Download Oddens Beeldenstorm 27.4

Artikel: Marcus van Vaernewijck en de Gentse Beeldenstorm
Auteur: Joris Oddens
Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 27.4, 39-50.
© 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam
ISSN 0165-7518
Abstract: Not available.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van
de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar
verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele
historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder
publiek te presenteren.
Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het
machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de
redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar
bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam •
www.skript-ht.nl • [email protected]
Joris Oddens
Marcus van Vaernewijck en
de Gentse Beeldenstorm
Op 22 augustus 1566 kreeg de hoogbaljuw van Gent even na het
middaguur onverwachts bezoek van drie mannen. De drie, onder aanvoering van de voorname Gentenaar Lieven van Onghena, beweerden op
te treden als 'voorstanders of mediateurs [...] van de nieuwe religie'. Ze
maakten de hoogbaljuw duidelijk dat ze tot nu toe het breken van de
beelden in de kerken en kloosters nog met veel moeite hadden kunnen
tegenhouden, maar dat het niet had mogen baten: als hij een oproer in
de stad wilde voorkomen, zou hij alsnog moeten toestaan dat de beelden
werden verwijderd. De hoogbaljuw, hevig geschrokken, vroeg de drie
naar een document dat kon bewijzen dat zij in opdracht van een overheid handelden. De heren antwoordden dat ze weliswaar over zo'n document beschikten, maar dat ze het nu niet bij zich hadden. Er viel echter,
zo betoogden ze, geen tijd meer te verliezen, of de zaken zouden uit de
hand lopen. De hoogbaljuw nam hierop een opmerkelijk besluit: in
plaats van de drie mannen in de gevangenis te laten gooien, verzocht hij
ze er zorg voor te dragen dat de beelden op een zo zachtzinnig mogelijke
wijze zouden worden verwijderd, wat door het drietal werd beloofd.i
Met bovenstaande confrontatie had de uitbarsting van calvinistisch geweld gericht tegen de katholieke cultus, die we inmiddels kennen als 'de
Beeldenstorm', twaalf dagen na haar aanvang ook de stad Gent bereikt.
Dit kwam voor de meeste Gentenaars niet als een verrassing: de inwoners van de stad wisten wat zich had afgespeeld in het Westkwartier,
waar de Beeldenstorm was uitgebroken, en ze hadden vernomen dat
enkele dagen eerder ook Antwerpen en andere nabijgelegen plaatsen het
hadden moeten ontgelden. De geestelijken van de stad hadden zich
daarom zo goed ze konden voorbereid op wat onvermijdelijk leek, en de
belangrijkste in de kerken en kloosters aanwezige kunstwerken verborgen.Over de gebeurtenissen in Gent tijdens het 'wonderjaar' 1566 bestaan relatief veel gegevens. Dit is vooral te danken aan de omvangrijke
kroniek die tijdens deze periode is bijgehouden door Marcus van
Vaernewijck (1518-1569), een vooraanstaand inwoner van de stad. Deze
kroniek. Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijk in
Ghendt 1566-1568, zal centraal staan in dit artikel, dat tot doel heeft een
beter beeld te krijgen van de Gentse Beeldenstorm. In combinatie met
recente inzichten over de beeldenstorm zal gepoogd worden een antwoord te geven op de vraag waarom de Gentse beeldenstormers tot hun
daden overgingen.
39
Historiografie van de Beeldenstorm
De Beeldenstorm die zich afspeelde in het gebied dat in de zestiende
eeuw de Nederlanden vormde, is in de geschiedschrijving lang afgedaan
als louter 'voorspel' van de Nederlandse Opstand.^ Het breken van de
beelden werd daarbij vooral gezien als 'een spontane uiting' van de
destijds aanwezige volkswoede^ Toen de Beeldenstorm in de loop van
de twintigste eeuw uitgroeide tot een apart onderwerp van studie en het
onderzoek toenam, leidde dit tot nieuwe inzichten. De uitleg van de gebeurtenissen in 1566 was, enkele uitzonderingen daargelaten, aanvankelijk nog sterk gekleurd door de religieuze overtuiging van de verschillende historici. Het begin van de moderne Nederlandse historiografie over de Beeldenstorm kan worden gesitueerd in de jaren zestig
van de twintigste eeuw, toen historici als Otto J. de Jong de nadruk legden op het belang van een ontzuilde benadering.'*
In marxistische kringen kwam er vervolgens aandacht voor het reeds in
1949 postuum verschenen werkje Het hongerjaar 1566 van de Duitse
marxist Erich Kuttner,5 die de Beeldenstorm uitlegde als een prerevolutionaire klassenstrijd. Deze benadering stond enige tijd in de
belangstelling, maar vond uiteindelijk toch niet veel ingang. Wel zorgde
Kuttners studie ervoor dat er voortaan rekening werd gehouden met
sociaal-economische factoren. In de loop van de jaren zeventig zocht
men de verklaring voor de golf van geweld die in 1566 door de Nederlanden trok weer in de eerste plaats in religieuze motieven.^ Daarnaast
maakte lokaal onderzoek duidelijk dat het problematisch is om verklaringen te geven die betrekking hebben op de Beeldenstorm in zijn geheel: zaken als de sociale samenstelling van de beeldenstormers en hun
motieven konden van stad tot stad verschillen.
