ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING 2014-2015 VOOR DE VOLTIJDSE EN DEELTIJDSE OPLEIDINGEN SPH-MWD-CMV VAN DE ACADEMIES VOOR SOCIALE STUDIES BREDA EN ‘S-HERTOGENBOSCH Datum vaststelling academiedirectie(s) 01-07-14 Datum advies opleidingscommissie 01-06-14 Datum instemming academieraden 01-07-14 Inhoud Hoofdstuk 1 Algemeen 1.1 1.2 1.3 algemene bepalingen begripsbepalingen toepasselijkheid Hoofdstuk 2 Grondslagen van de opleiding 2.1 2.2 opleidingsprofiel en competenties beroepsvereisten Hoofdstuk 3 Vooropleiding en toelating 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 onderzoek in verband met nadere vooropleidingseisen onderzoek in verband met vrijstelling van vooropleidingseisen op grond van een diploma dat in het buitenland is afgegeven onderzoek in verband met aanvullende eisen toelatingsonderzoek eisen werkkring eis voor niet-EU studenten die een Engelstalige opleiding willen volgen Hoofdstuk 4 De voltijdse bacheloropleiding 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 opleidingsvorm taal structuur van de bacheloropleiding 4.3.1 de bacheloropleiding met major/minorstructuur 4.3.2 de bacheloropleiding met afstudeerrichtingen (cohort 2008 of eerder) studielast en studieduur duur, omvang en samenstelling 4.5.1 de voltijdse opleiding 4.5.2 vrijstellingen voor studenten met een WEB-diploma 4.5.3 vrijstellingen voor studenten met een VWO-diploma 4.5.4 vrijstellingen voor studenten met een Ad-diploma 4.5.5 andere instroomgroepen met een standaardvrijstelling studieadvies en bindende afwijzing 4.6.1 voorlopig studieadvies 4.6.2 definitief studieadvies 4.6.3 bindende afwijzing inschrijving voor de postpropedeutische fase de postpropedeutische fase 4.8.1 inschrijving voor een minor programmawijzigingen 4.8.1 overstappen naar nieuwer cohortprogramma 4.8.2 toetsvormgarantie tentamenvolgorde Hoofdstuk 4A Het voltijdse Associate-Degreeprogramma (Ad) Niet van toepassing Hoofdstuk 5 De deeltijdse Bachelor opleiding 5.1 5.2 5.3 opleidingsvorm taal structuur van de bacheloropleiding 5.3.1 de bacheloropleiding met major/minorstructuur 2 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9 5.10 5.3.2 de bacheloropleiding met afstudeerrichtingen (cohort 2008 of eerder) studielast en studieduur duur, omvang en samenstelling 5.5.1 de deeltijdse bacholor opleiding 5.5.2 vrijstellingen voor studenten met een WEB-diploma 5.5.3 vrijstellingen voor studenten met een VWO-diploma 5.5.4 vrijstellingen voor studenten met een Ad-diploma 5.5.5 andere instroomgroepen met een standaardvrijstelling studieadvies en bindende afwijzing 5.6.1 voorlopig studieadvies 5.6.2 definitief studieadvies 5.6.3 bindende afwijzing inschrijving voor de postpropedeutische fase de postpropedeutische fase 5.8.1 inschrijving voor een minor programmawijzigingen 5.9.1 overstappen naar nieuwer cohortprogramma 5.9.2 toetsvormgarantie tentamenvolgorde Hoofdstuk 5A Het deeltijdse Associate-Degreeprogramma (Ad) Niet van toepassing Hoofdstuk 6 De duale Bachelor-opleiding Niet van toepassing Hoofdstuk 6A Het duale Associate-Degreeprogramma (Ad) Niet van toepassing Hoofdstuk 7 Studiebegeleiding en studievoortgang 7.1 7.2 7.3 studiebegeleiding studievoortgangsregistratie studievoortgangsgarantie Hoofdstuk 8 Examens en tentamens 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 8.10 8.11 8.12 8.13 8.14 8.14.1 8.14.2 8.15 8.16 8.17 propedeutisch examen (afsluitend) examen tentamen de inrichting van de tentamens tijdvakken en frequenties voor het afleggen van tentamens en toetsen aanmelding voor groepsgewijze, schriftelijke tentamens en toetsen beoordeling bekendmaking van de tentamenuitslag bekendmaking van de examenuitslag geldigheidsduur bewaring inzage vrijstellingen tot het afleggen van tentamens gedragsregels bij groepsgewijze, schriftelijke tentamens legitimatie verdere gedragsregels calamiteitenregeling onregelmatigheden getuigschriften en verklaringen 3 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 8.18 8.18.1 8.18.2 8.19 graadverlening bachelor associate degree cum laude slagen Hoofdstuk 9 Verzoeken aan de examencommissie, beroep en klachten 9.1 9.2 9.3 verzoeken aan de examencommissie beroepsregeling klachtrecht Hoofdstuk 10 Vaststelling en wijziging 10.1 10.2 10.3 herziening, vaststelling en inwerkingtreding wijziging in de loop van het studiejaar onvoorziene omstandigheden Bijlage 1 Begripsbepalingen Bijlage 2 Curriculumoverzicht Bijlage 3 Eindkwalificaties en Opleidingscompetenties 4 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch De inhoud van de Onderwijs- en Examenregelingen Hoofdstuk 1 ALGEMEEN 1.1 Algemene bepalingen 1 Avans Hogeschool kent, conform artikel 7.59. van de WHW, een studentenstatuut dat is vastgesteld door het College van Bestuur van de hogeschool, na instemming van de medezeggenschapsraden. Het studentenstatuut bestaat uit een instellingsspecifiek deel (instemming AMR) en een opleidingsspecifiek deel (instemming Academieraad). Het instellingsspecifiek deel is opgenomen in een afzonderlijk document. De OER is onderdeel van het opleidingsspecifiek deel van het Studentenstatuut. 2 De OER voldoet aan de regels en voorschriften zoals beschreven in de “Handreiking voor het opstellen van een onderwijs- en examenregeling” en in het “Format voor het opstellen van een onderwijs- en examenregeling” van het “Kaderstellend beleid voor het opleidingsspecifiek studentenstatuut”. Deze kaderregeling wordt vastgesteld door het College van Bestuur. 3 De OER wordt vastgesteld door de betrokken academiedirecties conform het “Kaderstellend beleid voor het opleidingsspecifiek studentenstatuut”. 4 De academiedirecties dragen zorg voor een jaarlijkse evaluatie van de OER en wegen daarbij het tijdsbeslag voor de studenten dat daaruit voortvloeit ten behoeve van de bewaking en zonodig de bijstelling van de studielast. (WHW artikel 7.14.). 5 De OER wordt jaarlijks geëvalueerd door de opleidingscommissie. De opleidingscommissie presenteert de resultaten van de evaluatie aan de academiedirectie. 1.2 Begripsbepalingen De begripsbepalingen voor zover relevant voor de OER zijn opgenomen in bijlage 1 van deze OER. 1.3 Toepasselijkheid 1 De OER is van toepassing voor alle cohorten studenten en uitsluitend voor het studiejaar 2014-2015. 2 Indien op 1 september 2014 de OER 2014-2015 nog niet gereed is blijft, in uitzondering op 1.3 lid1, de OER 2013-2014 van kracht totdat de OER 2014-2015 van kracht is geworden. 3 Het BRIN-nummer van Avans Hogeschool is voor alle opleidingen 07GR. 5 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 4 4.1 Deze OER legt de rechten en de plichten van studenten van de opleiding(en): CROHO Graad Naam Opleiding Academie(s) 1(afk.) nr. B-Culturele en Maatschappelijke Vorming ASB-ASH 34610 B-SW B-Maatschappelijk Werk en Dienstverlening ASB-ASH 34616 B-SW B-Sociaal Pedagogische Hulpverlening ASB-ASH 34617 B-SW vast evenals de daaruit voortvloeiende verplichtingen van het College van Bestuur, de Academiedirecties, de examencommissie en de medewerkers van de opleiding. 4.2 Waar in deze regeling sprake is van studenten, worden daaronder mede extraneï begrepen, tenzij anders is bepaald. “Wanneer het cluster, waartoe deze opleiding behoort, voor 70% is geaccrediteerd, geldt de nieuwe titulatuur zoals aangegeven bij de betreffende opleiding in de NVAO Hbo-clusterlijst. Een lijst met overgangspercentages wordt maandelijks herzien en vermeld op www.NVAO.nl”. 1 6 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 2 GRONDSLAGEN VAN DE OPLEIDING 2.1 De competenties van de opleiding 1 De competenties waarover de afgestudeerde van de opleiding beschikt zijn opgenomen in bijlage 2. Deze bijlage is integraal onderdeel van de OER. 2 De in de OER opgenomen competenties zijn opgesteld conform de Dublin Descriptoren. Avans Hogeschool conformeert zich aan de Lissabon conventie en geeft daarmee aan onderwijskwalificaties en de behaalde resultaten van andere opleidingen te erkennen. 3 De specifieke landelijke afspraken die voor de opleiding zijn gemaakt zijn: Niet van toepassing. 2.2 Beroepsvereisten Niet van toepassing. 7 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 3 3.1 VOOROPLEIDING EN TOELATING Onderzoek in verband met nadere vooropleidingseisen (WHW artikel 7.25. & 7.28.) Een aankomend student, jonger dan 21 jaar, die voldoet aan de vooropleidingseis of daarvoor vrijstelling heeft gekregen, maar niet voldoet aan de nadere vooropleidingseisen van de opleiding van zijn keuze, kan een verzoek indienen bij het College van Bestuur van Avans Hogeschool tot het deelnemen aan een onderzoek dat er op gericht is na te gaan of hij voldoet aan vergelijkbare eisen. Dit verzoek wordt alleen gehonoreerd als er zwaarwegende redenen zijn om niet via het voortgezet onderwijs tot voldoende vooropleiding te komen. De eisen van het onderzoek betreffen de kennis en vaardigheden die voortvloeien uit het voorgeschreven profiel en vakkenpakket zoals vermeld in de “Regeling nadere vooropleidingseisen hoger onderwijs 2007 (versie 25 februari 2011)”. Een positief resultaat van dit onderzoek is een voorwaarde om te mogen worden ingeschreven. 3.2 Onderzoek in verband met vrijstelling van de vooropleidingseisen op grond van een diploma dat in het buitenland is afgegeven (WHW artikel 7.28. & 7.29.) De student die is vrijgesteld van de vooropleidingseisen op basis van een diploma dat in het buitenland is afgegeven, kan geen tentamens of examens afleggen voordat hij het staatsexamen NT2 Programma II examen (Nederlands als tweede taal) met taalniveau B2 van het Europees Referentie Kader (ERK) met succes heeft afgelegd, dan wel het CNaVT2-certificaat PAT of PTHO heeft behaald, dan wel middels een ander onderzoek ten behoeve van de academiedirectie voldoende beheersing van de Nederlandse taal is aangetoond. Vlaamstalige studenten zijn uitgezonderd van deze onderzoeken. 3.3 Onderzoek in verband met aanvullende eisen (WHW artikel 7.26. & 726a.) Niet van Toepassing 3.4 Toelatingsonderzoek 1 De student die 21 jaar of ouder is en die niet voldoet aan de vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 7.25. van de WHW en daarvan niet is vrijgesteld op grond van artikel 7.28. lid 1 of lid 2 van de WHW, kan toch worden vrijgesteld van de vooropleidingseisen indien hij voldoet aan de eisen van het toelatingsonderzoek. 2 De academiedirectie(s) kan (kunnen) bepalen dat de in lid 1 genoemde leeftijdsgrens niet van toepassing is voor de student die in het bezit is van een buiten Nederland afgegeven diploma dat in het eigen land toelating geeft tot een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs. 3 Het toelatingsonderzoek betreft een onderzoek naar de geschiktheid voor het onderwijs in de opleiding en naar de mate van beheersing van de Nederlandse taal of naar de mate van beheersing van de instructietaal indien deze bij de gekozen opleidingsvariant een andere is dan het Nederlands. 4 De eisen van het toelatingsonderzoek zijn: Het toelatingsonderzoek van de Academies voor Sociale Studies wordt afgenomen door Aob Compaz in Tilburg. Het onderzoek bestaat uit een schriftelijk capaciteitenonderzoek en 2 Certificaat Nederlands als Vreemde Taal (www.cnavt.org) 8 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch een afsluitend gesprek op grond waarvan een schriftelijke rapportage wordt uitgebracht. Het onderzoek toetst aspecten als taalvaardigheid, analytisch denkvermogen, redeneervermogen, concentratie en werktempo en geeft daarmee aan of er sprake is van toereikende capaciteiten om een studie op HBO niveau te kunnen volgen. Informatie over aanmelding voor dit onderzoek is te vinden op de website van Avans en verkrijgbaar bij de SIB (Studenten Informatie Balie). 5 Het toelatingsonderzoek wordt uitgevoerd door of namens de examencommissie. 3.5 Eisen werkkring (WHW artikel 7.27.) Voor de inschrijving voor de deeltijdse opleiding worden de navolgende eisen gesteld omtrent het verrichten van werkzaamheden tijdens het volgen van de opleiding. 1. Voor de propedeusefase van de vierjarige deeltijdopleiding CMV, MWD of SPH wordt als eis gesteld dat de student in het voorjaar voor minimaal 160 uren werkzaam is bij een instelling met een sociaal agogische doelstelling. 2. Voor het tweede en derde jaar van de vierjarige deeltijdopleiding CMV, MWD of SPH wordt als eis gesteld dat de student 640 uren in een beoepsrelevante rol werkzaam is bij een instelling met een sociaal agogische doelstelling. Voor het vierde jaar van de vierjarige deeltijdopleiding en het derde jaar van de driejarige verkorte opleiding CMV, MWD of SPH is deze omvang 640 uren, waarbinnen het praktijkgedeelte voor minor en afstuderen is opgenomen. 3.6 Eis voor niet-EU-studenten die een Engelstalige opleiding willen volgen (Bindingsbesluit HBO-raad dd. 30 september 2005) Niet van toepassing 9 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 4 DE VOLTIJDSE BACHELOROPLEIDING Academie voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch, opleidingen Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV), Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD). 4.1 Opleidingsvorm (WHW artikel 7.13. lid 2i) De bacheloropleiding is ingericht als voltijdse opleiding 4.2 Taal (WHW artikel 7.2.) 1 Het onderwijs wordt gegeven en de tentamens worden afgenomen in het Nederlands. 4.3 Structuur van de bacheloropleiding 4.3.1 De major/minorstructuur 1 Conform het ‘Avans Beleidskader voor Bacheloropleidingen’3 bestaat de opleiding uit twee delen: A B 2 de beroepsprofilering; dit deel heeft betrekking op de domeincompetenties en omvat één major met een omvang van 180 of 210 studiepunten. Als een major een omvang heeft van 180 studiepunten, kent de opleiding daarnaast een minor van 30 studiepunten die betrekking heeft op de domeincompetenties. de individuele profilering4; dit deel is ter vrije keuze van de student en kan al of niet betrekking hebben op de domeincompetenties en heeft een omvang van 30 studiepunten. Ter invulling van dit deel kan de student een keuze maken uit de minors die zijn opgenomen in de minorcatalogus van Avans Hogeschool of uit andere onderwijseenheden. Het deel beroepsprofilering van de opleiding bestaat uit de volgende major en minor(s): Naam Major CMV Major SPH Major MWD Individuele profilering Keuzeminoren Aantal studiepunten 210 210 210 30 3 Als de student voor het deel individuele profilering een minor kiest uit de Avans minorcatalogus of uit het aanbod van ‘Kies op Maat5 dan is er geen autorisatie door de examencommissie nodig. 4 De student die zijn individuele profileringsdeel niet samenstelt uit de Avans minorcatalogus of uit het aanbod van ‘Kies op Maat’ maar uit andere onderwijseenheden, of een minor kiest bij een instelling die geen KOM-partner is, dient deze keuze ter accordering voor te leggen aan de examencommissie om het Hbo-niveau te garanderen. 4.3.2 De bacheloropleiding met afstudeerrichtingen (cohort 2008 of eerder) 1 3 De bacheloropleiding kent geen afstudeerrichtingen. Beleidskader Bacheloropleidingen & Associate-degree-programma’s, Avans Hogeschool, dd. Januari 2012. Avans Hogeschool neemt deel aan Kies op Maat, een arrangement om minoren van diverse hogescholen te kunnen kiezen. 5 10 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 4.4 Studielast en studieduur (WHW artikel 7.4. & 7.4b.) 1 De opleiding heeft een omvang van 240 studiepunten. Eén studiepunt komt overeen met 28 studiebelastingsuren. De nominale studieduur is 4 jaar. Eén studiejaar omvat 42 weken, heeft een omvang van 60 studiepunten (1680 studiebelastingsuren). Het studiejaar is onderverdeeld in 4 perioden conform het jaarrooster van Avans Hogeschool. 2 Teneinde de student in redelijkheid in staat te stellen te voldoen aan de normen voor bindende afwijzing worden studiepunten geregistreerd op het niveau van toetsen, ook als deze niet formeel zijn toegekend vanwege het nog niet met succes afleggen van een tentamen van een onderwijseenheid. 4.5 Duur, omvang en samenstelling (WHW artikel 7.7., 7.8., & 7.13.) 4.5.1 De voltijdse bacheloropleiding CMV, SPH en MWD De opleiding omvat 240 studiepunten en heeft een nominale duur van 4 jaar. De propedeutische fase omvat 60 studiepunten en heeft een nominale duur van 1 jaar. De postpropedeutische fase omvat 180 studiepunten en heeft een nominale duur van 3 jaar. Het deel beroepsprofilering van de opleiding bedraagt 210 studiepunten bestaande uit de Major. Het deel individuele profilering bedraagt 30 studiepunten en is ter vrije keuze van de student. Ter invulling van dit deel kan de student een keuze maken uit: - één van de verbredende of verdiepende minors van de Academie voor Sociale Studies - de minors die zijn opgenomen in de minorcatalogus van Avans Hogeschool - de minors die zijn opgenomen in Kies Op Maat - of die van andere onderwijsinstellingen (zie paragraaf 4.3.1) In verband met een tijdige afgifte van het definitieve studieadvies en indien van toepassing de bindende afwijzing dienen alle laatste herkansingen van de propedeusefase voor de zomervakantie plaats te vinden, uiterlijk in week 11 van blok 4. (zie het Avans jaarrooster voor de concrete datum). De curriculumoverzichten van de propedeutische- en de postpropedeutische fase zijn opgenomen in bijlage 2. Zoals ook in voorgaande onderwijs- en examenregelingen aangegeven, is in Breda in het studiejaar 2011-2012 gestart met de gefaseerde invoering van een nieuw curriculum. Voor studenten die met de opleiding zijn gestart voor 2011 (aangeduid als het staande curriculum) geldt het volgende onderwijsaanbod: 2014-2015: vierde leerjaar vierjarige route: uitsluitend tentamenaanbod. Propedeuse, tweede en derde leerjaar uitsluitend nog onderwijs/tentamenaanbod conform het nieuwe curriculum. 