 slaat op het nummer dat het verhaal krijgt in de internationale catalogus van Aarne & Thompson (The shepherd substituting for the priest answers the king's questions). Alleen het tweede verhaal met de “duivel” lijkt echt bruikbaar. Dam Jaarsma verzamelde zoals gezegd voor het Meertens Instituut 16.867 volksverhalen. Hij verzamelde daarmee in zijn eentje bijna net zoveel, als alle andere 23 verzamelaars bij elkaar opgeteld. Het navolgende kaartje geeft een overzicht van de gebieden waarin de andere 23 veldwerkers hebben verzameld, en hoeveel verhalen dat in totaal heeft opgeleverd: 17.243 volksverhalen. De verzamelactiviteit van de andere 23 verzamelaars. Hier wordt voor Jaarsma nog het getal 15.449 opgegeven, maar Jaarsma heeft na 1977 ook nog verzameld. Het huidige getal 16.867 is gebaseerd op alle volksverhalen van verzamelaar Jaarsma die in de Nederlandse Volksverhalenbank als ID beginnen met CJ. 12 Het volgende kaartje geeft een indruk van de actie-radius van Dam Jaarsma die vanuit zijn woonplaats Oostermeer zoveel mogelijk plaatsen met de fiets probeerde te bereiken, al bezat hij op zeker moment ook een brommer. Hij zal echter ook van het openbaar vervoer gebruik gemaakt hebben als hij verzamelde in Franeker, Heerenveen of zelfs Amsterdam. De actie-radius van Jaarsma. Bedenk dat Jaarsma na 1977 nog een tijdje is doorgegaan. Onwillekeurig is de vraag wel eens opgekomen: verzamelde Jaarsma zoveel méér omdat hij zo'n enthousiaste verzamelaar was, of omdat hij – meer dan de anderen – het geld nodig had om in zijn levensonderhoud te voorzien? Voskuil kneep een oogje toe als Jaarsma verhalen opstuurde, die hij al vóór 1965 had opgetekend, en nu van een recentere datum voorzien opstuurde naar het Meertens. Als dateringen niet kloppen met de sessienummering noch met de volgorde van binnenkomst dan zal Jaarsma in bepaalde gevallen hebben zitten sjoemelen. Was dit om aan extra verdiensten te komen, of was dit omdat Voskuil het aanmoedigde, zodat hij weer extra verhalen binnen kreeg (zie brief Voskuil 16-1-1968)? Om de vraag naar de verdiensten op te lossen, kunnen we een rekensom maken. Tot 1-1-1964 verdiende een verzamelaar per interview 20 gulden Vanaf 1-1-1964 kreeg een verzamelaar per interview 25 gulden Vanaf 1-1-1969 verdiende een verzamelaar per interview 30 gulden Jaarsma interviewde veelvuldig van 1965 tot en met 1980, maar ook daarna heeft hij sporadisch nog verhalen ingezonden. Voor de verdiensten van Jaarsma betekende dit: 13 1965 – 1969: 575 verslagen x 25 gulden = 14.375 1969 en later: 693 verslagen x 30 gulden = 20.790 Totaal 35.165 Dat lijkt al met al een behoorlijk bedrag, maar verspreid over 15 jaar komt dat toch uit op een gemiddeld bedrag van 2.344 gulden per jaar: niet bepaald een jaarsalaris waarvan men kan leven, wel extra zakgeld dat Jaarsma voor een aanzienlijk deel in zijn andere verzamelingen zal hebben geïnvesteerd. Hoe dan ook: Jaarsma heeft niet zo gretig voor het Meertens Instituut verzameld om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, maar was vooral toch de gedreven Friese verzamelaar. Er was geen geld om alle verzamelaars een bandrecorder te geven. Naar verluid heeft Voskuil tegen zijn veldwerkers gezegd: “U doet maar alsof U een bandrecorder bent.” In navolging van de afdeling dialectologie, schaft de afdeling volkskunde zich later wel een bandrecorder aan, met het voornemen om tenminste elke verzamelaar een keer te bezoeken. De verzamelaar zou de Meertens-medewerker dan meenemen naar een getalenteerde verteller en dan zou er een opname-sessie volgen waarin de verteller op band zou worden vastgelegd. J.J. Voskuil is niet minder dan vijf maal met de bandrecorder op bezoek geweest bij Dam Jaarsma en/of zijn vertellers. Op 3 juli 1968 gingen Han Voskuil en Ton Dekker van het Meertens Instituut samen met Dam Jaarsma naar verteller Auke de Wal in Eestrum, van beroep paardenhandelaar, strohandelaar en los werkman. Overigens hoorde Auke de Wal niet tot de meest getalenteerde vertellers; Jaarsma wist hem tijdens reguliere sessies alles bij elkaar maar 57 verhalen te ontlokken. Tijdens de opname vertelt De Wal ruim dertig sprookjes, anecdotes en raadsels, en vervolgens zijn de banden in het geluidsarchief van het Meertens terecht gekomen. In een brief van 6 juli 1968 aan Jaarsma is Voskuil mild in zijn oordeel: De Wal is geen echte sprookjesverteller. Niettemin staan er toch nog 12 van zijn verhalen in de internationale catalogus. Maar hij is wel een verteller. En wat misschien nog belangrijker is, hij vertelt niet wat hij vroeger eens gehoord heeft, maar wat hij nu nog altijd gewend is te vertellen. Die indruk hebben wij er tenminste van overgehouden. Dat verklaart ook dat het in het begin wat stroef ging en steeds onderbroken werd door: Bliksems Dam Jaarsma. Hij was nog niet op de temperatuur (een café-temperatuur) waarop hij gewend is deze verhalen te brengen. 