Artikel: Marcus van Vaernewijck en de Gentse Beeldenstorm Auteur: Joris Oddens Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 27.4, 39-50. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Joris Oddens Marcus van Vaernewijck en de Gentse Beeldenstorm Op 22 augustus 1566 kreeg de hoogbaljuw van Gent even na het middaguur onverwachts bezoek van drie mannen. De drie, onder aanvoering van de voorname Gentenaar Lieven van Onghena, beweerden op te treden als 'voorstanders of mediateurs [...] van de nieuwe religie'. Ze maakten de hoogbaljuw duidelijk dat ze tot nu toe het breken van de beelden in de kerken en kloosters nog met veel moeite hadden kunnen tegenhouden, maar dat het niet had mogen baten: als hij een oproer in de stad wilde voorkomen, zou hij alsnog moeten toestaan dat de beelden werden verwijderd. De hoogbaljuw, hevig geschrokken, vroeg de drie naar een document dat kon bewijzen dat zij in opdracht van een overheid handelden. De heren antwoordden dat ze weliswaar over zo'n document beschikten, maar dat ze het nu niet bij zich hadden. Er viel echter, zo betoogden ze, geen tijd meer te verliezen, of de zaken zouden uit de hand lopen. De hoogbaljuw nam hierop een opmerkelijk besluit: in plaats van de drie mannen in de gevangenis te laten gooien, verzocht hij ze er zorg voor te dragen dat de beelden op een zo zachtzinnig mogelijke wijze zouden worden verwijderd, wat door het drietal werd beloofd.i Met bovenstaande confrontatie had de uitbarsting van calvinistisch geweld gericht tegen de katholieke cultus, die we inmiddels kennen als 'de Beeldenstorm', twaalf dagen na haar aanvang ook de stad Gent bereikt. Dit kwam voor de meeste Gentenaars niet als een verrassing: de inwoners van de stad wisten wat zich had afgespeeld in het Westkwartier, waar de Beeldenstorm was uitgebroken, en ze hadden vernomen dat enkele dagen eerder ook Antwerpen en andere nabijgelegen plaatsen het hadden moeten ontgelden. De geestelijken van de stad hadden zich daarom zo goed ze konden voorbereid op wat onvermijdelijk leek, en de belangrijkste in de kerken en kloosters aanwezige kunstwerken verborgen.Over de gebeurtenissen in Gent tijdens het 'wonderjaar' 1566 bestaan relatief veel gegevens. Dit is vooral te danken aan de omvangrijke kroniek die tijdens deze periode is bijgehouden door Marcus van Vaernewijck (1518-1569), een vooraanstaand inwoner van de stad. Deze kroniek. Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijk in Ghendt 1566-1568, zal centraal staan in dit artikel, dat tot doel heeft een beter beeld te krijgen van de Gentse Beeldenstorm. In combinatie met recente inzichten over de beeldenstorm zal gepoogd worden een antwoord te geven op de vraag waarom de Gentse beeldenstormers tot hun daden overgingen. 39 Historiografie van de Beeldenstorm De Beeldenstorm die zich afspeelde in het gebied dat in de zestiende eeuw de Nederlanden vormde, is in de geschiedschrijving lang afgedaan als louter 'voorspel' van de Nederlandse Opstand.^ Het breken van de beelden werd daarbij vooral gezien als 'een spontane uiting' van de destijds aanwezige volkswoede^ Toen de Beeldenstorm in de loop van de twintigste eeuw uitgroeide tot een apart onderwerp van studie en het onderzoek toenam, leidde dit tot nieuwe inzichten. De uitleg van de gebeurtenissen in 1566 was, enkele uitzonderingen daargelaten, aanvankelijk nog sterk gekleurd door de religieuze overtuiging van de verschillende historici. Het begin van de moderne Nederlandse historiografie over de Beeldenstorm kan worden gesitueerd in de jaren zestig van de twintigste eeuw, toen historici als Otto J. de Jong de nadruk legden op het belang van een ontzuilde benadering.'