2015-2016: geen onderwijs/tentamenaanbod meer ven de curricula 2010-2011 of ouder. Het bovenstaande aanbod brengt derhalve met zich mee dat, nadat in enig jaar een programma uit het staande curriculum voor de laatste keer door middel van tentamenaanbod is aangeboden, dit programma uitsluitend nog kan worden afgelegd door het volgen van onderwijs conform het nieuwe curriculum. De examencommissie beoordeelt in welke gevallen billijkheid vereist dat hiervan wordt afgeweken. Met ingang van het studiejaar 2014-2015 wordt de zogenaamde verkorte route voor studenten met een WEB-diploma niveau 4 van één van de MBO-agogische opleidingen niet meer aangeboden. Voor studenten die in Breda voor 2014 zijn gestart in de verkorte route geldt het volgende onderwijsaanbod: 11 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 2014-2015: hoofdfase onderdelen eerste leerjaar: uitsluitend tentamenaanbod. 2015-2016: geen onderwijs/tentamenaanbod meer van het curriculum 2013-2014. Het bovenstaande aanbod brengt derhalve met zich mee dat een programma dat nog niet met een voldoende resultaat is afgesloten uitsluitend nog kan worden afgelegd door het volgen van onderwijs conform het reguliere curriculum. De examencommissie beoordeelt in welke gevallen billijkheid vereist dat hiervan wordt afgeweken. 4.5.2 Vrijstellingen voor studenten met een WEB-diploma Niet van toepassing 4.5.3 Vrijstellingen voor studenten met VWO-diploma Niet van toepassing 4.5.4 Vrijstellingen voor studenten met een Ad-diploma Niet van toepassing 4.5.5 Andere instroomgroepen met een standaardvrijstelling Niet van toepassing 4.6 Studieadvies en bindende afwijzing (WHW artikel 7.8b.) 4.6.1 Voorlopig studieadvies 1 Iedere student (tenzij vallend onder lid 2) die voor 1 november is ingeschreven in de propedeutische fase ontvangt vóór 1 februari van de examencommissie een voorlopig, schriftelijk studieadvies over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. 4.6.2 Definitief studieadvies 1 De examencommissie brengt aan iedere (tenzij vallend onder lid 2) student van de voltijdse opleidingsvariant, voor het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase d.w.z. voor 1 september, schriftelijk een definitief studie advies uit over de voortzetting van de studie. 4.6.3 Bindende afwijzing6 (WHW artikel 7.8b.) 1 De examencommissie verbindt aan het definitieve studieadvies een bindende afwijzing als de student die voor 1 februari was ingeschreven voor de voltijdse opleiding, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. Dit is het geval als de student aan het einde van het eerste jaar van inschrijving voor de opleiding d.w.z. op 31 augustus, niet heeft voldaan aan de navolgende eis: 6 Dit is de formele aanduiding van datgene dat in het spraakgebruik –onjuist- bekend is komen te staan als ‘bindend studieadvies (BSA)’. 12 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch - de student heeft 52 of meer studiepunten, exclusief vrijstellingen, behaald. Deze eis beperkt zich tot studenten aan wie geen vrijstellingen voor de propedeutische fase zijn toegekend. 2 Bij de berekening van het totale aantal studiepunten worden studiepunten meegeteld die behaald zijn voor toetsen van de propedeutische fase; formele toekenning i.v.m. afronding van een onderwijseenheid is niet vereist. 3 Niet van toepassing 4 1 2 Indien de onvoldoende studieresultaten te wijten zijn aan persoonlijke omstandigheden, wordt de termijn voor het uitbrengen van een bindende afwijzing met 12 maanden verlengd. De student dient deze persoonlijke omstandigheden tijdig te melden, bij voorkeur bij de decaan. 5 Aan het definitieve studieadvies wordt tevens een bindende afwijzing verbonden als de student, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, aan het einde van het tweede jaar van inschrijving voor de opleiding i.c. op 31 augustus van dat jaar, niet is geslaagd voor het propedeutische examen. 6 De bindende afwijzing bedoeld in lid 1, lid 3 en lid 5 houdt in dat de student met ingang van de maand volgend op de datum van het uitbrengen van de afwijzing wordt uitgeschreven en zich niet meer als student of als extraneus kan inschrijven voor dezelfde opleiding binnen de instelling, dan wel voor een andere (voltijdse, deeltijdse, duale of Ad-) variant van dezelfde opleiding of voor de opleidingen waarmee de opleiding het propedeutisch examen gemeen heeft7. 7 In afwijking van het bepaalde in lid 6 kan de student die een bindende afwijzing heeft ontvangen zich opnieuw inschrijven voor de betreffende opleiding indien hij aan de academiedirecteur aannemelijk kan maken dat hij als gevolg van studie elders, vanwege opgedane werkervaring, dan wel om andere redenen, in staat is om de opleiding met goed gevolg te kunnen afsluiten. De nieuwe inschrijving kan niet eerder dan na minstens één jaar na het uitbrengen van het bindend afwijzend studieadvies plaatsvinden. 8 Voor de student die zich op basis van het vorige lid opnieuw inschrijft voor de opleiding gelden opnieuw alle bepalingen van 4.6.1, 4.6.2 en 4.6.3 met uitzondering van lid 7 van 4.6.3. 9 Als de examencommissie voornemens is om een bindende afwijzing te verbinden aan het studieadvies wordt de student schriftelijk van dat voornemen in kennis gesteld en hem de gelegenheid geboden om voorafgaande aan het uitbrengen van het advies een gesprek te hebben over zijn studievorderingen. 10 Aan het definitieve studieadvies kan alleen een bindende afwijzing worden verbonden als de opleiding beschikt over een systeem van intensieve studiebegeleiding waarin minstens is bepaald dat er in de propedeutische fase minimaal één keer per blokperiode studievoortganggesprekken plaatsvinden. 11 De persoonlijke omstandigheden die bij de vaststelling van de bindende afwijzing bedoeld in lid 1, lid 3 en lid 5 worden betrokken zijn: a ziekte, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis of zwangerschap van de student; Onder een gemeenschappelijke propedeuse wordt verstaan: een propedeuse die tot dezelfde competenties opleidt. 7 13 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch b bijzondere familieomstandigheden; c lidmaatschap of voorzitterschap van de opleidingscommissie, de AMR, of de academieraad; d eventuele andere door het College van Bestuur nader aan te geven activiteiten in het kader van de organisatie van het bestuur van de instelling; e lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel van een vergelijkbare organisatie van maatschappelijk belang, mits van enige omvang en mits deze organisatie daadwerkelijk activiteiten ontplooit. 12 Aan het bindend afwijzend studieadvies wordt zoveel mogelijk een advies over de voortzetting van de studie buiten de opleiding verbonden. 13 De student heeft het wettelijke recht om tegen het bindend afwijzend studieadvies beroep aan te tekenen bij het College van Beroep voor de Examens. 14 14.1 14.2 14.3 4.7 Aan een student van wie binnen vijf maanden na aanvang van de propedeutische fase van een opleiding, het schriftelijke verzoek tot uitschrijving is ontvangen wordt geen advies als bedoeld in lid 1 uitgebracht. Een student die vóór 1 februari (voor februaristudenten – zie lid 5.2- vóór 1 augustus) van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeuse zijn inschrijving wijzigt van voltijd naar deeltijd of duaal, wordt voor de uitvoering van deze regeling als deeltijd- resp. duale student beschouwd. Een student die na 1 februari (voor februaristudenten – zie lid 5.2- na 1 augustus) van het eerste jaar van inschrijving voor de propedeuse zijn inschrijving wijzigt van voltijd naar deeltijd of duaal, wordt voor de uitvoering van deze regeling beschouwd als voltijdstudent. Inschrijving voor de postpropedeutische fase (WHW artikel 7.30.) Tot de postpropedeutische fase heeft toegang: 1 de student die het propedeutisch examen met goed gevolg heeft afgelegd. 2 de Avans-student die in de propedeutische fase een studielast van tenminste 52 studiepunten met een voldoende resultaat heeft afgerond. 4.8 De postpropedeutische fase 4.8.1 Inschrijving voor een minor Inschrijving voor de Minor door de Avans student en de student die is ingeschreven voor één van de opleidingen van de academies voor Sociale Studies geschiedt volgens de inschrijvingsprocedure van Osiris. Inschrijving voor de Minor door de student die niet bij Avans is ingeschreven geschiedt volgens de inschrijvingsprocedure van ‘Kies op Maat’. 14 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 4.9 Programmawijzigingen 4.9.1 Overstappen naar nieuwer cohortprogramma Indien in enig jaar een onderwijseenheid vervangen is door een nieuwe onderwijseenheid, dan wel indien een onderwijseenheid inhoudelijk in ruime mate is vernieuwd, dan geldt voor oudere cohorten een overgangsregeling. De betreffende student krijgt in dat jaar twee maal een tentamenmogelijkheid aangeboden op basis van de oude onderwijseenheid. Voor deze tentamenmogelijkheden wordt geen extra onderwijs aangeboden. Indien de student deze tentamens niet met succes heeft afgerond, dan dient de student in het jaar volgend op de wijziging aan te sluiten bij de nieuwe dan wel vernieuwde onderwijseenheid met bijbehorende tentamenmogelijkheid. Met betrekking tot het vernieuwde curriculum zoals dat in Breda per september 2011 is ingevoerd en het vervallen van de zogenaamde verkorte route geldt hetgeen hiervoor onder 4.5.1 is opgenomen. 4.9.2 Toetsvormgarantie Voor de toetsvorm van een tweede of volgende toets geldt dat deze gedurende een jaar na de eerste afname identiek is aan die van deze eerste toets (zie 8.5), tenzij de student instemt met een andere vorm. 4.10 Tentamenvolgorde (WHW artikel 7.13. lid 2h) 1 In de propedeutische fase is geen verplichte volgorde van tentamens voorgeschreven. 2 Voor de doorstroom van het beroepsvoorbereidende jaar (tweede) naar het beroepsvormende (derde) jaar van de Voltijdse opleidingen geldt de volgende doorstroomeis: de student moet de propedeuse behaald hebben; de student moet van het beroepsvoorbereidende tweedejaars-programma tenminste 45 studiepunten hebben behaald; BPV-onderdelen en stagevoorbereiding maken onderdeel uit van de minimaal te behalen studiepunten van het beroepsvoorbereidende tweedejaars-programma; 3 Voor doorstroom naar het vierde jaar van de Voltijdse opleidingen geldt de volgende doorstroomeis: de student dient het tweede jaar van de opleiding te hebben afgerond (60 ec); de student dient de derdejaars stage van de beroepspraktijkvorming met een voldoende te hebben afgesloten, om deel te kunnen nemen aan een Minor; de student dient de derdejaars stage van de beroepspraktijkvorming en supervisie met een voldoende te hebben afgesloten, om deel te kunnen nemen aan de afstudeerfase. 15 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 4A HET VOLTIJDSE ASSOCIATE-DEGREEPROGRAMMA Niet van toepassing Hoofdstuk 5 DE DEELTIJDSE BACHELOROPLEIDING Academie voor Sociale Studies Breda, opleidingen Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV), Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD). 5.1 Opleidingsvorm (WHW artikel 7.13. lid 2i) De opleiding is ingericht als deeltijdse opleiding. 5.2 Taal (WHW artikel 7.2.) Het onderwijs wordt gegeven en de tentamens worden afgenomen in het Nederlands. 5.3 Structuur van de opleiding 5.3.1 De major/minorstructuur 1 Conform het ‘Avans Beleidskader voor Bacheloropleidingen8’ bestaat de opleiding uit twee delen: A B 2 de beroepsprofilering; dit deel heeft betrekking op de domeincompetenties en omvat één major met een omvang van 180 of 210 studiepunten. Als een major een omvang heeft van 180 studiepunten, kent de opleiding daarnaast een minor van 30 studiepunten die betrekking heeft op de domeincompetenties. de individuele profilering9; Dit deel is ter vrije keuze van de student en kan al of niet betrekking hebben op de domeincompetenties en heeft een omvang van 30 studiepunten. Ter invulling van dit deel kan de student een keuze maken uit de minors die zijn opgenomen in de minorcatalogus van Avans Hogeschool of uit andere onderwijseenheden. Het deel beroepsprofilering van de opleiding bestaat uit de volgende major en minor(s): Naam Major CMV Major SPH Major MWD Individuele profilering Keuzeminoren Aantal studiepunten 210 210 210 30 3 Als de student voor het deel individuele profilering een minor kiest uit de Avans minorcatalogus of uit het aanbod van ‘Kies op Maat10 dan is er geen autorisatie door de examencommissie nodig. 8 Beleidskader Bacheloropleidingen & Accociate-degree-programma’s, Avans Hogeschool, dd januari 2012.. 9 Uitzonderingen zijn: bij de opleiding Ac is de minor OAT verplicht en bij de opleiding IBL is de beroepsgerichte minor verplicht. 10 Avans Hogeschool neemt deel aan Kies op Maat, een arrangement om minoren van diverse hogescholen te kunnen kiezen. 16 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 4 De student die zijn individuele profileringsdeel niet samenstelt uit de Avans minorcatalogus of uit het aanbod van ‘Kies op Maat’ maar uit andere onderwijseenheden ’, of een minor kiest bij een instelling die geen KOM-partner is, dient deze keuze ter accordering voor te leggen aan de examencommissie om het Hbo-niveau te garanderen. 5.3.2 De bacheloropleiding met afstudeerrichtingen (cohort 2008 of eerder) (WHW artikel 7.13b.) De bacheloropleiding kent geen afstudeerrichtingen. 5.4 Studielast en studieduur (WHW artikel 7.4. & 7.4b.) De opleiding heeft een omvang van 240 studiepunten. Eén studiepunt komt overeen met 28 studiebelastingsuren. De nominale studieduur is 4 jaar. Eén studiejaar omvat 42 weken, heeft een omvang van 60 studiepunten (1680 studiebelastingsuren) Het studiejaar is onderverdeeld in 4 perioden conform het jaarrooster van Avans Hogeschool. Teneinde de student in redelijkheid in staat te stellen te voldoen aan de normen voor bindende afwijzing worden studiepunten geregistreerd op het niveau van toetsen, ook als deze niet formeel zijn toegekend vanwege het nog niet met succes afleggen van een tentamen van een onderwijseenheid 5.5 Duur, omvang en samenstelling (WHW artikel 7.7, 7.8 & 7.13.) 5.5.1 De deeltijdse bacheloropleiding De curriculumoverzichten van de propedeutische- en de postpropedeutische fase zijn opgenomen in bijlage 3. Zoals ook in voorgaande onderwijs- en examenregelingen aangegeven, is in het studiejaar 2011-2012 gestart met de gefaseerde invoering van een nieuw curriculum. Voor studenten die met de opleiding zijn gestart voor 2011 (aangeduid als het staande curriculum) geldt het volgende onderwijsaanbod: 2014-2015: vierde leerjaar vierjarige route: uitsluitend tentamenaanbod. Propedeuse, tweede en derde leerjaar uitsluitend nog onderwijs/tentamenaanbod conform het nieuwe curriculum. 2015-2016: geen onderwijs/tentamenaanbod meer ven de curricula 2010-2011 of ouder. Het bovenstaande aanbod brengt derhalve met zich mee dat, nadat in enig jaar een programma uit het staande curriculum voor de laatste keer door middel van tentamenaanbod is aangeboden, dit programma uitsluitend nog kan worden afgelegd door het volgen van onderwijs conform het nieuwe curriculum. De examencommissie beoordeelt in welke gevallen billijkheid vereist dat hiervan wordt afgeweken. Met ingang van het studiejaar 2014-2015 wordt de zogenaamde verkorte route voor studenten met een WEB-diploma niveau 4 van één van de MBO-agogische opleidingen niet meer aangeboden. Voor studenten die voor 2014 zijn gestart in de verkorte route geldt het volgende onderwijsaanbod: 2014-2015: hoofdfase onderdelen eerste leerjaar: uitsluitend tentamenaanbod. 2015-2016: geen onderwijs/tentamenaanbod meer van het curriculum 2013-2014. Het bovenstaande aanbod brengt derhalve met zich mee dat een programma dat nog niet met een voldoende resultaat is afgesloten uitsluitend nog kan worden afgelegd door het volgen van onderwijs conform het reguliere curriculum. De examencommissie beoordeelt in welke gevallen billijkheid vereist dat hiervan wordt afgeweken. 17 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 5.5.2 Vrijstellingen voor studenten met een WEB-diploma Niet van toepassing 5.5.3 Vrijstellingen voor studenten met een VWO-diploma Niet van toepassing 5.5.4 Vrijstellingen voor studenten met een Ad-diploma Niet van toepassing 5.5.5 Andere instroomgroepen met een standaardvrijstelling Niet van toepassing 5.6 Studieadvies en bindende afwijzing (WHW artikel 7.8b.) 5.6.1 Voorlopig studieadvies Iedere student (tenzij vallend onder lid 2) die voor 1 november is ingeschreven in de propedeutische fase ontvangt vóór 1 maart van de examencommissie een voorlopig, schriftelijk studieadvies over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de opleiding. 5.6.2 Definitief studieadvies (WHW artikel 7.8b.) De examencommissie brengt aan iedere student van de deeltijdse opleidingsvariant, voor het einde van de propedeutische fase i.c. voor 1 september schriftelijk een definitief studieadvies uit over de voortzetting van de studie. 5.6.3 Bindende afwijzing11 (WHW artikel 7.8b.) 1 1.1 De examencommissie verbindt aan het definitieve studieadvies een bindende afwijzing als de student die voor 1 februari was ingeschreven voor de deeltijdse opleiding, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. Dit is het geval als de student aan het einde van de nominale propedeuseperiode niet heeft voldaan aan de navolgende eis: de student heeft 52 of meer studiepunten, exclusief vrijstellingen, behaald. Deze eis beperkt zich tot studenten aan wie geen vrijstellingen voor de propedeutische fase zijn toegekend. 2 Bij de berekening van het totale aantal studiepunten worden studiepunten meegeteld die behaald zijn voor toetsen van de propedeutische fase; formele toekenning i.v.m. afronding van een onderwijseenheid is niet vereist. 