1 Lekker zwaaien



koe en haas
Voor Mees
M.T.
Voor Moes
I.V.
Isabel Versteeg
Koe en Haas
Met illustraties van Marije Tolman
Lemniscaat
© tekst: Isabel Versteeg 2008
© illustraties: Marije Tolman 2008
Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 2008
isbn 978 90 477 0081 4
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt
door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere
wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Druk en bindwerk: Proost n.v., Turnhout, België
Inhoud
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
Lekker zwaaien 10
Oefening 16
Het hek 22
Haaske 28
Familie 35
Koe eoK 41
Hoog water 47
Wedstrijdje 56
Kleine held 64
Een ei in de wei 70
Naar de maan 77
Dokter Koe 82
Bangerdje 90
Gansje 96
Onweer 103

1 Lekker zwaaien
Wat was het warm! Koe zwaaide haar staart heen en weer tegen
de vliegen.
De middag was nog maar net begonnen. Wat zou ze gaan doen?
Met grazen was ze klaar. Liggen had ze ook al veel gedaan. Koe
besloot naar de dikke bomen te slenteren. Daar was tenminste
schaduw. Sloom zette ze zich in beweging.
Hé, wat zag ze daar? Hing daar iets tussen de bomen? Iets geligs?
Koe liep langzaam verder. Nu zag ze het beter. Het was een lap.
Ze bleef er een tijdje naar kijken en liep er toen op af.
Voorzichtig rook ze aan de lap. Niet gek, dacht ze. Het rook
een beetje naar de zon en het weiland. Maar wat zou het zijn?
Koe keek op van de lap en zag Haas aankomen.
‘Wat goed dat ik je zie,’ zei Koe. ‘Weet jij wat dit is, Haas?’
‘Natuurlijk,’ zei Haas. ‘Een hangmat.’

‘Aha, een hangmat.’ Koe staarde voor zich uit.
‘Kan je daar dan aan hangen?’ vroeg ze na een tijdje.
‘Nee Koe, je moet erin hangen.’
‘Op die manier,’ zei Koe. Veel snapte ze er niet van.
‘Kijk, zo.’ Met een sprong verdween Haas in de hangmat.
Hij rekte zich lekker uit en ging liggen.
Zijn voorpoten onder zijn kop en zijn ene achterpoot over
de andere geslagen.
‘Duw mij even, Koe. Dan kan ik schommelen.’
Koe deed een stap naar voren en duwde met haar snuit
tegen de hangmat.
De hangmat bewoog heen en weer en Haas lachte.
‘Harder Koe, harder.’

Elke keer dat de hangmat op haar afkwam gaf Koe een
kopstoot.
Haas vloog door de lucht en kwam weer terug.
Heen en weer terug, wel tien keer.
‘Ik word een beetje duizelig, Koe.’
Haas klemde zijn poten om de rand. Hij zei nog iets, maar
Koe verstond hem niet. Daar was de hangmat weer.
Ze zette zich schrap. Baf, dreunde ze met haar kop.
Dat was een harde.
De hangmat kwam terug en hing er slap bij.
Koe keek eens goed.
Ze zag Haas niet meer.
‘Haas, waar ben je?’ riep ze uit.

‘Hier Koe, boven je.’
Het klonk ver weg. Koe tuurde tussen de
bladeren.
Helemaal boven in de boom zag ze Haas.
Als natte was hing hij over een tak.
‘Hoe kom je daar?’ vroeg Koe verbaasd.

‘Je hebt me gelanceerd. Door die harde duw vloog ik eruit.’
‘Je had wel op de maan terecht kunnen komen,’ zei Koe.
‘Help me alsjeblieft, Koe. Straks val ik!’
Koe keek naar de boom. Daar kon ze onmogelijk in klimmen.
Ze zou iets anders moeten verzinnen. Maar wat? Verzinnen was
meer iets voor Haas. Ze schraapte met haar voorpoot over de
grond.
Dat hielp. Opeens wist ze wat ze moest doen.
Ze keek nog eens goed naar Haas. Als hij nu zou vallen, zou hij
op de klaver terechtkomen. Klaver was wel zacht aan je tong,
maar niet aan je billen. Haas zou zich flink pijn doen. Koe liep
naar de klaver en ging erbovenop staan.
‘Laat je maar vallen, Haas. Ik vang je wel op.’
‘Vallen?’ schreeuwde Haas. ‘Ben je gek?’
Door zijn geschreeuw verloor hij zijn evenwicht. Hij racete naar
beneden. Takken en bladeren raasden met hem mee.
Koe zette zich schrap. Met een dreun landde Haas op haar rug.
‘Gaat het, Haas?’ vroeg Koe voorzichtig.
‘Ja Koe, je hebt me gered,’ piepte Haas.
‘Eerst gelanceerd en toen gered,’ zei Koe trots.

2 Oefening
‘Koe, Koe, wakker worden.’
Ik hoor niets, dacht Koe. Dan hoef ik ook niet wakker te worden. Daar heb ik helemaal geen zin in. Ze ging nog wat lekkerder liggen, smakte een paar keer en zuchtte diep. Het hielp
niet, want nu hoorde ze: ‘Koe, word nou wakker.’
Koe knipperde haar ogen open en zag Haas. Hij hupte van zijn
ene poot op de andere.
‘Ha fijn, daar ben je. Dat werd tijd. Ik heb een nieuwe oefening
bedacht. Moet je zien.’
Koe gaapte. Een ochtendwolkje stoomde uit haar bek. Ze keek
het na, maar het wolkje verstopte zich in de lucht.
Grappig, dacht Koe. Zo was het er en zo was het weer weg.
‘Kijk je, Koe?’
‘Goed,’ zei Koe. ‘Laat maar zien.’
Als de bliksem zo snel rende Haas weg.