In toenemende mate keek men in het Nederlandse taalgebied ook naar
buitenlands historisch onderzoek naar de Beeldenstorm(en) en andere
uitingen van religieus geweld in de vroegmoderne tijd. Belangrijk in dit
verband is het werk van de historica Nathalie Zemon Davis, die in een
studie naar religieus geweld in het zestiende-eeuwse Frankrijk de aandacht heeft gevestigd op het rituele karakter van de gewelddadigheden
van zowel protestantse als katholieke kant.'' Een andere historicus die
hier moet worden genoemd is Bob Scribner, die eveneens aandacht heeft
getoond voor de riten van de beeldenstormers*^, en daarnaast samen met
Pamela Johnston onderzoek heeft verricht naar het politieke aspect van
de beeldenstormen in de Zwitserse kantons.^ Uit het buitenland kwam
er ook aandacht voor de Nederlandse beeldenstorm. De kunsthistoricus
David Freedbergio heeft bijvoorbeeld de gevolgen van de beeldenstorm
voor de religieuze kunst in Nederland onderzocht en de historicus
Alastair Duke paste nieuwe inzichten omtrent de beeldenstorm toe op
de Nederlandse s i t u a t i e ^
27.4
De beschikbare bronnen en de Beroerlicke tijden
Van de contemporaine bronnen over de Beeldenstorm die we tot onze
beschikking hebben, zijn slechts weinig afkomstig van beeldenstormers
zelf. Historici zijn daarom aangewezen op documenten afkomstig van
het katholieke gezag. Het gaat hierbij om verklaringen van priesters,
magistraatspersonen en katholieke burgers die in de late jaren zestig van
de zestiende eeuw moesten getuigen voor de Raad van Beroerten.i^ Het
zal niet verbazen dat dergelijke bronnen vaak een vrij eenzijdig beeld
geven van de gebeurtenissen. Daarnaast zijn er ook enkele kronieken
overgeleverd, waarin tijdgenoten de roerige tijd waarin ze leefden bewust aan het papier hebben toevertrouwd.'^ Het gaat hierbij slechts om
een beperkt aantal bronnen, die in het onderzoek naar de Beeldenstorm
steeds opnieuw worden gebruikt. Zo is er de kroniek van de Amsterdamse koopman Laurens Jacobsz. Reael, het geschrift van de Antwerpenaar
Godevaert van Haecht, en het verslag van een anonieme non uit Den
Bosch. Ook Marcus van Vaernewijcks Beroerlicke tijden hoort thuis in dit
rijtje.
Historici dienen zich bij deze tweede categorie bronnen altijd enkele
kritische vragen te stellen. Wat was de maatschappelijke positie van de
auteur? Om wat voor soort geschrift gaat het? Voor wie was het
bedoeld? Hoe kunnen deze factoren de weergave van de gebeurtenissen
hebben gekleurd? In veel gevallen zijn de antwoorden die we op deze
vragen kunnen geven onbevredigend, omdat er weinig informatie
bekend is over de auteurs en men ook uit de geschriften zelf vaak niet
veel wijzer wordt over hun achtergronden en motieven.