3 Niet van toepassing 11 Dit is de formele aanduiding van datgene dat in het spraakgebruik –onjuist- bekend is komen te staan als ‘bindend studieadvies (BSA)’. 18 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 4 1 2 Indien de onvoldoende studieresultaten te wijten zijn aan persoonlijke omstandigheden wordt de termijn voor het uitbrengen van een bindende afwijzing met 12 maanden verlengd. De student dient deze persoonlijke omstandigheden tijdig te melden, bij voorkeur bij de decaan. 5 Aan het definitieve studieadvies wordt tevens een bindende afwijzing verbonden als de student, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden, aan het einde van het tweede jaar van inschrijving voor de opleiding i.c. op 31 augustus van dat jaar, niet is geslaagd voor het propedeutische examen. 6 De bindende afwijzing bedoeld in lid 1, lid 3 en lid 5 houdt in dat de student met ingang van de maand volgend op de datum van het uitbrengen van de afwijzing wordt uitgeschreven en zich niet meer als student of als extraneus kan inschrijven voor dezelfde opleiding binnen de instelling, dan wel voor een andere (voltijdse, deeltijdse, duale of Ad-) variant van dezelfde opleiding of voor de opleidingen waarmee de opleiding het propedeutisch examen gemeen heeft12. 7 In afwijking van het bepaalde in lid 6 kan de student die een bindende afwijzing heeft ontvangen zich opnieuw inschrijven voor de betreffende opleiding indien hij aan de academiedirecteur aannemelijk kan maken dat hij als gevolg van studie elders, vanwege opgedane werkervaring, dan wel om andere redenen, in staat is om de opleiding met goed gevolg te kunnen afsluiten. De nieuwe inschrijving kan niet eerder dan na minstens één jaar na het uitbrengen van het bindend afwijzend studieadvies plaatsvinden. 8 Voor de student die zich op basis van het vorige lid opnieuw inschrijft voor de opleiding gelden opnieuw alle bepalingen van 5.6.1, 5.6.2 en 5.6.3 met uitzondering van lid 7 van 5.6.3. 9 Als de examencommissie voornemens is om een bindende afwijzing te verbinden aan het studieadvies wordt de student schriftelijk van dat voornemen in kennis gesteld en hem de gelegenheid geboden om voorafgaande aan het uitbrengen van het advies een gesprek te hebben over zijn studievorderingen. 10 Aan het definitieve studieadvies kan alleen een bindende afwijzing worden verbonden als de opleiding beschikt over een systeem van intensieve studiebegeleiding waarin minstens is bepaald dat er sprake is van een adequate leerprocesbegeleiding en er in de propedeutische fase minimaal twee keer per jaar een studievoortganggesprek wordt aangeboden. 11 De persoonlijke omstandigheden die bij de vaststelling van de bindende afwijzing bedoeld in lid 1, lid 3 en lid 5 worden betrokken zijn: a ziekte, lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis of zwangerschap van de student; b bijzondere familieomstandigheden; c lidmaatschap of voorzitterschap van de opleidingscommissie, de AMR, of de academieraad; d eventuele andere door het College van Bestuur nader aan te geven activiteiten in het kader van de organisatie van het bestuur van de instelling; e lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel van een vergelijkbare organisatie van maatschappelijk belang, mits van enige omvang en mits deze organisatie daadwerkelijk activiteiten ontplooit. Onder een gemeenschappelijke propedeuse wordt verstaan: een propedeuse die tot dezelfde competenties opleidt. Dit in verband met herschrijving na de bindende afwijzing. 12 19 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 12 Aan het bindend afwijzend studieadvies wordt zoveel mogelijk een advies over de voortzetting van de studie buiten de opleiding verbonden. 13 De student heeft het wettelijke recht om tegen het bindend afwijzend studieadvies beroep aan te tekenen bij het College van Beroep voor de Examens. 14 14.1 14.2 5.7 Aan een student van wie binnen vijf maanden na aanvang van de propedeutische fase van een opleiding, het schriftelijke verzoek tot uitschrijving is ontvangen wordt geen advies als bedoeld in lid 1 uitgebracht. Een student die op enig moment van inschrijving voor de propedeutische fase zijn inschrijving van deeltijdstudent wijzigt in voltijd, wordt voor de uitvoering van deze regeling verder beschouwd als voltijd student. Inschrijving voor de postpropedeutische fase (WHW artikel 7.30.) Tot de postpropedeutische fase heeft toegang: 1 de student die het propedeutisch examen met goed gevolg heeft afgelegd. 2 de Avans-student die in de propedeutische fase een studielast van tenminste 52 studiepunten met een voldoende resultaat heeft afgerond. 5.8 De postpropedeutische fase 5.8.1 Inschrijving voor een minor Inschrijving voor de Minor door de Avans student en de student die is ingeschreven voor één van de opleidingen van de academies voor Sociale Studies geschiedt volgens de inschrijvingsprocedure van Osiris. Inschrijving voor de Minor door de student die niet bij Avans is ingeschreven geschiedt volgens de inschrijvingsprocedure van ‘Kies op Maat’. 5.9 Programmawijzigingen 5.9.1 Overstappen naar nieuwer cohortprogramma Indien in enig jaar een onderwijseenheid vervangen is door een nieuwe onderwijseenheid, dan wel indien een onderwijseenheid inhoudelijk in ruime mate is vernieuwd, dan geldt voor oudere cohorten een overgangsregeling. De betreffende student krijgt in dat jaar twee maal een tentamenmogelijkheid aangeboden op basis van de oude onderwijseenheid. Voor deze tentamenmogelijkheden wordt geen extra onderwijs aangeboden. Indien de student deze tentamens niet met succes heeft afgerond, dan dient de student in het jaar volgend op de wijziging aan te sluiten bij de nieuwe dan wel vernieuwde onderwijseenheid met bijbehorende tentamenmogelijkheid. Met betrekking tot het vernieuwde curriculum zoals dat per september 2011 is ingevoerd en het vervallen van de zogenaamde verkorte route geldt hetgeen hiervoor onder 5.5.1 is opgenomen. 5.9.2 Toetsvormgarantie Voor de toetsvorm van een tweede of volgende toets geldt dat deze gedurende een jaar na de eerste afname identiek is aan die van deze eerste toets (zie 8.5), tenzij de student instemt met een andere vorm. 20 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 5.10 Tentamenvolgorde (WHW artikel 7.13. lid 2h) 1 In de propedeutische fase is geen verplichte volgorde van tentamens voorgeschreven. 2 Toelating tot het derdejaars programma supervisie is alleen mogelijk, indien aan de volgende eisen is voldaan: BPV-onderdelen van jaar 2 zijn volledig afgerond de student heeft een sociaal agogische praktijkplaats van minimaal 15 uur per week 4 Voor doorstroom naar het vierde jaar van de Voltijdse opleidingen geldt de volgende doorstroomeis: de student dient het tweede jaar van de opleiding te hebben afgerond (60 ec); de student dient de programma’s beroepspraktijkvorming en supervisie met een voldoende afgesloten te hebben, om deel te kunnen nemen aan de afstudeerfase. 21 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 5A HET DEELTIJDSE ASSOCIATE-DEGREEPROGRAMMA Niet van toepassing Hoofdstuk 6 DE DUALE BACHELOROPLEIDING Niet van toepassing Hoofdstuk 6A HET DUALE ASSOCIATE-DEGREEPROGRAMMA Niet van toepassing 22 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 7 STUDIEBEGELEIDING EN STUDIEVOORTGANG (WHW artikel 7.13. lid 2u en artikel 7.34.) 7.1 Studiebegeleiding 1 De opleiding kent een systeem van individuele studiebegeleiding. De studiebegeleiding is gericht op het voorkomen, dan wel tijdig signaleren van studieproblemen en het bieden van ondersteuning bij het oplossen ervan. Daarnaast is de begeleiding gericht op het onderzoeken van de match tussen student en opleiding13. In het kader van de studiebegeleiding wordt bijzondere zorg besteed aan de begeleiding van studenten die bijzondere zorg nodig hebben zoals studenten die topsport bedrijven of studenten met een handicap of behoren tot een minderheid of een kwetsbare groep waarvan de deelname aan het HBO duidelijk achterblijft bij de deelname van Nederlanders die niet behoren tot een dergelijke minderheid. Het studiebegeleidingsysteem is verder beschreven in een notitie conform het Avans-kader voor matching welke aan iedere student wordt uitgereikt dan wel voor iedere student beschikbaar is. 2 In het kader van de studiebegeleiding vindt in de propedeutische fase van de voltijdse opleiding minimaal één keer per blokperiode een individueel gesprek plaats tussen de student en zijn begeleider. 3 Tijdens de postpropedeutische fase van de voltijdse opleiding vindt minstens één keer per jaar een gesprek plaats tussen de student en zijn begeleider over de studieresultaten van de student. 4 In het kader van de studiebegeleiding wordt bij de deeltijdse opleidingen in de propedeutische fase vier maal per jaar en in de postpropedeutische fase minimaal eenmaal per jaar een gesprek aangeboden tussen de student en zijn begeleider over de studieresultaten van de student. 5 De gesprekken bedoeld in lid 2, lid 3 en lid 4 vinden plaats op initiatief van de begeleidende docent. Naast deze gesprekken kunnen er gesprekken plaatsvinden op initiatief van de student. 6 De registratie van gegevens die betrekking hebben op de studiebegeleiding voldoet aan de regels van de "regeling bescherming persoonsgegevens studenten" en het Kader voor matching van Avans Hogeschool. De regeling persoonsgegevens is onderdeel van het Studentenstatuut en is ter inzage via de portal. 7.2 Studievoortgangsregistratie 1 De opleiding draagt zorg voor een zorgvuldige registratie van de behaalde studieresultaten van de student. 2 De student heeft via een internetkoppeling met de studievoortgangsadministratie voortdurend inzicht in de behaalde studieresultaten. 3 De registratie van studievoortgangsgegevens voldoet aan de regels van de "Regeling bescherming persoonsgegevens studenten" van Avans Hogeschool. Deze regeling is onderdeel van het Studentenstatuut en is ter inzage via de portal. 13 Dit in het relatie tot het MJB traject ‘Kader voor Matching” (Hippocampus). 23 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 7.3 Studievoortgangsgarantie Aan studenten die, vanwege bepalingen in de onderwijs- en examenregeling en in de minorcatalogus, niet voldoen aan de instroomvereisten van onderdelen van de hoofdfase, wordt (zo nodig door buiten werking stellen van deze bepalingen) aan het begin van het studiejaar een programma aangeboden van ten minste 40 studiepunten. De garantie geldt niet voor deelname aan onderdelen waarvoor men eerder was ingeschreven, maar waarbij men zonder opgaaf van reden afwezig was. 24 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 8 8.1 EXAMENS EN TENTAMENS Propedeutisch examen (WHW artikel 7.8. & 7.10.) De student is geslaagd voor het propedeutische examen als de examencommissie heeft besloten dat hij heeft voldaan aan de eisen van alle tentamens behorende bij de onderwijseenheden van de propedeutische fase van de opleiding. 8.2 (Afsluitend) examen (WHW artikel 7.10.) De student is geslaagd voor het (afsluitend) examen als de examencommissie heeft besloten dat hij heeft voldaan aan de eisen van alle tentamens behorende bij de onderwijseenheden van de opleiding. 8.3 Tentamen 1 Iedere onderwijseenheid wordt afgesloten met een tentamen. Het tentamen kan uit een of meerdere toetsen bestaan. 2 a b Het tentamen van de onderwijseenheid is met goed gevolg afgelegd als aan de tevoren gestelde eisen van die onderwijseenheid is voldaan. Aan de eisen van de onderwijseenheid is voldaan als: 1. het tentamen, dan wel alle tentamenonderdelen met de kwalificatie 5,5 of meer, met "voldoende" of meer, of met “voldaan” zijn gekwalificeerd; 2. compensatie tussen toetsen van één en hetzelfde tentamen kan plaats vinden, mits de studiehandleiding van de betrokken onderwijseenheid zulks expliciet heeft vermeld en onder de daarbij verwoorde condities; 3. Compensatie van kwalificaties tussen tentamens is niet mogelijk. 3 Als het tentamen met goed gevolg is afgelegd worden de bij de onderwijseenheid behorende studiepunten in het studievoortgangssysteem geregistreerd. 4 Elk tentamen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student, alsmede de beoordeling van de resultaten van dat onderzoek. 5 Het onderzoek kan plaatsvinden door middel van een assessment, schriftelijke of mondelinge vragen, een studietaak of -opdracht, een werkstuk, het uitvoeren van praktische verrichtingen, een scriptie, een onderzoeksverslag, een stageverslag, de uitvoering van stageopdrachten, practica of veldwerk. 6 De stof waarop het eerste tentamen is gebaseerd vormt de basis voor de inhoud van het tweede of volgende tentamen, resp. tentamenonderdeel. 8.4 De inrichting van de tentamens (WHW artikel 7.13. lid 2) 1 Aan het begin van iedere onderwijseenheid maken de examinatoren met betrekking tot het daarbij behorende tentamen schriftelijk bekend: a de inhoud (leerstof) en de vorm van het tentamen; b indien van toepassing: de inhoud (leerstof) en de vorm van de toetsen en de volgorde waarin de toetsen moeten worden afgelegd; c het aantal studiepunten van de onderwijseenheid waar het tentamen de afsluiting van is; d de eisen waaraan de student moet voldoen om het tentamen met goed gevolg af 25 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch e f g h i te sluiten; de eisen waaraan de student moet voldoen om toetsen met goed gevolg af te sluiten; de hulpmiddelen die tijdens het tentamen zijn toegestaan; de eventuele deelnameplicht aan (onderdelen van) de onderwijseenheid; de beoordelingsnormen; de perioden waarin de tentamens kunnen worden afgelegd, resp. de data waarop de taken, opdrachten, werkstukken en scripties moeten zijn ingeleverd bij de examinator. 2 Mondeling wordt niet meer dan één student tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. 3 Een mondeling tentamen en toets zijn openbaar. De examencommissie is bevoegd om in bijzondere gevallen van deze regel af te wijken (WHW artikel 7.13.2n). 4 Aan studenten met een functiebeperking wordt de gelegenheid gegeven de tentamens en toetsen op zoveel mogelijk aan hun individuele beperking aangepaste wijze af te leggen. De student bespreekt daartoe de aard van de beperking met de studentendecaan. De studentendecaan geeft een advies ter zake aan de examencommissie. Als regel wordt dit advies gevolgd (WHW artikel 7.13.2m) 5 Aan studenten die topsport bedrijven wordt de gelegenheid gegeven de tentamens en toetsen op zoveel mogelijk aan hun situatie aangepaste wijze af te leggen. De student bespreekt daartoe de aard van de situatie met de studentendecaan. De studentendecaan geeft een advies ter zake aan de examencommissie. Als regel wordt dit advies gevolgd. 6 De examencommissie is bevoegd om in bijzondere gevallen, een andere tentamenvorm voor te schrijven dan die welke de examinator heeft bepaald (WHW artikel 7.13.2l). 8.5 Tijdvakken en frequenties voor het afleggen van tentamens en toetsen (WHW artikel 7.13. lid 2h & 2j) 1 Jaarlijks worden 2 tentamenmogelijkheden aangeboden. 2 De tentamens vinden plaats in de loop van of aan het einde van de studieperiode waarin de onderwijseenheid of het onderdeel wordt aangeboden en op een later moment in het studiejaar. Alle laatste herkansingen van de propedeusefase vinden voor de zomervakantie plaats, uiterlijk week 11 van blok 4 (zie het Avans jaarrooster voor de correcte datum). De data waarop de tentamens plaatsvinden resp. waarop studietaken en opdrachten moeten worden ingeleverd bij de examinator, worden uiterlijk aan het begin van de studieperiode waartoe ze behoren, schriftelijk bekend gemaakt. 3 Deelname aan een tweede of volgend tentamen is alleen mogelijk als voor het eerste tentamen de kwalificatie onvoldoende, zeer onvoldoende, niet voldaan of een cijfer lager dan 5,5 is behaald. 4 Het niet deelnemen aan een tentamen geeft geen recht op een extra tentamen in de loop van hetzelfde studiejaar. De examencommissie is bevoegd om in bijzondere gevallen aan de student alsnog een extra tentamenmogelijkheid in hetzelfde studiejaar aan te bieden. 26 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 8.6 Aanmelding voor groepsgewijze, tentamens en toetsen 1 De student kan alleen deelnemen aan een schriftelijk of mondeling tentamen (toets) als hij zich daarvoor uiterlijk twee weken voor het tentamen heeft aangemeld. 2 De perioden voor inschrijving worden minstens 4 weken voor het betreffende tentamen of toets bekend gemaakt. 3 De aanmelding geschiedt door inschrijving via Osiris. 4 Indien een student zich niet binnen de aangegeven reguliere inschrijvingsperiode heeft ingeschreven is het alsnog mogelijk om zich in te schrijven tot uiterlijk een week voor het tentamen/toets, tegen betaling van Euro 25,- administratiekosten (in geval van een meervoudige gelijktijdige aanmelding voor een cluster van tentamens/toetsen geldt Euro 25,- per cluster).Na deze periode is deelname aan het betreffende tentamen of toets niet meer mogelijk. Deze nainschrijving met administratiekosten is alleen van toepassing op de zgn. RET-toetsen (schooltoetsen), voor zgn. thuistoetsen is nainschrijving mogelijk via de balie van het academiebureau tot een week voor de gestelde toetsdatum. 8.7 Beoordeling 1 Alle tentamens / tentamenonderdelen worden beoordeeld door de betrokken examinatoren conform de vooraf gestelde en gepubliceerde beoordelingscriteria en beoordelingsnormen. 2 Op grond van een analyse van de tentamenresultaten kan de examinator besluiten om een beoordelingsnorm achteraf te wijzigen. De examinator legt het voornemen tot een dergelijke wijziging ter instemming voor aan de examencommissie. Het besluit van de examencommissie wordt schriftelijk bekend gemaakt aan de betrokken studenten. Een dergelijke wijziging kan niet ten nadele zijn van de student. 