Download - Ars Aequi

Informaticarecht
Drs. G. Overkleeft-Verburg
De privatisering van de PTT en herziening van het
telecommunicatierecht
Inleiding
Begin december 1987 zijn de voorstellen voor de
Machtigingswet PTT Nederland NV (Kamerstuk
20370), de Postwet (Kamerstuk 20371), de Wet
op de telecommunicatievoorzieningen (Kamerstuk 20369) en de Personeelswet (Kamerstuk
20368) bij de Tweede Kamer ingediend.
De ontwerp-Machtigingswet voorziet in de bevoegdheid van de minister van Verkeer en Waterstaat om namens de Staat de naamloze vennootschap PTT Nederland NV op te richten. Tevens
regelt deze wet de vermogensrechtelijke aspekten van de privatisering van het huidige staatsbedrijf. De nieuwe vennootschap wordt onder meer
houder van een tweetal, respectievelijk in de
Postwet en de Telecommunicatiewet te regelen
concessies. De Personeelswet zal voorzien in de
overgang van het personeel (met verlies van ambtelijke status) naar de nieuwe vennootschap.
Aan deze wetgevingsoperatie liggen de volgende
rapporten ten grondslag:
1 Rapport van de Commissie Swarttouw, Taak
en functie van de PTT bezien in het licht van de
informatie en telecommunicatietechnologie,
1982, betreffende de economische dimensie,
nader uitgewerkt en aangevuld door:
2 Rapport van de Commissie Steenbergen, Sig
nalen voor straks. Een nieuwe richting voor de
PTT, 1985.
Zie voorts Kamerstuk 17370, Taak en functie van
de PTT met betrekking tot informatie en telecommunicatietechnologie en de Begroting voor 1988
van het Staatsbedrijf der PTT (Kamerstuk
20200G).
KATERN 26
1052
Met betrekking tot het in 1986 door de Commissie Zegveld uitgebrachte Rapport, Op weg
naar integratie, betreffende de integratie van de
huidige gescheiden lokale PTT- en kabeltelevisienetten, heeft de regering nog geen standpunt bepaald. De thans bestaande scheiding is derhalve
(vooralsnog) in het ontwerp-Telecommunicatiewet tot uitgangspunt genomen.
Met het oog op het onderwerp van deze rubriek
volgt hierna een weergave van de inhoud van de
voorgestelde telecommunicatiewetgeving op
hoofdlijnen.
Het ontwerp van Wet op de telecommunicatievoorzieningen
Infrastruktuur, concessie en machtigingsstelsel
Deze regeling verleent in artikel 3, eerste lid, aan
een bij wet aan te wijzen rechtspersoon (dit is in
de voorgestelde Machtigingswet de PTT Nederland NV) een door deze wet nader ingevulde,
exclusieve concessie voor de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van de telecommunicatie-infrastruktuur. Hieronder wordt in de definitiebepaling (art. 1) begrepen:
'een stelsel van inrichtingen met daarbij behorende
middelen, bestemd voor telecommunicatie die, geheel
of gedeeltelijk, openbare gronden overschrijdt, welk
stelsel is begrensd door daartoe behorende aansluitpunten...'
Onder telecommunicatie wordt dan verstaan:
'iedere overdracht, uitzending of ontvangst van gegevens van welke aard ook door middel van kabels, langs
radio-elektrische weg of door middel van optische of
andere elektromagnetische systemen.'
Volgens de MvT dient het begrip gegevens ruim
te worden geïnterpreteerd. Het omvat: seinen,
signalen, teksten, beelden, geluiden en andere
gegevens. De omroep valt hier dus ook onder
(vgl. art. 70).
Niet tot de door de concessie bestreken
telecommunicatie-infrastruktuur behoren:
1 besloten telecommunicatie-netten die niet ge
heel of gedeeltelijk op openbare grond zijn
gelegen;
2 randapparatuur en
3 omroepzenders, aangelegd ingevolge de
Radio-Omroep-Zenderwet.
perkte omvang (radio-elektrische zend- en ontvanginrichtingen, draadomroepinrichtingen en
telecommunicatie-inrichtingen met gebruik van
kabels en kabelwerken en nader bij AMvB aan te
duiden inrichtingen bestemd voor het met gebruikmaking van elektrische energie overdragen
van gegevens van welke aard ook), voor zover
hiervoor ingevolge artikel 3, vierde lid, jo. de betreffende bepalingen in hoofdstuk III door de minister van Verkeer en Waterstaat een machtiging
of vrijstelling is verleend dan wel een dergelijke
inrichting krachtens nadere regeling bij AMvB is
toegestaan.