* In marxistische kringen kwam er vervolgens aandacht voor het reeds in 1949 postuum verschenen werkje Het hongerjaar 1566 van de Duitse marxist Erich Kuttner,5 die de Beeldenstorm uitlegde als een prerevolutionaire klassenstrijd. Deze benadering stond enige tijd in de belangstelling, maar vond uiteindelijk toch niet veel ingang. Wel zorgde Kuttners studie ervoor dat er voortaan rekening werd gehouden met sociaal-economische factoren. In de loop van de jaren zeventig zocht men de verklaring voor de golf van geweld die in 1566 door de Nederlanden trok weer in de eerste plaats in religieuze motieven.^ Daarnaast maakte lokaal onderzoek duidelijk dat het problematisch is om verklaringen te geven die betrekking hebben op de Beeldenstorm in zijn geheel: zaken als de sociale samenstelling van de beeldenstormers en hun motieven konden van stad tot stad verschillen. In toenemende mate keek men in het Nederlandse taalgebied ook naar buitenlands historisch onderzoek naar de Beeldenstorm(en) en andere uitingen van religieus geweld in de vroegmoderne tijd. Belangrijk in dit verband is het werk van de historica Nathalie Zemon Davis, die in een studie naar religieus geweld in het zestiende-eeuwse Frankrijk de aandacht heeft gevestigd op het rituele karakter van de gewelddadigheden van zowel protestantse als katholieke kant.'' Een andere historicus die hier moet worden genoemd is Bob Scribner, die eveneens aandacht heeft getoond voor de riten van de beeldenstormers*^, en daarnaast samen met Pamela Johnston onderzoek heeft verricht naar het politieke aspect van de beeldenstormen in de Zwitserse kantons.^ Uit het buitenland kwam er ook aandacht voor de Nederlandse beeldenstorm. De kunsthistoricus David Freedbergio heeft bijvoorbeeld de gevolgen van de beeldenstorm voor de religieuze kunst in Nederland onderzocht en de historicus Alastair Duke paste nieuwe inzichten omtrent de beeldenstorm toe op de Nederlandse s i t u a t i e ^ 27.4 De beschikbare bronnen en de Beroerlicke tijden Van de contemporaine bronnen over de Beeldenstorm die we tot onze beschikking hebben, zijn slechts weinig afkomstig van beeldenstormers zelf. Historici zijn daarom aangewezen op documenten afkomstig van het katholieke gezag. Het gaat hierbij om verklaringen van priesters, magistraatspersonen en katholieke burgers die in de late jaren zestig van de zestiende eeuw moesten getuigen voor de Raad van Beroerten.i^ Het zal niet verbazen dat dergelijke bronnen vaak een vrij eenzijdig beeld geven van de gebeurtenissen. Daarnaast zijn er ook enkele kronieken overgeleverd, waarin tijdgenoten de roerige tijd waarin ze leefden bewust aan het papier hebben toevertrouwd.'^ Het gaat hierbij slechts om een beperkt aantal bronnen, die in het onderzoek naar de Beeldenstorm steeds opnieuw worden gebruikt. Zo is er de kroniek van de Amsterdamse koopman Laurens Jacobsz. Reael, het geschrift van de Antwerpenaar Godevaert van Haecht, en het verslag van een anonieme non uit Den Bosch. Ook Marcus van Vaernewijcks Beroerlicke tijden hoort thuis in dit rijtje. Historici dienen zich bij deze tweede categorie bronnen altijd enkele kritische vragen te stellen. Wat was de maatschappelijke positie van de auteur? Om wat voor soort geschrift gaat het? Voor wie was het bedoeld? Hoe kunnen deze factoren de weergave van de gebeurtenissen hebben gekleurd? In veel gevallen zijn de antwoorden die we op deze vragen kunnen geven onbevredigend, omdat er weinig informatie bekend is over de auteurs en men ook uit de geschriften zelf vaak niet veel wijzer wordt over hun achtergronden en motieven. Van Vaernewijcks Beroerlicke tijden vormt wat dit betreft een positieve uitzondering. Zo weten we van de welgestelde wijnhandelaar dat hij gedurende zijn leven verschillende