3 In het geval dat de examencommissie heeft bepaald dat deskundigen van buiten de instelling (bv. stagebegeleiders) bij de beoordeling worden betrokken, wordt de manier waarop zij betrokken worden in de beoordeling beschreven in het betreffende blokboek / studiehandleiding. De hier bedoelde deskundigen kunnen slechts optreden als adviseurs, niet als examinatoren. 4 Een of meer van de navolgende beoordelingscriteria zijn van toepassing: a b c 5 de uitvoering van een studietaak of -opdracht (kwantitatief); de mate waarin is voldaan aan de specifieke criteria die zijn gesteld aan de studietaak of -opdracht (kwalitatief) ( bv. de mate waarin de gestelde vragen juist zijn beantwoord, de mate van deelname aan de uitvoering van een studietaak of opdracht in groepsverband); de mate van deelname aan practica / praktische oefening; dit criterium is uitsluitend van toepassing bij de beoordeling van (deel)tentamens die behoren bij onderwijseenheden of delen van onderwijseenheden die als practicum met deelnameplicht zijn aangeduid en als zodanig aan het begin van de onderwijseenheid bekend zijn gemaakt (zie 8.4). De beoordeling van ieder tentamen(onderdeel) wordt uitgedrukt in een van de volgende kwalificaties: [a] [b] [c] een cijfer uit de reeks van 1 t/m 10, tot op ten hoogste één decimaal nauwkeurig; zeer goed, goed, ruim voldoende, voldoende, onvoldoende, zeer onvoldoende; voldaan, niet voldaan. 27 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Er bestaat de volgende samenhang tussen cijfers en woordbeoordelingen. 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Zeer goed Goed Ruim voldoende Voldoende Onvoldoende Voldaan Niet voldaan Zeer onvoldoende 6 Als de student een tentamen of toets meer dan één keer aflegt, geldt de hoogste kwalificatie. 7 Voor afrondingen en gemiddelden geldt het volgende: a Het invoeren en het presenteren van studieresultaten geschiedt met afgeronde cijfers (op ten hoogste één decimaal nauwkeurig) b Een voldoende is 5,5 op een presentatiemoment. c Voor het berekenen van gemiddelden en compensaties geldt dat woordbeoordelingen niet het onderwerp van berekeningen kunnen zijn. d Gemiddelden kunnen uitsluitend als gewogen gemiddelde worden bepaald, waarbij de weegfactoren gehele getallen zijn die optellen tot 100. 8 De cijfers op de eindlijst die uitgereikt wordt bij het getuigschrift van het afsluitend examen zijn afgeronde gehele cijfers. 8.8 Bekendmaking van de tentamenuitslag (WHW artikel 7.13. lid 2o) 1 De examinator stelt de kwalificatie van een tentamen of toets vast en doet deze op de voorgeschreven manier toekomen aan de academiedirectie, binnen 3 weken (15 werkdagen) gerekend vanaf de dag waarop het tentamen of de toets is afgelegd. De academiedirectie is verantwoordelijk voor de verwerking van de kwalificatie in het studievoortgangsregistratiesysteem. 2 Binnen 2 weken (10 werkdagen) gerekend vanaf de dag dat het tentamen of de toets is afgelegd, deelt de examinator de kwalificatie mee aan de student in de hiertoe ingeroosterde evaluatie- en feedbackbijeenkomst van de betreffende periode. Studenten ontvangen schriftelijk feedback op de gemaakte toets op basis van de voor de toets geldende beoordelingscriteria. 8.9 Bekendmaking van de examenuitslag 1 De examencommissie stelt de uitslag van het propedeutische examen vast, zodra de student voldaan heeft aan de eisen van de tentamens die behoren bij de onderwijseenheden van de propedeutische fase. 2 De examencommissie stelt de uitslag van het afsluitende examen vast, zodra de student voldaan heeft aan de eisen van de tentamens die behoren bij de onderwijseenheden van de postpropedeutische fase. 28 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 8.10 Geldigheidsduur 1 De geldigheidsduur van het resultaat van een met goed gevolg afgelegd tentamen of tentamenonderdeel in de postpropedeutische fase bedraagt zes jaar. 2 De geldigheidsduur gaat in, gerekend vanaf de eerstkomende datum 1 februari of 1 september, na het behalen van het cijfer of verlenen van de vrijstelling. 3 Dit artikel is van toepassing op studenten die in 2014-2015 en in latere studiejaren starten in de postpropedeutische fase. 4 Voor de reeds zittende studenten in de postpropedeutische fase geldt 2014-2015 als een overgangsjaar. 5 De student van wie de geldigheidsduur van een cijfer verloopt, kan een verzoek doen aan de examencommissie om de geldigheidsduur ter verlengen. (artikel 7.13. lid 2 sub k WHW). 8.11 Bewaring 1 Opgaven voor schriftelijke tentamens en de beoordelingsresultaten worden minstens vier jaar bewaard. Onder opgaven worden in dit verband zowel verstaan de opgaven die worden uitgereikt bij groepsgewijs georganiseerde schriftelijke tentamens, als opdrachten en studietaken (meestal opgenomen in blokboeken / studiehandleidingen) die worden beoordeeld. Onder “beoordelingsresultaten” wordt in dit verband verstaan de kwalificaties van tentamens en tentamenonderdelen zoals die worden vastgelegd in het studievoortgangsregistratiesysteem. 2 Al het beoordeelde schriftelijke tentamenwerk en bijbehorende schriftelijke beoordelingen worden tenminste tot twee jaar na het afleggen van het betreffende tentamen bewaard en zoveel langer als een eventuele beroepsprocedure duurt die is ingesteld met betrekking tot een tentamen. 3 Eindwerkstukken die met goed gevolg zijn afgerond worden zeven jaar bewaard. 4 Kopieën van getuigschriften en de resultatenoverzichten worden 60 jaar bewaard (Wet op het onderwijstoezicht Artikel 24r). 8.12 Inzage 1 Gedurende maximaal 20 werkdagen na het bekendmaken van het resultaat van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk (WHW artikel 7.13.2p). 2. Voor de inzage zijn de volgende regels van toepassing: a. De student heeft inzage in het beoordeelde werk van betreffende periode op het hiertoe geplande inzagemoment in week 10 van die periode; b. Een schriftelijk verzoek tot inzage gedurende maximaal 20 werkdagen na het bekendmaken van het resultaat kan de student indienen bij de betrokken 29 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch examinator/docent of een hiertoe door de academiedirectie aangewezen vervanger. 3. Ter voorbereiding op een toekomstig tentamen kan de student op verzoek, gedurende maximaal 20 werkdagen na het bekendmaken van het resultaat van een schriftelijk tentamen, kennisnemen van de vragen en de opdrachten van het desbetreffende tentamen en, zo mogelijk, van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. (WHW artikel 7.13.2q). 4. Voor deze kennisname zijn de volgende regels van toepassing: a. Een schriftelijk verzoek tot kennisname van de vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen gedurende maximaal 20 werkdagen na het bekendmaken van het resultaat kan de student of andere belanghebbende indienen bij de betrokken examinator/docent of een hiertoe door de academiedirectie aangewezen vervanger. 8.13 Vrijstellingen tot het afleggen van tentamens 1 De examencommissie kan een student op schriftelijk verzoek, vrijstelling verlenen van het afleggen van één of meer tentamens of toetsen, op grond van het bezit van een akte, diploma, getuigschrift of andere verklaring waaruit blijkt dat de student reeds aan de vereisten van het desbetreffende tentamen of toets heeft voldaan. 2 Indien de examencommissie een vrijstelling verleent, ontvangt de student hiervan een schriftelijke bevestiging. 3 De procedure voor het aanvragen en verlenen van vrijstellingen is als volgt. a De student dient een schriftelijk en onderbouwd verzoek in tot vrijstelling voorafgaand aan een tentamen of toets bij de voorzitter van de examencommissie. Het verzoek gaat vergezeld van de volgende bescheiden: - een kopie van het behaalde getuigschrift, akte, diploma of verklaring; - een kopie van de daarbij behorende lijst van kwalificaties; - een lijst van bestudeerde literatuur, collegedictaten, readers, e.d.; - indien de inhoud van het onderdeel waarvoor vrijstelling wordt gevraagd geen onderdeel is geweest van het examen of tentamen, dient de student een bewijs te overleggen waaruit blijkt dat hij het desbetreffende onderdeel heeft gevolgd. b De examencommissie beslist zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen 20 werkdagen na indiening van het verzoek, al of niet in overleg met de betrokken examinatoren, of het verzoek wordt gehonoreerd dan wel wordt afgewezen en stelt de student hiervan op de hoogte. Een kopie van het besluit wordt opgeborgen in het dossier van de student. c Een toegekende vrijstelling wordt als behaald tentamen resp. toets geregistreerd in het studievoortgangsregistratiesysteem op de datum dat de vrijstelling wordt verleend. d Indien de student de onder a. genoemde bewijsstukken niet kan overleggen maar toch meent voor de vrijstelling in aanmerking te komen, kan de examencommissie besluiten om de student een voortentamen af te laten leggen. Als dit voortentamen met goed gevolg wordt afgelegd, wordt dit beschouwd als een vrijstelling. De student ontvangt schriftelijk bericht van de uitslag en de aldus verkregen vrijstelling wordt geregistreerd in het studievoortgangsregistratiesysteem op de datum dat de vrijstelling wordt verleend. 4 De student kan beroep aantekenen tegen de beslissing van de examencommissie bedoeld onder lid 3 sub b op grond van de bezwaar- en beroepsregeling (H 9). 30 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 8.14 Gedragsregels bij groepsgewijze, schriftelijke tentamens 8.14.1 Legitimatie Tijdens summatieve (voor het examen meetellende) toetsen, onder andere die door de centrale organisatie worden uitgevoerd, is legitimatie verplicht. Avans Hogeschool accepteert alleen wettelijk geldige legitimatiebewijzen. De precieze regeling, waarin is aangegeven welke dit zijn, is beschikbaar bij DIF/RET 14. Wanneer aan bovenstaande legitimatie niet wordt voldaan, is deelname aan de toets niet toegestaan. 8.14.2 Verdere gedragsregels 1 Conform Avans tentamenregeling. 8.15 Calamiteitenregeling Onder een calamiteit wordt verstaan de situatie waarin alle aanwezigen het gebouw tijdens de tentamentijd onmiddellijk moeten verlaten als gevolg van alarm. In deze situatie vervalt het tentamen en wordt al ingeleverd werk niet beoordeeld. Zo spoedig mogelijk wordt een nieuw tentamen aangeboden. De studenten worden binnen 24 uur na de calamiteit geïnformeerd (via Blackboard en portal) over de plaats, datum en tijd van het nieuwe tentamen. 8.16 Onregelmatigheden (WHW artikel 7.12. lid 4) 1 Indien een student zich ten aanzien van enig deel van een tentamen(onderdeel) of de gedragsregels schuldig maakt aan enige onregelmatigheid of bedrog, kan de examinator of de toezichthouder tijdens het tentamen, hem de deelneming of verdere deelneming aan het tentamen ontzeggen. In voorkomend geval legt de examinator resp. de toezichthouder bij het tentamen, achteraf verantwoording af aan de examencommissie. 2 Indien de onregelmatigheid of het bedrog eerst na afloop van het tentamen wordt ontdekt, kan de examinator besluiten om geen verklaring uit te reiken of kan hij bepalen dat deze verklaring pas wordt uitgereikt na een hernieuwd tentamen. In voorkomend geval legt de examinator zijn besluit ter vaststelling voor aan de examencommissie. 3 Indien de onregelmatigheid of het bedrog eerst na afloop van alle tentamens van de propedeutische fase dan wel de postpropedeutische fase wordt ontdekt, kan de examencommissie besluiten om geen getuigschrift als bedoeld in artikel 8.17 (kadertekst) uit te reiken, of kan zij bepalen dat het getuigschrift niet wordt uitgereikt dan na een hernieuwd tentamen over de onderwerpen en in de vorm die door de examencommissie wordt bepaald. 4 Naast het gestelde in lid 1, lid 2 en lid 3, kan de examencommissie: aan de student het recht ontnemen om gedurende maximaal 1 jaar, één of meer tentamens of examens af te leggen (WHW artikel 7.12 lid 4). de student bij het CvB voordragen voor verwijdering van de instelling 5 Alvorens een beslissing ingevolge het tweede of derde lid te nemen, hoort de voorzitter van de examencommissie, resp. de examencommissie de student. De voorzitter deelt zijn beslissing resp. de beslissing van de examencommissie zo spoedig mogelijk mede aan de student, zo mogelijk mondeling en in elk geval schriftelijk. 14 Tentamenregeling Avans Hogeschool 31 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 6 De voorzitter van de examencommissie maakt zo spoedig mogelijk een rapport op van zijn beslissing en de feiten waarop deze berust en stuurt dit rapport aan de academiedirectie. 7 De desbetreffende student heeft te allen tijde het recht om binnen zes weken tegen een van de bovengenoemde beslissingen van de examinator, de toezichthouder tijdens het tentamen, de examencommissie of de voorzitter van de examencommissie in beroep te gaan bij het College van Beroep voor de Examens. De beroepsprocedure is opgenomen in het Reglement van orde van het College van Beroep voor de Examens. Dit reglement is voor studenten beschikbaar via intranet. 8 De student geeft met het inleveren van werkstukken impliciet toestemming voor opname van het werkstuk in het databestand van antiplagiaatsoftware. In het geval dat het werkstuk vertrouwelijke bedrijfsgegevens bevat die opname in zo’n databestand ongewenst maken dient dat aan de examinator ter kennis gebracht te worden. Werkstukken in digitale vorm mogen niet voorzien zijn van een softwarematige blokkering tegen antiplagiaatsoftware. 8.17 Getuigschriften en verklaringen (WHW artikel 7.11) 1 Ten bewijze dat een tentamen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de desbetreffende examinator een daarop betrekking hebbend bewijsstuk uitgereikt. Het periodiek uitgereikte studievoortgangsoverzicht wordt mede als bewijsstuk beschouwd. 2 De student die meer dan één tentamen met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift als bedoeld in lid 3 en 4 kan worden uitgereikt, ontvangt op verzoek een verklaring van de examencommissie waarin de tentamens zijn vermeld die met goed gevolg zijn afgelegd. De student dient het verzoek schriftelijk in te dienen bij de voorzitter van de examencommissie. De verklaring voldoet aan de voorschriften terzake van Avans Hogeschool. 3 Ten bewijze dat het propedeutische examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift met bijbehorend supplement uitgereikt. Het getuigschrift en het supplement voldoen aan de voorschriften terzake van Avans Hogeschool. 4 Ten bewijze dat het afsluitende Ad-examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift met bijbehorend supplement uitgereikt. Het getuigschrift en het supplement voldoen aan de voorschriften terzake van Avans Hogeschool. 5 Ten bewijze dat het afsluitende bachelorexamen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift met bijbehorend supplement uitgereikt. Het getuigschrift en het supplement voldoen aan de voorschriften terzake van Avans Hogeschool. 6 Er wordt na het met goed gevolg afleggen van het afsluitende examen naast het getuigschrift en het supplement tevens een Engelstalig diplomasupplement15 uitgereikt volgens het formaat Unesco/Cepes met de aanpassingen door de HBO-raad. 15 Wettelijk verplicht (WHW art 7.11) 32 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 8.18 Graadverlening (WHW artikel 7.10a.) 8.18.1 Bachelor Het instellingsbestuur verleent de graad van Bachelor aan degene die met goed gevolg het afsluitende examen van de bacheloropleiding heeft afgelegd en voegt aan een graad toe de vermelding van het vakgebied of het beroepenveld waarop de graad betrekking heeft. 8.18.2 Associate Degree (WHW artikel 7.10b). Het instellingsbestuur verleent de graad van Associate Degree aan degene die met goed gevolg het afsluitende examen van de Ad-opleiding heeft afgelegd en voegt aan een graad toe de vermelding van het vakgebied of het beroepenveld waarop de graad betrekking heeft. 8.19 Cum laude slagen a. Ad-examen (n.v.t.) De student is cum laude geslaagd indien voor zijn/haar Ad-examen aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1 2 3 4 Het onafgeronde gewogen gemiddelde van de beoordelingsresultaten van de onderwijseenheden op de cijferlijst die behoort bij het getuigschrift is gelijk aan of hoger dan een acht (8,0) Er komt geen cijfer lager dan een 7,0 op de cijferlijst voor. Het cijfer voor de afstudeeropdracht (indien van toepassing) is minimaal een 8,0. Er is nimmer sprake geweest van geconstateerde fraude tijdens de opleiding. De examencommissie bepaalt hoe onderwijseenheden waarvoor vrijstelling is verleend of die zijn gewaardeerd met ‘voldaan’, worden meegewogen in het besluit inzake de toekenning van het predicaat ‘cum laude’. b. Bachelorexamen De student is cum laude geslaagd indien voor zijn/haar postpropedeutische examen aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1 2 3 4 Het onafgeronde gewogen gemiddelde van de beoordelingsresultaten van de onderwijseenheden op de cijferlijst die behoort bij het getuigschrift is gelijk aan of hoger dan een acht (8,0) Er komt geen cijfer lager dan een 7,0 op de cijferlijst voor. Het cijfer voor de afstudeeropdracht is minimaal een 8,0. Er is nimmer sprake geweest van geconstateerde fraude tijdens de bacheloropleiding. De examencommissie bepaalt hoe onderwijseenheden waarvoor vrijstelling is verleend of die zijn gewaardeerd met ‘voldaan’, worden meegewogen in het besluit inzake de toekenning van het predicaat ‘cum laude’. 