Uit het voorgaande blijkt, dat de reikwijdte van
de concessie met name wordt bepaald door het
ministeriële machtigingsbeleid. Belangrijkste
richtsnoer hierbij is het als weigerings- en intrekkingsgrond van de machtiging geformuleerde element van handhaving van een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen
maatschappelijk en economisch belang. Voorts
wordt in geval van gegevenstransport via kabelof straalverbindingen een machtiging geweigerd
indien de PTT bereid en in staat is binnen een
redelijke termijn en tegen redelijke voorwaarden
het gebruik van een aan de beoogde, gelijkwaardigde voorziening beschikbaar te stellen. Voorkomen dient namelijk te worden, dat met ingevolge machtiging te exploiteren voorzieningen
concurrerende parallel-strukturen ontstaan (de
zogenaamde bypass), waarmee de exploitatie van
de geconcessioneerde infrastruktuur kan worden
afgeroomd. Het achterliggende motief is niet alleen het behoud van een voldoende draagvlak
van de openbare infrastruktuur, maar ook de
handhaving van het vereveningsbeginsel: een landelijk uniform aanbod tegen uniforme voorwaarden.
Wat de exploitatie van de concessie betreft, verplicht artikel 3, derde lid de PTT als houder ervoor te zorgen, dat de capaciteit, kwaliteit en de
eigenschappen van de telecommunicatie-infrastruktuur voldoen aan de hieraan uit een oogpunt
van een doelmatige verzorging van telecommunicatie te stellen eisen.
Evenmin worden hiertoe gerekend de telecommunicatie-inrichtingen van bijzondere aard of be-
Diensten
De PTT is tevens verplicht om bij AMvB te omschrijven (basis)diensten met betrekking tot het
direkte transport van gegevens (telefoon, telex en
datatransport) — als algemene nutsvoorziening
— van en naar aansluitpunten te verzorgen en
een ieder tegen vergoeding het gebruik daarvan
ter beschikking te stellen (artikel 4, eerste lid).
Voorts vestigt artikel 4, tweede lid, de ver-
KATERN26
1053
plichting om een ieder tegen vergoeding het gebruik van vaste verbindingen (huurlijnen) van
verschillende capaciteit en/of kwaliteit ter beschikking te stellen. De leveringsplicht van de
PTT omvat zowel tegen uniforme voorwaarden te
leveren standaardvoorzieningen als bijzondere —
op projektbasis te realiseren — faciliteiten.
Het gebruik van deze vaste verbindingen door de
huurder voor eigen behoefte of voor de exploitatie van toegevoegde waardediensten is in beginsel
vrij.
Om afroming van een bedrijfseconomisch
rendabele exploitatie van de door de PTT verplicht te verzorgen basisdiensten te voorkomen,
met name door het maken van bypass-constructies, is het de huurder van een vaste verbinding
echter verboden om deze te (doen) gebruiken
voor het door derden verzorgen van dit type diensten, tenzij als onderdeel van een zelf geëxploiteerde toegevoegde waarde-dienst (art. 5).
Artikel 15, eerste lid, verbiedt het gebruik in
dezelfde zin van een ingevolge machtiging of wettelijk toelatingsregiem geëxploiteerde telecommunicatie-inrichting, terwijl artikel 26 voorziet in
een verbod om deze voorzieningen te koppelen of
te doen koppelen, anders dan door middel van de
telecommunicatie-struktuur, behoudens ontheffing van de minister.
Met inachtneming van de hiervoor genoemde beperkingen is de verdere ontwikkeling en exploitatie van zogenaamde tele-informatiediensten
(electronic mail, voice mail, videotex, databanken e.d.) geheel vrij. Voor zover de PTT dit type
diensten aanbiedt, geschiedt dit in volledige concurrentie met derden. Zie in verband met het gevaar van verhulde kruissubsidies artikel 9, tweede
lid onder e alsmede artikel 2, vierde lid van de
Machtigingswet.
Randapparatuur
Hieronder wordt volgens de definitiebepaling
verstaan: een inrichting (telefoon- en telextoestellen, faxapparaten e.d.), of samenstel van inrichtingen (huis- en bedrijfsnetten), dat is bestemd voor rechtstreekse aansluiting op de telecommunicatie-infrastruktuur door middel van
een aansluitpunt. Het nu ingediende wetsontwerp impliceert de opheffing van het bestaande
PTT-monopolie op randapparatuur. In plaats
daarvan voorziet de voorgestelde regeling in toelatingsvoorwaarden. Op grond van artikel 30,
derde lid, is slechts aansluiting van die apparatuur
op de telecommunicatie-infrastruktuur toegestaan, waarvoor een verklaring van toelating is
afgegeven. Volgens de MvT zullen de toelatingsKATERN26
procedure en de daarbij behorende keuringsprocedures en -eisen gericht zijn op de minimale eisen die hieraan ten behoeve van het adequaat
funktioneren van de infrastruktuur moeten worden gesteld en voorts zoveel mogelijk aansluiten
bij terzake geldende internationale regelingen.