functies heeft bekleed in het openbaar bestuur van zijn woonplaats Gent. In 1566 vinden we hem terug als controleur van de korenopslagplaatsen, en daarnaast was hij door de overheid belast met de taak verslag uit te brengen over de religieuze gezindheid van de Gentenaars en de vele in de stad aanwezige vreemdelingen.'"' Uit hoofde van de laatste functie ontwikkelde hij een scherp en, hoewel katholiek, relatief onpartijdig oog voor de religieuze spanningen in de stad. Dat hij trachtte deze onpartijdigheid ook tot uiting te brengen in zijn kroniek, blijkt uit het volgende citaat, dat betrekking heeft op de Beeldenstorm: '[De mensen van de nieuwe religie] en moghen nu niet lijden dat men ontrauwelic int schrijven handelt, vertellende met grooten hoopen alle die ghebreken ende fauten van eender zijde ende verzwijghende die ghebreken van dander zijde; want voorwaer wij hebben alle ghedoolt, maer deene veel groffelicker dan dander. 41 Wij hebben emmer alle in veel dijnghen gheblentpott [we zijn verblind geweest] |.] Zullen wij in dese hijsiorie alleene de aerme ghues [...] den zwarten duvel up den hals binden, ende zullen zij daertoe gheen oorzake vande gheestlicke ghehadt hebben? Een recht hijstorijscrijvere zal de oorzaken der dijnghen alzoo wel vertellen, als een goet cijrurgien de wonden totten gronden tinten zal.'i5 Zoals hij elders in zijn werk schreef was De beroerlicke tijden niet bestemd voor publicatie. Van Vaernewijck was er van bewust dat zijn streven naar objectiviteit hem alleen maar in de problemen zou brengen.^^ Het geschrift is in zijn tijd ook nooit gepubliceerd en heeft mogelijk alleen onder een kleine groep gelijkgestemden gecirculeerd. Gelukkig is het werk voor ons bewaard gebleven, want daarmee hebben we de beschikking over een zeer omvangrijke en waardevolle bron, waaruit hier de fragmenten die gaan over de Beelden-storm aan een nadere analyse zullen worden onderworpen. De Beroerlicke tijden en de Gentse Beeldenstorm Nadat Lieven Onghena en zijn twee medestanders een bezoek hadden gebracht aan de hoogbaljuw, begaven zij zich naar de Tempelkerk, waar zich reeds zo'n vierhonderd mensen hadden verzameld.''' Ze gaven de koster opdracht de poorten van het kerkhof en de kerk te openen, waarna deze binnen de kortste tijd volstroomden met een steeds groter wordende menigte. De hoogbaljuw had enkele stedelijke ambtenaren met Onghena meegestuurd, die erop moesten toezien dat het "breken" niet uit de hand zou lopen. Een van hen, Artus Boessins, richtte zich tot het aanwezige volk, waarbij hij zei te spreken op last van de hoogbaljuw. Hij benadrukte dat er niets gebroken mocht worden wanneer daar geen opdracht toe gegeven was, en dat het, op straffe van de galg, ten strengste verboden was dingen uit de kerken en kloosters te stelen of weg te dragen. Hierop sprak men in de menigte, in de woorden van Van Vaernewijck, als volgt: 'ziet, tes nu al claer, tbevel es commen vanden hoochbaliu, dat men de afgoden breken ende afweerpen zoude. Wij hebbent daer hooren ghebieden, maer dat niemant niet stelen en zoude. Ende deen sprack tot den anderen: ie gha thuijswaert loopen om een instrument om te helpen breken.'i® Of de hoogbaljuw zijn ambtenaren echt zo had geïnstrueerd, viel volgens Van Vaernewijck te betwijfelen, maar het was in ieder geval wel wat het aanwezige volk geloofde: 27.4 'Sommighe wilden presumeren dat sommighe dienaers vanden hoochbaUu ghezonden, ziende tvolck al bereet ende zoo greetich om te breken, oock al verbaest waren ende spraken vander zake (om iverwoet volck te believen) wat ampelder ende breeder dan zij last hadden, ende tvolck namt noch breeder dan zijt spraken, ende bediedent duer melcanders monden noch al verdraeijder ende breeder, zoo dat scheen dat een speciael ende sonderlinghe bevel ende last was, vander overheijt ghecommen, als dat men die beelden afbreken moeste ende dat men daer af prijs en danck hebben zoude. Zoo verre quam dees quale ende doliance dat van hondert lieden nauwelic een en meende oft moeste alzoo ghedaen wesen, ofte emmer dattet vander overheijt quam.'