33 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 9 9.1 VERZOEKEN AAN DE EXAMENCOMMISSIE, BEROEP EN KLACHTEN Verzoeken aan de examencommissie Om een goede gang van zaken te bewerkstelligen bij toetsing en examinering staat de examencommissie – ZO LANG EEN SCHRIFTELIJK BESLUIT NIET IS GENOMEN - open voor verzoeken door studenten. Dit kan onder meer betreffen: verzoek om herziening van een beoordeling verzoek om toegang tot een tentamensessie ondanks onjuiste aanmeldingsstatus verzoek om vrijstellingen verzoek om de boete van € 25,- wegens te laat aanmelden niet te hoeven betalen, wegens overmacht of systeemstoringen verzoek om een andere toetsvorm verzoek om een versnelde afhandeling van een slaagbeslissing inzake een examen verzoek om een extra tentamenkans verzoek om faciliteiten vanwege een fysieke beperking verzoek om faciliteiten vanwege deelname aan topsport verzoek om één tentamen van een examenprogramma onvoldoende te mogen laten zijn verzoek om behandeling van een klacht over de gang van zaken bij de examens of over een examinator (WHW 7.12b. lid 4). De examencommissie neemt binnen drie weken na ontvangst van het verzoek een beslissing en deelt deze schriftelijk en gemotiveerd mee aan de indiener. De beslissing staat, tenzij het een klacht betreft, open voor een beroep bij het College voor Beroep voor de Examens. In geval van een klacht is tevens 9.3 van toepassing. 9.2 Onvoorziene omstandigheden 1 Indien zich omstandigheden voordoen waarin de opleidings-OER zou moeten voorzien doch dit niet doet beslist de voorzitter van de examencommissie, zo mogelijk in overleg met de betrokken academiedirectie(s) en legt daarover (conform de Kaderregeling Examencommissies) verantwoording af aan de betrokken academiedirectie(s). In de schriftelijke argumentatie naar de desbetreffende student(en) worden omstandigheden, overwegingen en beslissingen toegelicht (en wordt de mogelijkheid van een beroepsprocedure vermeld). 2 Indien zich binnen de examencommissie bij de interpretatie van regelingen uit de opleidings-OER verschillen van mening voordoen beslist (-en) de betrokken academiedirectie(s) in overleg met de voorzitter van de examencommissie 9.3 Beroepsregeling 1 Iedereen die meent in zijn belangen te zijn geschaad als gevolg van een beslissing van de examencommissie of een examinator kan hiertegen binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing, schriftelijk en gemotiveerd beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens. 2 Het College van Beroep voor de Examens oordeelt over het beroep dat is ingesteld tegen: a beslissingen van de examencommissie en examinatoren; 34 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch b c d e beslissingen tot de bindende afwijzing als bedoeld in artikel 4.6.3, resp. 5.6.3 en 6.6.3; beslissingen met het oog op de toelating tot de examens; beslissingen inzake vaststelling van het aantal behaalde studiepunten; beslissingen van commissies als bedoeld in artikel 7.29., eerste lid van de WHW, betreffende vrijstelling op grond van toelatingsonderzoek. (WHW artikel 7.61.) 3 Het beroep kan worden ingesteld als de beslissing in strijd met het recht is genomen, meer in het bijzonder: a Dat de beslissing in strijd is met enig algemeen verbindend voorschrift. b Dat het desbetreffende orgaan bij het nemen van de beslissing van zijn bevoegdheid kennelijk tot een ander doel gebruik heeft gemaakt dan tot de doeleinden waartoe die bevoegdheid is gegeven. c Dat het desbetreffende orgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen. d Dat de beslissing in strijd is met enig ander in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur. 4 Een voor beroep vatbare beslissing als bedoeld in artikel 9.2 lid 2 wordt altijd schriftelijk en gemotiveerd uitgebracht. Hierbij wordt de betrokken student gewezen op zijn beroepsrechten en de hiervoor geldende termijnen. 5 De verdere bepalingen met betrekking tot de procedure, de behandeling en de uitspraak zijn vastgelegd in het Reglement van Orde van het College van Beroep voor de Examens. Deze regeling is te vinden op de portal van Avans Hogeschool. 9.4 Klachtrecht 1 Iedere student heeft het recht een klacht in te dienen over een bepaalde gang van zaken binnen Avans Hogeschool, het gedrag van een medewerker of van een medestudent in de hogeschool. 2 De verdere bepalingen met betrekking tot de procedure, de behandeling en de uitspraak zijn vastgelegd in de Algemene Klachtenregeling voor Studenten. Deze regeling is te vinden op de portal van Avans Hogeschool. 35 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Hoofdstuk 10 VASTSTELLING EN WIJZIGING VAN DE ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING 10.1 Herziening, vaststelling en inwerkingtreding 1 De betrokken academiedirectie(s) beoordeelt (beoordelen) minimaal een keer per jaar samen met de opleidingscommissie de geldende opleidings-OER. 2 De academiedirectie(s) stelt (stellen), mede op basis van adviezen van de examencommissie ter uitoefening van hun rechten zoals vermeld in de Kaderregeling Examencommissies de concept OER op voor het nieuwe studiejaar. 3 De academiedirectie(s) legt (leggen) de concepttekst voor: ter advisering aan de opleidingscommissie; ter instemming aan de betrokken Academiera(a)d(en) conform het Medezeggenschapsreglement Academieraden Avans Hogeschool. 4 De academiedirecteur(en) stelt (stellen), na toetsing van de OER aan het Avans Kader voor Onderwijs en Examinering door het LIC, de opleidings-OER vast. 5 De academiedirectie(s) draagt (dragen) zorg voor doorvertaling van de opleidings-OER in relevante opleidingsdocumenten, zoals de studiegids. 6 De academiedirectie(s) draagt (dragen) zorg voor publicate van de OER zodat studenten en personeel tijdig, doch uiterlijk 1 september van het studiejaar waarop de opleidingsOER betrekking heeft, zijn geïnformeerd. 10.2 Wijziging in de loop van het studiejaar 1 Wijzigingen die van toepassing zijn op het lopende studiejaar mogen alleen doorgevoerd worden indien de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. 2 Noodzakelijke wijzigingen in de opleidings-OER worden, na bespreking van de voorstellen met de opleidingscommissie, door de academiedirectie(s) in concept vastgesteld en ter instemming aan de betrokken Academiera(a)d(en) voorgelegd. 3 De academiedirecteur(en) stelt (stellen), na toetsing van de wijzigingen van het OER aan het Avans Kader voor Onderwijs en Examinering de opleidings-OER vast. 4 Wijzigingen van de opleidings-OER worden, zodra ze zijn vastgesteld, via de binnen de academie gebruikelijke kanalen aan betrokkenen bekend gemaakt in de vorm van een (cumulatief) wijzigingsoverzicht. 36 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Bijlage 1 BEGRIPSBEPALINGEN In deze regeling wordt verstaan onder: Academie Organisatorische eenheid binnen de hogeschool waarin het onderwijs voor een of meer opleidingen wordt verzorgd of voor programma’s binnen opleidingen. Academiedirectie Het orgaan binnen de organisatie van de hogeschool dat is belast met de leiding van een academie, voor zover daartoe bevoegdheden door het College van Bestuur zijn overgedragen. Academieraad Een deelraad die bestaat uit medewerkers en studenten van de academie. De Academieraad oefent tegenover de Academiedirectie het instemmingsrecht en het adviesrecht uit dat toekomt aan de medezeggenschapsraad, voor zover het aangelegenheden betreft die de Academie aangaan. (WHW artikel 10.25) Een deel van de bacheloropleiding dat zich richt op een specifiek onderdeel van het beroep of de beroepsuitoefening. (Niet van toepassing bij major/minorstructuur) Afstudeerrichting Associate Degree De aanduiding Associate Degree is een graad die aangeeft dat iemand van een bacheloropleiding een afgebakend programma van ten minste 120 studiepunten (EC) heeft gevolgd. (WHW artikel 7.8a) Avans Medezeggenschapsraad (AMR) De medezeggenschapsraad als bedoeld in artikel 10.35 WHW. Deze raad bestaat uit medewerkers en studenten en is bevoegd tot bespreking van alle aangelegenheden Avans Hogeschool betreffende. Bachelor De aanduiding Bachelor is een graad die aangeeft dat iemand een complete beroepsgerichte opleiding heeft afgerond aan een hogeschool of een basisopleiding heeft voltooid aan een universiteit. Cohort Een cohort bestaat uit de studenten die per 1 oktober van enig jaar voor de eerste keer zijn ingeschreven in de propedeutische fase van een opleiding. De studenten die voor de eerste keer zijn ingeschreven per 1 oktober 2013 vormen het cohort 2013. Studenten die zich voor het eerst inschrijven bij een opleiding in de postpropedeutische fase behoren tot het cohort van de studenten waarvoor hetzelfde onderwijsprogramma geldt. 37 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch College van Beroep voor het Hoger Onderwijs College van Beroep voor het Hoger Onderwijs: een landelijk College van Beroep voor het Hoger Onderwijs, gevestigd te 's-Gravenhage, zoals bedoeld in artikel 7.64 WHW. College van Beroep voor de Examens Een aan de hogeschool verbonden beroepscollege voor belanghebbenden (studenten, aspirantstudenten en extraneï), zoals bedoeld in artikel 7.60 WHW. College van Bestuur (CvB) Bestuur van de Stichting Avans, welk College van Bestuur tevens het instellingsbestuur is van Avans Hogeschool. CROHO Het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs is een systematisch geordende verzameling van gegevens met betrekking tot de opleidingen die door de instellingen voor hoger onderwijs verzorgd worden. Cum laude Met lof (lat.). Deeltijd Deeltijdonderwijs is hoger onderwijs 1. dat gedurende minder dan 7 maanden gegeven wordt; 2. van 7 maanden of langer dat minder dan 16 klokuren of 19 lesuren per week wordt gegeven; 3. dat gegeven wordt aan studenten voor wie het volgen van onderwijs niet de voornaamste bezigheid is. De examencommissie kan externe deskundigen als deskundigen uitnodigen om een oordeel te geven over de kwaliteit van de tentamens en over het niveau van de opleiding in relatie tot de eisen die het werkveld stelt aan beginnende beroepsbeoefenaren (WHW artikel 7.12). Bedoelde deskundigen kunnen geen examinator zijn. De directie van de Academie voor Kunst en Vormgeving stelt een externe deskundige aan die belast is met de beoordeling van de inhoud van de criteria voor de aanvullende eisen en de beoordeling van de toepassing daarvan (WHW artikel 7.26a). Deskundige (externe) DFS Dienst Financiën en Studentenadministratie Deze dienst is o.a. belast met het beheer van het studentenadministratiesysteem Osiris. EVC Elders verworven competenties. Een examencommissie kan op grond van elders verworven competenties vrijstellingen toekennen. Examen Het geheel van tentamens van de propedeutische fase of van de postpropedeutische fase. 38 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Examencommissie De examencommissie wordt ingesteld door de academiedirectie, dan wel door de bij een opleiding betrokken academiedirecties en is belast met de organisatie en coördinatie van de examens en conform de Wet Versterking Besturing met de borging van de kwaliteit van toetsing. De academiedirecteur benoemt de leden van de examencommissie, dan wel de subcommissie voor het programma dat bij de opleiding hoort, uit het personeel dat is belast met het verzorgen van onderwijs in de desbetreffende opleiding , dan wel programma (WHW artikel 7.12). In dit document kan daar waar examencommissie staat ook de desbetreffende subcommissie gelezen worden. De voorzitter van een examencommissie wordt benoemd door het College van Bestuur. Examinator Een lid van het personeel dat belast is met het verzorgen van onderwijs aan de desbetreffende opleiding en door de examencommissie als examinator is aangewezen (WHW artikel 7.12). Extraneus Degene die conform artikel 7.32 e.v. WHW is ingeschreven aan Avans Hogeschool. Inschrijving als extraneus (examenstudent) geeft uitsluitend recht op het afleggen van tentamens en examens. Graad De graad Bachelor wordt verleend als de student is geslaagd voor een bacheloropleiding met een omvang van 240 studiepunten. De graad Associate Degree wordt verleend als de student is geslaagd voor een Associate Degree programma. De graad Master wordt verleend als de student is geslaagd voor een Master opleiding. Hoger beroepsonderwijs Onderwijs dat gericht is op de overdracht van theoretische kennis en op de ontwikkeling van vaardigheden in nauwe aansluiting op de beroepspraktijk. Binnen het hoger beroepsonderwijs worden onderscheiden: associate-degreeopleidingen, bacheloropleidingen en masteropleidingen. Hoger onderwijs Wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs. Instelling (of hogeschool) Avans Hogeschool Kandidaat De student of extraneus die deelneemt aan een tentamen of examen. KOM Kies Op Maat. Dit is een aanbod van minoren van een aantal samenwerkende hogescholen. 39 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Matching Het proces dat expliciet aandacht geeft aan de bewustwording van de student in het eerste jaar. Onderzocht wordt of er een “fit” is tussen de student en de gekozen opleiding. Het proces kent drie fasen; match-0 (intake), match-mid (halverwege leerjaar 1) en match-1 (aan het einde van leerjaar 1). In een persoonlijk advies wordt aan de student geadviseerd of er een match is tussen student en opleiding. De fasen zijn gekoppeld aan het VSA en BSA. Major Een samenhangend geheel van onderwijseenheden van de bacheloropleiding dat opleidt tot een geëxpliciteerd beroepsprofiel, met een omvang van minimaal 180 en maximaal 210 studiepunten. Binnen een major kunnen keuzemogelijkheden worden aangeboden. Verschillende majors van een opleiding kunnen gezamenlijke onderwijseenheden bevatten. Minor Een samenhangend geheel van één of meer onderwijseenheden van de bacheloropleiding met een totale omvang van 30 studiepunten. Een minor kan betrekking hebben op verbreding of verdieping van competenties die in de major aan de orde zijn of op nieuwe competenties waaronder doorstroomkwalificaties voor een masteropleiding. Nominale (studie-)duur De duur van de opleiding zonder vrijstellingen en zonder studievertraging. Onderwijseenheid Een samenhangend geheel van de leerstof dat zowel presentatie, verwerking als toetsing omvat. Iedere onderwijseenheid wordt afgesloten met een tentamen. (WHW artikel 7.3) Opleiding Een hbo-bacheloropleiding is volgens de WHW een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit dient te beschikken (artikel 7.3. WHW) met een nominale omvang van 240 studiepunten. Een bacheloropleiding van Avans Hogeschool is een hboopleiding in de zin van de WHW, die als zodanig door het College van Bestuur is benoemd en die opleidt tot het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in het betreffende titeldomein. In deze OER wordt gesproken over de opleiding, indien de bacheloropleiding inclusief het Ad-traject wordt bedoeld, over de bacheloropleiding indien het Ad-traject buiten beschouwing wordt gelaten, en over de Ad-opleiding als het Ad-traject in exclusieve zin wordt bedoeld. Een opleiding binnen Avans Hogeschool kan op meerdere lokaties worden aangeboden. Het adviesorgaan van de opleiding, bestaande uit vertegenwoordigers van studenten en docenten van de opleiding conform artikel 10.3c. van de WHW, dat advies uitbrengt aan de Academieraad en aan de Academiedirectie over de inhoud en kwaliteit van (de Opleidingscommissie 40 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch uitvoering van) de OER. In sommige gevallen wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de betreffende Academieraad. Postpropedeutische fase Het gedeelte van de opleiding dat volgt na de propedeutische fase. In de voltijdse bacheloropleiding heeft de postpropedeutische fase een nominale duur van drie studiejaren en een omvang van 180 studiepunten. De nominale duur van de postpropedeutische fase van een deeltijdse of duale opleiding kan langer zijn dan drie jaar; zie hiervoor hoofdstuk 5 resp. hoofdstuk 6. De nominale duur van de postpropedeutische fase van de Ad-opleiding is één jaar en deze fase heeft een studielast van 60 studiepunten. De postpropedeutische fase wordt afgesloten met een examen. (In sommige opleidingen wordt de term hoofdfase gebruikt als synoniem voor postpropedeutische fase.) Practica / praktische oefening Hieronder wordt verstaan: het maken van scripties en werkstukken, het uitvoeren van onderzoeksopdrachten, het deelnemen aan veldwerk en excursies, het doorlopen van stages, het deelnemen aan andere onderwijsleeractiviteiten die zijn gericht op het bereiken van specifieke handelingsvaardigheden.(WHW artikel 7.13d, toelichting) Propedeutische fase Iedere opleiding kent een propedeutische fase. Deze omvat het eerste gedeelte van de opleiding en heeft in de voltijdse en duale opleiding een nominale duur van één studiejaar en een omvang van 60 studiepunten. De nominale duur van de propedeutische fase van een deeltijdse opleiding kan langer zijn dan één studiejaar; zie hiervoor hoofdstuk 5. De propedeutische fase van een opleiding wordt afgesloten met een propedeutisch examen (WHW artikel 7.8). Student Degene die conform artikel 7.32 e.v. WHW is ingeschreven aan Avans Hogeschool. Overal waar hij, student, staat kan ook zij, studente, gelezen worden. Studiebegeleiding Systeem van begeleiding van de student gericht op twee zaken. Enerzijds op het voorkomen van studieproblemen en het tijdig signaleren van studieproblemen en het ondersteunen bij het oplossen hiervan. Anderzijds op het onderzoeken van de match tussen studenten en opleiding en het ondersteunen bij de gevolgtrekking hiervan. Hiertoe worden in ieder geval individuele gesprekken gevoerd, eventueel aangevuld met groepsles of andere activiteiten. 41 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Studiejaar Het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende jaar (WHW artikel 1.1). Studielast De studielast voor een studiejaar bedraagt 60 studiepunten voor voltijdse en duale opleidingen. 