sociaal-economisch recht KwartaalSignaal 133 7653 ting 1964). Hierdoor wordt het verschil tussen directeurengrootaandeelhouders en ‘gewone’ werknemers kleiner ‘wat betreft de hoogte van de te belasten arbeidsbeloning en de gevolgen daarvan voor de inkomensafhankelijke premies en bijdragen en andere inkomensafhankelijke regelingen’, zo wordt in het algemene deel van de memorie van toelichting uitgelegd (Kamerstukken II 2014/15, 34002, 3, p. 12). Ook op een ander punt wordt de regeling aangescherpt. Het in aanmerking te nemen loon moet ten minste 75% bedragen van – en nu komt het – het loon dat geldt voor de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’. Een soortgelijke dienstbetrekking kan ontbreken, maar een meest vergelijkbare dienstbetrekking bestaat altijd. Belastingrecht AAK20147653 Mr. L.J.A. Pieterse Wet- en regelgeving Inkomensbeleid De algemene heffingskorting, die inkomensafhankelijk is (geworden), wordt de komende jaren verder en in een hoger tempo afgebouwd; het zogenoemde afbouwpercentage wordt namelijk verhoogd. Daardoor zal deze korting voor belastingplichtigen met een hoger inkomen minder bedragen dan voor belastingplichtigen met een lager inkomen (zie Kamerstukken II 2014/15, 34002, 3, p. 5). Het inkomenstraject waarover de afbouw zal plaatsvinden, loopt van circa € 20.000 tot circa € 57.000, zo valt in de memorie van toelichting te lezen (Kamerstukken II 2014/15, 34002, 3, p. 5). Deze operatie moet de schatkist op korte termijn ruim € 350 miljoen per jaar opleveren. Het kabinet heeft tevens € 500 miljoen gereserveerd voor een verdere verhoging van de arbeidskorting (Kamer stukken II 2014/15, 34002, 3, p. 36). Deze heffingskorting is eveneens inkomensafhankelijk (gemaakt). Aanpassing gebruikelijkloonregeling Een directeur-grootaandeelhouder heeft het niet helemaal zelf in de hand op welk bedrag hij zijn loon vaststelt. De zogenoemde gebruikelijkloonregeling schrijft voor hoe hoog dat loon (ongeveer) moet worden vastgesteld. Daarbij geldt dat het loon 30% lager mag worden gesteld dan het bedrag dat een zakelijk loon zou vormen (de zogenoemde doelmatigheidsmarge). Deze marge kan echter niet tot gevolg hebben dat het loon op een lager bedrag wordt gesteld dan € 44.000 (het standaardbedrag in 2014). De doelmatigheidsmarge zal worden verlaagd naar 25% (zie de voorgestelde wijziging van art. 12a Wet op de loonbelas- Afvalstoffenbelasting Terug van weggeweest is de afvalstoffenbelasting. Vanaf 2015 zal deze belasting wel een ander aanzien krijgen om de structureel beoogde opbrengst van € 100 miljoen te realiseren. De afvalstoffenbelasting zal worden geheven bij zowel de verbrandingsinrichtingen als de stortings inrichtingen over de hoeveelheid afval die vanuit Nederland door bedrijven, gemeenten en particulieren aan deze inrichtingen wordt aangeboden. Het tarief zal € 14 per ton bedragen (art. 28 van de Wet belastingen op milieugrondslag). Dit tarief, dat relatief laag is, geldt voor zowel afval dat wordt aangeboden om te worden gestort als afval dat wordt aangeboden om te worden verbrand. De aanpassing van de afvalstoffenbelasting leidt tot een opbrengst van € 67 miljoen vanaf 2015. Tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting Bijna elke belasting bevat een of andere vrijstelling (die meer dan eens voorwerp of speelbal van het politieke krachtenveld is dan wel blijkt te worden). Zo geldt een vrijstelling voor bepaalde schenkingen, bijvoorbeeld als ouders een bedrag aan een kind schenken om hem of haar in staat te