^' Het is zeer goed mogelijk dat sommigen van de aanwezige functionarissen niet geheel negatief stonden tegenover het voornemen van de aanwezige menigte om de godshuizen van katholieke elementen te zuiveren. M. Delmotte heeft aangetoond dat de calvinistische religie in Gent tot in alle lagen van de samenleving was doorgedrongen en dat de antiklerikale gezindheid algemeen was onder de Gentse bevolking.20 Zo zijn er verschillende gevallen bekend van overheidsdienaren die hagenpreken hebben bijgewoond.^^ Wat de precieze rol van de ambtenaren ook geweest is, het beeld dat uit Van Vaernewijcks kroniek naar voren komt, is ondubbelzinnig: de beeldenstormers verkeerden in de veronderstelling dat hun acties waren gelegitimeerd of zelfs verordonneerd door de overheid, en anders meenden zij toch zeker, zoals Van Vaernewijck elders schrijft, 'voor Godt een groote weldaet te doene, ende dattet haer ooc zonder begrijp [berisping] al gheoorlooft was'.^^ Van een ongecontroleerde uitbarsting van volkswoede was zeker geen sprake. Dit beeld stemt overeen met de conclusie die Davis trekt op basis van haar onderzoek naar Frans religieus geweld door volksmassa's.^^ Het feit dat de beeldenstormers in meer of mindere mate het gevoel hadden te gehoorzamen aan een overheid betekent echter niet dat er in de praktijk ook daadwerkelijk werd geluisterd naar de leiders van de beeldenstorm, Lieven Onghena en zijn broer Jan. Zo moesten de gebroeders Onghena lijdzaam toezien hoe bij de Augustijnen hun protesten werden genegeerd en het orgel naar beneden werd gesmeten.^"* Ook in de wijnkelder van het Sint Pietersklooster hadden de Onghena's volgens Van Vaernewijck liever gezien dat hun 'gues' wat minder buitensporig tekeer waren gegaan, maar de alcohol, die steeds rijkelijk had gevloeid, begon inmiddels zijn uitwerking te hebben op de beeldenstormers, en naar de broers werd niet meer geluisterd.^5 j)e gg. broeders Onghena kunnen niet overal bij aanwezig zijn geweest. In minder dan vierentwintig uur tijd werden maar liefst 'zeven parochiekerken, een collegiale kerk, vijfentwintig kloosters, tien hospitalen en zeven kapellen'26 door verschillende groepen beeldenstormers bezocht. 43 Zoals De Jong terecht heeft opgemerkt was de woede van de beeldenstormers daarbij gericht tegen meer dan beelden alleen.^'^ Zeker, de calvinistische uitleg van het tweede gebod, dat door de hagenprekers in de periode voorafgaand aan de beeldenstorm nog extra was b e n a d r u k t , had daarin een belangrijk aandeel, dat ook Van Vaernewijck niet ontgaan is: 'Die stomme afghoden [...] moesten an staen [eraan g e l o v e n ] ; want twas (zoo zij zeijden) eenen stijnckenden gruwel voor taenschijn des Heeren[.]'28 Maar op andere plekken in de Beroerlicke tijden blijkt dat de haat van de brekende menigte misschien nog wel meer dan tegen de beelden was gericht tegen de katholieke clerus, de dominicaner en franciscaner kloosterordes in het bijzonder, en de gevreesde Inquisitie. Van Vaernewijck schrijft in zijn kroniek: '[D]ie kinderen ghecten ende spotten met die beelden, steldense in veel plaetsen up tstrate ende spraken; roupt vive Ie gues, ofte wij onthoofden u. Daer naer sloughen zij haer hoofden af ofte clovense in sticken.'