Van Vaernewijcks Beroerlicke tijden vormt wat dit betreft een positieve
uitzondering. Zo weten we van de welgestelde wijnhandelaar dat hij
gedurende zijn leven verschillende functies heeft bekleed in het openbaar bestuur van zijn woonplaats Gent. In 1566 vinden we hem terug als
controleur van de korenopslagplaatsen, en daarnaast was hij door de
overheid belast met de taak verslag uit te brengen over de religieuze
gezindheid van de Gentenaars en de vele in de stad aanwezige vreemdelingen.'"' Uit hoofde van de laatste functie ontwikkelde hij een scherp
en, hoewel katholiek, relatief onpartijdig oog voor de religieuze
spanningen in de stad. Dat hij trachtte deze onpartijdigheid ook tot
uiting te brengen in zijn kroniek, blijkt uit het volgende citaat, dat
betrekking heeft op de Beeldenstorm:
'[De mensen van de nieuwe religie] en moghen nu niet lijden dat
men ontrauwelic int schrijven handelt, vertellende met grooten
hoopen alle die ghebreken ende fauten van eender zijde ende
verzwijghende die ghebreken van dander zijde; want voorwaer wij
hebben alle ghedoolt, maer deene veel groffelicker dan dander.
41
Wij hebben emmer alle in veel dijnghen gheblentpott [we zijn
verblind geweest] |.] Zullen wij in dese hijsiorie alleene de aerme
ghues [...] den zwarten duvel up den hals binden, ende zullen zij
daertoe gheen oorzake vande gheestlicke ghehadt hebben? Een
recht hijstorijscrijvere zal de oorzaken der dijnghen alzoo wel
vertellen, als een goet cijrurgien de wonden totten gronden tinten
zal.'i5
Zoals hij elders in zijn werk schreef was De beroerlicke tijden niet bestemd voor publicatie. Van Vaernewijck was er van bewust dat zijn streven naar objectiviteit hem alleen maar in de problemen zou brengen.^^
Het geschrift is in zijn tijd ook nooit gepubliceerd en heeft mogelijk
alleen onder een kleine groep gelijkgestemden gecirculeerd. Gelukkig is
het werk voor ons bewaard gebleven, want daarmee hebben we de beschikking over een zeer omvangrijke en waardevolle bron, waaruit hier
de fragmenten die gaan over de Beelden-storm aan een nadere analyse
zullen worden onderworpen.
De Beroerlicke tijden en de Gentse
Beeldenstorm
Nadat Lieven Onghena en zijn twee medestanders een bezoek hadden
gebracht aan de hoogbaljuw, begaven zij zich naar de Tempelkerk, waar
zich reeds zo'n vierhonderd mensen hadden verzameld.''' Ze gaven de
koster opdracht de poorten van het kerkhof en de kerk te openen, waarna deze binnen de kortste tijd volstroomden met een steeds groter wordende menigte. De hoogbaljuw had enkele stedelijke ambtenaren met
Onghena meegestuurd, die erop moesten toezien dat het "breken" niet
uit de hand zou lopen. Een van hen, Artus Boessins, richtte zich tot het
aanwezige volk, waarbij hij zei te spreken op last van de hoogbaljuw. Hij
benadrukte dat er niets gebroken mocht worden wanneer daar geen opdracht toe gegeven was, en dat het, op straffe van de galg, ten strengste
verboden was dingen uit de kerken en kloosters te stelen of weg te
dragen. Hierop sprak men in de menigte, in de woorden van Van
Vaernewijck, als volgt:
'ziet, tes nu al claer, tbevel es commen vanden hoochbaliu, dat
men de afgoden breken ende afweerpen zoude. Wij hebbent daer
hooren ghebieden, maer dat niemant niet stelen en zoude. Ende
deen sprack tot den anderen: ie gha thuijswaert loopen om een
instrument om te helpen breken.'i®
Of de hoogbaljuw zijn ambtenaren echt zo had geïnstrueerd, viel volgens Van Vaernewijck te betwijfelen, maar het was in ieder geval wel wat
het aanwezige volk geloofde:
27.4
'Sommighe wilden presumeren dat sommighe dienaers vanden
hoochbaUu ghezonden, ziende tvolck al bereet ende zoo greetich
