Examenanalyse Leerlingen V GS Pilot 2014 I

Beste leerling,
Dit document bevat het examenverslag van het vak Geschiedenis (Pilot) vwo, eerste tijdvak (2014). In dit examenverslag proberen we zo goed mogelijk
antwoord te geven op de volgende vraag:
In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus behandelde kennis & vaardigheden?
Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.
I. Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden
II. Alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag
III. Een-stapje-extra-vraag.
IV. Niet voorgekomen in de cursus
De eerste categorie doet een beroep op algemene basisvaardigheden, welke we bekend veronderstellen. Categorie II en III zijn vragen die op te lossen zijn
met de kennis en vaardigheden die je op de cursus geleerd hebt. De laatste categorie vragen is op de cursus niet aan bod gekomen. In bijlage 1, achteraan dit
document, vind je een nadere toelichting op deze categorieën.
Het is belangrijk om te beseffen dat deze categorieën niets zeggen over de moeilijkheidsgraad van een vraag. Een vraag die rechtstreeks op te lossen valt
met kennis en vaardigheden uit de cursus (categorie II) kan best een pittigere opgave zijn dan een vraag die niet is voorgekomen tijdens de cursus (categorie
IV).
Mocht je vragen of opmerkingen hebben naar aanleiding van dit examenverslag, dan horen we dit uiteraard heel graag! Je mag ons hier altijd over mailen op
[email protected].
Met vriendelijke groet,
Hans Huibregtse
1 van 5
aantal punten
categorie vraag
vraag
toelichting categorie keuze:
1 1
2
II Om deze chronologieopgave te beantwoorden kun je het beste stap 1 (Herkennen) uit het algemeen stappenplan toepassen
zoals we uitgebreid klassikaal en individueel hebben geoefend tijdens de uitleg over chronologievragen. Je vraagt je bij elke
gebeurtenis af over welk stukje van de uitleg deze gebeurtenis gaat. De volgende signaalwoorden verwijzen naar periodes die
in de uitleggen zijn besproken: ‘de verandering van het middeleeuwse mens- en wereldbeeld’, ‘eerste islamitische vorst in
Perzië’, ‘stadstaat’, ‘Romeinse cultuurcentrum Alexandrië’, ‘verlichte’, ‘wetenschappelijke revolutie’.
2 2
4
3
1
II In deze vraag wordt van je verwacht dat je aan de hand van de bron een redenering geeft. Dit kun je herkennen aan de
signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Leg dit uit door…’. In het schema voor redeneren is af te leiden hoe je met een bron
een heldere redenering opstelt. In de uitwerking dien je naar twee bronelementen te verwijzen. Bij deze vraag is het
belangrijker om de juiste informatie uit de tekst te halen en goed te redeneren dan om kennis te gebruiken van de Klassieke
Oudheid.
II Je kunt herkennen dat het hier om een kennisvraag gaat aan het signaalwoord ‘Noem…’. In de uitleg over de Prehistorie en
Oudheid onder het kopje ‘Verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur’ is het kenmerkend aspect over de botsing tussen de
Grieks-Romeinse en Germaanse cultuur besproken. Je kunt herkennen dat het hier om deze botsing gaat aan de militaire
ontwikkelingen en het jaartal 406, wat er op wijst dat de gebeurtenissen vlak voor de val van het Romeinse Rijk plaatsvinden.
4
4
3 5
2
6
2
7
2
8
2
4 9
2
II Met het schema voor redeneren met bron had je deze vraag kunnen beantwoorden. Je kunt herkennen dat het hier om een
redeneervraag met bron gaat aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Toon dit aan…’. In de uitleg over de
Vroegmoderne tijd en meer specifiek het schema ‘Renaissance tot Verlichting’ staan onder andere de kenmerkende aspecten
e
van de 16 eeuw beschreven. De ontwikkeling van de ‘overzeese expansie’ past het beste bij de bron die bij de opgave hoort
omdat de schrijver van de bron over ‘nieuwe gebieden’ schrijft.