^^ In eerste instantie lijken dergelijke acties misschien niet veel meer dan spontane uitingen van jeugdig vandalisme, maar ze krijgen meer betekenis na introductie van de notie van de omkeringsrite. In de vroegmoderne populaire cultuur was omkering een gebruikelijk procédé. Bij gelegenheden als carnaval en het narrenfeest liet men de 'wereld op zijn kop zien', waarmee niet alleen een komisch effect werd bereikt, maar ook bepaalde subversieve ideeën konden worden uitgedrukt.^o Wanneer we de acties van de kinderen opvatten als zulke omkeringsriten, kunnen ze worden gezien als het bespotten van de Inquisitietribunalen, waar ketters de keuze werd geboden tussen conversie of de dood. De symbolische betekenis die soms in de acties van beeldenstormers lag, wordt ook duidelijk als we kijken naar de buitengewoon heftige wijze waarop zij tekeergingen tegen de boeken in het bezit van de kloosterordes. Van Vaernewijck verhaalt uitgebreid over het verscheuren van de boeken, dat een spectaculair schouwspel geweest moet zijn: 'Zij schuerden ende bedorven daer ontellicke boucken, zoo dat gheheel die strate overdect was met gheprenten pampiere. [...] ende achter in die Leije was uut die cellen zoo veel pampiers uutgheworpen, dat scheen dat seer groote sneevlocken van boven af int water vielen [...] AIzoo zach men eenpaerlic dat pampier vlieghen in de lucht, ende ondertusschen werden daer ooc veel boucken, som alf, som gheheel gheschuert, ende som gheheel ghesloten zijnde int water ghesmact mits dat zij overlast waren vanden weercke [...] zoo dat de Leije vervult scheen vanden pampiere ende vande boucken[.]^' |M]en zecht datter te Predicheeren waren die sommighe boucken, als verwoedde tijgherdieren, met haren tanden schuerden, ander snedense met haer messen in sticken.'^-^ 27.4 Toen de b o e k e n s c h e n d e r s later werden geconfronteerd met de grote schade die ze hadden aangericht, trachtten deze aan hun actie een rechtvaardiging te geven, I 'zegghende alsser iemant ghevangen was van heresije, zoo werden somtijts zijn boucken uutghehaelt, ende in dit ofte in ander cloosters brochl te visiteren oft zij quaet ofte valsch waren, waer ondere ooc dicwils ghoede ende gheprevelegierde boucken bevonden waren; ende als die lieden ammende ghedaen hebbende, weder uut der vangenesse gherochten ende supplieerden om haer ghoede ende niet suspecte boucken werderomme te hebben, zoo en conden zij die somtijts niet ghecrijghen, of als zij voor justicie storven ende de vrienden daerom supplieerden, zoo voeren zij alleleens [handelden ze op dezelfde wijze].'^3 Het vernielen van de boeken was dus niet in de eerste plaats een spontane uitbarsting van zinloos vandalisme, maar, in ieder geval voor sommige b e e l d e n s t o r m e r s , een doelgerichte wraakactie gericht tegen de malversaties van de geestelijken. Tot slot nog het volgende: in het Sint Pietersklooster, waar verder alles was vernield, was alleen de graftombe van koningin Isabella van Denemarken, zus van Karel V en tante van koning Philips II, heel gebleven, omdat iemand had gezegd: 'eij latet staen, tes een memoriael van een coninghinne, die moije van onsen coninc, ende dierghelijcke woorden, updat ghij daer duere de princen niet en vergramt[.]34 Dit wijst er op dat de acties van de Gentse beeldenstormers niet bedoeld waren tegen het wereldse, maar nadrukkelijk tegen het geestelijke gezag. Conclusie In het bovenstaande is met gebruikmaking van recente inzichten in het onderzoek naar de vroegmoderne beeldenstormen getracht een nieuw licht te werpen op de Gentse Beeldenstorm van 1566. Deze studie is niet meer dan een aanzet, waarin noodgedwongen een selectie moest worden gemaakt uit de bestudeerde bron, Marcus van Vaernewijcks Beroerlicke tijden. Er is gekozen om enkele van de meest relevante passages uitgebreid te citeren, met