om te breken, oock al verbaest waren ende spraken vander zake
(om iverwoet volck te believen) wat ampelder ende breeder dan
zij last hadden, ende tvolck namt noch breeder dan zijt spraken,
ende bediedent duer melcanders monden noch al verdraeijder
ende breeder, zoo dat scheen dat een speciael ende sonderlinghe
bevel ende last was, vander overheijt ghecommen, als dat men die
beelden afbreken moeste ende dat men daer af prijs en danck
hebben zoude. Zoo verre quam dees quale ende doliance dat van
hondert lieden nauwelic een en meende oft moeste alzoo ghedaen
wesen, ofte emmer dattet vander overheijt quam.'^'
Het is zeer goed mogelijk dat sommigen van de aanwezige functionarissen niet geheel negatief stonden tegenover het voornemen van de
aanwezige menigte om de godshuizen van katholieke elementen te
zuiveren. M. Delmotte heeft aangetoond dat de calvinistische religie in
Gent tot in alle lagen van de samenleving was doorgedrongen en dat de
antiklerikale gezindheid algemeen was onder de Gentse bevolking.20 Zo
zijn er verschillende gevallen bekend van overheidsdienaren die hagenpreken hebben bijgewoond.^^
Wat de precieze rol van de ambtenaren ook geweest is, het beeld dat uit
Van Vaernewijcks kroniek naar voren komt, is ondubbelzinnig: de
beeldenstormers verkeerden in de veronderstelling dat hun acties waren
gelegitimeerd of zelfs verordonneerd door de overheid, en anders meenden zij toch zeker, zoals Van Vaernewijck elders schrijft, 'voor Godt een
groote weldaet te doene, ende dattet haer ooc zonder begrijp [berisping]
al gheoorlooft was'.^^ Van een ongecontroleerde uitbarsting van volkswoede was zeker geen sprake. Dit beeld stemt overeen met de conclusie
die Davis trekt op basis van haar onderzoek naar Frans religieus geweld
door volksmassa's.^^ Het feit dat de beeldenstormers in meer of mindere
mate het gevoel hadden te gehoorzamen aan een overheid betekent echter niet dat er in de praktijk ook daadwerkelijk werd geluisterd naar de
leiders van de beeldenstorm, Lieven Onghena en zijn broer Jan. Zo
moesten de gebroeders Onghena lijdzaam toezien hoe bij de Augustijnen hun protesten werden genegeerd en het orgel naar beneden werd
gesmeten.^"* Ook in de wijnkelder van het Sint Pietersklooster hadden de
Onghena's volgens Van Vaernewijck liever gezien dat hun 'gues' wat
minder buitensporig tekeer waren gegaan, maar de alcohol, die steeds
rijkelijk had gevloeid, begon inmiddels zijn uitwerking te hebben op de
beeldenstormers, en naar de broers werd niet meer geluisterd.^5 j)e gg.
broeders Onghena kunnen niet overal bij aanwezig zijn geweest. In minder dan vierentwintig uur tijd werden maar liefst 'zeven parochiekerken,
een collegiale kerk, vijfentwintig kloosters, tien hospitalen en zeven
kapellen'26 door verschillende groepen beeldenstormers bezocht.
43
Zoals De Jong terecht heeft opgemerkt was de woede van de beeldenstormers daarbij gericht tegen meer dan beelden alleen.^'^ Zeker, de
calvinistische uitleg van het tweede gebod, dat door de hagenprekers in
de periode voorafgaand aan de beeldenstorm nog extra was b e n a d r u k t ,
had daarin een belangrijk aandeel, dat ook Van Vaernewijck niet ontgaan is: 'Die stomme afghoden [...] moesten an staen [eraan g e l o v e n ] ;
want twas (zoo zij zeijden) eenen stijnckenden gruwel voor taenschijn
des Heeren[.]'28 Maar op andere plekken in de Beroerlicke tijden blijkt
dat de haat van de brekende menigte misschien nog wel meer dan tegen
de beelden was gericht tegen de katholieke clerus, de dominicaner en
franciscaner kloosterordes in het bijzonder, en de gevreesde Inquisitie.