10
2
II Je had ook hier het schema voor redeneervragen kunnen toepassen. Aan het signaalwoord ‘Leg uit…’ kun je herkennen dat
het om een redeneervraag gaat. Het begrip ´centralisatie´ is behandeld in de uitleg over de Middeleeuwen onder het kopje
‘Conflicten’. In dit geval kon je herkennen wat de argumenten voor centralisatie waren door de signaalwoorden ‘koning’ en
‘adel’. Een vergelijkbare opgave waarmee je misschien hebt geoefend, was vraag 64 uit de opgavenbundel.
11
2
IV De kenmerken van de Reformatie beschouwen wij als grote bak stof en zijn daarom niet behandeld tijdens de cursus.
12
4
II Je kunt deze vraag beantwoorden met behulp van het schema voor redeneren met bron. Je kunt herkennen dat het hier om
een redeneervraag met bron gaat aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Leg uit…’. Om het tweede deel van deze vraag
te beantwoorden moest je een verband leggen tussen twee periodes, namelijk de Vroegmoderne tijd en de Moderne tijd. Dit
had je kunnen herkennen aan de signaalwoorden ‘einde achttiende eeuw’ en ‘negentiende eeuw’. Het rationalisme en de
rede zijn behandeld in de uitleg over de Verlichting in de Vroegmoderne periode. Dat het nationalisme leidt tot rivaliteit
tussen verschillende landen is behandeld tijdens de uitleg over de Moderne tijd onder het kopje ‘Machtsproblemen landen’.
III Dit is een redeneeropgave met bron. Je kunt dit herkennen aan signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Ondersteun…’. In het
schema voor redeneren is af te leiden hoe je met een bron een heldere redenering opstelt. Belangrijk is om de bron goed te
lezen en in de uitwerking naar zowel een politiek als een militair bronelement te verwijzen. Voor deze vraag is een extra denk
stap vereist omdat er van je wordt verwacht dat je zelf het onderscheid tussen politiek en militair maakt. Bij deze vraag is het
belangrijker om de juiste informatie uit de bron te halen en goed te redeneren dan om kennis te van de Klassieke Oudheid te
hebben.
II Tijdens de cursus hebben we veel geoefend met het gebruiken van bronnen bij allerlei soorten vragen. Voordat je de bronnen
leest is het bij deze opgave essentieel om een zoekopdracht op te stellen: je moet in elke bron op zoek naar een motief. Om
deze vraag te beantwoorden wordt een beroep gedaan op je kennis over het gebruiken van een bron en minder op de kennis
die je over deze periode hebt.
II Om deze vraag te beantwoorden kun je het schema voor betrouwbaarheid uit de uitleg over bron beoordelen gebruiken. Je
had de vragen uit het schema op beide bronnen kunnen toepassen om te achterhalen welke van de twee bronnen het meest
betrouwbaar is. In dit geval leveren de zoekopdrachten voor ‘herinnering’ en voor ‘objectiviteit’ een antwoord op de vraag.
II Je kunt hier het schema voor redeneervragen toepassen. Aan het signaalwoord ‘Verklaar…’ kun je herkennen dat het hier om
een redeneervraag gaat. Je kunt deze vraag beantwoorden met de uitleg over de Middeleeuwen waarin wordt behandeld hoe
de samenleving in de Vroege Middeleeuwen veranderde. Ook heb je waarschijnlijk geoefend met soortgelijke opgaven (bijv.
36, 145).
II Aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Ondersteun…’ kun je herkennen dat het hier om een redeneervraag gaat. Hoe
je een redenering met behulp van een bron opbouwt is besproken in de uitleg over redeneren. Het begrip ´centralisatie´ is
behandeld in de uitleg over de Middeleeuwen, onder het kopje ‘Conflicten’. Daarnaast heb je waarschijnlijk geoefend met
oefenopgaven over centralisatie in de late Middeleeuwen (bijv. 60, 64).
2 van 5
13
2
II De begrippen absolutisme en de Verlichting zijn behandeld in het schema ‘Renaissance tot Verlichting’ over de Vroegmoderne
periode. Om de vraag te beantwoorden had je de kenmerken van deze begrippen moeten verbinden aan elementen uit de
bron op de manier zoals we geoefend hebben tijdens de uitleg over het redeneren. Je had kunnen herkennen dat het hier om
een redeneervraag met bron ging aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Leg uit…’.