14 Auke de Wal, rechts in gesprek met Dam Jaarsma. Foto's genomen op 3 juli 1968 door J.J. Voskuil Op 26 augustus 1968 zochten Han Voskuil en Jaap Baarspul verzamelaar Jaarsma nogmaals op, waarna ze naar het huis van Geeske Kobus-Van der Zee togen, die hen samen met haar inwonende ongehuwde dochter ontving. De sessie leverde 21 volksverhalen op, en ook in dit geval werd de bandopname toegevoegd aan het geluidsarchief van het Meertens Instituut. Andere vertellers die nog door Voskuil op band zijn opgenomen, zijn Japik Poppema (Opeinde), Hendrik Pomper (Haulerwijk) en Murkje Sakes Boskma-Paulusma (Veenwoudsterwal). Toen Voskuil eenmaal was afgestapt van het idee dat de verhalen gebruikt gingen worden voor een volkskunde-atlas, groeide bij hem het plan om de vele optekeningen uit te geven ten behoeve van het volksverhaalonderzoek – vanaf dat moment verzoende hij zich ook met binnenkomende sprookjes. Er zou een wetenschappelijk verantwoorde reeks Nederlandse Volksverhalen worden uitgegeven, maar dit plan bleek toch wat te ambitieus. Drie collecties zijn er tussen 1979 en 1993 uitgegeven, namelijk die van de verzamelaars E. Heupers, H. Kooijman en M.H. Dinnissen – de collecties omvatten tezamen 6676 volksverhalen, wat neerkomt op 21% van het geheel. Nadat de Friese verzamelaar en adjunct-direkteur van de Fryske Akademie Ype Poortinga (door Jaarsma in een brief van 8 juli 1971 een “onderkruiper” genoemd omdat hij onder zijn duiven schoot) zijn zesdelige collectie Fryske Folksforhalen als een soort Friese Duizend-en-éénNacht had uitgegeven, was het bijna ondenkbaar dat Jaarsma met zijn vele, vele sagenvarianten nog op papier zou worden uitgegeven. Wie zou nog zitten te wachten op de complete Jaarsma in een 15-delige reeks op telefoonboekformaat? Uiteindelijk is in 1994 besloten om alle volksverhalen verzameld tijdens het Amsterdamse verzameloffensief digitaal in een database te bewaren en in 2004 online uit te geven in de Nederlandse Volksverhalenbank (www.verhalenbank.nl). Alle volksverhalen uit de Collectie Jaarsma zitten er inmiddels in, en ook andere collecties zijn al toegevoegd, maar op het moment van schrijven is de klus nog niet volledig geklaard. 15 Zodra alle verhalen in de Volksverhalenbank zitten, kan men gaan kijken naar geografische verspreiding van volkskundige fenomenen: hoe zit dat bijvoorbeeld met de distributie van volksverhalen over kabouters, weerwolven of witte wieven over Nederland? Op het moment is het veiliger om de Collectie Jaarsma uit te selecteren en te bekijken hoe de verspreiding van bepaalde sagen zich over de Friese Wouden aftekent. Omdat Jaarsma zo heel intensief verzameld heeft, zullen veel verspreidingskaarten – bijvoorbeeld van de nachtmerrie – lijken op de actie-radiuskaart van Jaarsma als verzamelaar. Hij is in nagenoeg elk dorpje wel op verhalen over de nachtmerrie gestuit, of op sagen over het spookveulen met een pappot om zijn nek. Laten we als voorbeeld eens inzoomen op de sagen die gaan over sterke personen – in veel gevallen zijn dat sterke mannen, maar soms ook sterke vrouwen. In de Nederlandse Volksverhalenbank hebben de sagen over sterke personen de volgende typenummers meegekregen: - SINSAG 1226: "Dort wohnt er und hier ist er." Pflug aufgehoben, um die Richtung anzudeuten - TM 2801: Sterke man (vrouw) De eerste sage gaat er steeds om dat mensen aan een ploegende boer komen vragen waar een bepaalde sterke man woont. De boer tilt dan de loodzware ploeg op, wijst ermee naar een boerderij en zegt zoiets als: “Daar woont ‘ie en hier staat ‘ie”. Jaarsma heeft 284 versies van dit verhaal opgetekend, die we danzkij de nieuwe Volksverhalenbank en Google Maps nu mooi verspreid over Jaarsma’s