stellen om – kort gezegd – een eigen woning te verwerven (art. 33 Successiewet 1956). Deze vrijstelling beloopt ruim € 50.000. Naast kinderen is er tijdelijk ook voor anderen – als crisismaatregel – een vrijstelling van € 100.000 onder de voorwaarde dat het gaat om een eigen woning, een financiering van een eigen woning of verbouwing daarvan of aflossing op een eigenwoningschuld (art. 33a Successiewet 1956). Deze maatregel, die tot 1 januari 2015 geldt, geniet een grote populariteit en zal daarom niet worden verlengd: de belastingderving is te hoog opgelopen (zie daarover: ‘Belastingvrij schenken kost honderden miljoenen’, NRC Handelsblad 15 a ugustus 2014, p. 2 en H.M.N. Schonis, ‘Kost het wat? Vraagtekens bij de beëindiging tijdelijke schenkvrijstelling’, FTV 2014/42, p. 3-4). Modernisering belastingplicht overheidsondernemingen De belastingplicht voor overheidsondernemingen staat al geruime tijd in de belangstelling. In het voorjaar heeft een conceptwetsvoorstel ter internetconsultatie open gestaan (zie KwartaalSignaal 131, AAK20147512). Het algemene uitgangspunt dat daarin met betrekking tot de belastingplicht van directe overheidsondernemingen 7654 KwartaalSignaal 133 sociaal-economisch recht is neergelegd, is dat in beginsel belastingplicht ontstaat voor zover de activiteiten een (materiële) onderneming vormen in de zin van de inkomstenbelastingwetgeving. Wat indirecte overheidsondernemingen betreft, geldt dat de belastingplicht dezelfde is als voor rechtspersonen die in private handen zijn. Inmiddels is daadwerkelijk een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden om de belastingplicht voor overheidsondernemingen vast te leggen (Kamerstukken II 2014/15, 34003, 1-4). Naar aanleiding van de internetconsultatie en gevoerde gesprekken is het aanvankelijke voorstel op verschillende punten gewijzigd (Kamerstukken II 2014/15, 34003, 3, p. 30). Zo is de onderwijsvrijstelling aangepast en is in de memorie van toelichting nader aandacht gegeven aan de begrippen ‘deelname aan het economische verkeer’, ‘winststreven’ en ‘overheidstaken en publiekrechtelijke bevoegdheden’ (Kamerstukken II 2014/15, 34003, 3, p. 31). Jurisprudentie Pokerspel Texas Hold’em is casinospel: heffing in strijd met vrijheid van dienstenverkeer Met pokeren zijn soms aardige bedragen te winnen. De vraag is of deze bedragen onder het bereik van de kansspelbelasting vallen. De Hoge Raad is van oordeel dat poker in de variant van Texas Hold’em, ook wanneer dat in toernooivorm wordt gespeeld, een casinospel is in de zin van artikel 1 van de Wet op de kansspelbelasting. Dat betekent dat van het casino kansspelbelasting kan worden geheven, en wel over het verschil tussen de ontvangen inzetten en de uitbetaalde prijzen (art. 3 van voornoemde wet). Degene die meedoet aan een buitenlands pokertoernooi moet zelf kansspelbelasting op aangifte voldoen. Op zich behoeft dat geen probleem te zijn. Het voorwerp van de belasting, zoals dat in vakjargon wordt genoemd, is in dat geval evenwel een andere. De belasting wordt dan namelijk geheven ‘naar de prijzen’, het totale prijzengeld dus (art. 8). Daarmee staat vast dat de prijswinnaar van een buitenlands pokertoernooi ongunstiger wordt behandeld dan de winnaar van een toernooi dat in Nederland wordt georganiseerd, omdat de belasting die in de eerstgenoemde situatie is verschuldigd hoger is dan de – van het casino geheven – kansspelbelasting die is toe te rekenen aan prijzen die zijn gewonnen bij een vergelijkbaar binnenlands toernooi. Dat