5 14
2
15
3
16
2
17
2
2
II Deze vraag was op te lossen aan de hand van het schema voor redeneren. De argumenten voor het idee dat Fenna niet
gezien kan worden als voorloper van het feminisme had je uit de vraag zelf kunnen halen. Vervolgens zou je dit kunnen
verbinden aan de kennis die je hebt over het feminisme. Dit is behandeld in de tabel over de verschillende stromingen die
ontstonden in de Moderne periode.
II Je had hier het schema voor redeneervragen kunnen toepassen. Aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Ondersteun…’
kun je herkennen dat het een redeneervraag is. Het verschil in beleid tussen Bismarck en Wilhelm II is behandeld in de uitleg
over de Duitsland onder het kopje ‘Macht Duitse Keizerrijk in Europa’.
II Met het schema voor redeneren met bron kun je deze vraag beantwoorden. Je kunt herkennen dat het een redeneervraag
met bron is aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Leg uit…’. De argumenten voor de redenering kun je uit de tabel
halen. Vervolgens moet je in een conclusie deze argumenten aan de vraag of de bewering linken. Het feminisme, de
emancipatiebewegingen en de strijd om het kiesrecht zijn behandeld in de uitleg over de Moderne periode maar deze kennis
is niet noodzakelijk om de vraag te beantwoorden.
II Het eerste gedeelte van de vraag is te beantwoorden met kennis over de politieke stromingen, die is behandeld in de uitleg
III over de Moderne periode. De laatste twee punten kun je verdienen door in de formulering van je antwoord naar de bron te
verwijzen op de manier zoals we tijdens de cursus uitgebreid hebben geoefend. Om te achterhalen voor wie de maker van de
prent spreekt, had je goed het bovenschrift moeten lezen, waarin staat dat het om een katholieke krant ging.
18
2
2
19
4
20
1
6 21
1
1
22
4
23
2
2
24
4
II Hoe het Dawesplan bijdroeg aan het Europese machtsevenwicht is behandeld in de uitleg over Duitsland. Tijdens de cursus
III heb je waarschijnlijk geoefend met dit onderwerp (bijv. vraag 172).Om de laatste twee punten voor deze vraag te behalen
wordt een extra denk stap van je verwacht. In de uitleg over de Weimarrepubliek is behandeld dat de herstelbetalingen uit de
Eerste Wereldoorlogen tot grote economische problemen in Duitsland leidden en dat de Verenigde Staten financiële hulp aan
de Duitsland bood in de vorm van het Dawesplan. Aan de hand van deze kennis had je volgens het schema voor redeneren
kunnen beargumenteren welke economische reden de Verenigde Staten gehad zou kunnen hebben om het Dawesplan in te
voeren.
II Aan het signaalwoord ‘Noem…’ kun je herkennen dat dit een kennisvraag is. De oorzaken (beloften, terreur/onderdrukking)
zijn behandeld in de uitleg over het nationaalsocialisme in Duitsland, onder het kopje ‘Binnenlands beleid’.
II Aan het signaalwoord ‘betrouwbaarheid’ kun je afleiden dat dit een bron beoordeelvraag is. Aan de hand van het schema
voor betrouwbaarheid uit de uitleg over bronnen beoordelen had je de bron kunnen testen op betrouwbaarheid. Bovendien
is er uitgebreid geoefend met bronnen beoordelen. Zelfs specifiek met brieven als bron. De zoekopdracht die het beste bij
deze bron past was volgens de examenmakers de objectiviteit van de bron: de maker had waarschijnlijk geen bijbedoelingen
omdat het om een persoonlijke brief ging / deze niet voor publicatie bedoeld was / niet bedoeld was anderen te overtuigen of
te beïnvloeden.