60 studiepunten zijn identiek aan 1680 uren studie. De studielast van iedere bacheloropleiding is 240 studiepunten, en van iedere Ad-opleiding 120 studiepunten. Waar in het Kader wordt gesproken over ‘het behalen van x studiepunten’ wordt bedoeld het verkrijgen van een voldoende beoordeling voor een tentamen van een onderwijseenheid met een studielast van x studiepunten. Studieperiode Een studiejaar omvat vier studieperioden van 10 of 11 weken, aangeduid met 1 t/m 4, dit ter onderscheiding van aanduiding blok (aangeduid met 1 t/m 16), die betrekking heeft op een fase van de opleiding.De nummering van de studieperioden hoeft niet gelijk te zijn aan de nummering van de blokperioden. Studiepunt De studielast van de opleiding en van elke onderwijseenheid wordt uitgedrukt in studiepunten. Één studiepunt is gelijk aan 28 uren studie.(WHW artikel 7.4, 7.4b). Het studiepunt voldoet aan de eisen van het European Credit Transfer System (ECTS). Tentamen Een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de kandidaat m.b.t. een onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van de uitslag van dat onderzoek (WHW artikel 7.10). Een tentamen kan uit een of meer toetsen bestaan. Toets Een toets is een onderzoek naar kennis en/of vaardigheden en/of attitude. Er is een veelheid aan toetsvormen. Vanouds bekend zijn het werkstuk, de schriftelijke en de mondelinge toets. Voorbeelden van wat recentere toetsvormen zijn de casustoets, het groepsassessment en de portfoliobespreking. Een toets is een onderdeel van een tentamen. Voltijd Voltijdonderwijs betekent onderwijs dat ten minste 16 klokuren of 19 lesuren per week en gedurende minstens 7 maanden wordt gegeven aan studenten voor wie het volgen van onderwijs de voornaamste bezigheid is. WEB Wet Educatie en Beroepsonderwijs; dit is de wetgeving voor het beroepsonderwijs. Tot 1996 werd de aanduiding middelbaar beroepsonderwijs (MBO) gebruikt voor deze categorie opleidingen. 42 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch WHW Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek; Staatsblad 1992, 593 en alle bijbehorende wijzigingen. 43 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Bijlage 2: Opleidingskwalificaties en competentieoverzicht opleidingen Drie taakgebieden van de social worker De taken van de sociaal-agoog kunnen in drie taakgebieden worden ingedeeld: 1. Agogisch-vakmatige taken Deze taken voert de sociaal-agoog uit in het kader van zes domeinen, te weten; van het menselijk bestaan op zichzelf, van de vitale levensverrichtingen, van de dagelijkse levensverrichtingen, van de primaire leefsituatie, van de directe sociale omgeving en van het functioneren in de samenleving 2. Organisatorische en bedrijfsmatige taken Het werken in en vanuit een bedrijf of arbeidsorganisatie bevat het vermogen tot het ondernemend denken en handelen en het bijdragen aan het functioneren van bedrijf of arbeidsorganisatie – waaronder kwaliteitszorg, beleidsontwikkelingen, samenwerking in netwerken, aansturing van medewerkers en vrijwilligers en dergelijke. 3. Professionaliseringstaken Het werken aan professionaliteit en professionalisering omvat alle taken die bijdragen aan de ontwikkeling van een eigen beroepsidentiteit en het vermogen een bijdrage te leveren aan het beroep of de beroepsontwikkeling door signalering van lacunes tussen wat beleidsmatig en politiek wordt beoogd in de werkvelden en de praktijk van alledag waarin niet aan beoogde normen en of standaarden wordt voldaan. Daarnaast gaat het om onderzoek en innovatie en het ontwerpen van diensten en methodieken voor klanten of klantgroepen. De taken in deze drie gebieden worden uitgevoerd met een grote mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid in een vaak complexe situatie. De taakuitvoering is mede beschreven in wet- en regelgeving en beleidskaders. Onjuiste taakuitvoering kan grote consequenties hebben voor de beroepspersoon, tot en met rechtsvervolging. 1. Naar sociaal-agogische eindkwalificaties Binnen het kader van de drie taakgebieden zijn in totaal zes clusters van competenties benoemd. De zes clusters zijn: 1. Verkennen, analyseren, definiëren 2. Sociaal-agogisch handelen in engere zin 3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie 4. De persoon van de professional als instrument 5. Onderzoek ontwikkelen 6. Leren De competentieclusters binnen de drie taakgebieden zijn hieronder uitgewerkt. Taakgebied 1 Verkennen, analyseren, definiëren De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. Dit vraagt dat de professional tenminste: 1.1. een beargumenteerde, breed reikende visie heeft op wat voor hem of haar de sociale dimensie in de verschillende aangetroffen situaties inhoudt en dat hij of zij steeds in staat is deze visie verder te ontwikkelen in samenwerking met doelgroep en opdrachtgever; 1.2. in staat is zich bewust te maken van eigen sociale en culturele waarden en die van anderen in de verschillende situaties en in staat is deze in de overwegingen te betrekken; 1.3. in staat is tot het maken van ethische afwegingen en tot het verantwoorden ervan in situaties waar het sociale onder druk staat; 44 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 1.4. in het algemeen kennis heeft van en inzicht heeft in interpersoonlijke en maatschappelijke verhoudingen ten behoeve van het sociaal-agogisch handelen en in het bijzonder daarbij steeds in staat is tot het opsporen van in concrete situaties benodigde kennis, informatie, objectieve en subjectieve gegevens. Hij of zij kan deze gegevens verwerken tot een ontwikkelingsperspectief. Het gaat hierbij om de verwerving van zowel feitelijke gegevens als bewust maken van beleving, behoeften, vermogens en mogelijkheden tot participatie van individuen en groepen; 1.5. zodanig kan handelen dat ontwikkelingsmogelijkheden van cliënten, groepen en organisaties binnen maatschappelijke mogelijkheden in de verschillende dimensies worden aangesproken; 1.6. zicht heeft op maatschappelijke kansen en mogelijkheden, deze kan handhaven, reductie kan voorkomen en deze kansen kan uitbreiden ten behoeve van individuele mogelijkheden. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. Sociaal-agogisch handelen in engere zin De professionele sociaal agoog is in staat tot methodisch handelen in sociaal-agogische contexten en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaalagogische contexten wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, groep en organisatie. De professional: 2.1. is in staat zich steeds te richten op individu, omgeving en systeem in hun wederzijdse samenhang en beïnvloeding; 2.2. is in staat zich te richten op geldende normatieve invalshoeken; 2.3. is in staat zich te richten op zowel resultaat (ontwikkeling zelfregulatie én leefomstandigheden) als proces; 2.4. is in staat tot het dialogisch en wederkerig benaderen van de doelgroep en zijn of haar context; 2.5. is in staat zich te richten op culturele en maatschappelijke participatie en op identiteitsvorming; 2.6. is in staat tot methodisch handelen binnen het spectrum van de diverse sociaalagogische handelingsvormen (verzorgen, behandelen, hulpverlenen, ondersteunen, begeleiden, faciliteren, adviseren, signaleren, opvoeden, leren, ontwikkelen, initiëren, bevestigen, present-zijn); 2.7. is in staat tot handelen conform wat binnen zijn of haar professie als regulatieve cyclus wordt beschouwd en kan daarbij, afhankelijk van de situatie op verschillende punten aanvangen. Het handelen is doelgericht, planmatig handelen. 2.8. is in staat om leiding te geven en te nemen bij het maken van verbinding tussen analyse en diagnose van sociaal-agogische problematieken en uitdagingen en het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van een sociaal (muzisch-)agogisch handelingsen/of begeleidingsplan; 2.9. is in staat het sociaal-agogisch perspectief optimaal te realiseren, ook/juist in situaties/contexten waar dit perspectief onder druk staat; 2.9.1. van disciplineren naar ontwikkelen; 2.9.2. van fysieke gerichtheid naar ontwikkeling; 2.10. is in staat tot het verantwoorden van het methodisch handelen; 2.11. heeft een aantal meer generieke competenties ontwikkeld als voorwaarde voor het sociaal-agogisch handelen; 2.11.1. kan contactueel en communicatief handelen; 2.11.2. kan vraag- en oplossingsgericht handelen; 2.11.3. kan doel- en resultaatgericht handelen; 2.11.4. kan ondernemend en innovatief handelen; 2.11.5. kan inzichtelijk en verantwoord handelen; 2.11.6. kan professioneel en kwaliteitsgericht handelen. 45 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Sociaal-agogisch handelen is specifiek methodisch handelen gericht op de versterking van het vermogen tot zelfregulering, tot zelfontwikkeling van cliënt, groep, organisatie, samenleving. Taakgebied 2 Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie De organisatorische context van waaruit de sociaal-agoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. De professional: 3.1. kan ondernemend denken en handelen, zowel in een eigen bedrijf als binnen een organisatie; 3.2. kan vanuit sociaal-agogisch perspectief kritisch beleidsmatig opereren binnen en meedenken over doelen en strategie van organisatie of bedrijf; 3.3. kan als medewerker functioneren vanuit de doelstellingen en het beleid van de organisatie; 3.4. kan (multidisciplinair) samenwerken met andere medewerkers, zowel vakgenoten als andere beroepsbeoefenaars, zowel professionals als vrijwilligers; 3.5. kan (bege)leiding geven aan andere medewerkers; 3.6. kan in rapportages verantwoording afleggen; 3.7. kan een bijdrage leveren aan het beleid van organisatie of bedrijf; 3.8. kan materiële voorzieningen / accommodaties beheren; 3.9. kan een bijdrage leveren aan de kwaliteitszorg van de organisatie of bedrijf; 3.10. kan (professionele) relaties met derden ontwikkelen. 16 Taakgebied 3 De persoon van de professional als instrument In het sociaal-agogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, groep en/of organisatie.17 Dat brengt met zich mee dat de sociaal agoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. Concreet betekent dat dat de professional: 4.1. betrokken is; 4.2. empathisch is; 4.3. assertief is; 4.4. representatief is; 4.5. integer is; 4.6. professionele macht en verantwoordelijkheid kan hanteren. Onderzoek ontwikkelen De sociaal-agoog kan sociaal-agogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling en beroepsontwikkeling. Hij of zij: 5.1. kan reflecteren op het eigen handelen vanuit theoretische en normatieve kaders van het beroepshandelend; 5.2. kan onderzoek doen naar de beroepsuitoefening en de uitkomsten vertalen naar consequenties voor het beroepshandelend; 16 Deze competenties zijn overgenomen uit Profilering Agogische Domeinen I 17 Deze vermogens vragen verdere uitwerking en argumentatie. Voorlopig sluiten we op dit punt grotendeels aan bij de persoonlijke en zogenoemde ‘generieke vermogens zorg & welzijn’, zoals verzameld in Klaar voor de Toekomst. 46 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 5.3. kan veranderingen in de samenleving signaleren en deze vertalen in consequenties voor het professioneel handelen.18 Leren De sociaal-agoog is in staat tot levenslang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Hij of zij is in staat: 6.1. tot handelen vanuit een eigen beroepsidentiteit; 6.2. tot het ontwikkelen van een eigen professionaliteit en van deskundigheid aan de hand van concepten, theorieën en praktijken in het professioneel handelen. 18 Ook deze competenties zijn overgenomen uit Profilering Agogische Domeinen I 47 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch CMV competenties vanuit het Opleidingsprofiel Culturele en Maatschappelijke Vorming (© 2009Landelijk Opleidingsoverleg CMV) Competenties Alert & Ondernemend 2.0 A Agogisch handelen 1 Verkennen, onderzoeken, analyseren omschrijving De CMV’er verkent, onderzoekt en analyseert maatschappelijke ontwikkelingen en situaties en zoekt daarbij het perspectief van mogelijkheden en kansen; hij doet onderzoek naar de leefwereld van specifieke groepen met het oog op ontwikkelings- en participatiemogelijkheden van mensen. toelichting Startpunt van elk agogisch handelen en van elke interventie van een CMV’er is dat hij zich oriënteert op de situatie waarin het handelen plaats vindt. Die oriëntatie is zowel gericht op de mensen of organisaties waarmee hij werkt als op de maatschappelijke omgeving waarin het werk zich afspeelt. Dat oriënteren is altijd gericht op het zoeken van mogelijkheden en perspectieven om CMV-doelen te realiseren. Het gaat daarbij om de mogelijkheden van mensen om te leren en zich te ontwikkelen, om deel te nemen aan het sociale en culturele leven, invloed uit te oefenen op hun levensomstandigheden en maatschappelijke positie en het mede vormgeven van de samenleving. Maar het gaat er ook om, de belemmeringen en blokkades die zich daarbij voordoen op te sporen en zo mogelijk te omzeilen of uit de weg te ruimen. Dat vergt altijd enerzijds een analyse van de maatschappelijke verhoudingen en anderzijds leefwereldonderzoek naar de mensen die in beeld zijn. Een belangrijk onderdeel van de oriëntatie is een analyse van de vaak diverse achtergrond van de mensen waarmee gewerkt wordt en de wijze waarop dat hun identiteit en hun perspectief op de samenleving kleurt. Om zich in elke situatie goed te kunnen oriënteren is een gedegen theoretische en wetenschappelijke kennis van mens en maatschappij noodzakelijk; daarnaast een gevoeligheid voor verhoudingen en de kennis en vaardigheden om praktijkgericht onderzoek en leefwereldonderzoek te verrichten. indicatoren 2 De CMV’er: maakt een analyse van de sociale en culturele omstandigheden van bepaalde groepen, maakt een sociale en ‘culturele’ kaart van het gebied waar hij werkt, onderzoekt, bij voorkeur samen met betrokkenen, nieuwe perspectieven en ontwikkelingsmogelijkheden in de omgeving van mensen, herkent de verschillende aspecten die deel uit maken van (culturele) identiteitsvorming, doet leefwereldonderzoek, ontwerpt praktijkgericht onderzoek en voert dit uit, maakt gebruik van bestaand wetenschappelijke onderzoek, gebruikt bestaande theorieën over maatschappelijke ontwikkelingen en over specifieke groepen en integreert deze in de eigen analyse Contact leggen en begeleiden omschrijving De CMV’er legt contact, begeleidt, coacht en ondersteunt groepen, individuen, organisaties en samenlevingsverbanden, zodat nieuwe mogelijkheden ontstaan tot leren, samenwerking en maatschappelijke participatie. De intentie van de ondersteuning is dat betrokkenen beter in staat zijn invloed uit te oefenen op hun levensomstandigheden en leefomgeving en zelf vorm te geven aan hun sociale en culturele leven. toelichting Contact leggen, begeleiden, ondersteunen en coachen van (groepen) mensen zijn de meest directe vormen van agogisch handelen. De CMV’er legt contact en gaat relaties aan met individuen, groepen en samenlevingsverbanden in uiteenlopende contexten en met diverse achtergronden. In het directe contact 48 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch met mensen werkt de CMV-professional methodisch en agogisch zodat mensen worden gestimuleerd worden met elkaar een proces aan te gaan waarin zij kunnen leren en zich kunnen ontwikkelen. Hij begeleidt en ondersteunt leer- en participatieprocessen van mensen in uiteenlopende situaties. Bovendien creëert de CMV’er omstandigheden waardoor hun individuele en collectieve handelingsmogelijkheden worden bevorderd. Centraal staat het vermogen goed te communiceren. Belangrijk is dat aangesloten wordt bij de leefwereld, de belangen, motieven en interesses van mensen en tegelijkertijd het doel van de activiteit niet uit het oog wordt verloren. De CMV’er moet informeren, motiveren, stimuleren en activeren bij mensen van verschillende culturele, etnische en sociaal-economische achtergronden en verschillende geslachten en leeftijden. Er wordt gestreefd naar het leggen van verbindingen tussen individuen, groepen, samenlevingsverbanden, organisaties en publieksgroepen. Het begeleiden, ondersteunen en coachen is uiteindelijk altijd gericht op vergroting van autonomie en zelfsturing. Dit agogisch handelen is normatief: het werk wordt gedaan vanuit een betrokkenheid bij mensen en een (normatieve) visie op de samenleving en er worden voortdurend keuzes gemaakt hoe mensen aan te spreken. Dat geldt zowel voor het aanspreken in het eerste contact als in een langer durende agogische relatie. De CMV-professional ontwikkelt een eigen stijl van begeleiden en kan deze ook benoemen en verantwoorden. Om effectief en doelgericht te kunnen begeleiden en ondersteunen heeft de CMV’er kennis van leertheorieën en van groepsdynamica maar hij heeft ook inhoudelijke kennis van de onderwerpen die aan de orde zijn. indicatoren De 3 CMV’er: stapt op individuen en groepen af en spreekt hen aan, maakt contact met moeilijk bereikbare groepen, daagt mensen uit om deel te nemen aan activiteiten, articuleert vraag en behoeften van mensen met verschillende achtergronden, kent en gebruikt een breed scala van (ped)agogische, educatieve en kunstzinnige werkvormen, heeft kennis van verschillende begeleidingsstijlen, ontwikkelt een eigen begeleidingsstijl en kan deze verantwoorden, heeft inzicht in en kennis van groepsdynamische processen en gaat er productief mee om, gaat om met de spanning tussen proces- en productgerichte activiteiten, begeleidt individuen en groepen met verschillende culturele en/of etnische achtergrond, initieert en faciliteert de communicatie tussen verschillende individuen en groepen, maakt normen en waarden bespreekbaar met respect voor ieders eigenheid en identiteit, onderhandelt, bemiddelt en weet met conflicten om te gaan, draagt op heldere en motiverende wijze informatie over, werkt in de voorbereiding en uitvoering van de activiteiten samen met deelnemers, vrijwilligers en medewerkers, toont betrokkenheid en weet te overtuigen. Ontwerpen en ontwikkelen omschrijving De CMV’er ontwerpt in het kader van agogische dienstverlening (culturele, recreatieve, educatieve en sociale) programma’s en activiteiten met en voor diverse groepen. Hij doet dat doelgericht en in dialoog met (potentiële) deelnemers en verantwoordt het ontwerp inhoudelijk, instrumenteel-technisch en ethisch-normatief. In het ontwerpen zoekt hij een combinatie van persoonlijke ontwikkeling, beïnvloeding van bestaansvoorwaarden en vormgeving van het sociale en culturele leven. 