O verheidsin vloed
Ook na de privatisering van de PTT blijft de (centrale) overheidsinvloed wat het telecommunicatiebeleid betreft, aanzienlijk. Ingevolge artikel 9
geeft de minister van Verkeer en Waterstaat de
PTT algemene, verplichtende richtlijnen zowel
met betrekking tot de capaciteit, kwaliteit en eigenschappen van de telecommunicatie-infrastruktuur als ook betreffende de instandhouding
van een goede dienstverlening (exploitatie basisdiensten en huurlijnen), onder meer ten aanzien
van de wijze en mate van deze dienstverlening
alsmede de tariefstruktuur. Voorts voorziet artikel 11, tweede lid, in de ministeriële bevoegdheid tot het geven van voorschriften terzake van
de naleving van internationale verplichtingen.
Blijft de PTT in verzuim bij het nakomen van een
verplichting ingevolge deze wet, dan kan de minister op grond van artikel 44 een schriftelijke,
met redenen omklede aanwijzing geven. Zie in
dit verband de overlegverplichting ex artikel 64
alsmede de beroepsmogelijkheid van de PTT bij
het College van Beroep voor het bedrijfsleven
(art. 43).
Telegraaf- en telefoongeheim en bescherming persoonlijke levenssfeer gebruikers De bestaande
artikelen 374 en 375 worden door de
Machtigingswet zodanig aangepast, dat het
personeel van de PTT ook na de privatisering en
verlies van de ambtelijke status, onder deze strafbepalingen blijft vallen.
Voorts voorziet de ministeriële richtlij ncompetentie in artikel 9, derde lid onder d en e, in een
nadere regeling van de geheimhouding en bescherming van de persoonlijke levenssfeer met
betrekking tot de exploitatie van basisdiensten en
huurlijnen. Met name zal deze nadere regeling de
door de PTT te nemen organisatorische maatregelen betreffen. Zie voorts de artikelen 7 en 51,
derde lid.
Bijzondere strafbepaling
Opmerkelijk is de introduktie van een nieuwe
strafbepaling in artikel 51, derde lid. Deze luidt:
'Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door een technische ingreep
het verrichten van een dienst met gebruikmaking van de
telecommunicatie-infrastructuur of een draadomroep1054
inrichting als bedoeld in artikel 22 bewerkstelligt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of
geldboete van de vijfde categorie.'
Volgens de toelichting is met deze bepaling een
aanvulling van artikel 326 Sr beoogd, in reaktie
op een door de Commissie-Franken gesignaleerde leemte, zij het dat deze Commissie een dergelijke specifiek op diensten van zowel de PTT als
derden gerichte strafbepaling niet in haar aanbevelingen heeft opgenomen (vgl. de voorstellen in
het Rapport Informatietechniek en Strafrecht, 'sGravenhage, 1987).
ten. Echter op het punt van de door de PTT te
verzorgen exclusieve dienstverlening, wordt afgeweken van het Groenboek. De Commissie stelt
voor om slechts de telefoondienst als zodanig aan
te merken en dan nog onder de verplichting tot
regelmatige heroverweging in verband met technologische ontwikkelingen. De toelichting op het
Wetsontwerp telecommunicatievoorzieningen
wil daarentegen de telefoon- en telexdienst alsmede het datatransport als beschermde aktiviteit
aanmerken.
Diversen
Het wetsontwerp kent voorts bepalingen betreffende piraterij, ontstoring van elektrische en
elektronische inrichtingen, een gedoogplicht in
verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ca., verschuldigde vergoedingen
(een rigoreuze doorvoering van het profijtbeginsel), administratieve rechtspraak (aanwijzing van
het College van Beroep voor het bedrijfsleven als
bevoegde instantie), het toezicht op naleving,
strafbaarstellingen en opsporingsbevoegdheden,
bijzondere omstandigheden, doorwerking van internationale verplichtingen alsmede overgangsen slotbepalingen (onder meer intrekking van de
Telegraaf- en Telefoonwet 1904, overgangsvoorzieningen in verband met bestaande machtigingen en vrijstellingen en wijziging van de Mediawet 1987, de Radio-Omroep-Zenderwet 1935 en
de Wegenverkeerswet).
De Europese dimensie (EEG)
Of het in deze wetsvoorstellen uitgewerkte
belangen-compromis een lang leven beschoren is,
| zal in belangrijke mate afhangen van het
Europese beleid. De Europese Commissie, die
de teleI communicatiesector als speerpunt in het economisch beleid ziet, acht thans het moment daar om
de noodzakelijk geachte aanpassingen van de organisatie en van de regelgeving op dit terrein binnen de lidstaten te realiseren (eventueel af te
dwingen via een beroep op het Hof van Justitie).
Een medio 1987 door de Commissie uitgebracht
Groenboek over de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor telecommunicatiediensten en -apparatuur (Vgl. Overzichtsrapport:
COM (87) 290) bevat de voorstellen terzake. Deze blijken bij vergelijking tot op grote hoogte
overeen te komen met de aan de voorgestelde
wetgeving ten grondslag liggende uitgangspunKATERN 26
1055