Van Vaernewijck schrijft in zijn kroniek: '[D]ie kinderen ghecten ende
spotten met die beelden, steldense in veel plaetsen up tstrate ende
spraken; roupt vive Ie gues, ofte wij onthoofden u. Daer naer sloughen
zij haer hoofden af ofte clovense in sticken.'^^
In eerste instantie lijken dergelijke acties misschien niet veel meer dan
spontane uitingen van jeugdig vandalisme, maar ze krijgen meer betekenis na introductie van de notie van de omkeringsrite. In de vroegmoderne populaire cultuur was omkering een gebruikelijk procédé. Bij
gelegenheden als carnaval en het narrenfeest liet men de 'wereld op zijn
kop zien', waarmee niet alleen een komisch effect werd bereikt, maar
ook bepaalde subversieve ideeën konden worden uitgedrukt.^o Wanneer
we de acties van de kinderen opvatten als zulke omkeringsriten, kunnen
ze worden gezien als het bespotten van de Inquisitietribunalen, waar
ketters de keuze werd geboden tussen conversie of de dood. De symbolische betekenis die soms in de acties van beeldenstormers lag, wordt
ook duidelijk als we kijken naar de buitengewoon heftige wijze waarop
zij tekeergingen tegen de boeken in het bezit van de kloosterordes. Van
Vaernewijck verhaalt uitgebreid over het verscheuren van de boeken, dat
een spectaculair schouwspel geweest moet zijn:
'Zij schuerden ende bedorven daer ontellicke boucken, zoo dat
gheheel die strate overdect was met gheprenten pampiere. [...]
ende achter in die Leije was uut die cellen zoo veel pampiers
uutgheworpen, dat scheen dat seer groote sneevlocken van boven
af int water vielen [...] AIzoo zach men eenpaerlic dat pampier
vlieghen in de lucht, ende ondertusschen werden daer ooc veel
boucken, som alf, som gheheel gheschuert, ende som gheheel
ghesloten zijnde int water ghesmact mits dat zij overlast waren
vanden weercke [...] zoo dat de Leije vervult scheen vanden
pampiere ende vande boucken[.]^' |M]en zecht datter te
Predicheeren waren die sommighe boucken, als verwoedde
tijgherdieren, met haren tanden schuerden, ander snedense met
haer messen in sticken.'^-^
27.4
Toen de b o e k e n s c h e n d e r s later werden geconfronteerd met de grote
schade die ze hadden aangericht, trachtten deze aan hun actie een
rechtvaardiging te geven,
I
'zegghende alsser iemant ghevangen was van heresije, zoo werden
somtijts zijn boucken uutghehaelt, ende in dit ofte in ander
cloosters brochl te visiteren oft zij quaet ofte valsch waren, waer
ondere ooc dicwils ghoede ende gheprevelegierde boucken
bevonden waren; ende als die lieden ammende ghedaen hebbende,
weder uut der vangenesse gherochten ende supplieerden om haer
ghoede ende niet suspecte boucken werderomme te hebben, zoo
en conden zij die somtijts niet ghecrijghen, of als zij voor justicie
storven ende de vrienden daerom supplieerden, zoo voeren zij
alleleens [handelden ze op dezelfde wijze].'^3
Het vernielen van de boeken was dus niet in de eerste plaats een spontane uitbarsting van zinloos vandalisme, maar, in ieder geval voor
sommige b e e l d e n s t o r m e r s , een doelgerichte wraakactie gericht tegen de
malversaties van de geestelijken.
Tot slot nog het volgende: in het Sint Pietersklooster, waar verder alles
was vernield, was alleen de graftombe van koningin Isabella van Denemarken, zus van Karel V en tante van koning Philips II, heel gebleven,
omdat iemand had gezegd: 'eij latet staen, tes een memoriael van een
coninghinne, die moije van onsen coninc, ende dierghelijcke woorden,
updat ghij daer duere de princen niet en vergramt[.]34 Dit wijst er op dat
de acties van de Gentse beeldenstormers niet bedoeld waren tegen het
wereldse, maar nadrukkelijk tegen het geestelijke gezag.
Conclusie
In het bovenstaande is met gebruikmaking van recente inzichten in het
onderzoek naar de vroegmoderne beeldenstormen getracht een nieuw
licht te werpen op de Gentse Beeldenstorm van 1566. Deze studie is niet
meer dan een aanzet, waarin noodgedwongen een selectie moest worden
gemaakt uit de bestudeerde bron, Marcus van Vaernewijcks Beroerlicke
tijden. Er is gekozen om enkele van de meest relevante passages uitgebreid te citeren, met het gevolg dat er ook veel ongenoemd is gebleven. Uiteraard dienen idealiter ook de overige delen van Van Vaernewijcks geschrift, net als andere beschikbare bronnen die betrekking
hebben op de Gentse Beeldenstorm, in een dergelijke studie te worden
betrokken. Desalniettemin kunnen we uit het hier bestudeerde enige
conclusies trekken over de motieven van de beeldenstormers. Zeker lijkt
dat de beeldenstorm in Gent niet kan worden beschouwd als een 'uitbarsting van spontane volkswoede'. Er was sprake van organisatie van bo-
1
45
venaf en daarnaast verkeerden de beeldenstormers, al dan niet terecht,
in de veronderstelling dat de magistratuur van de stad toestemming voor
of zelfs opdracht tot het breken van de beelden had gegeven.