Koe keek Haas na, maar algauw zag ze hem niet meer.
Het was een mooie dag. Een dag om rustig aan te doen, dacht
ze. Een beetje grazen, een beetje kauwen en een beetje kletsen
met Haas.
Daar was Haas weer. Hij rende naar haar toe. Maar opeens
sloeg hij af. Dat deed hij nog een paar keer, tot hij weer bij Koe
uitkwam.
‘Zag je wat ik deed, Koe?’ vroeg Haas hijgend.
Koe knikte. ‘Je rende,’ zei ze.
‘Ik rende niet zomaar, ik sloeg haken,’ zei Haas.

‘O, haken,’ zei Koe. Ze stond op en nam een hap gras.
‘Waarom?’ vroeg ze met volle bek.
‘Voor de vijand,’ zei Haas.
Koe keek om zich heen.
Ze zag geen vijand.
‘Het is een oefening,
voor als de vijand komt,’
legde Haas uit.
‘Aha,’ zei Koe.
‘Ik ga weer,’ zei Haas en hij stoof ervandoor.
Koe graasde verder.
Af en toe kwam Haas langs
en sloeg haken
om haar heen.

Ik word wel duizelig van Haas, dacht Koe.
Maar het is gezellig dat hij steeds in de buurt is.
Haas kwam weer op haar afrennen.
Dit keer sloeg hij geen haak, maar remde.
‘Je moet ook meedoen, Koe,’ riep hij. ‘Het is leuk en niet
moeilijk.’ Koe keek naar Haas. Ze was zo lekker
aan het grazen.
Maar Haas dacht echt dat ze het leuk zou vinden.
Dat zag ze aan zijn snuit.
Nou ja, een paar haken en dan weer
verder grazen, dacht Koe.
‘Zeg maar wat ik moet doen, Haas.’
‘Volg me, Koe. Als ik roep sla je af.’

Haas rende weg en Koe hobbelde achter hem aan.
Ze hoorde Haas roepen en sloeg af. Het ging wel niet zo snel als
bij Haas, maar het lukte toch wel.
‘Goed zo, Koe,’ riep Haas. Zijn stem klonk blij. ‘Nog een
keer.’
Koe draafde weer achter hem aan.
Na vijf haken hing haar tong uit haar bek. Nog één keer en dan
stop ik ermee, dacht ze. Ze volgde Haas, hoorde zijn roep en
sloeg af.
Bam!!! Er botste iets tegen haar op. Koe keek en zag dat het
Haas was.
Met zijn ogen dicht lag hij op de grond.
‘Haas, Haas,’ loeide Koe.

Haas deed één oog open. Met zijn poot wreef hij over zijn kop.
‘Gaat het, Haas?’ vroeg Koe zacht. Ze gaf hem een lik over zijn
kop.
Haas ging overeind zitten en deed ook zijn andere oog open.
‘Wat een knal. Ik dacht dat het de vijand was.’
‘Ik ben geen vijand,’ zei Koe.
‘Natuurlijk niet, je ging alleen de verkeerde kant op,’ zei Haas.
‘Ik geloof dat ik niet zo goed ben in haken slaan, Haas. Het is
meer iets voor jou.’
‘Geeft niks Koe. Jij bent weer goed in grazen.’
‘Dat is zo,’ zei Koe en ze nam nog een hap gras.

3 Het hek
‘Kijk,’ zei Haas en hij wees naar het hek. ‘Zie je dat?’
‘Wat?’ vroeg Koe. Ze kauwde en keek ondertussen naar het
weiland, maar eigenlijk zag ze niets. Kauwen en kijken gingen
nu eenmaal niet goed samen.
‘Het hek staat open,’ zei Haas.
Koe slikte haar gras door en keek nog eens goed. Haas had gelijk, het hek stond open.
‘De boer heeft het vergeten dicht te doen.’ Haas’ stem klonk
opgewonden.
Koe keek hem verbaasd aan. Waarom zou Haas dat zo bijzonder vinden?
‘Nu kan jij er ook eens uit, Koe. Dan zie je eindelijk wat er aan
de andere kant van het hek is.’
‘Maar dat zie ik zo toch ook wel,’ zei Koe. ‘Als ik op de dijk sta

kan ik heel ver kijken, tot over de rivier. En vanaf het weiland
kijk ik dwars door het hek heen.’
‘Je wilt het toch wel eens meemaken, Koe? Ruiken en voelen
hoe het daar is en proeven hoe het gras smaakt.’ Haas hupte om
haar heen.
‘Ik weet niet of ik dat wil,’ zei Koe. ‘Hier heb ik nog zoveel te
doen. Kijk, dat hele stuk moet ik nog afgrazen.’ Ze wees naar
een groot deel van het weiland.
‘Jammer,’ zei Haas. ‘Het leek me fijn om eens samen te gaan.
Nou, dan ga ik alleen. Tot straks, Koe.’
Haas rende naar het hek en schoot eronderdoor.
Koe keek tussen de spijlen en zag hem over het pad hollen.
Af en toe stond hij stil om aan
een bloemblaadje te knabbelen.
Een paar keer ging hij op
zijn achterpoten staan en
keek om zich heen.
Daarna racete hij weer verder.
Zie je wel, dacht Koe.
Vanuit het weiland zie ik alles
wat ik zien moet. Ik hoef helemaal niet weg.