het gevolg dat er ook veel ongenoemd is gebleven. Uiteraard dienen idealiter ook de overige delen van Van Vaernewijcks geschrift, net als andere beschikbare bronnen die betrekking hebben op de Gentse Beeldenstorm, in een dergelijke studie te worden betrokken. Desalniettemin kunnen we uit het hier bestudeerde enige conclusies trekken over de motieven van de beeldenstormers. Zeker lijkt dat de beeldenstorm in Gent niet kan worden beschouwd als een 'uitbarsting van spontane volkswoede'. Er was sprake van organisatie van bo- 1 45 venaf en daarnaast verkeerden de beeldenstormers, al dan niet terecht, in de veronderstelling dat de magistratuur van de stad toestemming voor of zelfs opdracht tot het breken van de beelden had gegeven. Niets wijst erop dat economische of politieke motieven de boventoon voerden bij het uitbreken van de Gentse Beeldenstorm. De gebeurtenissen in 1566 hadden bovenal een religieus karakter. De calvinistische weerzin tegen de katholieke interpretatie van het tweede gebod speelde in Gent, zoals elders, een belangrijke rol. Wanneer de acties van de beeldenstormers worden opgevat als ritueel en symbolisch gedrag, moet worden geconcludeerd dat de vernieling van de kerken en kloosters toch in de eerste plaats voortkwam uit de haat die de bevolking van Gent koesterde jegens de katholieke clerus en de Spaanse Inquisitie. Noten 1 Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijlf in Ghendt 1566-1568 1 (uitgegeven door F. Vanderhaeghen, Gent 1872) 99-101. 2 Vgl. bijv. Robert Fruin, 'Het voorspel van den taciitigjarigen oorlog' in: Verspreide geschriften I ('s Gravenhage 1900). 3 M. Dierickx, 'Beeldenstorm in de Nederlanden in 1566' in: Streven 19 (1966), 1040 4 Otto J. de Jong, Beeldenstormen in de Nederlanden (Groningen 1964). 5 Erich Kuttner, Hef hongerjaar 1566 (Amsterdam 1974). 6 J. Scheerder, De Beeldenstorm (Bussum 1974). 7 Nathalie Zemon Davis, 'The rites of violence' in: Society and culture in early modern France: Eight essays (Stanford 1975). 8 R.W. Scribner, 'Ritual and Reformation' in: Popular culture and popular movements in Reformation Germany (Londen 1987). 9 Bob Scribner en Pamela Johnston, The reformation in Germany and Switzerland (Cambridge 1993). 10 David Freedberg, 'De kunst en de beeldenstorm, 1525-1580' in: Filedt Kok e.a. (red.). Kunst en de beeldenstorm: Noordnederlandse kunst 1525-1580 (s Gravenhage 1986). 11 Alastalr Duke, 'De calvinisten en de "paapse beeldendienst'" in: Bruggeman e.a. (red.) Mensen van de 27.4 Nieuwe Tijd: Een iiber amicorum voor A. Tt). Van Deursen (Amsterdam 1996). 12 Ibid., 30. 13 Ibid., 31. 14 Herman van Nuffel, 'Marcus van Vaernewyck (1518-1569) en zijn Kroniek Over de Beroerlicke Tijden' in: Anciens pays et assemblees d'Etats: études 40 (1966) 118. 15 Van Vaernewijck, Beroerlicl<e tijden I, 168-9. 16 Van Nuffei, 'Marcus van Vaernewyck', 120. 17 De Tempelkerk bestaat niet meer. In 1797 werd het gebouw afgebroken. 18 Van Vaernewijck, Seraeri/cte tijden /, 106-7. 19 Ibid., 107. 20 M. Deimotte, 'Het Calvinisme in de verschillende bevolkingslagen te Gent (1566-1567)' in: Tijdsctirift voor Gescliiedenis 79 (1963) 154. 21 ibid., 150-1. 22 Van Vaernewijck, Seroeri/cte tijden i, 137. 23 Davis, 'Rites of violence', 165. 24 Van Vaernewijck, öeroerfcte tijden I, 109. 25 ibid., 133-4. 26Dierickx, 'Beeldenstorm', 1045. 27 De Jong, Beeldenstormen, 9. 28 Van Vaernewijck, Beroerlicke tijden I, 134. 29 Ibid., 128. 30 Henk Van Nierop, 'A Beggars' Banquet: The Compromise of the Nobility and the Politics of inversion' in: European History Quarterly 21 (1991) 425. 31 Van Vaernewijck, Beroerlicke tijden I, 113-4. 32 Ibid., 127. 47 33 Ibid., 117. 34 Ibid., 149. 27.4
© Copyright 2024 ExpyDoc