49 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch toelichting Het ontwerpen en ontwikkelen van projecten, activiteiten, programma’s en evenementen, is een kerncompetentie van CMV-professionals. Kennis op verschillende niveaus, diverse vaardigheden en een grote dosis gevoeligheid en intuïtie komen hier samen. Goed ontwikkelen vereist naast inhoudelijke kennis, verbeeldingskracht en creativiteit ook het aansluiten bij de leefwereld, motieven, belangen en mogelijkheden van de deelnemers. Kenmerkend voor het ontwerpen en ontwikkelen van CMV’ers is dan ook het interactieve karakter daarvan. Programma’s en activiteiten worden zo veel mogelijk samen met deelnemers bedacht, ontworpen en ontwikkeld. Tegelijkertijd wordt rekening gehouden met eisen vanuit de samenleving en opdrachtgevers. Ontwerpen en programmeren gebeurt vanuit een visie en een samenhangend concept, waarbij de CMV’er doelgericht en methodisch te werk gaat. Het is de structurering vooraf naar vorm en inhoud van activiteiten en processen op het terrein van leren, participatie, belangenbehartiging en zelforganisatie, zin- en betekenisgeving. Een ontwerp is een doordachte en nauwkeurig op elkaar afgestemde combinatie van ‘vorming en vermaak’ en wel op zo’n wijze dat er nieuwe mogelijkheden ontstaan tot (gemeenschappelijk) leren en handelen. Het appelleert aan de intrinsieke motivatie van deelnemers en draagt tegelijkertijd bij aan de verbreding van de handelingsvaardigheden en -mogelijkheden van betrokkenen, waarbij dit steeds wordt geplaatst binnen de context van de maatschappelijke omgeving en de ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De CMV-professional is in staat een programma helder te verantwoorden, zowel naar opdrachtgevers als naar deelnemers en anderen in het publieke debat. Behalve vakbekwaam in het bedenken, ontwerpen en programmeren moet de CMV’er ook kennis hebben over de inhoudelijke kant van het onderwerp en het terrein waarbinnen het zich afspeelt, ongeacht of het gaat om kunst- en cultuurparticipatie, de verbetering van de leefomgeving, sport en vrijetijdsbesteding, emancipatie en belangenbehartiging of om identiteitsontwikkeling en zingevingvraagstukken. indicatoren 4 De CMV’er: ontwerpt een project, programma, activiteit of evenement: vanuit een visie en binnen een samenhangend concept, gebaseerd op (theoretische) kennis van de context en het inhoudelijke vraagstuk dat in het geding is, met een methodische aanpak en werkwijze, in samenwerking/samenspraak met betrokkenen, dat tegemoet komt aan de behoefte van mensen om te participeren in de samenleving, te leren, zich te ontwikkelen en zich te vermaken, waarmee mensen zin- en betekenis kunnen geven aan hun bestaan, waarmee mensen zich kunnen verbinden met anderen, waardoor mensen kunnen werken aan de verbetering van hun maatschappelijke positie en invloed kunnen uitoefenen op hun levensomstandigheden, verantwoordt het project, programma, activiteit of evenement naar opdrachtgever en deelnemers, weet om te gaan met de spanning tussen eisen van de samenleving en behoeften van de deelnemers bij het ontwerpen van een programma, maakt het programma overdraagbaar naar collega’s. Organiseren, netwerken en bemiddelen omschrijving De CMV’er organiseert - veelal in samenspraak met deelnemers - programma’s en activiteiten. De CMV’er stemt tijd en ruimte, doelen en middelen op elkaar af en schept adequate voorwaarden, zodat programma’s kunnen worden uitgevoerd en deelnemers in staat worden gesteld de doelen te realiseren, die zij zich hebben gesteld. In het organiseren gebruikt de CMV’er relaties en netwerken om productieve verbindingen te leggen tussen verschillende actoren en deelnemersgroepen. 50 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch B toelichting Om een programma, project, participatieproces, evenement of cursus volgens plan te realiseren, moet behalve het ontwerp ook de uitvoering goed worden georganiseerd. Dit vereist een afstemming van tijd, ruimte en mensen. Ook een nauwkeurige afstemming van doelen en middelen is vereist: welke middelen zijn beschikbaar om de gestelde doelen te organiseren en hoe gebruik je die middelen zo goed mogelijk om tot een optimaal resultaat te komen? Het gaat erom alle elementen van een programma of project zo te arrangeren, dat het succesvol kan verlopen en dat het maximale effect en resultaat kan worden behaald. Dat begint bij het opstellen van een begroting, het verwerven van de financiële middelen, het werven van deelnemers of publiek, het zoeken en binden van mensen met een specifieke deskundigheid; het werven van vrijwilligers en hen instrueren of zorgen dat ze goed geïnstrueerd worden; het zorgen voor de benodigde ruimtes en de inrichting ervan. De complexiteit van de projecten varieert van een relatief eenvoudige eenmalige activiteit met een duidelijke afgebakende groep deelnemers tot ingewikkelde processen van samenlevingsopbouw zonder duidelijke tijdslimiet of de planning en uitvoering van een grootschalig evenement met een divers publiek. Door netwerken te creëren en te onderhouden zorgt de CMV-professional voor draagvlak bij alle betrokkenen: opdrachtgever, samenwerkingspartners, deelnemers en andere belanghebbenden. Afhankelijk van context, visie en concept varieert de rol van de CMV’er van vormgever en organisator tot ondersteuner en faciliteerder, waarbij ook de mate van coproductie en medeeigenaarschap varieert. De CMV’er adviseert en faciliteert deelnemers bij het nastreven van hun doelen, de mobilisatie en inzet van de benodigde middelen en de planning en organisatie van de te ondernemen activiteiten. Vaak speelt hij een intermediaire of bemiddelende rol, balancerend als ‘sociaal makelaar’ tussen verschillende partijen en zoekend naar een optimale match tussen diverse betrokkenen en belanghebbenden. indicatoren De CMV’er: ontwikkelt en organiseert programma’s en activiteiten vanuit een achterliggende visie en in het kader van een samenhangend concept, arrangeert een activiteit, programma, evenement zodanig dat de gestelde doelen gerealiseerd worden, organiseert een activiteit, programma, evenement dat voldoet aan wensen en verwachtingen van deelnemers en opdrachtgever, creëert voorwaarden zodanig dat deelnemers in staat gesteld worden zelf initiatieven te ontwikkelen met het oog op de realisatie van de doelen die zij zich gesteld hebben, maakt een goede inschatting van de middelen die nodig zijn om een activiteit, programma, evenement te organiseren, werkt binnen gegeven financiële kaders, verzorgt de werving van vrijwilligers, verzorgt werving voor een activiteit, programma of evenement, creëert en onderhoudt netwerken, zorgt voor draagvlak bij alle betrokkenen en belanghebbenden, werkt goed samen met collega’s, vrijwilligers en externen, zoekt vanuit eigen expertise samenwerking met andere personen en organisaties binnen en buiten het sociaal-agogische werkveld, bemiddelt tussen individuen onderling, tussen individuen en groepen, tussen groepen onderling, en tussen burgers en overheid. Ondernemend handelen 5 Bedrijfsmatig & organisatiegericht handelen omschrijving De CMV’er functioneert als ondernemende professional in en vanuit een organisatie en levert een bijdrage aan de bedrijfsmatige aspecten van de organisatie. toelichting De moderne CMV’er is steeds meer een sociaal en cultureel ondernemende professional. Van hem wordt in toenemende mate verwacht dienstverlenend en marktgericht en klantgericht te werken. Dit betekent dat een CMV’er moet 51 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch beschikken over bedrijfsmatig inzicht en voorkomende taken rond financieel beleid en beheer doelmatig en efficiënt moet kunnen uitvoeren: een begroting maken, acquisitie en marketing en communicatie verzorgen, fondsen werven, een jaarverslag maken. Hij moet iets weten van ‘facility management’ en daar zo nodig naar kunnen handelen. CMV-professionals zijn gevoelig voor duurzaam en maatschappelijk verantwoord ondernemen en organiseren en moeten daar ook naar handelen. CMV’ers werken in toenemende mate zelfstandig of in kleine bedrijfjes: als freelancer of als zelfstandig ondernemer. Ze moeten dus een ondernemingsplan kunnen maken en in principe bekwaam zijn zelfstandig een bedrijf te runnen. Maar ze werken ook binnen grote organisaties; in dat geval moeten zij als professional een bijdrage leveren aan de organisatie, maar ook organisatieproblemen kunnen herkennen, analyseren en een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing. Ze moeten kritisch kunnen reflecteren op het eigen functioneren binnen de organisatie en kunnen omgaan met de spanning tussen de doelen van de organisatie en de eigen professionele doelen en ambities. Vaak geeft de CMV’er leiding aan vrijwilligers en medewerkers. Hij moet in staat zijn hen zo aan te sturen, te ondersteunen en te begeleiden dat zij (zelfstandig) activiteiten van agogische dienstverlening kunnen ontwikkelen, plannen, uitvoeren en evalueren. Hierbij moet de CMV’er rekening houden worden met de spanning tussen de doelen van de organisatie en de wensen en belangen van de vrijwilligers. indicatoren 6 De CMV’er: treedt op als sociaal en cultureel ondernemer, geeft leiding aan vrijwilligers en ondersteunt hen, gaat productief om met eigen grenzen en mogelijkheden, organiseert het eigen werk binnen de gegeven randvoorwaarden, vertegenwoordigt de eigen organisatie naar buiten toe, stelt een begroting op binnen de gegeven financiële kaders, werft fondsen en verzorgt acquisitie, heeft kennis van marketingmethoden en technieken en handelt daarnaar, zoekt en benut externe expertise, kan zo nodig een ondernemingsplan maken, levert een bijdrage aan (de ontwikkeling van) het kwaliteitsbeleid van de eigen organisatie, reflecteert op het eigen functioneren in de organisatie. Beleidsmatig & strategisch handelen omschrijving De CMV’er levert een bijdrage aan het beleid van de organisatie, ontwikkelt als ondernemende professional nieuwe initiatieven en onderhoudt professionele netwerken. toelichting Naast de bedrijfsmatige competenties krijgen beleidsmatige en strategische competenties een steeds zwaarder gewicht. Kenmerkend voor de CMV’er is immers een vaak complexe maatschappelijke positionering, waarin hij zich geconfronteerd ziet met uiteenlopende en soms strijdige standpunten, claims, belangen en wensen. Dat vraagt om bemiddeling tussen leefwereld en systeemwereld, tussen mensen en instellingen, wetgeving en structuren, tussen burgers en overheidsinstanties. Daartoe moeten CMV-professionals een visie hebben op de positie, betekenis en mogelijkheden van hun werk en op basis daarvan strategisch kunnen denken en handelen. Zij moeten verbindingen kunnen zien tussen hun werk en dat van anderen en perspectieven kunnen formuleren op langere termijn. CMV’ers moeten goed kunnen samenwerken, ook met mensen uit andere sectoren en disciplines. Zij moeten kunnen netwerken en aan relatiebeheer doen. Verder moeten ze beschikken over een zekere ‘marktintelligentie’ of maatschappelijke alertheid, dat wil zeggen: een voortdurende en nauwlettende betrokkenheid met wat er in de omgeving omgaat en een gevoeligheid voor sociale en culturele trends, zodat tijdig kan worden ingespeeld op actuele vragen. CMV’ers moeten (markt) onderzoek kunnen verrichten, inzicht hebben in de markt en van de verschillende spelers die daar actief zijn. CMV’ers moeten kunnen schakelen tussen verschillende 52 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch niveaus en contexten, een veelheid aan partijen met uiteenlopende interesses en belangen bij elkaar kunnen brengen en nieuwe verbindingen kunnen leggen over bestaande scheidslijnen heen. Daarvoor moeten ze goed kunnen onderhandelen. Belangrijk is daarnaast dat ze (vroegtijdig) maatschappelijke ontwikkelingen kunnen signaleren en analyseren, in het bijzonder als het gaat om de kansen en bedreigingen die deze met zich meebrengen. CMV’ers handelen soms binnen een politieke context en kunnen zo nodig sociale actie organiseren. Alleen dan word het mogelijk aan beleidsbeïnvloeding en agendasetting te doen. indicatoren C De CMV’er: kent en gebruikt basisprincipes van communicatie, marketing en marktonderzoek, kan beleidsnotities schrijven, zoekt en onderhoudt relaties met overheden en andere relevante maatschappelijke organisaties, maakt een verbinding tussen de eisen van de opdrachtgever, de vragen en behoeften van de deelnemersgroepen en de doelen van de eigen organisatie, slaat bruggen tussen uiteenlopende individuen, groepen en organisaties, relateert maatschappelijke trends en ontwikkelingen aan de doelen van de organisatie en levert op basis daarvan een bijdrage aan (strategische) beleidsontwikkeling, kent relevante wet en regelgeving en weet daar strategisch op in te spelen en op te anticiperen, schat belangen en machtsposities van verschillende betrokken partijen in en houdt daarmee rekening in programmering en beleidsvorming, profileert zichzelf en zijn organisatie en positioneert zich tegenover anderen, schat politieke machtsverhoudingen in en oefent invloed uit op politieke besluitvorming, verantwoordt zijn werkzaamheden naar externe partijen. Beroepsontwikkeling 7 Eigen professionaliteit ontwikkelen omschrijving De CMV’er ontwikkelt de eigen professionaliteit en stuurt de eigen loopbaan. toelichting Door persoonlijke ambities, affiniteiten en kwaliteiten te verbinden met de specifieke beroepscontext ontwikkelen CMV’ers een eigen professionele identiteit en zijn zij in staat aan te geven welke bijdrage van hen mag worden verwacht. CMV-professionals zijn in staat te reflecteren op het werk. Als ‘reflective practitioner’ kan de professional het eigen functioneren plaatsen in een bredere setting, met inbegrip van doelen, opvattingen, waarden en normen die in die bredere maatschappelijke context gelden. Als normatieve professionals vragen zij zich voortdurend af of hun handelen juist is: ‘is mijn handelen doeltreffend?’, ‘is mijn handelen juist vanuit een professioneel standpunt?’ en ‘is mijn handelen juist vanuit een moreel standpunt?’. Deze permanente reflectie maakt het mogelijk adequaat te anticiperen op nieuwe, onverwachte en onvoorspelbare situaties. Zo blijft er een alertheid op nieuwe mogelijkheden en kansen voor de eigen ontwikkeling. Voorwaarde voor deze reflectie is dat de CMV’er de ontwikkelingen in het vakgebied bijhoudt en zich ook theoretisch blijft oriënteren op maatschappelijke ontwikkelingen. indicatoren De CMV’er: reflecteert op het eigen handelen en trekt daaruit conclusies voor verbetering van dat handelen, (h)erkent dilemma’s in het handelen en verantwoordt de gemaakte keuzes, stuurt het eigen leerproces en ontwikkelt de eigen deskundigheid, kent de belangrijkste discussies in het eigen vakgebied, 53 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 8 houdt vakliteratuur bij en is op de hoogte van relevante theorievorming en onderzoek in het eigen vakgebied, vergroot, verbreedt en verdiept de professionele competenties vanuit een lerende houding en ontwikkelt zo zijn vakmanschap. Het ontwikkelen van de beroepspraktijk en het beroepsmatig handelen omschrijving De CMV’er levert een bijdrage aan de ontwikkeling en vernieuwing van het beroepsmatig handelen en van het vak CMV. toelichting Van CMV-professionals wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren aan de ontwikkeling en innovatie van het eigen vak, en dus (nieuwe) ontwikkelingen op het werkterrein bijhoudt, daar eventueel zelf onderzoek naar doet en erover rapporteert. CMV’ers moeten technisch én inhoudelijk een bijdrage kunnen leveren aan het kwaliteitsbeleid binnen de organisatie. Ook moeten ze de eigen werkwijze en de gehanteerde werkvormen systematisch beschrijven en deze analyseren samen met collega’s en andere betrokkenen. Dat vergt dat zij op de hoogte zijn van actuele (ook internationale) ontwikkelingen in samenleving en beroepspraktijk, van nieuwe inzichten op het terrein van theorievorming en deze door kunnen vertalen naar de beroepspraktijk. Daarnaast beschikken zij over (elementaire) kennis van innovatieprocessen en –strategieën en van kwaliteitsbeleid. indicatoren De CMV’er: doet onderzoek naar ontwikkelingen in de beroepspraktijk en de effecten van het beroepsmatig handelen, vertaalt nieuwe ontwikkelingen en inzichten op het terrein van theorievorming en methodiekontwikkeling naar de beroepspraktijk van CMV, ziet in landelijk en lokaal overheidsbeleid mogelijkheden voor vernieuwing en ontwikkeling van de beroepspraktijk, kent het belang van kwaliteitsbeleid en kan resultaten van dit beleid aanwenden voor de verbetering van het eigen beroepsmatig handelen, doet onderzoek naar de effecten van de eigen beroepspraktijk en is in staat de resultaten van dit onderzoek aan te wenden voor de verbetering en verdere ontwikkeling van die beroepspraktijk, houdt relevante internationale trends en ontwikkelingen in het eigen vakgebied bij. 9 Profileren, legitimeren en maatschappelijke steun verwerven omschrijving De CMV’er levert een bijdrage aan de maatschappelijke profilering en legitimering van het vak en weet daarvoor maatschappelijke steun te verwerven. toelichting De CMV’er legitimeert en verantwoordt het werk tegenover opdrachtgevers en meer in het algemeen tegenover de samenleving. Als normatieve professional moet hij kunnen verwoorden waarom het werk belangrijk is en welke uitgangspunten en keuzen daaraan ten grondslag liggen. Voorwaarde voor dit alles is dat de CMV’er een theoretisch onderlegde visie heeft op de positie en betekenis van het vak CMV in de samenleving. De CMV’er: heeft een visie op de maatschappelijke plaats en functie van CMV en expliciteert deze visie waar nodig in het publieke en politieke debat, heeft een visie op de mogelijke bijdrage van CMV aan de beantwoording van maatschappelijke vraagstukken en verwoordt die visie op een concrete wijze, analyseert maatschappelijke ontwikkelingen en duidt deze op hun betekenis voor het beroep, doet onderzoek naar de effecten van het beroepsmatig handelen van CMV’ers en kan de resultaten van dit onderzoek aanwenden voor het verwerven van maatschappelijke steun voor het beroep. indicatoren 54 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch SPH competenties vanuit het SPH Opleidingsprofiel: DE CREATIEVE PROFESSIONAL: MET AFSTAND HET MEEST NABIJ (© Landelijk Opleidingsoverleg SPH Utrecht 2009) DE OPLEIDINGSKWALIFICATIES VAN DE SPH’ER Om de opbouw van de kwalificaties te verduidelijken volgt een kort overzicht van de kwalificatieindeling per segment. Per kwalificatie wordt hieronder een herkenningswoord of een begrip genoemd waar de kwalificatie naar verwijst. Het woord of begrip (en de korte beschrijving waar het naar verwijst) heeft niet het doel de hele lading van de kwalificatie te dekken. Het is bedoeld om een eerste oriëntatie te geven op de inhoud van de kwalificatie. Segment 1: ‘De competentie van de SPH’er in de hulpverlening aan en ten behoeve van cliënten’, de uitvoerende taken van de beginnende hulpverlener op microniveau. 