actieradius op de kaart kunnen uitzetten. Verspreidingskaart van SINSAG 1226 (sterke man wijst met ploeg) zoals verzameld door Jaarsma in de Friese Wouden en omgeving 16 Het tweede typenummer, TM 2801, heb ik zelf bedacht om de grote hoeveelheid andere verhalen over sterke mensen te kunnen afvangen. Jaarsma verzamelde hier nog eens 755 van. Als we in de Volksverhalenbank een wordcloud maken op basis van alle Friese woorden die in deze 755 teksten voorkomen, dan wordt duidelijk over welke persoon de meeste verhalen gaan. Wordcloud van alle door Jaarsma verzamelde Friese teksten van het type TM 2801, Sterke man (vrouw) Hoofdrolspeler in het merendeel van deze verhalen is Sterke Hearke (de ploegtiller is overigens ook meestal Sterke Hearke, maar soms is het Grutte Pier). In deze verhalen tilt Hearke bijvoorbeeld loodzware voorwerpen op, zoals een spoorrail, een anker of een aambeeld. In de wordcloud zitten nog twee andere sterke personen verstopt. Ten eerste Sterke Ynse uit Bakkeveen, die met gemak hele boomstammen kon tillen, en de smid treiterde door zijn aambeeld buiten te zetten. Ten tweede is er de sterke vrouw Rixt, die soms de zuster, maar meestal de dochter wordt genoemd van Sterke Hearke. Ook zij heeft menig aambeeld de smidse uitgesjouwd als een sterk staaltje van krachtpatserij. Dat we nu, dankzij de automatisering de macroscoop kunnen richten op Nederland en inzoomen op Friesland, is mede te danken aan dat vele noeste veldwerk dat is verricht. Voskuil schreef op 24 december 1968 al aan Jaarsma: “Het beeld dat wij straks van de 17 Wouden zullen hebben, zal onverbeterlijk zijn.” Zonder die vele verzamelde verhalen zou er door de macroscoop niets te zien zijn en niets vallen te interpreteren. Dankzij mensen als Dam Jaarsma is er een schat aan immaterieel cultureel erfgoed verzameld en bewaard gebleven waarop veelzijdig volkskundig onderzoek verricht kan worden. Dat is niet alleen belangrijk voor Friesland of Nederland, maar bijvoorbeeld ook voor Europa, want de databases met volksverhalen die vandaag gebouwd worden, zullen in de nabije toekomst met elkaar verknoopt worden. Via internationale harvesters kunnen we op zoek naar de internationale verspreiding van cultureel erfgoed en naar veranderingen en ontwikkelingen in de samenleving. Maar laten we niet vergeten dat iemand als Dam Jaarsma ook een grote hoeveelheid zeer leesbare volksverhalen aan de vergetelheid ontrukt heeft, en vastgelegd op een toegankelijke manier: veel van de sprookjes en anecdotes die Jaarsma optekende, prikkelen de fantasie en zijn een lust om te lezen. In een intern rapportje (13-1-1966) toont Voskuil zich buitengewoon ingenomen met Jaarsma’s veldwerk: “Een voortreffelijk veldwerker. Overigens een ontoegankelijke man, afwezig, maar blijkbaar met een ongewone aanpak van zijn proefpersonen, want hij krijgt materiaal los, dat uitzonderlijk is. Iedere dag dat hij meewerkt, mogen wij onszelf gelukwensen.” Theo Meder (Meertens Instituut, Amsterdam) Aanbevolen literatuur Dekker, Ton: '150 jaar Nederlands volksverhaalonderzoek', in: Volkskundig Bulletin 4 (1978), p. 1-28. Kooi, Jurjen van der: Volksverhalen in Friesland. Lectuur en mondelinge overlevering. Een typencatalogus. Groningen 1984. Mearkes út 'e Wâlden, sammele troch Dam Jaarsma. Gorredijk, Bornmeer: 2014. Meder, Theo & Eric Venbrux: ‘Anders Bijma’s Folktale Repertoire and its Collectors’, in: Fabula 40 (1999) 3/4, p. 259-277. Meder, Theo: 'Waarom de kabouterkaart nooit afkwam', in: Nicoline van der Sijs [red.]: De kaartenbank: Over Taal en Cultuur. Amsterdam 2013, p. 10-17. Ut it gea fan Sterke Hearke: in kar út it fersprate wurk fan Dam Jaarsma, besoarge troch Ph. H. Breuker, J. van der Kooi en J.J. Spahr van der Hoek. Leeuwarden 1987. Venbrux, Eric: ‘Sprookjes in de maak. Uit de verzamelpraktijk van Dam Jaarsma’, in: Volkskundig bulletin 24 (1998) 2, p. 255-273. Venbrux, Eric: ‘Spoken op het kerkhof. Verhalen rond de dood uit de Friese Wouden’, in: John Exalto & Fred van Lieburg [ed.]: Spoken op het kerkhof: Verkenningen van protestantse vertelcultuur. Zoetermeer 2009, p. 121-134. Venbrux, Eric & Theo Meder: ‘Authenticity as an analytic concept in Folkloristics. A case of collecting folktales in Friesland’, in: Etnofoor 17 (2004) 1/2, p. 199-214. 18
© Copyright 2024 ExpyDoc