Niets wijst erop dat economische of politieke motieven de boventoon
voerden bij het uitbreken van de Gentse Beeldenstorm. De gebeurtenissen in 1566 hadden bovenal een religieus karakter. De calvinistische
weerzin tegen de katholieke interpretatie van het tweede gebod speelde
in Gent, zoals elders, een belangrijke rol. Wanneer de acties van de
beeldenstormers worden opgevat als ritueel en symbolisch gedrag, moet
worden geconcludeerd dat de vernieling van de kerken en kloosters toch
in de eerste plaats voortkwam uit de haat die de bevolking van Gent
koesterde jegens de katholieke clerus en de Spaanse Inquisitie.
Noten
1 Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijlf in Ghendt 1566-1568
1 (uitgegeven door F. Vanderhaeghen, Gent 1872) 99-101.
2 Vgl. bijv. Robert Fruin, 'Het voorspel van den taciitigjarigen oorlog' in: Verspreide geschriften I ('s
Gravenhage 1900).
3 M. Dierickx, 'Beeldenstorm in de Nederlanden in 1566' in: Streven 19 (1966), 1040
4 Otto J. de Jong, Beeldenstormen in de Nederlanden (Groningen 1964).
5 Erich Kuttner, Hef hongerjaar 1566 (Amsterdam 1974).
6 J. Scheerder, De Beeldenstorm (Bussum 1974).
7 Nathalie Zemon Davis, 'The rites of violence' in: Society and culture in early modern France: Eight essays
(Stanford 1975).
8 R.W.
Scribner, 'Ritual and Reformation' in: Popular culture and popular movements in Reformation
Germany (Londen 1987).
9 Bob Scribner en Pamela Johnston, The reformation in Germany and Switzerland (Cambridge 1993).
10 David Freedberg, 'De kunst en de beeldenstorm, 1525-1580' in: Filedt Kok e.a. (red.). Kunst en de
beeldenstorm: Noordnederlandse kunst 1525-1580 (s Gravenhage 1986).
11 Alastalr Duke, 'De calvinisten en de "paapse beeldendienst'" in: Bruggeman e.a. (red.) Mensen van de
27.4
Nieuwe Tijd: Een iiber amicorum voor A. Tt). Van Deursen (Amsterdam 1996).
12 Ibid., 30.
13 Ibid., 31.
14 Herman van Nuffel, 'Marcus van Vaernewyck (1518-1569) en zijn Kroniek Over de Beroerlicke Tijden' in:
Anciens pays et assemblees d'Etats: études 40 (1966) 118.
15 Van Vaernewijck, Beroerlicl<e tijden I, 168-9.
16 Van Nuffei, 'Marcus van Vaernewyck', 120.
17 De Tempelkerk bestaat niet meer. In 1797 werd het gebouw afgebroken.
18 Van Vaernewijck, Seraeri/cte tijden /, 106-7.
19 Ibid., 107.
20 M. Deimotte, 'Het Calvinisme in de verschillende bevolkingslagen te Gent (1566-1567)' in: Tijdsctirift voor
Gescliiedenis 79 (1963) 154.
21 ibid., 150-1.
22 Van Vaernewijck, Seroeri/cte tijden i, 137.
23 Davis, 'Rites of violence', 165.
24 Van Vaernewijck, öeroerfcte tijden I, 109.
25 ibid., 133-4.
26Dierickx, 'Beeldenstorm', 1045.
27 De Jong, Beeldenstormen, 9.
28 Van Vaernewijck, Beroerlicke tijden I, 134.
29 Ibid., 128.
30 Henk Van Nierop, 'A Beggars' Banquet: The Compromise of the Nobility and the Politics of inversion' in:
European History Quarterly 21 (1991) 425.
31 Van Vaernewijck, Beroerlicke tijden I, 113-4.
32 Ibid., 127.
47
33 Ibid., 117.
34 Ibid., 149.
27.4