1. 2. 3. 4. 5. 6. methodisch hulpverlenen ontwerpen van programma’s versterken van de cliënt hanteren van de relatie benutten van de context verantwoorden van handelen Segment 2: ‘De competentie van de SPH’er met betrekking tot het werken binnen en vanuit een zorginstelling of hulpverleningsorganisatie’, de taken van een beginnende SPH’er als medewerker op mesoniveau. 7. professioneel samenwerken 8. signaleren en initiëren 9. organiseren en beheren 10.sturen 11. innoveren Segment 3: ‘De competentie van de SPH’er met betrekking tot het werken aan professionalisering’, de taken van een beginnende SPH’er als vertegenwoordiger van de beroepsgroep op meso- en macroniveau. 12. kritisch reflecteren 13. bijdragen aan beroepsontwikkeling 14. professionalisering 15. onderzoeken Segment 1 Hulpverlening aan en ten behoeve van cliënten. Methodisch hulpverlenen 1. In dialoog met de cliënt, cliëntsysteem en eventueel met andere hulpverleners de leefsituatie verkennen en analyseren om zo te komen tot het (her)formuleren van de hulpvragen, het vaststellen van doelen en een daarbij aansluitend methodisch hulpverleningsaanbod realiseren, evalueren en bijstellen. Ontwerpen van programma’s 2. Programma’s voor hulpverlening ontwerpen in situaties die gekenmerkt worden door complexiteit en diversiteit. Het present-zijn is hierbij uitgangspunt, desgewenst wordt een muzisch-agogisch, innovatieve en creatieve handelswijze gehanteerd. Versterken van de cliënt 3. Vanuit visie op volwaardig burgerschap met een cliënt en cliëntsysteem werken aan het ontwikkelen en in stand houden van competenties. In de competentieontwikkeling wordt uitgegaan van de kracht van de cliënt, rekening houdend met de eisen die de omgeving stelt. Hierbij zijn de volgende aandachtsgebieden van belang: • het functioneren in de leefsituatie; • zelfredzaamheid, zelfzorg en gezondheid; • het ontwikkelen van perspectief en zingeving; • het vormgeven van sociale netwerken en het ontwikkelen en onderhouden van betekenisvolle relaties; 55 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch • het voor de cliënt zo optimaal mogelijk participeren in de maatschappij; • het beïnvloeden van de omgeving en zonodig inschakelen van andere deskundigen. Hanteren van de relatie 4. Communicatieve vaardigheden hanteren in complexe situaties, waarbij de waarden, normen en belangen van de cliënt, het cliëntsysteem en de omgeving divers en strijdig kunnen zijn. Professionele nabijheid, durf en creativiteit worden ingezet om de relatie met de cliënt op te bouwen, te hanteren en te beëindigen. Benutten van de context 5. Hulpverlenen binnen een context van diversiteit en deze zodanig hanteren dat recht gedaan wordt aan de eigenheid van de cliënt en zijn levensbeschouwelijke, culturele, maatschappelijke en sociale achtergrond. Dit kunnen situaties zijn die zich kenmerken door onvoorspelbaarheid en dwang en drang. Verantwoorden van handelen 6. Het beroepshandelen rapporteren, verantwoorden en legitimeren met gebruikmaking van theoretische (evidence-based, best-practices en desgewenst onorthodoxe methoden), ethische, maatschappelijke en juridische kaders. Segment 2 Het werken binnen en vanuit een hulpverleningsorganisatie Professioneel samenwerken 7. Aansluitend bij het instellingsbeleid en herkenbaar als sociaal pedagogisch hulpverlener samenwerken in het kader van hulpverlening met: • collega's, • vrijwilligers, • vertegenwoordigers van andere disciplines en organisaties, • vertegenwoordigers van cliënten- en belangenorganisaties en zich daarbij positioneren als initiatiefrijk vertegenwoordiger van de eigen organisatie gericht op samenwerkingsmogelijkheden en ketenafspraken. Signaleren en initiëren 8. Signaleren van kwetsbare groepen en (maatschappelijke) risicofactoren, deze bij relevante partijen met visie en vakmanschap onder de aandacht brengen en de daarbij passende preventieve activiteiten initiëren. Organiseren en beheren 9. Zelfstandig een op resultaat gerichte bijdrage leveren aan organisatie en beheer op het gebied van: • planning van inzet van mensen en middelen, • projectmanagement, • kwaliteitszorg (systemen), • financiën, • verantwoording en rapportage, • de inzet van ICT. Sturen 10. Leiding en begeleiding geven aan collega’s, andere beroepsbeoefenaren, vrijwilligers en mantelzorgers, verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de organisatie en bouwen aan het instellingsbeleid. Innoveren 11. Vanuit een (internationaal) geïnspireerde visie op instellingsbeleid en -methodiek een bijdrage leveren aan onderzoek, ontwikkeling en innovatie van hulpverlening, die leidt tot een in de praktijk haalbare verbetering daarvan. Segment 3 Het werken aan professionalisering Kritisch reflecteren 12. Kritisch reflecteren op eigen beroepsmatig handelen en beroepshouding, gericht op de persoonlijke ontwikkeling als beroepsbeoefenaar in relatie tot normatieve kaders. 56 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch Bijdragen aan beroepsontwikkeling 13. Het beroep van de SPH’er definiëren, profileren en legitimeren en daarmee een bijdrage leveren aan de identiteit en ontwikkeling van het beroep. Professionalisering 14. De eigen deskundigheid blijvend ontwikkelen en de eigen loopbaan bewust vormgeven. Onderzoeken 15. Een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van beroep en beroepsmethodiek met gebruik van wetenschappelijk onderzoek en praktijkgericht onderzoek. 57 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch MWD competenties vanuit het Opleidingsprofiel MWD: Herkenbaar en toekomstgericht 2.0 Landelijk opleidingsprofiel voor de HBO bacheloropleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (© Landelijk opleidingsoverleg MWD, Amsterdam, 2010) Directe en indirecte hulp- en dienstverlening A Werken met en namens cliënten 1. De maatschappelijk werker legt contact met de cliënt c.q. het cliëntsysteem en streeft naar een samenwerkingsrelatie met de cliënt, ook in situaties gekarakteriseerd door drang of dwang. Professionele aspecten, die steeds in het geding zijn bij contact leggen en opbouwen van een relatie zijn: a. Goede mondelinge en schriftelijke communicatie, goed kunnen luisteren, uitleggen en toelichten; b. Het dilemma tussen enerzijds een goede relatie opbouwen en onderhouden met de cliënt en anderzijds voldoende professionele afstand behouden; c. Diversiteit, kan omgaan met diversiteit; d. Bewustzijn van de eigen normen en waarden teneinde op basis daarvan cliënten in hun verscheidenheid te accepteren en te respecteren en een zorgvuldige werkrelatie aan te kunnen gaan; e. Bewustzijn van verschillen in macht en positie, probeert ze waar mogelijk en gewenst te verkleinen, kan gezag hanteren; f. Het vermogen om de samenwerkingsrelatie als leerproces te hanteren. 2. De maatschappelijk werker vormt zich samen met de cliënt een beeld van de aard van de vraag van de cliënt - of van de problemen in de situatie waarin de cliënt verkeert. a. De maatschappelijk werker vormt zich een beeld op dialogische en wederkerige wijze en is daarbij gericht op empowerment van de cliënt. b. De maatschappelijk werker verkent, analyseert en duidt de vraag en situaties van de cliënt op verschillende niveaus (individu, maatschappij, organisatie), legt adequate verbindingen tussen de verschillende factoren die in het geding (kunnen) zijn en verantwoordt de bevindingen. c. De maatschappelijk werker benoemt de verschillende belanghebbenden en hanteert de verschillende mogelijk tegengestelde belangen die in het geding zijn. Hij neemt een positie in tussen degene op wie de hulp- en dienst-verlening gericht dient te worden, de aanbrenger van de vraag, de opdracht-gever, de betrokken instelling enzovoort. d. De maatschappelijk werker ontwikkelt een visie op het sociaal mogelijke in de betreffende situatie en geeft hier uitwerking aan. e. De maatschappelijk werker maakt ethische afwegingen. 3. De maatschappelijk werker maakt een hulpverleningsplan of dienstverleningsplan in samenspraak met de cliënt, verantwoordt dit plan op toegankelijke wijze voor betrokkenen en spreekt daarmee de ontwikkelingsmogelijkheden van de cliënt aan. 4. De maatschappelijk werker verleent hulp en diensten op methodische en reflectieve wijze. Hij of zij handelt volgens de regulatieve cyclus en vangt, afhankelijk van de situatie, op verschillende punten in deze cyclus aan. Deze hulp- en dienstverlening neemt, afhankelijk van de situatie de volgende vormen aan: a. Veranderings- en competentiegerichte begeleiding – gericht op competentieontwikkeling van de cliënt; b. Ondersteunende en stabiliserende begeleiding; c. Outreachende benadering – bemoeizorg; d. Concrete en informatieve hulpverlening; e. Onderzoek en rapportage gericht op verder dan de individuele cliënt reikende doelen en verklaringen; f. Individuele belangenbehartiging en conflictbemiddeling (inclusief materiële hulpverlening); g. Casemanagement, zorgcoördinatie, zorgbemiddeling en zorgafstemming (ketenbenadering); h. Uitbouwen en ondersteunen van sociale netwerken; i. Crisisinterventie. 5. De maatschappelijk werker verleent op resultaatgerichte wijze hulp en diensten volgens een breed spectrum van methodische benaderingen (eclectisch integratief, methodisch niet eenkennig 58 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch en evidence based als dat mogelijk-, en gezien de situatie geëigend is) en verantwoordt de inzet ervan. Ontwikkeling van het zelfregulerend vermogen en empowerment van de cliënt binnen de reële mogelijkheden vormen daarbij uitgangspunten. Tenminste de methodische benaderingswijzen, beschreven in de body of knowledge and skills, maken onderdeel uit van zijn methodische handelingsvermogen. 6. De maatschappelijk werker kan verwijzen naar netwerkpartners, evalueert en sluit af. B Werken voor cliënten en potentiële cliënten 1. De maatschappelijk werker signaleert probleemveroorzakende of probleemversterken-de factoren in de maatschappelijke context (van cliënt, cliëntsysteem), zoals wetten, regels, voorzieningen, situaties die voor bepaalde groepen in de samenleving nadelig werken en handelt gericht op cliënt, cliëntsysteem en/of samenleving. 2. De maatschappelijk werker voorziet probleemveroorzakende of probleemversterkende factoren en handelt preventief. 3. De maatschappelijk werker bevordert interculturele communicatie. 4. De maatschappelijk werker begeleidt vrijwilligers die betrokken zijn bij hulpverlening aan cliënten op adequate wijze en gaat om met het spanningsveld tussen de (persoonlijke) doelen van de vrijwilligers, betrokken cliënt(en) en die van de organisatie. Werken in en vanuit een arbeidsomgeving C Werken in de eigen instelling of organisatie 1. De maatschappelijk werker voert taken uit, in en vanuit een organisatie, en is daarbij proactief sociaal ondernemer die belang stelt in het welzijn van mensen in de samenleving: a. Hij ziet hoe persoon en maatschappij elkaar beïnvloeden, ziet mogelijkheden en signaleert mogelijke misstanden; b. Hij ziet hoe zijn organisatie, of het particulier initiatief in het algemeen, een rol kan spelen in het tot hun recht komen van mensen, hij is creatief en innovatief als het om welzijn van mensen in de samenleving gaat; c. Hij vormt zich daarover een mening gerelateerd aan de missie van het beroep en kan zijn mening bespreken in de organisatie, in externe samenwerkings-verbanden en met andere indirect belanghebbenden (wethouders etc.) met het doel mensen in de maatschappij optimaal tot hun recht te laten komen als mens en als burger. 2. De maatschappelijk werker maakt deel uit van een organisatie, is als professional loyaal aan die organisatie, maakt zich de missie, beleid, doelstellingen en cultuur van de organisatie eigen en levert vanuit ‘maatschappelijk werk perspectief’ een bijdrage aan de uitvoering en ontwikkeling van missie, beleid, doelstellingen en cultuur. 3. De maatschappelijk werker initieert intercollegiaal overleg en samenwerking en werkt in teamverband. Hij neemt deel aan: voortgang- en beleidsoverleg, projectgroepen, intervisiegroepen, signaleringsgroepen en werkbegeleiding. 4. De maatschappelijk werker (bege)leidt zo nodig vrijwilligers in of vanuit de organisatie. 5. De maatschappelijk werker levert een actieve bijdrage aan vernieuwingsprojecten die binnen de organisatie in gang zijn of worden gezet of initieert, indien nodig, vernieuwingsprojecten en acquireert daarbij zo nodig subsidiegelden. 6. De maatschappelijk werker werkt volgens en rapporteert conform het kwaliteits-borgingsysteem van de organisatie. De maatschappelijk werker verantwoordt de effectiviteit en efficiëntie van zijn functioneren naar collega’s en leidinggevenden vanuit de bestaande kaders van de eigen organisatie. 7. De maatschappelijk werker levert een bijdrage aan beheersmatige aspecten van de organisatie. Beheer valt daarbij op te vatten als het richting geven aan alle processen die zich in een organisatie afspelen met het oog op de gestelde doelen. De maatschappelijk werker voedt de informatiesystemen met gegevens uit de eigen portefeuille en gebruikt (ICT) hulpmiddelen voor het registreren van deze werkzaamheden. Hij is zich bewust van financiële afrekening en verantwoording. D Werken in externe samenwerkingsverbanden 1. De maatschappelijk werker draagt de in het beroep vigerende waarden en normen uit. 2. De maatschappelijk werker organiseert en coördineert multidisciplinair overleg en samenwerking ten behoeve van cliënten, cliëntsystemen en situaties waarvoor dat nodig is en neemt daaraan deel. 59 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch 3. De maatschappelijk werker voert de werkzaamheden uit die voortvloeien uit de samenwerking en levert een proactieve bijdrage aan het optimaal functioneren van externe samenwerkingsverbanden waarin hij of zij participeert. 4. De maatschappelijk werker kan het beroep maatschappelijk werk profileren en zijn taakuitvoering vanuit het beroepsmatig werken verantwoorden. 5. De maatschappelijk werker kan andere professionals consulteren, adviseren en coachen. 6. De maatschappelijk werker kan een andere professional aanspreken op het uitvoeren van zijn taken in het externe samenwerkingsverband. Werken aan professionaliteit en professionalisering E Zichzelf ontwikkelen in het beroep 1. De maatschappelijk werker reflecteert op het eigen handelen en stuurt de eigen competentieontwikkeling. 2. De maatschappelijk werker handelt: a. normatief – ethisch volgens de grondslagen van het beroep b. ondernemend en innovatief c. met bewustzijn van de eigen grenzen d. betrokken e. empathisch f. assertief g. integer h. doel- en resultaatgericht i. kwaliteitsgericht. F Bijdragen aan de ontwikkeling van het beroep 1. De maatschappelijk werker hanteert de beroepscode en leert werken volgens de beroepscode; hij kan omgaan met ethische dilemma’s. 2. De maatschappelijk werker levert een bijdrage aan de opleiding van maatschappelijk werkers bijvoorbeeld door het begeleiden van stagiaires. 3. De maatschappelijk werker draagt bij aan innovatie en beroepsontwikkeling door: a. het signaleren van maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen en het vertalen van deze ontwikkelingen in nieuwe beroepsopgaven; b. het onderzoeken van de beroepspraktijk en de voorwaarden voor de beroepsuitoefening en het vertalen van de bevindingen naar consequenties voor het beroepshandelen van zichzelf en de beroepsgroep; c. het bijdragen aan verspreiding van kennis onder professionals en samenleving(en) (publiceren, presenteren). 60 OER 2014-2015 Academies voor Sociale Studies Breda en ‘s-Hertogenbosch
© Copyright 2024 ExpyDoc