GS – 1HV – MEMO: H3 WOORDENLIJST

Proeftoets Haags Studiepunt
GS – 1HV – MEMO: H3 WOORDENLIJST (GRIEKEN)
1. Geef de betekenis van de volgende begrippen.
a. burgerrechten
b. klassieke cultuur
c. filosofen
d. kolonisatie
e. Griekse cultuur
f. Olympische spelen
g. wetenschap
h. Atheense democratie
i. grootgrondbezitters
j. slaven
k. polis
l. mythe
m. tempel
n. monotheïstische godsdienst
o. kunst
Proeftoets Haags Studiepunt
GS – 1HV – MEMO: H3 WOORDENLIJST GRIEKEN –
ANTWOORDEN
a. Burgerrechten = het recht dat rond 1200 voor Christus gegeven was aan Grieken die in een polis
woonden en land bezaten. Mannen met burgerrechten mochten de stad besturen. Bij de Romeinen
was dat anders.
b. klassieke cultuur = andere aanduiding voor de Grieks-Romeinse cultuur
c. Filosofen = mensen die zoeken naar wijsheid en kennis om de wereld en de mens beter te
begrijpen
d. kolonisatie = het zich blijvend vestigen van andere bevolkingsgroepen in een ander gebied
e. Griekse cultuur = opvattingen en gewoonten van de oude Grieken (+- 500-300 voor Christus).
Hierbij horen bijvoorbeeld: de Griekse manier van bouwen met zuilen, de aandacht voor sport, het
geloof in veel goden en de belangstelling voor wetenschap.
f. Olympische Spelen = spelen voor alle Grieken ter ere van oppergod Zerus in Olympia vanaf 776
voor Christus gehouden. De moderne Olympische Spelen worden vanaf 1896 gehouden.
g. Wetenschap = het verzamelen van kennis door bestudering van een verschijnsel. Wetenschappers
zoeken naar verklaringen en proberen bewijzen te vinden.
h. Atheense democratie = een vorm van bestuur waarbij het volk (demos) via stemming beslist wie
de bestuurders zijn. In Athene mochten alleen mannen met burgerrecht deelnemen aan de
democratie.
i. Grootgrondbezitters = mensen die veel grond bezitten en daardoor erg rijk zijn en veel macht
hebben
j. Slaven = onvrije mensen die het eigendom zijn van anderen en geen rechten hebben
k. Polis = Griekse stadstaat, een stad met het land dat daaromheen lag
l. mythe = verhaal over goden of halfgoden, of een verhaal dat voor waar wordt gehouden, maar
niet helemaal op feiten berust
m. Tempel = gebouw waarin één of meer goden worden vereerd. De Grieken en Romeinen bouwden
hun tempels op dezelfde manier, namelijk met zuilen.
n. Godsdienst = geloof in één god
o. Kunst = mooie dingen die iets laten zien van de gedachte en gevoelens van mensen, zoals
beeldhouwwerken, schilderijen en toneelstukken