levert volgens de Hoge Raad een niet te rechtvaardigen schending van de door het Europese recht gewaarborgde vrijheid van dienstenverkeer op. De consequentie die de Hoge Raad daaraan verbindt, is dat heffing van kansspelbelasting over binnen de EU gewonnen prijzen achterwege moet blijven (zie HR 11 juli 2014, ECLI: NL: HR: 2014: 1624 en ECLI: NL: HR: 2014: 1625, NTFR 2014/1937-1938). De reactie van de wetgever heeft niet lang op zich laten wachten. Inmiddels is namelijk een wetsvoorstel ingediend dat ertoe moet leiden dat deelnemers aan onder meer pokertoernooien in andere lidstaten van de Europese Unie niet zwaarder zullen worden belast dan in Nederland (Kamerstukken II 2013/14, 33996, 1-4). Dit voorstel is overgeheveld naar het Belastingplan 2015 om de wijziging per 1 januari 2015 te kunnen laten ingaan (Kamerstukken II 2014/15, 34002, 8). De wetswijziging zal erin resulteren dat zowel gerechtigden tot prijzen van binnenlandse als buitenlandse kansspelen (effectief) verschoond zullen blijven van kansspelbelasting (Kamerstuk ken II 2013/14, 33996, 3, p. 149-150). Mogelijke onderwerpen voor een scriptie –– Periodieke giften. De inkomstenbelasting kent een spe ciaal regime voor zogenoemde periodieke giften (giften in de vorm van vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen). Dat regime kan vanuit verschillende invalshoeken worden geanalyseerd (zie WFR 2014/7062, p. 1060 e.v. en WFR 2014/7063, p. 1092-1099). Om een voorbeeld te geven: hoe verhoudt de periodieke gift zich tot het civielrechtelijke begrip schenking? –– Sfeerovergang. Door fiscalisten wordt het begrip sfeerovergang nogal eens gebruikt. Hoe wordt dit begrip in de literatuur omschreven en welke typen sfeerovergang kunnen in dogmatische zin worden onderkend? –– Rangorderegeling in de inkomstenbelasting. In de literatuur is de vraag opgeworpen of de rangorderegeling eigenlijk niet overbodig is. –– Vruchtgebruik in het belastingrecht. Het civielrechtelijke begrip vruchtgebruik doet op verschillende manieren zijn invloed gelden in het belastingrecht. Soms leidt dat tot vragen en/of knelpunten, bijvoorbeeld in de sfeer van het aanmerkelijk belang (zie NTFR 2014/2009, p. 1-3). –– Ficties in het belastingrecht. In de belastingwetgeving wordt op ruime schaal gebruik gemaakt van ficties, ook in het formele belastingrecht. Op welke wijze ficties op het terrein van dit deel van het belastingrecht worden ingezet, is nog niet geïnventariseerd. In samenhang daarmee kan ook de vraag worden beantwoord aan welke minimale voorwaarden een fictie dient te voldoen en of het gebruik ervan in een concreet geval wenselijk is. –– Kansspelbelasting. In de literatuur wordt gepleit voor een fundamentele herbezinning op de kansspelbelasting (zie NTFR 2014/2096, p. 1 e.v. en WFR 2014/7044, p. 487-488). Is het inderdaad zaak de vraag onder ogen te zien of de kansspelbelasting niet beter kan vervallen? –– Afvalstoffenbelasting. Soms biedt een enigszins exotische belasting aanknopingspunten voor nader onderzoek. De afvalstoffenbelasting, die onlangs weer is ingevoerd, is een dergelijke belasting (Kamerstukken II 2014/15, 34002, 3, p. 15 e.v.). –– Rechtsvinding. Een enkele keer anticipeert een rechter op een gewijzigde bepaling die nog niet is ingevoerd (anticiperende interpretatie); de vraag is in hoeverre daar in het belastingrecht ruimte voor is (zie WPNR 1992/6063, p. 680 e.v. voor een inventarisatie van oude rechtspraak). –– Rechtsvinding (2). Onlangs verscheen van de hand van H.C.F. Schoordijk een boek met