II Om deze chronologieopgave te beantwoorden had je stap 1 (Herkennen) uit het algemeen stappenplan heel goed moeten
III toepassen. Je vraagt je daarbij bij elke gebeurtenis af over welk stukje van de uitleg deze gaat, zoals we klassikaal en
individueel hebben geoefend tijdens de uitleg over chronologievragen. De volgende signaalwoorden verwijzen naar een tijd
die in de uitleg over de Koude Oorlog is besproken: ‘Brezjnev’, ‘Marshall’, ‘Cubacrisis’, ‘Gorbatsjov’s
hervormingsbeleid/neerhalen Berlijnse muur’, ‘conferentie van Potsdam’, ‘na de dood van Stalin’. Deze vraag valt deels
binnen categorie III omdat er een extra denk stap moet worden gezet. Hoewel we de dood van Stalin en Chroestsjov niet
behandeld hebben in de uitleg over de Koude Oorlog, is het mogelijk om door goed te lezen te achterhalen dat gebeurtenis 6
na gebeurtenis 3 moet hebben plaatsgevonden.
II Om deze vraag te beantwoorden kun je gebruik maken van de uitleg over de Koude Oorlog, waarin de gevolgen van
gebeurtenis 1, 2, 3, en 5 zijn behandeld. Deze gevolgen kun je in je antwoord gebruiken als argument voor het feit dat deze
gebeurtenissen niet tot duurzame vrede hebben geleid.
II Met het schema voor redeneren met bron kun je deze vraag beantwoorden. Je kunt herkennen dat het een redeneervraag
III met bron is aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Leg uit…’. Daarnaast is de vraag te beantwoorden met de uitleg over
de Koude Oorlog en de uitbreiding van de invloedssfeer van de Sovjet-Unie. De laatste punten voor deze vraag kun je behalen
door het uitgangspunt van de Trumandoctrine te noemen: waar gingen de Verenigde Staten van uit, zodat er een
Trumandoctrine werd opgesteld? (Dit is niet het doel van de Trumandoctrine!)
III Deze opgave had je het best kunnen beantwoorden door een redenering te formuleren zoals we tijdens de cursus hebben
geoefend. Om het eerste deel van deze vraag te beantwoorden moest je kennis hebben over de herstelbetalingen die
Duitsland na de Eerste Wereldoorlog moest betalen en wat de gevolgen daarvan waren. Deze vraag valt in de categorie III
omdat je zelf een extra denkstap moest zetten om deze kennis te verbinden aan de oprichting van de EGKS en het bereiken
van een duurzame vrede. Dat deze duurzame vrede ten opzichte de wereldoorlogen moet worden gezien, is af te leiden aan
de signaalwoorden ‘1950’ en de ‘Frans-Duitse’ samenwerking. Het tweede deel van de vraag ging over de verdeling van de
wereld in twee machtsblokken zoals in de uitleg over de Koude Oorlog is besproken. Ook hier moest je zelf een verband zien
te vinden tussen de steun van de Verenigde Staten en de oprichting van de EGKS.
3 van 5
25
1
2
I Aan de signaalwoorden ‘Gebruik de bron’ en ‘Ondersteun’ had je kunnen herkennen dat het om een redeneervraag ging. De
II eerste vraag kon worden beantwoord door de bron goed te lezen. Hiervoor had je geen kennis van het onderwerp nodig. Het
tweede deel van de vraag is te beantwoorden met behulp van de cursus, waarin je waarschijnlijk geoefend hebt met vragen
over het McCarthyisme, zowel tijdens de oefenrondes (208, 213) als tijdens het proefexamen (23, 24).
26
1
27
1
2
1
28
2
29
2
30
2
II Dat het hier om een kennisvraag gaat, kun je afleiden aan het signaalwoord ‘Noem’. In de uitleg over de Koude Oorlog onder
het kopje ‘Afrika, Azië en afspraken’ zijn de oorzaken voor het uitbreken van de Korea-oorlog behandeld.
I Het eerste deel van de vraag is te beantwoorden zonder specifieke kennis van dit onderwerp. Het lezen en interpreteren van
II de bron is voldoende om 1 punt te behalen. Dat de destalinisatie gepaard ging met minder overheidsuitgave hebben wij niet
IV behandeld tijdens de cursus, omdat we dat als grote bak stof beschouwen. Het tweede deel van de vraag is te beantwoorden
met behulp van het schema voor redeneren met bron en de uitleg over de Koude Oorlog waarin de Sovjet-Unie en de
Verenigde Staten tegenover elkaar worden gezet.