de intrigerende titel: Realistische en pragmatische rechtsvinding. Taak en taakopvatting van de rechter in de westerse wereld sociaal-economisch recht (Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2014). De denkwereld van deze auteur biedt voldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek. –– Bewijs in belastingzaken. Het zal bevreemding kunnen wekken, maar ook in het belastingrecht speelt de waarheid een rol. Zo moet een rechterlijke beslissing zijn gebouwd op feiten. De hoofdregel is dat zij moeten kunnen worden bewezen. Daarbij kunnen tal van vragen rijzen (bewijslastverdeling, gebruik van bewijsvermoedens, toelaatbaarheid van steekproeven, onrechtmatig verkregen bewijs en zo meer). –– Rechtsfilosofie. Het aantal regels dat het belastingrecht rijk is, lijkt welhaast ontelbaar. Waarom zouden belastingplichtigen, veelal bewogen door individuele motieven, zich daarvan iets aantrekken? Literatuur –– P.G.H. Albert, ‘De onzakelijke lening’, TFO 2014/134.1; –– P.G.H. Albert, P. Kavelaars, W.R. Kooiman & M.H.C. Ruijschop, ‘Compartimenteren zonder reserve’, WFR 2014/7064, p. 1124-1131; –– J.P. Boer, ‘Requiem voor een omstreden arrest’ (Column), WFR 2014/7063, p. 1090-1091; –– R.P. van den Dool, E.J.W. Heithuis, G.W.J.M. Kampschöer & R.C. de Smit, Compendium vennootschaps belasting (13e druk), Deventer: Kluwer 2014; –– J. Elbers, Misbruik van het identiteitsverschil en credi teursbenadeling. Een onderzoek naar vereenzelviging en klassieke vormen van redres, Zutphen: Uitgeverij Paris 2014; –– A.C.G.A.C. de Graaf, P. Kavelaars & A.J.A. Stevens, In ternationaal belastingrecht (8e druk), Deventer: Kluwer 2014; –– F.J.P.M. Haas & D.N.N. Jansen, Fiscale boeten onder de vierde tranche Awb (2e druk), Deventer: Kluwer 2014; –– G.W.J.M. Kampschöer e.a., De fiscale eenheid in de ven nootschapsbelasting (2e druk), Deventer: Kluwer 2014; –– M.L.M. van Kempen, ‘Herwaarderingsmogelijkheden na HR 11 juli 2014’ (Opinie), NTFR 2014/2347, p. 1-3; –– A.O. Lubbers & G.T.K. Meussen, Hoofdzaken winst uit onderneming (5e druk), Deventer: Kluwer 2014; –– O.C.R. Marres, ‘Over bodemloze putten’ (Opinie), NTFR 2014/2126 –– C.J.M. Martens en F. Sonneveldt, Wegwijs in de Succes siewet (19e druk), Den Haag: Sdu Uitgevers 2014; –– R.P.M.G. Niessen-Cobben, Wegwijs in de Invordering (5e druk), Den Haag: Sdu Uitgevers 2014; –– M.E. Oenema, De formeelrechtelijke aspecten van ho rizontaal toezicht in belastingzaken, Deventer: Kluwer 2014; –– J.H.P.M. Raaijmakers, Aansprakelijkheid in belasting zaken (4e druk), Deventer: Kluwer 2014; –– A. Rozendal, Het begrip ‘belang’ in de Nederlandse belas tingwetgeving, Den Haag: Sdu Uitgevers 2014; –– H.M.N. Schonis, ‘Kost het wel wat? Vraagtekens bij de beëindiging tijdelijke schenkvrijstelling’, FTV 2014/42, p. 3-4; KwartaalSignaal 133 7655 –– L.G.M. Stevens, ‘Hervormingsmoed’, WFR 2014/7064, p. 1122-1123; –– J.L. van de Streek, ‘Fiscale firmaproblematiek in beweging’, WFR 2014/7067, p. 1237-1244; –– J.C. van Straaten, Wegwijs in de Overdrachtsbelasting (19e druk), Den Haag: Sdu Uitgevers 2014; –– W.E.C.A. Valkenburg en J.H. van der Werff, Fiscaal strafen strafprocesrecht (5e druk), Deventer: Kluwer 2014; –– H. Vermeulen, Gelijke behandeling van het ongelijke. Belastingheffing van individuele en collectieve belegging, Den Haag: Sdu Uitgevers 2014; –– H. Vording, ‘Fiscale beleidsnotities 2015’, WFR 2014/7066, p. 1204-1214; –– E.P.J. Wasch (red.) e.a., Hoofdzaken milieuheffingen (10e druk), Deventer: Kluwer 2014.
© Copyright 2024 ExpyDoc