II In deze vraag is specifiek om een redenering gevraagd en kan worden beantwoord met behulp van het schema voor
redeneren met bron. Het argument voor de redenering moet je zelf uit de bron halen: in de bron lees je dat Chroesjtsjov
Stalin afvalt. Vervolgens moet je zelf een conclusie opstellen en een link tussen de bewering en het argument bedenken, zoals
we intensief geoefend hebben tijdens de cursus. De Hongaarse Opstand is voorbij gekomen in de uitleg over de Koude
Oorlog.
II Deze vraag is te beantwoorden met het schema voor redeneren met bron. Het gaat hier om een spotprent, waardoor je weet
dat de maker kritisch staat tegenover hetgeen waar hij de spot mee drijft. De argumenten voor zijn visie vind je in de bron.
Vervolgens moet je zelf een conclusie opstellen en een link tussen wat je ziet in de bron en de gevolgen van de politiek van
Gorbatsjov formuleren, zoals is gevraagd. Hoewel het beleid van Gorbatsjov in de uitleg over de Koude Oorlogen onder het
kopje ‘Afrika, Azië en afspraken’ voorbij is gekomen, is voor deze vraag kennis van het onderwerp minder belangrijk. Wanneer
je een redenering volgens het schema opstelt en hierbij elementen uit de bron gebruikt, kun je deze vraag beantwoorden.
Daarnaast heb je waarschijnlijk ook geoefend met het beleid van Gorbatsjov (bijv. vraag 244 uit de opgavebundel en 29 uit
het proefexamen).
IV De kritiek op het beleid van Gorbatsjov is niet tijdens de cursus besproken, omdat we dat als grote bak stof beschouwen. Aan
het signaalwoord ‘Geef’ kun je afleiden dat het hier om een kennisvraag gaat.
79
I
II
III
IV
percentage
aantal punten
categorie
verdeling per categorie:
2
3%
57 72%
15 19%
5
6%
79 100%
In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus opgedane kennis & vaardigheden?
Dit gold voor: 94% van de vragen (namelijk categorie I, II en III).
4 van 5
Bijlage 1: Toelichting categorieën
Categorie I: Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden
Dit betreft de volgende vragen: vragen waarbij een beroep wordt gedaan op algemene kennis & vaardigheden. Dit zijn kennis & vaardigheden die niet zijn
opgenomen in de eindtermen in de syllabus en niet in Samengevat staan (zo ja: dan behoren de vragen tot één van de drie andere categorieën).
Categorie II: alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag
Dit betreft de volgende vragen:
• Vragen die letterlijk voorkomen in de uitleg (in de uitleg of in een klassikaal voorbeeld);
• Vragen die letterlijk met een stappenplan op te lossen zijn;
• Vragen die vergelijkbaar zijn met opgaven uit de opgavenbundel die vrijwel altijd worden opgegeven door de hoofddocent;
• Theorievragen die niet worden behandeld op de cursus, maar die we je van tevoren via de vakkenpagina geadviseerd hebben te leren (uit bijv.
Samengevat);
• Vragen die vergelijkbaar zijn met vragen uit de voorbereidende opgaven.
Categorie III: een-stapje-extra-vraag
Dit betreffen vragen waarbij je, de naam zegt het al, een stapje extra moet zetten. Oftewel: je moest je kennis en vaardigheden behandeld tijdens de cursus
combineren met een stukje ‘inzicht’. Bijvoorbeeld:
• Je moet net even buiten het stappenplan om denken;
• Je moet informatie uit de tekst halen om een bepaalde variabele voor een formule of berekening uit te rekenen.
Categorie IV: niet voorgekomen op de cursus
Dit betreft de volgende vragen:
• Vragen over begrippen die niet voorkomen in de uitleg, de standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, en waarbij het woordenboek ook geen
soelaas biedt;
• Vragen over grote-bak-stof die niet voorkomen in standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, de voorbereidende opgaven of opgegeven stof op
de vakkenpagina.
• Vragen waarvan je redelijkerwijs niet kon vaststellen dat het om een (op de cursus behandeld) concept in een andere context gaat.
5 van 5